Regeling vervallen per 22-10-2015

Algemene plaatselijke verordening 2009

Geldend van 22-10-2015 t/m 21-10-2015

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening 2009

De raad van de gemeente Weert;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 26 februari 2013;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

besluit:

A. Vast te stellen de volgende verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening:

B. Deze verordening treedt in werking de dag na die van de bekendmaking.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

  • b.

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • c.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet, bij hun besluit van 27 april 1993;

  • e.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • f.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening van de gemeente Weert;

  • g.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • h.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • i.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Weert;

  • j.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • a. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • b. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • c. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning of ontheffing, waarvoor het bevoegde bestuursorgaan een andere afhandelingstermijn heeft vastgesteld.

  • d. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, artikel 2:11, artikel 2:12, artikel 4:11b of artikel 4:16.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegde gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Artikel 1:9 Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing op volgende artikelen in deze verordening:

  • ·

    Artikel 2:9 : Ontheffing van het verbod optreden als straatartiest;

  • ·

    Artikel 5:23 :Vergunning organisatie snuffelmarkt.

Artikel 1:10

Géén positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:

  • ·

    Artikel 2:25 : Vergunning evenementen;

  • ·

    Artikel 2:28 : Exploitatievergunning horeca;

  • ·

    Artikel 2:39 : Exploitatievergunning speelgelegenheid;

  • ·

    Artikel 3:4 : Vergunning seksinrichting;

  • ·

    Artikel 4:18a : Kamperen buiten kampeerterrein;

  • ·

    Artikel 4:18b : Verenigingskamperen en groepskamperen.

HOOFDSTUK 2. OPENBARE ORDE

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Degene die op een openbare plaats

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

    is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie, danwel een buitengewoon opsporingsambtenaar van de eenheid Stadstoezicht van de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving, of een buitengewoon opsporingsambtenaar, gedetacheerd bij de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving, krachtens artikel 6:2 van deze verordening belast met het toezicht op de naleving van deze verordening, zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2 Optochten

[gereserveerd]

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 1 week voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:8 Dienstverlening

[gereserveerd]

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

  • 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op openbare plaatsen in strijd met de publieke functie ervan

  • 1. Het is verboden om zonder vergunning van het college een openbare plaats te gebruiken voor het plaatsen of aanbrengen van voorwerpen op of boven de openbare plaats:

    • a.

      als dat niet minimaal 10 werkdagen van te voren is gemeld middels een door het college vastgesteld formulier of

    • b.

      wanneer dat wel minimaal 10 werkdagen van te voren is gemeld middels een door het college vastgesteld formulier en uiterlijk op de 10e werkdag na de melding een tegenbericht is ontvangen dat de melding niet akkoord bevonden is.

  • 2. Is op de 10e werkdag na de melding geen tegenbericht ontvangen dan is de melding van rechtswege akkoord bevonden en dan is geen vergunning nodig.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 is een vergunning in elk geval nodig in een of meer van de volgende situaties:

    • a.

      Het voorwerp komt op een plek op de singels in de binnenstad van Weert of binnen die singels, op de Stationstraat, de Maaspoort of de Driesveldlaan.

    • b.

      Het voorwerp zal langer dan 5 dagen op of boven de openbare plaats aanwezig zijn.

    • c.

      Het voorwerp komt op een plek, waarop betaald parkeren of vergunningparkeren geldt.

    • d.

      Het voorwerp komt niet direct voor of naast het eigen perceel van aanvrager te staan maar voor of naast het perceel van een ander.

  • 4. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2. eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de in het eerste lid genoemde vergunning onder meer ook worden geweigerd én de melding is in elk geval, ook zonder het tegenbericht als bedoeld in lid 1 onder b, niet akkoord bevonden:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats;

    • b.

      indien het beoogde gebruik gevaar oplevert voor het doelmatig en veilig gebruik van de openbare plaats;

    • c.

      indien het beoogde gebruik een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;

  • 6. Het verbod in het eerste lid geldt niet:

    • a.

      voor evenementen als bedoeld in artikel 2.2.1;

    • b.

      voor terrassen als bedoeld in artikel 2.3.1.2 onder d;

    • c.

      voor uitstallingen als bedoeld in artikel 2:10a;

    • d.

      voor standplaatsen als bedoeld in de gemeentelijke Standplaatsenverordening;

    • e.

      voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2:10a Uitstallingen

  • 1. Onder uitstalling wordt verstaan: de opstelling, direct voor een bedrijf, van produkten, die binnen worden verkocht en geleverd, en/of één reclame bord ten behoeve van het betreffende bedrijf en/of maximaal twee decoratievoorwerpen aan weerszijden van de toegang tot het bedrijf, direct tegen de voorgevel en per stuk niet groter dan 50 bij 50 centimeter.

  • 2. Een uitstalling is alleen mogelijk wanneer voldaan wordt aan de volgende algemene regels:

    • a.

      de uitstalling is vooraf aan het college gemeld;

    • b.

      de uitstalling wordt geplaatst direct aansluitend aan de gevel tot maximaal 1.00 meter uit de gevel of binnen portieken e.d. (binnen de gevellijn van het betreffende pand);

    • c.

      de uitstalling, die geheel of gedeeltelijk buiten de gevellijn wordt geplaatst, is niet hoger dan 1.35 meter;

    • d.

      de uitstalling bestaat uit direct verplaatsbare objecten;

    • e.

      de uitstalling is alleen aanwezig tijdens de tijden dat de winkel open is;

    • f.

      de uitstalling is van een deugdelijke constructie en levert geen gevaar op voor de weggebruikers;

    • g.

      de uitstalling vormt geen hinder voor de gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaken;

    • h.

      de uitstalling kan geen schade toebrengen aan de weg, geen belemmering vormen voor het doelmatige en veilige gebruik van de weg en geen belemmering vormen voor het doelmatige beheer en onderhoud van de weg;

    • i.

      kabels en dergelijke dienen op dusdanige wijze te zijn weggewerkt of afgewerkt dat deze geen gevaar/hinder opleveren voor het verkeer.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegde gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 4. Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wegenverordening Limburg, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:

    • a.

      indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, met een speciaal daartoe door het college vastgesteld meldingsformulier en onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;

    • b.

      indien het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2. Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg:

    • a.

      indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • d.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, tenzij die extra weg strikt noodzakelijk is, hetgeen bij de melding aangegeven moet worden;

    • e.

      indien de waterhuishouding daardoor wordt aangetast.

  • 3. De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen 4 weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

[gereserveerd]

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1. De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat het op andere wijze wordt gehinderd of in gevaar gebracht.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

  • 1. Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende een door het college aangewezen periode.

  • 2. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van de verboden bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

[gereserveerd]

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

[gereserveerd]

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening .

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening;

    • g.

      de door de gemeente georganiseerde stads- en dorpskermissen.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een klein evenement.

Artikel 2:25 Evenement

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. Het verbod van het eerste lid geldt niet als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      het een evenement in de open lucht betreft;

    • b.

      het aantal bezoekers niet meer dan 200 gelijktijdig is;

    • c.

      het evenement maximaal tot 24.00 uur duurt;

    • d.

      het ten gehore brengen van muziek is toegestaan op vrijdag en zaterdag tot maximaal 24.00 uur en op maandag tot en met donderdag tot maximaal 23.00 uur;

    • e.

      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan (niet zijnde een woonerf), fiets- of bromfietspad of parkeergelegenheid of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten; hetgeen ook betekent dat er op het trottoir een doorgang van 1,20 meter open moet blijven en op promenades en woonerven een doorgang van minstens 4 meter;

    • f.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 16 m² per object en niet meer dan 3 objecten per straat;

    • g.

      er een organisator is;

    • h.

      de organisator de burgemeester tenminste 20 werkdagen voorafgaand aan het evenement in kennis stelt met een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier;

  • 3. Aan een melding en/of vergunning kunnen nadere voorschriften worden verbonden.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.

  • b.

    Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

  • c.

    Een terras is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • d.

    Leidinggevende: datgene wat is aangegeven in de begripsbepalingen in § 1 van de Drank- en Horecawet.

  • e.

    Deze afdeling verstaat niet onder bezoekers:

    • 1.

      de gezinsleden van de exploitant, alsmede zijn elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • 2.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

    • 3.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • f.

