Beleidsregels terug- en invordering, herziening, intrekking en verhaal Gemeente Westland 2015

Geldend van 01-05-2015 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregels terug- en invordering, herziening, intrekking en verhaal Gemeente Westland 2015

Het college van gemeente Westland;

gelet op

artikel 18, 58, 59, 60, van de Participatiewet, en

artikel 17, 25 en 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

besluit:

vast te stellen de Beleidsregels terug- en invordering, herziening, intrekking en verhaal Gemeente Westland 2015

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland;

    • c.

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • d.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • e.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • f.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • g.

      uitkering: de door het college verleende uitkering in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ;

    • h.

      de wet: de Participatiewet;

    • i.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, verhaal en brutering

Het college maakt gebruik van de mogelijkheid tot:

  • 1.

    herziening en intrekking,;

  • 2.

    terugvordering;

  • 3.

    verhaal;

  • 4.

    invordering van ten onrechte verstrekte uitkeringen.

    In dit kader:

    • a.

      herziet dan wel trekt het college het recht op uitkering in, op grond van artikel 54, derde en vierde lid Participatiewet en artikel 17 derde en vierde lid van de IOAW en IOAZ, indien de uitkering ten onrechte, dan wel tot een te hoog bedrag is verleend;

    • b.

      maakt het college gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Participatiewet alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt; en

    • c.

      als de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar dit achterwege is gebleven, omdat belanghebbende de verplichting als bedoeld in artikel 17 Participatiewet, artikel 13 lid 1 en 2 IOAW en of de artikelen 30c lid 2 en 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de gezinsleden van wie de middelen als bedoeld in artikel 31 Participatiewet en artikel 8 IOAW en IOAZ bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.

    • d.

      wanneer de bijstand terecht als gezinsbijstand aan gehuwden is verleend, maar de belanghebbende toch de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van de bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van de bijstand rekening had moeten worden gehouden

    • e.

      de onder c. en d. genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van het gehele bedrag aan kosten van bijstand dat wordt teruggevorderd.

    • f.

      bruteert, op grond van artikel 58 vijfde lid Participatiewet, het college de vordering, welke zijn ontstaan door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden, bij niet tijdige betaling.

Artikel 3 Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

  • 2. Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit moet worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, wanneer belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende of wanneer hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet al is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

Hoofdstuk 2 geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering

Artikel 4 Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.

Paragraaf 2.1 Kwijtschelding

Artikel 5 Afzien verdere invordering

  • 1. In afwijking van artikel 2 besluit het college af te zien van de terugvordering van de geldlening of vordering indien belanghebbende:

    • a.

      gedurende een aaneengesloten periode van 36 termijnen volledig naar draagkracht heeft afgelost; of

    • b.

      gedurende een aaneengesloten periode van 60 maanden niet volledig aan de aflossingsverplichting heeft voldaan maar de achterstallige aflossingen over deze periode alsnog ineens voldoet; of

    • c.

      gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment nog gaat verrichten; of

    • d.

      een bedrag van ten minste 50% van de restsom ineens voldoet.

  • 2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt ambtshalve besloten.

Artikel 6 Uitzondering

  • 1. Artikel 5 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:

    • a.

      het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    • b.

      door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 2. Het op basis van artikel 5 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 7 Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2, onderdeel b, ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 100,00 niet te boven gaat. Dit laat onverlet, dat het college wel bevoegd is om dergelijke bedragen te verrekenen.

Paragraaf 2.3 Schuldregeling

Artikel 8 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1. Het college verleent medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende dan wel het een vordering betreft op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet ;

    • b.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

  • 4. Het college verleent, op grond van artikel 60c Participatiewet en artikel 29a van de IOAW en IOAZ geen medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      De vordering na 1 januari 2013 is ontstaan door het niet nakomen of niet behoorlijk nakomen door belanghebbende van de Inlichtingenplicht en;

    • b.

      hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd of;

    • c.

      door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichtingen aangifte is gedaan op grond van het wetboek van strafrecht.

