Regeling vervallen per 01-01-2017

Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2016

Geldend van 01-01-2016 t/m 31-12-2016

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2016

De raad van de gemeente Weert;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 november 2015;

gelet op artikel 225 en 234 van de Gemeentewet;

Besluit

vast te stellen in de openbare vergadering van 16 december 2015 de

Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2016

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • b.

    motorvoertuigen: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1 onder ia van het RVV 1990;

  • c.

    houder van een motorvoertuig: degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken in het register krachtens de Wegenverkeerswet 1994 is ingeschreven of degene die het motorvoertuig op grond van een contract van huurkoop of vruchtgebruik (lease) onder zicht heeft;

  • d.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters, en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • e.

    centrale computer: computer van het bedrijf waarmee de gemeente Weert een overeenkomst heeft gesloten, bestemd voor de registratie van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen van diensten op het gebied van betaald parkeren met gebruik van een telefoon.

  • f.

    parkeervoorziening: de door het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 8 van deze verordening aangewezen parkeerplaats;

  • g.

    parkeervergunning: een door het college van burgemeester en wethouders verleende vergunning krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op een belanghebbendenplaats of een vergunningplaats;

  • h.

    vergunninghouder: de natuurlijke- of rechtspersoon aan wie een vergunning als bedoeld onder g is verleend;

  • i.

    parkeerabonnement: een door het college van burgemeester en wethouders verleend parkeerabonnement krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op een parkeerplaats waarvoor parkeerbelasting verschuldigd is;

  • j.

    parkeerabonnementhouder: de natuurlijke- of rechtspersoon aan wie een parkeerabonnement als bedoeld onder h is verleend;

  • k.

    wegen: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet 1994;

  • l.

    gehandicaptenparkeerkaart: een parkeerkaart als bedoeld in de Regeling Gehandicaptenparkeerkaart.

  • n.

    dag: een periode van vierentwintig uren, welke aanvangt om 0:00 uur;

  • o.

    dagdeel: het gedeelte van een dag van 09:00 uur tot 13:00 uur of 13:00 uur tot 18:00 uur;

  • p.

    koopavond: de donderdagavond van 18:00 uur tot 21:00 uur en de eventueel extra koopavonden van 18:00 uur tot 21:00 uur;

  • q.

    koopzondagen en koopfeestdagen: de als zodanig krachtens artikel 3 van de Winkeltijdenwet en de Verordening winkeltijden voor de gemeente Weert aangewezen zon- en feestdagen waarop de winkels voor het publiek geopend mogen zijn.

Artikel 2. Belastbaar feit

Onder de naam “parkeerbelastingen” worden de volgende belastingen geheven:

  • a.

    een belasting terzake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

  • b.

    een belasting terzake van een van gemeentewege verleend parkeerabonnement voor het parkeren van een voertuig op het parkeerabonnement en de daarbij behorende voorschriften en beleidsregels aangegeven plaats, tijdstip en wijze.

Artikel 3. Belastingplicht

  • 1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven van degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd.

  • 2. Als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:

    • a.

      degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen;

    • b.

      zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het motorvoertuig, met dien verstande dat:

      • 1.

        indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het motorvoertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd;

      • 2.

        indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd.

  • 3. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt niet geheven van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b, als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, indien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het motorvoertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.

  • 4. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven van degene die het parkeerabonnement heeft aangevraagd.

Artikel 4. Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak

  • 1. De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

  • 2. Voor de berekening van de parkeerbelasting wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde tijdseenheid als een volle eenheid aangemerkt.

Artikel 5. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.

  • 2. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, is verschuldigd bij de aanvang van het heffingstijdvak, waarvoor de belasting wordt geheven.

  • 3. Indien de belastingplicht als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, in de loop van het jaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

    • a.

      Indien een parkeerabonnement of -vergunning wordt toegekend op of voor de 15e van een maand dan wordt deze maand gerekend als zijnde een volle kalendermaand.

    • b.

      Indien een parkeerabonnement of -vergunning wordt toegekend na de 15e van een maand dan wordt deze maand niet in rekening gebracht.

  • 4. Indien de belastingplicht als bedoeld in artikel 2, onderdeel b in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na einde van de belastingplicht nog volle kalendermaanden overblijven.

Artikel 6. Wijze van heffing en termijnen van betaling

  • 1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven via een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waartoe ook wordt gerekend een nota of andere schriftuur, en moet worden betaald op het tijdstip waarop het parkeerabonnement wordt verleend.