    • 1.

      Wintertijd: sluitingstijd bij wisseling van zomer- naar wintertijd (waarbij de klok in oktober wordt teruggedraaid van 03.00 naar 02.00 uur): op de dag waarop de wintertijd wordt ingesteld, geldt voor de zogenaamde “natte” horeca (zonder ontheffing) als sluitingstijd de oude tijd van 02.00 uur, zoals die vóór instelling van de wintertijd wordt bereikt. In het kader van het voldoen aan bepaalde ontheffingsvoorschriften (zoals bijvoorbeeld muziek uit en licht aan) geldt voor ontheffinghouders de tijd van 03.00 uur, zoals die na instelling van de wintertijd opnieuw wordt bereikt. Eenzelfde regeling op die dag geldt voor sluiting van inrichtingen van de zogenaamde “droge” horeca (zonder ontheffing);

    • 2.

      Zomertijd: sluitingstijd bij wisseling van winter- naar zomertijd (waarbij de klok in maart vooruit wordt gedraaid van 02.00 naar 03.00 uur): op de dag waarop de zomertijd wordt ingesteld, geldt voor zogenaamde “natte” horeca (zonder ontheffing) als sluitingstijd de tijd van 02.00 uur, zoals die vóór instelling van de zomertijd wordt bereikt. In het kader van het voldoen aan bepaalde ontheffingsvoorschriften (zoals bijvoorbeeld muziek uit en licht aan) geldt voor ontheffinghouders de tijd van 03.00 uur, zoals die na instelling van de zomertijd wordt bereikt. Eenzelfde regeling op die dag geldt voor sluiting van inrichtingen van de zogenaamde “droge” horeca (zonder vergunning).

  • g.

    Onder een periode van 2 maanden wordt verstaan het tijdvak in enig jaar, lopend van 1 januari tot 1 maart, van 1 maart tot 1 mei, van 1 mei tot 1 juli, van 1 juli tot 1 september, van 1 september tot 1 november en van 1 november tot 1 januari.

Artikel 2:28 Exploitatie horecabedrijf

Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren:

  • a.

    in strijd met onderstaande regels: de leidinggevenden van een horecabedrijf dienen er zorg voor te dragen dat:

    • 1.

      er in de directe omgeving van het horecabedrijf geen overlast ontstaat ten gevolge van het parkeren van voertuigen van bezoekers of het stallen van andere vervoermiddelen van bezoekers, zoals fietsen of bromfietsen, en dat deze vervoermiddelen conform de daarvoor geldende voorschriften worden geparkeerd of gestald;

    • 2.

      er geen geluidhinder ontstaat door komende of vertrekkende bezoekers;

    • 3.

      er zich geen bezoekers onnodig ophouden in de directe omgeving van de inrichting, waaronder mede wordt verstaan de in de directe omgeving van het bedrijf gelegen portieken, alsmede de in de directe nabijheid gelegen openbare weg;

    • 4.

      bezoekers hun gekochte waren niet gebruiken op of aan de openbare weg in de directe omgeving van de inrichting, anders dan op een in overeenstemming met de regelgeving ingericht terras.

  • b.

    in strijd met krachtens artikel 2:28, onder e, vastgestelde beleidsregels;

  • c.

    zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan indien het een alcoholvrije horeca-inrichting betreft:

    • 1.

      waar softdrugs plegen te worden verkocht of

    • 2.

      die geopend is tussen 24.00 uur en 09.00 uur van de daaropvolgende dag.

  • d.

    indien hierbij tevens een terras wordt geëxploiteerd:

    • 1.

      in strijd met de krachtens 2:28, onder e, vastgestelde beleidsregels horecaterrassen;

    • 2.

      zonder door de burgemeester verleende vergunning voor de exploitatie van een terras, voor zover het terras zich niet bevindt binnen de op de “gemeentelijke overzichtstekening terrassen” daarvoor aangegeven ruimten, of in strijd met een aan een dergelijke vergunning verbonden voorschriften.

  • e.

    het bevoegde bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen voor de inrichting en exploitatie van horecaterrassen.

Artikel 2:28a Gedragsregels exploitatie horecabedrijf

Het bevoegde gezag kan gedragsregels vaststellen die bij het exploiteren van horeca-inrichtingen in acht moeten worden genomen ter voorkoming van ontoelaatbare verstoring van de openbare orde of aantasting van het woon- en leefklimaat.

Artikel 2:29 Sluitingstijd Horecabedrijven

  • 1. Het is de leidinggevende van een horecabedrijf, waar bedrijfsmatig:

    • a.

      alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt;

    • b.

      al dan niet door middel van een automaat, eetwaren en/of alcoholvrije drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt; verboden dit horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 02.00 uur en 07.00 uur;

  • 2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid. Deze ontheffing wordt uitsluitend verleend van 02.00 uur tot 04.00 uur;

  • 3. Het is de leidinggevende van een discotheek in de zin van artikel 2:27, aanhef en onderdeel a, verboden deze discotheek voor bezoekers geopend te hebben, of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 02.00 uur en 07.00 uur;

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod in het derde lid. Een dergelijke ontheffing wordt uitsluitend verleend:

    • a.

      van donderdag op vrijdag van 02.00 uur tot 04.00 uur;

    • b.

      van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op zondag van 02.00 uur tot 05.00 uur;

  • 5. De houder van een inrichting is verantwoordelijk voor en verplicht tot het treffen van zodanige maatregelen dat een tijdige exploitatieafbouw (zoals het sluiten van de tapinstallatie, het uitschakelen van apparatuur, het aanpassen van de muziek, het inschakelen van de poetsverlichting etc.) wordt gerealiseerd, waardoor de sluitingstijd kan worden nageleefd;

  • 6. Dit artikel is niet van toepassing op paracommerciële instellingen in de zin van artikel 4, eerste lid van de Drank- en Horecawet waarvan de sluitingstijd is geregeld in de artikelen 3 en 5 van de Drank- en Horecaverordening Weert 2011;

  • 7. Dit artikel is niet van toepassing op seksinrichtingen in de zin van artikel 2:27 waarvan de sluitingstijd geregeld is in artikel 3:6.

  • 8. Het in het eerste en vijfde lid van dit artikel bedoelde verbod geldt niet in de nacht van 31 december op 1 januari (oud op nieuw).

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31.

Artikel 2:34a Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist binnen dertien weken na de datum waarop de aanvraag met bijbehorende bescheiden is ontvangen.

  • 2. Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen. De aanvrager van de vergunning wordt voor de afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk in kennis gesteld van de verdaging.

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

[gereserveerd]

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden en winkelbedrijven

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2:40 Speelautomaten

[reserve]

Artikel 2:40a Toezicht op winkelbedrijven

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als een smartshop, headshop of growshop of een combinatie van deze winkelvormen;

  • b.

    leidinggevende:

    • 1.

      de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;

    • 2.

      de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;

    • 3.

      de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting.

  • c.

    bezoeker: een ieder, die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van:

    • 1.

      de levenspartner en kinderen van de leidinggevende van de inrichting, alsmede zijn elders wonende bloed- of aanverwanten of die van zijn levenspartner;

    • 2.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

    • 3.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2:40b Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een inrichting te exploiteren (winkelvergunning).

Artikel 2:40c Eisen leidinggevende

Een leidinggevende:

  • a.

    staat niet onder curatele;

  • b.

    is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

  • c.

    is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

  • d.

    heeft de leeftijd van 18 jaar bereikt.

Artikel 2:40d Nadere regels

De burgemeester kan bij openbare bekendmaking:

  • a.

    bepalen dat het exploiteren van categorieën inrichtingen, genoemd in artikel 2:40a onder a, al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, geheel of gedeeltelijk van vergunningplicht is vrijgesteld;

  • b.

    nadere regels stellen aan de onder a. genoemde vrijstelling.

Artikel 2:40e Vergunningaanvraag

  • 1. Voor het verkrijgen van een vergunning moet een aanvraag bij de burgemeester worden ingediend aan de hand van een door het bevoegd gezag vast te stellen formulier.