Hoofdstuk 3 invordering

Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting

Artikel 9 Algemeen

  • 1. Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

  • 2. Het gelijktijdig met het terugvorderingbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:

  • 3. de hoogte van (het saldo van) de vordering;

    • a.

      de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

    • b.

      de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;

    • c.

      de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4.87 van de Awb een betalingsregeling te treffen;

    • d.

      de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 over aanmaning en invordering bij dwangbevel;

    • e.

      de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichtingen behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden.

Artikel 10 Verrekening

Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 9 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.

Artikel 11 Uitstel van betaling

  • 1. Het college verleent uitstel van betaling op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende waaruit blijkt dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

  • 2. Voor zover belanghebbende beschikt over aflossingscapaciteit verbindt het college aan het verleende uitstel de voorwaarde dat belanghebbende deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het college, indien het een fraudevordering betreft, aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen - voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm - aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 4. Bij de vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in het derde lid:

    • a.

      worden de vorderingen die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten; en

    • b.

      is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d van de Participatiewet van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Het uitstel wordt ingetrokken indien de belanghebbende de nader overeengekomen aflossing niet nakomt.

Artikel 12 Volgorde van invordering

  • 1. Het college vordert de vorderingen op volgorde van boete, vordering (schending inlichtingenplicht), overige vorderingen en geldlening in zolang de belanghebbende geen verzoek heeft gedaan op grond van artikel 4:92, tweede lid van de Awb.

  • 2. Van het gestelde in het eerste lid wordt afgeweken:

    • a.

      bij beslaglegging door een derde schuldeiser wegens wettelijke preferente vordering, dan wordt eerst de vordering ingevorderd;

    • b.

      als brutering van de vordering voorkomen kan worden door eerst de vordering in te vorderen;

    • c.

      als het restant bedrag van de vordering(en) in minder dan zes maandelijkse termijnen vanaf de datum van boeteoplegging zal zijn voldaan.

Artikel 13 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering

  • 1. Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ, bedraagt de aflossingsverplichting voor 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende, van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de aflossing 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende, van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen indien de vordering is ontstaan door uitkeringsfraude.

  • 3. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, wordt met een betalingsvoorstel van de belanghebbende ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

  • 4. In geval van beslaglegging door een derde, kan de aflossingsverplichting ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 14 Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de Participatiewet, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand krachtens de Participatiewet, uitkering krachtens de IOAW en uitkering krachtens de IOAZ.

  • 1. De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende drie maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.

  • 2. Na afloop van de termijn van drie maanden wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 13, eerste lid, vermeerderd met 50% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld , dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 3. Indien het een terugvordering van een fraudevordering betreft wordt het in het tweede lid genoemde percentage verhoogd tot 70%.

  • 4. Indien tijdens het nemen van een terugvorderingbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 13, eerste lid, vermeerderd met 50 % van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 5. Indien het een terugvordering van een fraudevordering betreft wordt het in het vierde lid genoemde percentage verhoogd tot 70%.

  • 6. In afwijking van het tweede tot en met het vijfde lid wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel zal kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

Artikel 15 Rente en kosten

  • 1. In eerste aanleg worden geen wettelijke rente in rekening gebracht. Eerst wanneer de vordering moet worden overgedragen aan een deurwaarder wordt vanaf dat moment wettelijke rente in rekening gebracht

  • 2. Als een derde partij de invordering overneemt of uitvoert, zullen de in verband daarmee gemaakte kosten op belanghebbende worden verhaald.

Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

Artikel 16 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

  • 1. Als uit een jaarlijks administratief vooronderzoek blijkt dat de aflossingscapaciteit van belanghebbende mogelijk is gewijzigd kan het college een draagkrachtonderzoek instellen.

  • 2. Wanneer het college als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt belanghebbende hiervan in kennis gesteld bij beschikking.

  • 3. In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

Artikel 17 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

  • 1. Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen tot:

    • a.

      wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of;

    • b.

      tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

  • 2. Bij het verzoek moet door belanghebbende ten minste worden aangeleverd:

    • a.

      afschriften van alle inkomsten uit arbeid of andere inkomensbron,

    • b.

      afschriften van het overzicht van het vermogen,

    • c.

      andere relevante gegevens.