  • 2. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren of achteraf in parkeergarages en op de met een slagboomafgesloten parkeerterreinen.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid moet de belasting overeenkomstig de aangifte worden betaald binnen een maand na het einde van het parkeren, indien het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een telefoon inloggen op de centrale computer.

  • 4. Een naheffingsaanslag is dadelijk en ineens invorderbaar en moet terstond worden betaald.

Artikel 7. Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2 mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit. (Zie het aanwijzingsbesluit)

Artikel 8. Kosten

De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, bedragen € 60,00 (2015: € 59,00).

Artikel 9. Vrijstelling van het betalen van parkeerbelastingen

Het parkeren van de volgende gebruikers wordt niet gereguleerd en is derhalve vrijgesteld

van het parkeren van parkeerbelastingen als bedoeld in artikel 2 van deze verordening:

  • a.

    als zodanig herkenbare politievoertuigen;

  • b.

    als zodanig herkenbare ambulances;

  • c.

    als zodanig herkenbare brandweervoertuigen;

  • d.

    als zodanig herkenbare dierenambulances.

  • e.

    als zodanig herkenbare dienstvoertuigen van de gemeente Weert.

Artikel 10. Kwijtschelding

Bij de invordering van deze belasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 11. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van parkeerbelastingen.

Artikel 12. Overgangsrecht

De "Verordening Parkeerbelastingen 2015" vastgesteld bij raadsbesluit van 22 december 2014 worden ingetrokken met ingang van de in artikel 13 genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 13. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2016, welke tevens de datum van ingang van de heffing is.

  • 2. De tarieven zoals opgenomen in de tarieventabel treden in werking met ingang van 1 januari 2016.

Artikel 14. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening Parkeerbelastingen 2016".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 16 december 2015,
de griffier, de voorzitter,

Bijlage 1 Tarieventabel parkeerbelastingen 2016

Tarieventabel parkeerbelastingen 2016

Toelichting op de verordening parkeerbelastingen

I. Algemene toelichting

Wettelijke basis 

De modelverordeningen parkeerbelastingen zijn gebaseerd op de tekst van de Gemeentewet zoals die luidt vanaf 1 januari 1995. Dit is de datum van inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Gemeentewet met betrekking tot de materiële belastingbepalingen (hierna: Wet materiële belastingbepalingen). Gekozen is voor een zogenaamd 'aangekleed' model, dat wil zeggen dat de tekst van hogere wettelijke regelingen, waar nodig voor de duidelijkheid, is overgenomen.

II Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In artikel 1 hebben de begripsomschrijvingen een plaats gevonden. Die zijn in deze verordening belangrijker dan in sommige andere verordeningen. Met name omdat het gaat om een zeer nauwkeurige omschrijving van de gehanteerde begrippen in de rest van de verordening. Zo is betrekkelijk uitvoerig gedefinieerd wat wordt verstaan onder het parkeren van een voertuig. Het valt op dat nadrukkelijk wordt gesproken over voertuigen en niet over motorrijtuigen. Het begrip voertuig is ruimer dan het begrip motorrijtuig. Deze ruimere omschrijving is ook terug te vinden bij de definitie van het begrip houder. Voor de houder van voertuigen wordt gekeken naar degene die naar de omstandigheden beoordeeld als houder van het voertuig moet worden beschouwd. Alleen voor de houders van motorrijtuigen die zijn ingeschreven in het kentekenregister wordt gekeken naar degene op wiens naam het voor dat motorrijtuig afgegeven kenteken ten tijde van het parkeren was ingeschreven.

Voor het parkeren van andere voorwerpen dan voertuigen in een gefiscaliseerde zone komt de heffing van parkeerbelastingen niet aan de orde. In die situatie kan precariobelasting worden geheven.

Van parkeren is geen sprake gedurende de tijd dat het voertuig nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk laden of lossen van zaken (Hof 's-Gravenhage 28 april 1993, nr. 921 361-E-3 en nr. 921 700-E-3, Belastingblad 1993, blz. 585 en 586, Hof Arnhem 16 september 1993, nr. 920 866, Belastingblad 1994, blz. 207 en Hof Amsterdam 12 november 1993, nr. 2108/92, M IV, Belastingblad 1994, blz. 208).