  • 2. Bij de aanvraag, bedoeld in het vorige lid, wordt tenminste:

    • a.

      opgaaf gedaan van de personalia dan wel zetel en het adres van de leidinggevende voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;

    • b.

      opgaaf gedaan van de personalia en het adres van iedere overige leidinggevende;

    • c.

      overgelegd een recente pasfoto van de leidinggevende(n);

    • d.

      opgaaf gedaan van het adres en de aard van de inrichting;

    • e.

      overgelegd een niet meer dan drie maanden tevoren ten behoeve van de leidinggevende afgegeven verklaring omtrent het gedrag;

    • f.

      overgelegd een nauwkeurige beschrijving van de inrichting, waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan en een plattegrond van de inrichting.

  • 3. Per inrichting wordt niet meer dan één aanvraag gelijktijdig in behandeling genomen.

Artikel 2:40f Beslistermijn

  • 1. De burgemeester beslist binnen dertien weken na de datum waarop de aanvraag met bijbehorende bescheiden is ontvangen.

  • 2. De burgemeester kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen. De aanvrager van de vergunning wordt voor de afloop van de in het eerste lid bedoeld termijn schriftelijk in kennis gesteld van de verdaging.

Artikel 2:40g Weigeringsgronden

  • 1. De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging en/of de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan of met een leefmilieuverordening.

  • 2. De burgemeester kan de vergunning weigeren indien naar zijn oordeel door de aanwezigheid van de inrichting de openbare orde wordt aangetast en/of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting nadelig wordt beïnvloed.

  • 3. Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en van de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal komen te liggen;

    • b.

      de aard van de inrichting;

    • c.

      de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de inrichting;

    • d.

      de concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied;

    • e.

      de wijze van bedrijfsvoering van een leidinggevende van de inrichting in deze of in andere inrichtingen;

    • f.

      de wijze van exploitatie van de inrichting in het verleden.

  • 4. Een vergunning kan voorts worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 5. Voordat toepassing wordt gegeven aan het vierde lid, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

Artikel 2:40h Vergunning

  • 1. In een vergunning worden vermeld:

    • a.

      de natuurlijke of rechtspersoon of –personen aan die de vergunning is verleend;

    • b.

      de leidinggevenden;

    • c.

      tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;

    • d.

      de plaats waar de inrichting zich bevindt;

    • e.

      de situering en de oppervlakten van de lokaliteiten.

  • 2. De vergunning of een afschrift daarvan is in de inrichting aanwezig.

Artikel 2:40i Aanwezigheid leidinggevende

Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op een vergunning met betrekking tot die inrichting.

Artikel 2:40j Intrekkingsgronden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning intrekken, indien:

    • a.

      aannemelijk is, dat een leidinggevende van de inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

    • b.

      een leidinggevende van de inrichting toestaat danwel gedoogt, dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

    • c.

      een leidinggevende van de inrichting zich schuldig maakt aan discriminatie naar ras, geslacht of seksuele geaardheid;

    • d.

      zich in of vanuit de inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

    • e.

      is afgehandeld in strijd met het bij of krachtens artikel 2:40i bepaalde;

    • f.

      een niet daarin vermelde persoon leidinggevende is geworden met betrekking tot de inrichting, waarop de vergunning betrekking heeft;

    • g.

      er sprake is van het geval en onder voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 2. Voordat toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, aanhef en onder g, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

Artikel 2:40k Vervallen vergunning

  • 1. De vergunning vervalt, indien:

    • a.

      de exploitatie van de inrichting voor een periode van langer dan drie maanden is of wordt onderbroken;

    • b.

      er sprake is van een gewijzigde exploitatie, waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;

    • c.

      een vergunning, strekkende ter vervanging van de eerstbedoelde vergunning is verleend.

  • 2. Van het feit dat de vergunning is vervallen op grond van het bepaalde in het eerste lid onder a. en b. doet de burgemeester mededeling aan hem op wiens naam de vergunning is gesteld.

Artikel 2:40l Sluiting van inrichtingen

  • 1. De burgemeester kan een inrichting – al dan niet voor een bepaalde duur – gesloten verklaren:

    • a.

      indien die inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

    • b.

      indien die inrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • c.

      indien de burgemeester oordeelt, dat een van de in artikel 2:40j genoemde situaties waarbij intrekking van de vergunning mogelijk is, zich voordoet.

  • 2. De sluiting wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt zodra een besluit tot sluiting op, in of nabij de toegang of toegangen van de inrichting is aangebracht.

  • 3. Een sluiting voor onbepaalde tijd duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • 4. Het is verboden, na het van kracht worden van de sluiting als bedoeld in het eerste lid, bezoekers tot de inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven.

  • 5. Het is een ieder verboden in een bij besluit van het bevoegd gezag gesloten inrichting als bezoeker te verblijven.

Artikel 2:40m Toegang opsporingsambtenaren

De leidinggevende van een inrichting is verplicht ervoor te zorgen dat opsporingsambtenaren, als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering alsmede de ambtenaren die door het college of de burgemeester met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn bedrijf:

gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is; dan wel gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn en indien die opsporingsambtenaren hun vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Artikel 2:40n Overgangsbepaling

Exploitanten van bestaande inrichtingen op het moment van het van kracht worden van deze paragraaf worden geacht per die datum over een tijdelijke vergunning als bedoeld in artikel 2:40b voor drie maanden te beschikken.

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen en geprepareerde voorwerpen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

  • 3. Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstallen te vergemakkelijken.

  • 4. Het in het derde lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

  • 1. Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Limburg.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt kan worden;

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3. Een ambtenaar van politie, een buitengewoon opsporingsambtenaar van de eenheid Stadstoezicht van de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving van de gemeente Weert of een buitengewoon opsporingsambtenaar, gedetacheerd bij de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving van de gemeente Weert, krachtens artikel 6:2 belast met het toezicht op de naleving van deze verordening, kan, als hij van oordeel is, dat het in het eerste lid van dit artikel bedoelde verbod wordt overtreden, aan de overtreder een bevel tot verwijdering verstrekken. Degene aan wie het verwijderingsbevel gegeven wordt, is verplicht zich in de door de politie- of opsporingsambtenaar aangegeven richting te verwijderen over tenminste de door deze ambtenaar aangegeven afstand.

Artikel 2:48 Verboden gebruik van alcoholhoudende drank en softdrugs

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

  • 3. Het is verboden op een openbare plaats softdrugs te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

  • 4. Onder softdrugs worden verstaan: de middelen, genoemd in lijst II, onderdeel b, behorende bij de Opiumwet.

Artikel 2:48a Voorkomen glas op straat

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, drinkglazen of aangebroken glazen flessen of flesjes, met alcoholhoudende of alcoholvrije drank, bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

  • 3. Een ambtenaar van politie, een buitengewoon opsporingsambtenaar van de eenheid Stadstoezicht van de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving van de gemeente Weert of een buitengewoon opsporingsambtenaar, gedetacheerd bij de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving van de gemeente Weert, krachtens artikel 6:2 belast met het toezicht op de naleving van deze verordening, kan, als hij van oordeel is, dat het in het eerste of tweede lid van dit artikel bedoelde verbod wordt overtreden, aan de overtreder een bevel tot verwijdering verstrekken. Degene aan wie het verwijderingsbevel gegeven wordt, is verplicht zich in de door de politie- of opsporingsambtenaar aangegeven richting te verwijderen voor tenminste de door deze ambtenaar aangewezen afstand.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

  • 1. Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

  • 2. Een ambtenaar van politie, een buitengewoon opsporingsambtenaar van de eenheid Stadstoezicht van de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving van de gemeente Weert of een buitengewoon opsporingsambtenaar, gedetacheerd bij de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving van de gemeente Weert, krachtens artikel 6:2 belast met het toezicht op de naleving van de verordening, kan, als hij van oordeel is, dat het in het eerste lid van dit artikel bedoelde verbod wordt overtreden, aan de overtreder een bevel tot verwijdering verstrekken. Degene aan wie het verwijderingsbevel gegeven wordt, is verplicht zich in de door de politie- of buitengewoon opsporingsambtenaar aangegeven richting te verwijderen voor tenminste de door deze ambtenaar aangegeven afstand.