  • 3. Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit op de aanvraag als bedoeld in het eerste lid en deelt dit aan belanghebbende mee.

  • 4. Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

Paragraaf 3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 18 Afgifte dwangbevel

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder

opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt belanghebbende tenminste eenmaal schriftelijk aangemaand. Als belanghebbende dan nog niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet wordt een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4.114 Awb, afgegeven.

Artikel 19 Kosten van aanmaning en invordering

  • 1. Voor het verzenden van een aanmaning worden geen kosten in rekening gebracht;

  • 2. De kosten voor het versturen van een dwangbevel worden bij belanghebbende in rekening gebracht.

  • 3. Als de invordering wordt overgedragen aan de deurwaarder, komen de kosten van de van de deurwaarder volledig voor rekening van de belanghebbende.

Hoofdstuk 4 verhaal

Artikel 20 Bevoegdheid tot verhaal

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand als bedoeld in artikel 61 van de Participatiewet:

  • 1.

    Tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoel in Boek 1 van het BW op degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht tegenover zijn echtgenoot, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt en op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht tegenover zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt;

  • 2.

    Tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het BW op degene die zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt;

  • 3.

    Tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het BW op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395 a van het BW niet of niet behoorlijk nakomt tegenover zijn jong meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend.

Artikel 21 Nihilbeding

Als echtgenoten of gewezen echtgenoten onderling hebben bepaald dat na echtscheiding (of scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk ) de één tegenover de ander in het geheel geen alimentatie verschuldigd is, kan het college toch de kosten van bijstand op de onderhoudsplichtige verhalen.

Artikel 22 In acht te nemen maatstaven

Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht en de beoordeling van het te verhalen bedrag, wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welke bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.

Artikel 23 Criteria inzake de hoogte en de ingangsdatum van een verhaalsbijdrage wegens onderhoudsplicht

  • 1. De berekening van de maandelijkse verhaalsbijdrage bij verhaal wegens onderhoudsplicht vindt plaats conform het bepaalde in de door de rechter in alimentatiezaken gehanteerde Tremanormen.

  • 2. De maandelijkse verhaalsbijdrage wegens onderhoudsplicht wordt ambtshalve vastgesteld, indien de gevraagde gegevens niet worden overlegd.

  • 3. Wanneer er sprake is van een onderhoudsplicht ten opzichte van of ex-echtgeno(o)t(e) en één of meer kinderen, wordt de maandelijkse verhaalsbijdrage ten behoeve van het/de kind(eren) afgestemd op de behoefte van het/de kind(eren). De behoefte van het/de kind(eren) wordt bepaald aan de hand van de “tabel eigen aandeel kosten van kinderen” behorende bij de Trema/Nibud-normen, welke normen door de rechters worden gehanteerd bij het vaststellen van alimentatiebedragen. De resterende draagkracht wordt dan gebruikt ten behoeve van de ex-echtgeno(o)t(e).

  • 4. Als er slechts sprake is van een onderhoudsplicht ten opzichte van één of meer kinderen, wordt de maandelijkse verhaalsbijdrage, indien daartoe voldoende draagkracht aanwezig is, niet hoger vastgesteld dan de behoefte van het/de kind(eren.

  • 5. Bij ambtshalve vaststelling wordt zowel bij een onderhoudsplicht ten opzichte van ex-echtgeno(o)t(e) en/of één of meer kinderen, de maandelijkse verhaalsbijdrage bepaald op de maandelijks totaal verstrekte bruto-bijstand.

  • 6. De ingangsdatum van verhaal is de datum van verzending waarop de onderhoudsplichtige van de mogelijkheid van de oplegging van een maandelijkse verhaalsbijdrage bij bijstandsverlening aan de onderhoudsgerechtigde in kennis wordt gesteld en waarbij hem/haar verzocht wordt gegevens te overleggen betreffende zijn/haar financiële en maatschappelijke situatie.

  • 7. Wanneer buiten de schuld van de onderhoudsplichtige er sprake is van een aanmerkelijk tijdsverloop, kan voor een latere ingangsdatum worden gekozen.