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 mei 1999 , nr. 33 286, Belastingblad 1999, blz. 566 een definitie gegeven van het begrip onmiddellijk laden en lossen:

'Onder het onmiddellijk laden en lossen (...) dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is.'

Artikel 2. Belastbaar feit

In artikel 2 is omschreven welke parkeerbelastingen geheven kunnen worden. Het gaat dan om de belasting terzake van het parkeren van een voertuig op een bepaalde aangewezen plaats en om een belasting terzake van het vergunningparkeren. Een ontheffing om bij een parkeermeter te mogen staan zonder dat voor de duur van het parkeren wordt betaald, wordt door ons als een vergunning aangemerkt.

Artikel 3. Belastingplicht

Eerste lid 

In artikel 3 is vastgelegd wie belastingplichtig is voor de belastingen die zijn genoemd in artikel 2, onderdelen a en b. Hoofdregel is dat de belasting die wordt genoemd in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd. De belasting genoemd in artikel 1, onderdeel b, wordt echter geheven van degene die het abonnement heeft aangevraagd.

Tweede lid

In dit tweede lid wordt aangegeven wie als degenen die het voertuig hebben geparkeerd mede worden aangemerkt. Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt tevens aangemerkt degene die de belasting voldoet, dat is dus degene die geld werpt in de meter, dan wel degene die na de eerste aanmaning te kennen geeft of te kennen heeft gegeven de belasting te willen voldoen. Zolang die belasting echter niet is voldaan is de houder van het voertuig tevens aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd en de houder is dan weer degene waarvan het kenteken staat ingeschreven in het kentekenregister. Een uitzondering op het aanmerken van de houder als degene die het voertuig heeft geparkeerd is te vinden in het tweede lid, onderdeel b. Als namelijk een voor ten hoogste 3 maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit kan blijken, wie ten tijde van het parkeren de huurder van het voertuig was dan wordt niet de houder maar de huurder als degene die het voertuig heeft geparkeerd aangemerkt. Een tweede uitzondering wordt gemaakt, indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven dan wordt die ander als degene die het voertuig heeft geparkeerd aangemerkt. Dit kan bijvoorbeeld blijken als de houder een zogenaamd vrijwaringsbewijs overlegt.

Derde lid

In het derde lid van artikel 3 staat van wie de belasting niet wordt geheven. Iemand kan niet als degene die het voertuig heeft geparkeerd worden aangemerkt indien hij aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig gebruik heeft gemaakt. Er moet wel aannemelijk worden gemaakt dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen. Het is de bedoeling dat de houder niet als parkeerder wordt aangemerkt indien er met zijn voertuig joyriding heeft plaatsgevonden of als het voertuig op het moment van constateren als gestolen geregistreerd staat.

Artikel 4. Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak 

In artikel 4 wordt voor het tarief, het tijdvak en de maatstaf van heffing verwezen naar een bij de verordening behorende tarieventabel. Ten aanzien van de mogelijke heffingsmaatstaven voor de parkeerbelastingen is in artikel 225, achtste lid, van de Gemeentewet een limitatieve opsomming weergegeven. Het tarief van de parkeerbelastingen kan slechts afhankelijk worden gesteld van de parkeerduur, van de parkeertijd, van de ingenomen oppervlakte en van de ligging van de terreinen of weggedeelten.

Artikel 5. Ontstaan van de belastingschuld 

In artikel 5 is geregeld op welk tijdstip de belastingschuld ontstaat. Voor de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel a, is geregeld dat deze is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren (eerste lid). De belasting genoemd in artikel 2, onderdeel b, is verschuldigd op het tijdstip dat de vergunning wordt verleend (tweede lid).

Artikel 6. Wijze van heffing en termijnen van betaling

In artikel 6 hebben de wijze van heffing en de betalingstermijn een plaats gevonden. Op grond van de wettelijke regeling wordt de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel a, aangemerkt als geheven bij wege van voldoening op aangifte en zij moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren. Dit is zo in de verordening opgenomen. Als geen voldoening op aangifte heeft plaatsgevonden kan een naheffingsaanslag worden opgelegd. In die situatie vindt het traject zoals dat is vastgelegd in de artikelen 234 en 235 van de Gemeentewet van toepassing. Een naheffingsaanslag moet ingevolge het derde lid van artikel 6 terstond worden betaald. De gemeente kan overigens ook een acceptgiro sturen die binnen een bepaalde termijn betaald moet worden.