Artikel 2:50a Vechten in het openbaar

  • 1. Het is verboden in het openbaar te vechten.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, of 426 bis, of Titel XX van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is de bestuurder van een rijwiel, al dan niet voorzien van een hulpmotor, verboden dit achter te laten:

  • a.

    op of aan de openbare plaats onbeheerd en niet door deugdelijke sluiting voor onmiddellijk gebruik ongeschikt gemaakt;

  • b.

    binnen de bebouwde kom op een voetweg anders dan hetzij evenwichtig aan en tevens rechtstreeks steunend tegen de gevel, het hek of de heg van het perceel waarin hij zich bevindt, hetzij in van overheidswege of met toestemming van de overheid aangebrachte rijwielhekken, tegels of klemmen:

  • c.

    zodanig dat in-, uit- of nooduitgangen van panden of percelen of de doorgang van het publiek versperd worden;

  • d.

    tegen de gevel van een gebouw wanneer dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

  • 1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2. Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

[gereserveerd]

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

[gereserveerd]

Artikel 2:56 Alarminstallaties

[gereserveerd]

Artikel 2:57a Aanlijnen van honden in bebouwde kom

  • 1. Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond, alsmede eenieder die een hond onder zijn hoede heeft, verboden deze onaangelijnd binnen de bebouwde kom, op openbare plaatsen, te laten lopen.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen en door middel van borden aangegeven uitlaatplaatsen voor honden of hondentoiletten.

Artikel 2:57b Verbod tot onbeheerd laten loslopen van honden

Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond, alsmede eenieder die een hond onder zijn hoede heeft, verboden deze buiten de bebouwde kom op de openbare weg en op voor het publiek toegankelijke plaatsen en overige door het college bij openbare kennisgeving aan te wijzen gebieden zonder geleide of toezicht te laten loslopen.

Artikel 2:57c Verbod tot zonder toestemming laten lopen van honden op privé-terrein

Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond, alsmede eenieder die een hond onder zijn hoede heeft, verboden deze wederrechtelijk op andermans eigendom te laten bevinden.

Artikel 2:57d Voor honden verboden plaatsen

  • 1. Het is eenieder verboden zich binnen de bebouwde kom op openbaar terrein met een hond te bevinden.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet:

    • a.

      voor de openbare weg, uitgezonderd de daartoe behorende groenvoorzieningen, waar het verbod wel geldt;

    • b.

      op de als zodanig met borden aangewezen hondenuitlaatplaatsen en hondentoiletten.

  • 3. Het college kan ontheffing van het bepaalde in het eerste lid verlenen.

Artikel 2:58a Verontreiniging door honden

  • 1. De eigenaar, houder of verzorger van een hond, alsmede eenieder die een hond onder zijn hoede heeft is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op openbare plaatsen;

    • b.

      buiten de bebouwde kom op verharde weggedeelten alsmede op door het college aangewezen en door middel van borden aangegeven plaatsen.

  • 2. Het bepaalde in de aanhef en het eerste lid, onder a, is niet van toepassing op door het college aangewezen en als zodanig aangegeven hondentoiletten en hondenuitlaatplaatsen.

  • 3. De strafbaarheid wegens overtreding van het eetste lid gestelde verbod wordt opgeheven, indien degene die de hond onder zijn hoede heeft de uitwerpselen onmiddellijk verwijdert.

Artikel 2:58b Verplichting tot meevoeren hondenschepje e.d.

  • 1. Het is eenieder verboden zich binnen de bebouwde kom met een hond te bevinden op de openbare weg of op voor het publiek toegankelijke plaatsen zonder dat men een ruimmiddel bij zich draagt, dat gezien vorm en constructie bestemd is voor het opruimen van hondenuitwerpselen.

  • 2. Degene die zich met een hond op de in het eerste lid bedoelde plaatsen bevindt is verplicht het hulpmiddel op eerste vordering van de met het toezicht op de naleving van dit artikel belaste ambtenaren te tonen.

Artikel 2:58c Onbeheerde honden

  • 1. Een hond, die in strijd met het bepaalde in de artikelen 2:57a tot en met 2:57c en artikel 2:59 onbeheerd wordt aangetroffen, kan door of vanwege de politie worden opgevangen.

  • 2. Een opgevangen hond blijft gedurende 14 dagen in een door het college aan te wijzen asiel ter beschikking van de rechthebbende, aan wie hij tegen betaling van de asielkosten en de kosten van het overbrengen van het dier naar het asiel, volgens de door het college vast te stellen normbedragen, zal worden teruggegeven.

  • 3. Indien de rechthebbende of iemand in diens naam zich binnen die tijd niet aanmeldt of de in het tweede lid bedoelde kosten niet betaalt is de hond ter beschikking van de politie.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2. In afwijking van artikel 2:57, eerste lid onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3. In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 4. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of

    • d.

      te voeren

  • 2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2:61 Wilde dieren

[gereserveerd]

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

  • 1. De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld gebod.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale ophokverordening.

Artikel 2:64 Bijen

  • 1. Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van dertig meter van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening Limburg.

  • 5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Artikel 2:65a Slaapverbod op openbare plaats

Onverminderd het bepaalde in afdeling 5 van Hoofdstuk 4 van deze verordering is het verboden op een openbare plaats al dan niet in een motorvoertuig, te slapen, dan wel op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijk doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te slapen dan wel gelegenheid daartoe te bieden.

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder a, sub 1., bedoelde adressen;

    • 3.

      als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[gereserveerd]

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op horecabedrijven) onder artikel 2:32).

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden, gebiedsontzeggingen en openbaar orde cameratoezicht

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:26, 2:47, 2:48, 2:48a, 2:50, 4:8 en 5:34 of van deze verordening niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven,aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Gebiedsontzeggingen

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die een of meer van de wettelijke bepalingen, die genoemd zijn in het laatste lid van dit artikel, overtreedt een verbod opleggen zich te bevinden in een door het college aangewezen gebied en de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en inrichtingen.

  • 2. Het verbod van het eerste lid geldt gedurende het in het besluit van de burgemeester genoemde tijdvak van maximaal 1 week nadat dit besluit aan de overtreders bekend is gemaakt.

  • 3. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die hij eerder een verbod, als bedoeld in het eerste lid, heeft opgelegd en ten aanzien van wie binnen 1 jaar na het opleggen van dit verbod wordt geconstateerd dat hij opnieuw een of meer van de in het laatste lid genoemde artikelen overtreedt, een verbod opleggen zich te bevinden in een door het college aangewezen gebied en in de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en inrichtingen voor een tijdvak van maximaal 12 weken.

  • 4. De burgemeester houdt bij zijn beslissing rekening met eventuele zwaarwegende belangen die betrokkene kan hebben bij aanwezigheid in het gebied, zoals het aldaar wonen, werken of hulpverleningsinstantie bezoeken.

  • 5. Het is verboden om zich in strijd met een in het eerste lid bedoelde verbod in een desbetreffend door het college aangewezen gebied of de daarin voor het publiek toegankelijke gebouwen en inrichtingen te bevinden.

  • 6. De in het eerste lid bedoelde wettelijke bepalingen zijn: 2:1 (samenscholing), 2:26 (ordeverstoring), 2:33 (ordeverstoring en inrichtingen) en 2:47 t/m 2:50 (diverse vormen van hinderlijk gedrag), 2:74 (drugshandel op straat) en het overtreden van een krachtens artikel 2:77 van de APV opgelegd verbod. Van het Wetboek van Strafrecht de artikelen 138 (huisvredebreuk), 139 (lokaalvredebreuk), 141 (gezamenlijke openlijke geweldpleging), 170 (vernieling van gebouwen), 180 (wederspannigheid), 184 (niet voldoen aan bevel), 267 (belediging), 285 (bedreiging), artikel 300 t/m 303 (mishandeling), 306 (deelnemen aan aanval), 310 (diefstal), 321 (verduistering), 350 (zaakbeschadiging), 424 (straatschenderij), 426 (ordeverstoring in dronkenschap), 453 (openbare dronkenschap). Van de Opiumwet de artikelen 2 en 3, alsmede de bepalingen inzake verboden wapenbezit in de Wet Wapens en munitie.

Artikel 2:78 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet, besluiten tot plaatsing/gebruik van vaste camera's voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats. Dit voor zover dit naar oordeel van burgemeester, politie en justitie, gerechtvaardigd is.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van parkeergarages en parkeerterreinen die zonder enige vorm van beperking voor een ieder toegankelijk zijn.