  • 8. De ingangsdatum van verhaal is, in afwijking van het in het lid 6 en 7 bepaalde, de ingangsdatum van de alimentatieverplichting volgens de rechterlijke beschikking inzake de vaststelling van de alimentatie, voor zover het verhaal plaatsvindt met toepassing van artikel 62b van de Wet werk en bijstand, en deze ingangsdatum eerder is gelegen dan de datum, welke zou gelden op grond van het in het derde lid van deze beleidsregel vermelde.

  • 9. Wanneer een onderhoudsplichtige verzoekt om een verlaging van een maandelijkse (aanvullende) verhaalsbijdrage, wordt, bezien of de maandelijkse (aanvullende) verhaalsbijdrage verlaagd dient te worden.

Artikel 24 Verhaal bij aanwezigheid van een rechtelijke uitspraak betreffende levensonderhoud

  • 1. Indien een rechtelijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het BW die uitvoerbaar is, niet wordt nagekomen, wordt verhaald in overeenstemming met deze uitspraak.

  • 2. Het besluit tot verhaal overeenkomstig het eerste lid wordt bij brief medegedeeld aan degene op wie wordt verhaald, met de aanmaning het verschuldigde bedrag binnen dertig dagen na verzending van de brief te voldoen.

  • 3. Indien aan de aanmaning geen gevolg wordt gegeven gaat het college, met uitsluiting van degene die de bijstand ontvangt, over tot invordering van het verschuldigde bedrag.

  • 4. De betekening en tenuitvoerlegging van het besluit geschiedt door toezending van een afschrift van de kennisgeving bij aangetekende brief aan de onderhoudsplichtige binnen 7 dagen na de dag, waarop die kennisgeving voor “gezien” getekend is terugontvangen.

Artikel 25 Rechtelijke uitspraak bij verhuizing naar andere gemeente

  • 1. Indien degene die bijstand ontvangt of heeft ontvangen en ten aanzien van wie door de rechter een verhaalsbedrag is vastgesteld, zijn woonadres verplaatst naar een andere gemeente en daar bijstand ontvangt of heeft ontvangen, gaat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de rechtelijke uitspraak op de andere gemeente over.

  • 2. De vertrekgemeente blijft bevoegd tot tenuitvoerlegging voor zover het gaat om betalingsachterstanden met betrekking tot verhaal van bijstand die door de gemeente is verleend.

Artikel 26 Indexering

Het door de rechter vastgestelde verhaalsbedrag verschuldigd als gevolg van deze beleidsregels wordt jaarlijks met ingang van 1 januari van rechtswege gewijzigd met het ingevolge artikel 1:402a van het BW vast te stellen percentage.

De toepassing van het eerste lid blijft achterwege indien de wijziging van rechtswege bij rechtelijke uitspraak is uitgesloten.

Artikel 27 Wijziging van door de rechter vastgesteld verhaalsbedrag

  • 1. Het door de rechter vastgestelde verhaalsbedrag kan op verzoek van de gemeente door de rechter worden gewijzigd op grond van gewijzigde omstandigheden.

  • 2. De gemeente kan aan de rechter verzoeken het verhaalsbedrag in afwijking van een rechtelijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het BW vast te stellen, indien de rechter:

    • a.

      deze uitspraak zou kunnen wijzigen op de gronden genoemd in de artikel 1:157 en 1:401 van het BW;

    • b.

      geen rekening heeft kunnen houden met alle voor de betrokkenen beslissing in aanmerking komende gegevens en omstandigheden betreffende beide partijen.

Artikel 28 Beperking verhaal

  • 1. Buiten de gevallen aangegeven in deze beleidsregels vindt geen verhaal plaats.