Artikel 7. Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen 

In artikel 8 is opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid heeft om de plaats waar en het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van belasting mag worden geparkeerd aan te wijzen. Op grond van artikel 225, eerste lid van de Gemeentewet moet de verordening een regeling bevatten in welke gevallen het college van burgemeester en wethouders die aanwijzing kan doen.

In het verleden is discussie geweest over de vraag of bezwaar en beroep mogelijk is tegen een dergelijke aanwijzing, indien deze is vervat in een afzonderlijk besluit, dat gebaseerd is op de verordening, maar er geen deel van uitmaakt. In een uitspraak van 12 april 1999 heeft de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat zulks niet mogelijk is. Een op grond van de verordening parkeerbelastingen opgenomen aanwijzingsbesluit berust namelijk op een wettelijk voorschrift inzake belastingen (artikel 225 Gemeentewet). Op grond van artikel 8:4, aanhef en onder g, van de Awb staat daartegen geen voorziening open.

Het college van burgemeester en wethouders kan niet volstaan met het aanwijzen van de betaald-parkeren plaatsen maar moet in het openbaar te maken besluit ook aangeven de tijd dat het betaald parkeren voor de verschillende parkeerplaatsen geldt en de wijze waarop tegen betaling geparkeerd mag worden.

Artikel 8. Kosten

In artikel 9 worden alle in rekening te brengen kosten naheffingsaanslag, indien niet op reguliere wijze wordt betaald, geregeld. De hoogte hiervan moet worden vastgesteld met inachtneming van het Besluit gemeentelijke belastingen. Het maximale kostenbedrag wordt jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de procentuele wijziging van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie over de maand april ten opzichte van de maand april van het jaar daarvoor.

Artikel 9. Vrijstelling

Voertuigen in gebruik bij de hulpdiensten, gemeente of een van haar instellingen worden niet in de parkeerbelasting betrokken.

Artikel 10. Kwijtschelding

Vanaf 1 januari 1991 zijn gemeenten bij het verlenen van kwijtschelding gebonden aan de in een ministeriële regeling (Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, Stcrt. 1990, 103) vervatte kwijtscheldingsnormen. Dit is vastgelegd in artikel 255 van de Gemeentewet. Voor parkeerbelastingen en naheffingsaanslagen parkeerbelastingen wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 11. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Aangezien artikel 217 van de Gemeentewet bepaalt dat al hetgeen voor de heffing en de invordering van belang is in de belastingverordening moet staan, is ervoor gekozen in de verordening een bepaling op te nemen die aangeeft dat het mogelijk is dat het college van burgemeester en wethouders nadere regels kan stellen met betrekking tot de heffing en de invordering van de betreffende gemeentelijke belasting. Op deze wijze wordt aan de belastingplichtige burger duidelijk gemaakt dat er nog nadere regels kunnen gelden. De nadere regels dienen ter vervanging van de bepalingen in de verordeningen gemeentelijke belastingen over de verplichting om te verzoeken om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte, rente en voorlopige aanslagen c.q. voorlopig gevorderde bedragen.

Artikel 12. Overgangsbepaling, inwerkingtreding, ingang van heffing en citeertitel

Eerste lid

Het eerste lid regelt dat de oude verordening wordt ingetrokken met ingang van de datum van ingang van de heffing. De oude verordening blijft van toepassing op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. Voor die belastbare feiten blijft heffing dus mogelijk op basis van de oude verordening, ook al is die verordening ingetrokken.

Tweede lid

Ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet moet de gemeente het besluit tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen bekend maken. Bekendmaking geschiedt door middel van publicatie in het gemeenteblad. In het huis aan huisblad "Land van Weert" wordt medegedeeld welk besluit is vastgesteld dan wel gewijzigd Dit is de datum waarop de tekst van de verordening daadwerkelijk beschikbaar is voor de burger. Het feit dat de belastingverordening pas in werking treedt 8 dagen na bekendmaking, houdt slechts in dat de gemeente vóór dat tijdstip geen  belastingaanslagen kan opleggen. De aanslagen kunnen wel betrekking hebben op de periode vanaf de datum van ingang van de heffing.

Derde lid

Het derde lid regelt de ingangsdatum van de heffing.

Vierde lid

Het vierde lid bevat de citeertitel.

Artikel 13. Inwerkingtreding

Geeft regels betreffende de inwerkingtreding van de verordening.