  • 3. In afwijking van artikel 1:1 onder a. van deze verordening, is een openbare plaats op grond van lid 1. van dit artikel, een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties.

  • 4. Ter competentie van de raad de toepassing van cameratoezicht periodiek te evalueren; de eerste evaluatie zal uiterlijk één jaar na de eerste toepassing van cameratoezicht plaatsvinden en worden behandeld in de commissie Algemene zaken.

Afdeling 16. Route gevaarlijke stoffen

Artikel 2:79a Route gevaarlijke stoffen

Voor het vervoer als bedoeld in artikel 18 van de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS) worden, behoudens tijdelijke verkeersomleggingen, de volgende wegen en weggedeelten, voorzover gelegen binnen de gemeente Weert, aangewezen:

  • 1.

    A2;

  • 2.

    Provinciale weg N564:

    • ·

      Ringbaan-Noord (vanaf afslag Nederweert) tot aan de rotonde Suffolkweg;

    • ·

      Suffolkweg richting België en Kempenweg tot aan de grens met België.

Artikel 2:79b

Het college is bevoegd bij tijdelijke verkeersomleggingen andere wegen en weggedeelten aan te wijzen voor vervoer bedoeld in artikel 2:79a.

Artikel 2:79c

Onverminderd het bepaalde in artikel 20 van het Besluit algemene bepalingen inzake het wegverkeer bevorderen het college, waar dit naar hun oordeel voor de aanduiding van de routes wenselijk is, de plaatsing van het Routebord vervoer gevaarlijke stoffen, model K14 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

Artikel 2:79d

Het college is op basis van artikel 22 WVGS bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 2:79a en 2:79b waarbij zij zorg dragen, dat het noodzakelijke vervoer zoveel mogelijk onbelemmerd en langs de kortste weg zijn bestemming kan bereiken. Een en ander met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, 1e lid van bijlage 2, hoofdstuk II van het V.L.G.

Artikel 2:79e

Het college draagt zorg, dat afschriften van de in deze afdeling opgenomen bepalingen en de hierop betrekking hebbende wijzigingen worden toegezonden aan:

  • a.

    de directeur-generaal van het directoraat-generaal van het Verkeer van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat;

  • b.

    de directeur-generaal van de Rijkswaterstaat en voornoemd Ministerie;

  • c.

    de hoofdingenieur-directeur van de Rijkswaterstaat in de directie Limburg;

  • d.

    de Commandant van het Korps Controleurs Gevaarlijke Stoffen;

  • e.

    de Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg;

  • f.

    de Algemene Verladers- en Eigen Vervoerdersorganisatie (E.V.O.) en de Commissie van Overleg voor het Goederenvervoer (C.O.G.)

  • g.

    de naar hun oordeel daarvoor in aanmerking komende bedrijven en instellingen in de gemeente.

HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is;

  • i.

    toelatingsgebieden: begrensde gebieden waarin prostitutiebedrijven, met inbegrip van erotische massagesalons en parenclubs, zich slechts mogen vestigen. Hiertoe behoren de bebouwde gedeelten aan weerskanten van de volgende in- en uitvalswegen binnen de gemeente Weert:

    • ·

      de Roermondseweg;

    • ·

      de Eindhovenseweg;

    • ·

      de Maaseikerweg;

    • ·

      de Bocholterweg;

    voor zover de in artikel 3:13, lid 2 genoemde belangen zich niet tegen vestiging verzetten en de gebieden gemarkeerd zijn op de plankaarten, behorende bij de beleidsnota “Prostitutie in de gemeente Weert” van 30 november 2000;

  • j.

    straatprostitutie: het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken;

  • k.

    raamprostitutie: een seksinrichting voorzien van één of meer vitrines waarin een prostituee poseert om klanten te werven.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

    • a.

      Het is verboden een prostitutiebedrijf, met inbegrip van erotische massagesalons en parenclubs, te exploiteren buiten de in artikel 3:1 onder i. van dit hoofdstuk aangewezen toelatingsgebieden.

    • b.

      het bevoegde bestuursorgaan kan maximaal 6 vergunningen verlenen voor het exploiteren van prostitutiebedrijven, met inbegrip van erotische massagesalons en parenclubs en maximal 1 vergunning voor het exploiteren van een seksbioscoop (seksautomatenhal en sekstheater).

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • 1.

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • 2.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • 3.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 4.

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • 5.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • 6.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 04.00 uur en 14.00 uur.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:7a Intrekking vergunning

Met het oog op de in artikel 3:13 tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan de op basis van artikel 3:4 verleende vergunning voor een seksinrichting intrekken.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straat- en raamprostitutie

  • 1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde

  • 3. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4. De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5. De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

  • 7. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken vanuit een vanaf de weg zichtbare vitrine, raam- of deuropening of vanachter een raam.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3. Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

    • d.

      de aanvraag betrekking heeft op de exploitatie van een prostitutiebedrijf, met inbegrip van parenclubs en erotische massagesalons, buiten de aangewezen toelatingsgebieden voor prostitutiebedrijven als genoemd onder artikel 3:1 onder i van dit hoofdstuk;

    • e.

      door verlening van de vergunning de in artikel 3:4 lid 1b, genoemde maxima van 6 respectievelijk 1 inrichting(en) zou worden overschreden;

  • 2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of – veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5. Overgangsbepaling

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

  • 1. Op het exploiteren van een bestaande seksinrichting of escortbedrijf is het gestelde in artikel 3:4, eerste lid, niet van toepassing:

    • a.

      gedurende 12 weken na het in werking treden daarvan;

    • b.

      na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, heeft ingediend, totdat op die aanvraag door het bevoegd bestuursorgaan een besluit is genomen.

  • 2. Gedurende de periode bedoeld in het eerste lid, kan het bevoegd bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorzieningen.

HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1. Geluidhinder

Artikel 4:1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, leidinggevende of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden, zoals Koninginnedag, carnaval;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen, zoals de viering van een jubileum, een straatfeest;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in bepaalde gedeelten van de gemeente.

  • 3. Het college maakt de aanwijzing voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend. Als de precieze datum van een collectieve festiviteit nog niet bekend is, wordt de festiviteit zonder datum bekend gemaakt.

  • 4. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, festiviteiten terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 5. Het college kan, ter voorkoming of beperking van geluidhinder, voorwaarden verbinden aan de festiviteiten.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 2 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit tot 02.00 uur (op vrijdag, zaterdag en zondag) en tot 01.00 uur (op de overige dagen van de week) niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Er is een (digitaal) standaardformulier voor het doen van de kennisgeving als bedoeld in het eerste lid. Het college stelt dit formulier vast.

  • 3. De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 4. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 5. Het ongebruikt laten van een collectieve dag betekent niet dat het aantal individuele dagen evenredig toeneemt. Uitwisselen tussen collectieve dagen en individuele dagen is niet toegestaan.

  • 6. Het college kan, ter voorkoming of beperking van geluidhinder, voorwaarden verbinden aan de festiviteiten.

Artikel 4:4 Onversterkte muziek

  • 1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

    • e.

      Tabel:

    23.00 – 7.00 uur

    LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    40 dB(A)

    LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    25 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    60 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    45 dB(A)

  • 2. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 3. Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4:5 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer (recreatie)toestellen, (bouw)machines of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Aan een ontheffing als bedoeld in het vorige lid kunnen voorschriften worden verbonden betreffende:

    • a.

      het maximale geluidsniveau;

    • b.

      de situering van geluidsbronnen;

    • c.

      de frequentie en tijden van gebruik.

  • 4. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

Artikel 4:6 Geluidhinder door dieren

Degene die de zorg voor een dier heeft, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3. het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 10 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam. In het kader van een herplant- of instandhoudingsplicht kunnen voorschriften gesteld en maatregelen genomen worden voor bomen kleiner dan 10 cm dwarsdoorsnede op 1,3 meter boven maaiveld;

    • b.

      houtopstand: één of meer bomen, hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen;

    • c.

      hakhout: één of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • d.

      knotten/kandelaberen: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud;

    • e.

      bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;

    • f.

      boomwaarde: het getal dat wordt gevonden door het product van de volgende factoren:

      • -

        de oppervlakte in cm² van de dwarsdoorsnede op 1,3 meter boven het maaiveld;

      • -

        de geïndexeerde eenheidsprijs per cm²;

      • -

        de standplaatswaarde;

      • -

        de conditiewaarde;

      • -

        de waarde van de plantwijze;

    • g.

      plaatselijk bomenregister: bomenregister als bedoeld in artikel 4:12 van deze verordening.