  • 2. Het college ziet af van het al dan niet tijdelijk (verder) opleggen van een verhaalsbijdrage als:

    • a.

      het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 45,00 per maand;

    • b.

      de onderhoudsplichtige bijstand ontvangt of tot 12 maanden geleden bijstand heeft ontvangen;

    • c.

      sprake is van een door de Rechtbank vastgestelde bijdrage naar draagkracht, waarbij het vonnis ten tijde van het verhaalsonderzoek niet ouder is dan 36 maanden;

    • d.

      redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie verhaald wordt niet zal kunnen voldoen aan de opgelegde bijdrage in verband met zijn schuldpositie en daarbij een minnelijke of dwingende schuldregeling heeft getroffen;

    • e.

      geen draagkracht is vastgesteld en het niet aannemelijk is dat in de toekomst sprake is van nige inkomensverbetering;

    • f.

      gedurende 36 maanden nadat voor het eerst een bijdrage is vastgesteld, de bijdrage niet is voldaan en het niet aannemelijk is dat de onderhoudsplichtige dat in de toekomst wel zal kunnen doen;

    • g.

      daarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of van degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 29 Verhaalsbesluit

Het besluit tot verhaal ingevolge deze beleidsregels wordt door het college aan degene op wie verhaal wordt gezocht medegedeeld. Daarbij wordt het bedrag of de bedragen genoemd waarvan betaling wordt verlangd, evenals de termijn of de termijnen waarbinnen betaling wordt verlangd.

Artikel 30 Termijn heronderzoeken

Nadat de bijdrage is opgelegd wordt na 12 maanden een heronderzoek verricht naar de draagkracht van de onderhoudsplichtige.

Artikel 31 Verhaal in rechte

  • 1. Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte.

  • 2. Het college ziet af van verhaal in rechte indien het te verhalen (restant)bedrag lager is dan € 500,00.

Artikel 32 Derdenbeslag

Indien de belanghebbende niet bereid blijkt de door de rechter vastgestelde bijdrage voor levensonderhoud of de, op verzoek van de gemeente, vastgestelde bijdrage te voldoen dan wordt die uitspraak tenuitvoergelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 33 Beperking verhaal in tijd

  • 1. Kosten van bijstand die meer dan een jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot verhaal zijn gemaakt, worden niet verhaald.

  • 2. De termijn, bedoeld onder a, staat niet in de weg aan latere tenuitvoerlegging van een rechtelijke uitspraak.

Artikel 34 Afzien van invordering in verband met schuldenproblematiek

  • 1. Het college kan op verzoek degene op wie wordt verhaald, besluiten (gedeeltelijk) af te zien van verhaal van kosten van bijstand voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie verhaald wordt niet zal kunnen voortgaan met het aflossen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand ten minste zal worden verstaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Het besluit tot het (gedeeltelijk) afzien van invordering van de opgelegde verhaalsbijdrage treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen;

  • 3. Het besluit tot afzien van invordering van een verhaalsbijdrage wordt ingetrokken of ten nadele van belanghebbende gewijzigd indien:

    • a.

      binnen 12 maanden geen schuldregeling tot stand is gekomen;

    • b.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 35 Verhaal op nalatenschap

Het college stelt, als belanghebbende overlijdt, het restant van de vordering buiten invordering tenzij deze verhaalt kan worden op de nalatenschap of een pand of hypotheekrecht kan worden uitgewonnen.

Artikel 36 Buiteninvordering stellen

Het college kan overgaan tot het buiteninvordering stellen van een verhaalsbijdrage als onderhoudsplichtige:

  • 1.

    Gedurende 36 maanden geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

  • 2.

    Gedurende 12 maanden geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten, en de nog openstaande vordering minder bedraagt dan € 100,00.

Hoofdstuk 5 overige wet- en regelgeving

Artikel 37 Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004

De geldleningen verstrekt op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) worden overeenkomstig in het besluit gestelde regelgeving teruggevorderd.

Artikel 38 Wet inburgering

De bepalingen in hoofdstuk 2 Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering en hoofdstuk 3 Invordering zijn ook van toepassing op vorderingen welke zijn ontstaan bij de uitvoering van de Wet inburgering (Wi).

Artikel 39 Wet Kinderopvang

De bepalingen in hoofdstuk 2 Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering en hoofdstuk 3 Invordering zijn ook van toepassing op vorderingen welke zijn ontstaan bij de uitvoering van de nadere regels Wet Kinderopvang.

Hoofdstuk 5 slotbepalingen

Artikel 40 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels terug- en invordering, herziening, intrekking en verhaal gemeente Westland 2015.”