  • 2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:11a Meldingsplicht

  • 1. Iedere (rechts)persoon die voornemens is een houtopstand te vellen dient het college hiervan in kennis te stellen. Uiterlijk twee weken na ontvangst van de kennisgeving wordt aan de melder medegedeeld of wel of geen omgevingsvergunning noodzakelijk is.

  • 2. Het college stelt een formulier vast voor het doen van de in het eerste lid bedoelde melding.

Artikel 4:11b Kapverbod

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag houtopstand, welke voorkomt in het plaatselijk bomenregister, te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstanden die op bosbouwkundige of bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd, indien het betreft:

    • a.

      populieren en wilgen als wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;

    • b.

      fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen een bebouwde kom tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt en, ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are, ofwel in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale aantal rijen, niet meer bomen omvat dan 20.

  • 3. Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voor:

    • a.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving of last van het college;

    • b.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • c.

      het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten.

Artikel 4:11c Weigeringsgronden

  • 1. Het bevoegd gezag kan de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van onder meer:

    • ·

      natuur- en milieuwaarden;

    • ·

      landschappelijke waarden;

    • ·

      cultuurhistorische waarden;

    • ·

      waarden van stads- en dorpsschoon;

    • ·

      waarden voor recreatie en leefbaarheid.

  • 2. Het bevoegd gezag kan bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning tevens de boomwaarde als motivering hanteren. Het bevoegd gezag verwijst zoveel mogelijk naar gemeentelijke bestemmings-, groen-, bomen- of landschapsplannen.

  • 3. De burgemeester kan toestemming geven tot direct vellen, indien sprake is van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang.

Artikel 4:11d Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1. Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant. Indien het gemeentelijk beleid of een bestemmings-, bomen-, groen- of landschapsplan de te vellen houtopstand direct of indirect als waardevol omschrijft, wordt, zo vaak mogelijk, een herplantplicht opgelegd.

  • 2. Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen behoren aanwijzingen ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.

Artikel 4:11e Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld legt het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting op te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, op andere wijze dan door velling teniet is gegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 3. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste of tweede lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 4. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig worden bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 5. Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede, derde of vierde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4:11f Schadevergoeding

Het college beslist op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 17, juncto artikel 13 vierde lid, van de Boswet.

Artikel 4:11g Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters.

Artikel 4:11h Bestrijding van iepeziekte

  • 1. Dit artikel verstaat onder:

    • a.

      iepeziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Cerato cystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

    • b.

      iepespintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistratus (Marsch) en Scolytus pygmaeus.

  • 2. Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren van verspreiding van de iepeziekte of voor vermeerdering van de iepespintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontbasten en de bast te vernietigen;

    • c.

      de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepeziekte wordt voorkomen.

  • 3.

    • a.

      Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren;

    • b.

      het verbod is niet van toepassing op geheel ontbast iepehout en op iepehout met een doorsnede kleiner dan 4 centimeter;

    • c.

      het college kan ontheffing verlenen van het onder a. van dit lid gestelde verbod.

  • 4. Het niet voldoen aan de in het tweede lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

Artikel 4:12 Bomenregister

  • 1. De gemeente bezit een door plaatselijke belangengroeperingen en de gemeente op te stellen register bestaande uit de objecten genoemd in het landelijk bomenregister, lokale waardevolle houtopstanden en de toekomstig waardevolle objecten.

  • 2. Het bomenregister wordt vastgesteld door het college.

  • 3. Het bomenregister omvat in ieder geval een voor een ieder goed herkenbare omschrijving, de standplaats, het kadastrale perceelsnummer, de eigenaar en/of zakelijk gerechtigde en de reden van registratie van iedere houtopstand.

  • 4. De gemeente bezit een bijzondere onderhoudsplicht voor de eigen monumentale houtopstand zoals een goed beheerder betaamt.

  • 5. De gemeente verleent aan de standplaatsen van monumentale bomen de bestemming “groeiplaats boom”, onder vermelding van de stam- en kroonprojectie van deze bomen.

  • 6. De gemeente houdt een bomenfonds voor het onderhoud, de instandhouding en uitbreiding van houtopstanden.

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het is verboden op een door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of de Milieuverordening Limburg.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[gereserveerd]

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

Artikel 4:16 Vergunningsplicht handelsreclame

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien de handelsreclame:

    • a.

      • -

        in totaal geen grotere oppervlakte heeft dan 1.00 m² en

      • -

        is aangebracht op of aan de onroerende zaak voor zover die betrekking heeft op een aldaar uitgeoefend beroep, bedrijf of dienstverlening en

      • -

        niet (direct of indirect) verlicht is;

    • b.

      betrekking heeft op een werk in uitvoering en geplaatst is onmiddellijk bij het werk en niet langer aanwezig is dan gedurende de uitvoering van het werk;

    • c.

      betrekking heeft op die onroerende zaak ten behoeve van de openbare verkoping, het aanbieden voor de verkoop, verhuur of verpachting ervan, voor zolang zij feitelijke betekenis heeft;

    • d.

      van tijdelijke aard is bij de verkoop van seizoensgebonden agrarische producten ter plaatse waar ze worden gekweekt;

    • e.

      omgevingsvergunningplichtig is wat betreft de activiteit bouwen;

  • 3. Het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing in een beschermd stads- en dorpsgezicht.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • b.

      in het belang van voorkoming of beperking van overlast voor de omgeving;

    • c.

      indien de reclame op zichzelf of in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • d.

      indien er geen directe relatie is tussen de reclame en het gebruik van de onroerende zaak, waar de reclame bij/aan is geplaatst.

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsomschrijving

Onder een kampeermiddel wordt verstaan: tent, tentwagen, kampeerauto of caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor als gevolg van artikel 27 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is: een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18a Kamperen buiten kampeerterrein

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of medebestemd;

  • 2. het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid;

  • 3. het college kan de ontheffing weigeren in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid;

    • e.

      de bescherming van natuur, landschap en milieu.

Artikel 4:18b Verenigingskamperen en groepskamperen

  • 1. Het college kan ontheffingen verlenen voor groepen om gedurende korte periode buiten een kampeerterrein te kamperen, daarbij moet de initiatiefnemer aantonen dat er geen bestaande waarden worden verstoord of aangetast (geen kap van bomen en struiken, geen aantasting of verstoring van beschermingswaardige flora en fauna, geen aantasting van de bodemstructuur).

  • 2. Aan deze ontheffing worden de volgende voorschriften verbonden:

    • a.

      soort en het aantal toe te laten kampeermiddelen is afhankelijk van de grootte en ligging van het kampeerterrein;

    • b.

      de verblijfsduur is maximaal 10 dagen;

    • c.

      voorschriften ter bescherming van de in artikel 4:18a derde lid genoemde belangen.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kan het college voor scoutinggroepen ontheffing verlenen voor een tijdsduur van maximaal 5 jaar. Daarbij bedraagt de maximale verblijfsduur 10 aaneengesloten dagen per groep, met een maximum van 100 dagen per jaar.

Artikel 4:18c Kamperen op eigen terrein

  • 1. Het plaatsen van één kampeermiddel op eigen terrein is gedurende het gehele jaar toegestaan, zulks onder de voorwaarde dat het kampeermiddel niet zichtbaar is vanaf de openbare weg. Bovendien dient dit kampeermiddel binnen 20 meter uit de bebouwing behorende tot een burgerwoning of op het agrarische bouwblok gesitueerd te worden;

  • 2. gedurende een korte periode van maximaal 2 weken is het toegestaan om één kampeermiddel op eigen terrein te hebben zichtbaar vanaf de openbare weg, voor het verrichten van werkzaamheden en “vakantie gereed” maken van het kampeermiddel;

  • 3. dit kampeermiddel mag gedurende maximaal 2 weken voor recreatief nachtverblijf worden gebruikt.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het verbod van artikel 4:18a, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2. het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid;

    • e.

      de bescherming van natuur, landschap en milieu.

HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 100 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 07.00 tot 19.00 uur.

  • 4. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

[gereserveerd]

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2. Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het inzamelen door een organisatie of instelling die beschikt over een CBF-keurmerk, welke collecte tevoren is gemeld en in overeenstemming is met het (landelijk) collectenrooster zoals dat wordt gehanteerd door de gemeente Weert.

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in de Standplaatsenverordening.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid,de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2. Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 20.00 en 08.00 uur van de daarop volgende dag.

  • 3. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1. Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet verboden:

    • a.

      Op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

    • b.

      Op door het college aangewezen dagen en uren.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

Afdeling 4. reserve

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden.

  • 2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. Het verbod geldt tevens niet voor een snuffelmarkt, waar tweede hands goederen worden aangeboden, mits:

    • a.

      het aantal bezoekers gelijktijdig niet meer dan 250 bedraagt;

    • b.

      de markt geen commercieel doel heeft en er geen handelaren direct nog indirect aan deelnemen;

    • c.

      de organisator de burgemeester tenminste 20 werkdagen voorafgaand aan de snuffelmarkt daarvan in kennis heeft gesteld met een door de burgemeester vastgesteld formulier;

    • d.

      er binnen 10 dagen na het indienen van het meldingsformulier geen mededeling is gevolgd, dat het meldingsformulier wordt beschouwd als een vergunningaanvraag.

  • 4. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

  • 1. Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1. Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale Milieuverordening.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert;

    • d.

      demonstraties van de brandweer.

  • 3. Het verbod geldt voorts niet voor zover het betreft:

    • a.

      het stoken van snoeihout ontstaan als gevolg van het onderhoud van erfbeplantingen of andere kleine landschapselementen gelegen in het buitengebied van de gemeente Weert voor zover het stoken plaatsvindt:

      -op een terrein gelegen in het buitengebied van de gemeente Weert;eenmaal gedurende een periode van één week in de maanden februari/maart en/of oktober/november;

    • b.

      het stoken van kamp- en vreugdevuren;

    • c.

      en: voor het stoken onder a., en indien het stoken onder b. mede het stoken van afvalhout/snoeihout betreft, hiervoor door Burgemeester en Wethouders ontheffing is verleend ingevolge artikel 10.63 van de Wet milieubeheer.

  • 4. In de gevallen als bedoeld in lid 3.a. en b. dient minimaal 1 week voorafgaand aan het stoken daarvan melding te worden gedaan aan Burgemeester en Wethouders op een daartoe door Burgemeester en Wethouders vast te stellen formulier. Ontheffingen die vóór het tijdstip van wijziging van dit artikel reeds zijn verleend blijven van kracht voor de periode waarvoor ze zijn verleend. Daarvoor hoeft geen melding te worden gedaan.

  • 5. Burgemeester en Wethouders kunnen nadere voorschriften stellen aan het stoken bedoeld in lid 3.

  • 6. Burgemeester en Wethouders kunnen in overige gevallen ontheffing verlenen van het verbod.

  • 7. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 8. Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale Milieuverordening.

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen anders dan toegestaan binnen de bepalingen van de “Verordening op het beheer en het gebruik van de gemeentelijke begraafplaats” en de daarop betrekking hebbende “nadere regels voor de graven, asbezorging en gedenkplaatsen”.

  • 2. Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

HOOFDSTUK 6. STRAF-, OVERGANGS- en SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

    • ·

      de buitengewone opsporingsambtenaren werkzaam binnen de gemeente Weert aangesteld als:

      • -

        flora- en faunabeheerder bij de Stichting Limburgs Landschap

      • -

        flora- en faunabeheerder bij de Stichting Brabants Landschap

      • -

        flora- en faunabeheerder bij de Wildbeheerseenheid de Oude Graaf

      • -

        flora- en faunabeheerder bij de Wildbeheerseenheid Hunsel

      • -

        flora- en faunabeheerder bij de Wildbeheerseenheid de Waterbloem

      • -

        flora- en faunabeheerder bij de Jachtcombinatie Swinkels

      • -

        flora- en faunabeheerder bij de Jachtcombinatie Maas

      • -

        flora- en faunabeheerder bij Staatsbosbeheer

      • -

        boswachter bij Staatsbosbeheer

      • -

        boswachter bij Natuurmonumenten

      • -

        APV-controleur bij de gemeente Weert, met dien verstande, dat flora- en faunabeheerders en boswachters toezien op de naleving van Hoofdstuk 2, afdeling 11, artikel 2;57a t/m 2:59, Hoofdstuk 4, afdeling 3, 4 en 5, Hoofdstuk 5, afdeling 7 en 8;

    • ·

      de ambtenaren van politie werkzaam binnen de gemeente Weert;

    • ·

      de medewerkers handhaving en vergunningverleners van de afdeling Milieu van de gemeente Weert, voorzover ze op basis van de Wet milieubeheer toezichthoudende bevoegdheden hebben en de desbetreffende bepalingen in deze verordening op hun taakveld betrekking hebben;

    • ·

      de inspecteurs handhaving van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht, voorzover ze op basis van de Bouwverordening van de gemeente Weert toezichthoudende bevoegdheden hebben en de desbetreffende bepalingen in deze verordening op hun taakveld betrekking hebben;

    • ·

      de beroepsmatige medewerkers van de afdeling risicobeheer van het brandweerdistrict Weert, voorzover de bepalingen in deze verordening op hun taakveld betrekking hebben;

    • ·

      de buitengewoon opsporingsambtenaren van de eenheid Stadstoezicht van de afdeling Onderhoud Openbare Ruimte van de gemeente Weert;

    • ·

      de zogenaamde flex-boa’s die zijn gedetacheerd bij de afdeling Burger- en Bestuurszaken;

    • ·

      voor zover de bij bijzondere wetten met de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten worden belast en de bepalingen uit deze verordening op hun taakveld betrekking hebben: alle medewerkers van de afdeling Vreemdelingenpolitie van de politie regio Limburg.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast:

    • ·

      de door het college aangewezen stadswachten van de afdeling Stadstoezicht en gebruik van de gemeente Weert;

    • ·

      de door het college aangewezen toezichthouders van de Gewestelijke Gezondheidsdienst, voor zover de bepalingen uit deze verordening op hun taakveld betrekking hebben.

  • 3. Bovendien zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1. De Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Weert van 18 maart 2004, laatstelijk gewijzigd 30 januari 2008 is ingetrokken.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de 3e dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:5a Overgangsbepaling nieuwe gemeentelijke organisatie

Met ingang van 1 januari 2012 dan wel zoveel later als de nieuwe gemeentelijke organisatie van start gaat, dient de "Algemene plaatselijke verordening 2009" zodanig te worden uitgelegd dat:

  • I.

    in de artikelen 2:1, 2:47, 2:49, 2:50 en 6:2 eerste lid, onder het 1ste 6de en 7de opsommingsteken opgedragen taken en toebedeelde bevoegdheden ten behoeve van toezicht, opsporing en handhaving aan:

    • -

      de buitengewoon opsporingsambtenaren van de eenheid Stadstoezicht van de afdeling Onderhoud Openbare Ruimte van de gemeente Weert;

    • -

      de buitengewoon opsporingsambtenaar, gedetacheerd bij de afdeling Burger- en Bestuurszaken van de gemeente Weert;

    • -

      de zogenaamde flex-boa's die zijn gedetacheerd bij de afdeling Burger- en Bestuurszaken en

    • -

      de buitengewone opsporingsambtenaren werkzaam binnen de gemeente Weert aangesteld als APV-controleur bij de gemeente Weert,

  • worden uitgevoerd door de (gedetacheerde) buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam bij de (nieuwe) afdeling tot wiens taak de uitvoering van betreffende taken en/of bevoegdheden (nog) behoren.

  • II.

    de in artikel 6:2 eerste lid, onder het 3de en 4de opsommingsteken opgedragen taken en toebedeelde bevoegdheden ten behoeve van toezicht, opsporing en handhaving

    aan:

    • -

      de medewerkers handhaving en vergunningverlening van de afdeling Milieu van de gemeente Weert;

    • -

      de inspecteurs handhaving van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht en

    • -

      de door het college aangewezen stadswachten van de afdeling Stadstoezicht en gebruik van de gemeente Weert,

  • worden uitgevoerd door de medewerkers van de (nieuwe) afdeling tot wiens taak de uitvoering van betreffende taken en/of bevoegdheden (nog) behoren.

De onder I en II vastgestelde werkwijze geldt slechts voor de duur dat de taken en functieomschrijvingen binnen de nieuwe organisatie van de gemeente Weert nog niet 100 procent zijn geïmplementeerd en de gemeenteraad de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Weert 2009 niet anderszins heeft gewijzigd.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening 2009.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 10 juni 2009, gewijzigd in de vergaderingen van 9 december 2009, 27 januari 2010, 10 juni 2010, 14 juli 2010, 22 september 2010, 20 april 2011, 25 mei 2011, 2 november 2011, 14 december 2011, 26 september 2012 en 10 april 2013.
de raad van de gemeente Weert;
de griffier,                                           de voorzitter,
Mr. M.H.R.M. Wolfs-Corten                    A.A.M.M. Heijmans

Trefwoordenregister

Aankondigingsverboden 4:15

Aanleg van wegen 2:11

Aanplakken, aanplakbiljetten 2:42

Aanwezigheid in gesloten inrichting 2:31

Aanwezigheid, hinderlijk 2:47, 2:49, 2:50

Afbraakmaterialen, opslag 4:13

Alcoholgebruik 2:48

Asverstrooiing 5:36

A.t.b.´s rijden met 5:32, 5:33

Auto´s, opslag van 4:13

Autobedrijven, parkeren voertuigen 5:2

Autowrakken 4:13

Baldadig gedrag 2:47, 2:49, 2:50

Bedelarij 2:65

Behoefte, doen natuurlijke 4:8

Bekladden, weg of onroerend goed 2:42

Beperking, aanbieden gedrukte stukken 2:6

Beperking, gemotoriseerd verkeer en ruiterverkeer in natuurgebieden 5:33

Beplanting, uitzicht belemmerende 2:15

Beschadigen van wegen 2:11

Beslistermijn 1:2

Bespieden van personen 2:53

Bestuurlijke ophouding 2:75

Betogingen, optochten 2:3

Betreden van plantsoenen e.d. 2:45

Bijen 2:64

Binnentreden woningen 6:3

Bodemverontreiniging 4:13

Braderieën (evenementen) 2:25

Bromfietsen, overlast door 2:52

Bruikbaarheid van de weg 2:10

Cameratoezicht op openbare plaatsen 2:78

Caravans, parkeren op de weg 5:6

Collecteren 5:13

Commerciële reclame 4:15

Crossterreinen 5:32

Dieren, hinderlijke of schadelijk 2:60

Drankgebruik, hinderlijk 2:48

Drukwerk 2:6

Duiven 2:63

Erotisch – pornografische goederen, afbeeldingen e.d. 3:11

Escortbedrijf 3:4

Evenement 2:25

Excessen, parkeer- 5:1 e.v.

Fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein 2:52

Fietsen, neerzetten van - 2:51

Fotograaf op openbare weg 2:9

Gebiedsontzegging 2:77

Gebouw, hinderlijk gedrag in 2:49

Gedachten of gevoelens openbaren op voorwerpen 2:42

Gedoogplicht, voorzieningen voor verkeer en verlichting 2:21

Gedrag, hinderlijk 2:47, 2:49, 2:50

Gedrukte stukken 2:6

Gedrukte stukken, venten met 5:16

Géén fictieve positieve beschikking bij niet tijdig beslissen 1:10

Geluiden, hinderlijke 4:1 e.v.

Gemotoriseerd verkeer in natuurgebieden 5:33

Gevaarlijke honden 2:59

Gierkelder 4:13

Glas op straat (voorkomen) 2:48a

Graffiti 2:42

Growshops 2:40a e.v.

Handelsreclame 4:16

Hanen, hinder van kraaiende 4:6

Havens, beschadiging van 5:28

Headshops 2:40a

Heling, bestrijding van 2:32

Herplantplicht 4:11j

Hinderlijk drankgebruik 2:48

Hinderlijk gedrag 2:47, 2:49, 2:50

Hinderlijk gedrag op of aan de weg 2:47

Hinderlijke dieren, houden van 2:60

Hinderlijke geluiden 4:5, 4:6

Hinderlijke voorwerpen 2:15

Honden, hinder van blaffende - 4:6

Honden, loslopende 2:57b

Honden, muilkorven van 2:59

Hondepoep 2:58a

Horecabedrijf 2:28

Houtopstand 4:10

Inbrekerswerktuigen, vervoer 2:44

Inrichting, aanwezig in gesloten horecabedrijf 2:31

Inrichting, ordeverstoring in 2:33

Inzameling van geld of goed 5:13

Kaden 5:28

Kapverbod 4:11b

Kapvergunning 4:11c

Kelderingangen 2:17

Kennisgeving optocht en betoging 2:3

Kladden 2:42

Landbouwafval, opslag van 4:13

Landbouwproducten, opslag ingekuilde 4:13

Lex silencio positivo (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) 1:9 en 1:10

Ligplaats 5:25

Loslopend vee en pluimvee 2:62

Loslopende honden 2:57a

Manifestaties, Wet Openbare 2:3

Markt, vlooien-, snuffel- 5:23

Mest 4:13

Metalen, opslag oude 4:13

Muilkorven 2:59

Muziek in recreatie-inrichtingen 4:3

Objecten onder hoogspanningslijn 2:22

Ongeregeldheden 2:1

Openbare plaats (begrip) 1:1

Ophokplicht duiven 2:63

Ophouding (bestuurlijke) 2:75

Opschriften en aankondigingen 2:21

Opslagplaatsen 4:13

Optochten en betogingen 2:2, 2:3

Ordeverstorend gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten 2:50

Ordeverstoring 2:1, 2:47

Parkeren van voertuigen autobedrijf e.d. 5:2

Personen, bespieden van 2:53

Plakgereedschap, vervoer 2:43

Plakverbod 2:42

Pornografische goederen, afbeeldingen e.d. 3:11

Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen 1:9

Prostitutie 3:9, 3:1

Reclame 4:16

Rookverbod in bossen 2:18

Route gevaarlijke stoffen 2:79a t/m e

Strooibiljetten 2:6

Reclameborden aan, op of boven de weg 4:16

Reclamevoertuigen op de weg 5:7

Register (heling) 2:67

Register (nacht) 2:37

Samenscholingen 2:1

Schadelijke dieren 2:60

Seksautomatenhallen 3:1

Seksinrichtingen 3:4

Sekswinkels 3:10

Sluitingsuur inrichtingen 2:29

Softdrugs gebruik 2:48

Speelgelegenheden 2:39

Smartshops 2:40a

Stankoverlast 4:14, 4:13

Stankverspreidende stoffen, voertuigen 5:10

Stoffen op, aan of boven de weg 2:10

Stoken van vuur 5:34

Straatartiest, straatfotograaf 2:9

Straatkolken 2:16

Straatprostitutie 3:9

Strafbepaling 6:1

Terras 2:28

Toelatingsgebieden prostitutiebedrijven 3:1

Toezichthouders 6:2

Uitweg 2:12

Uitzichtbelemmerende beplanting 2:15

Vaartuigen, ligplaats 5:25

Vallende voorwerpen 2:20

Veiligheid van de weg 2:10

Veiligheidsrisicogebied 2:76

Venten 5:15

Veranderen van een weg 2:11

Vermakelijkheden (evenementen) 2:25

Verontreiniging 4:13

Verontreiniging door honden 2:58a

Verspreiden van gedrukte stukken 2:6

Vervoer inbrekerswerktuigen 2:44

Voorwerpen op, aan of boven de weg 2:10

Vlooienmarkten 5:23

Voertuigen, parkeren 5:2 e.v.

Voorwerpen, gevaarlijke of hinderlijke 2:19

Vuurwerk 2:73

Wedstrijden op crossterreinen 5:32

Wedstrijden op of aan de weg 2:25

Winkelbedrijven (grow-, head- en smartshops) 2:40

Winkelwagentjes 2:14

Zonneschermen 2:10