Artikel 41 Inwerkingtreding

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2015.

  • 2. De Beleidsregels terug- en invordering, herziening, intrekking en verhaal gemeente Westland 2013ev worden ingetrokken.

Ondertekening

Burgemeester en wethouders van Westland
De secretaris, De burgemeester,
M.van Beek J. van der Tak

Toelichting op beleidsregels terug- en invordering, herziening, intrekking en verhaal gemeente Westland 2015

Algemene toelichting

Op 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW- wetten (Fraudewet) van

kracht geworden en is de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting.

Deze verplichting is opgenomen in artikel 58, eerste lid Wet werk en bijstand en per 1 januari 2015 in artikel 58, eerste lid van de Participatiewet ) Het betreft met name de vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht.

In Westland wordt uitkering ingevolge de WWB en Participatiewet, IOAW of IOAZ verleend als een overbrugging naar zelfstandig inkomen en participatie waarbij ondersteuning kan worden geboden. Bijstandsverlening is dan ook bedoeld voor degene die dat nodig hebben. Ondanks de zorgvuldigheid bij de verstrekking van een uitkering komt het voor, dat de uitkering ten onrechte dan wel te veel is verstrekt. Het uitgangspunt in deze beleidsregels is dan ook, dat deze uitkering terugbetaald moet worden. In het Westlands beleid is een belangrijk uitgangspunt dat fraude niet mag lonen. Om die reden zijn de regels met betrekking tot fraudevorderingen strenger en is het uitgangspunt dat deze vorderingen volledig dienen te worden terugbetaald.

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, verhaal en brutering

Het college maakt, op grond van de Participatiewet, IOAW , IOAZ en Bbz, gebruik van de bevoegdheid om bijstand terug te vorderen. Dit doet het college in de gevallen en op de manier zoals bepaald in deze beleidsregels.

Op grond van artikel 59 lid 2 Participatiewet, 26 lid 2 en 3 IOAW en 26 lid 2, 3 IOAZ kan bijstand die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden, ook worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan ook van de verzwegen partner worden teruggevorderd.

Op grond van artikel 59 kan ook teruggevorderd kan worden van minderjarige kinderen. Als het kind, behorende tot het gezin, een erfenis ontvangt maar hierover pas kan beschikken op het moment van meerderjarigheid, moet ook op het kind een terugvordering worden ingesteld. Bij de vermogensvaststelling moet ook rekening gehouden worden met het vermogen van de kinderen.

Alle gezinsleden van wie in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe moeten alle belanghebbenden die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen.

Door de invoering van de Fraudewet is er bij de schending van de inlichtingenverplichting geen sprake van een bevoegdheid maar van een verplichting. Hiermee wordt in deze beleidsregels rekening gehouden.

Artikel 3 Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

In artikel 3 staan vervolgens de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde - uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven.

2.2 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering

In hoofdstuk II is bepaald onder welke omstandigheden geheel of gedeeltelijk wordt afgezien van terugvordering.

Artikel 4 Reikwijdte

In verband met de invoering van de Fraudewet komen fraudevorderingen enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, zevende lid van de Participatiewet en artikel 25, zesde lid van de IOAW en IOAZ) voor kwijtschelding in aanmerking. Het bepaalde in hoofdstuk II is daarom niet van toepassing op fraudevorderingen van na 1 januari 2013.

KWIJTSCHELDING IN VERBAND MET HET GEDURENDE EEN BEPAALDE PERIODE VOLDOEN AAN DE BETALINGSVERPLICHTINGEN

Artikel 5 Afzien verdere invordering

Met regelmaat wordt aan een uitkeringsgerechtigde om uiteenlopende redenen een lening verstrekt. De aflossing van de lening geschied door middel van inhouding op de uitkering. Bekend is, dat langdurige aflossing op leningen met een inkomen op bijstandsniveau tot andere betalingsproblemen kan leiden. Om dit te voorkomen zijn in artikel 5 de voorwaarden opgenomen waaronder van verdere invordering van de schuld wordt afgezien.

Om uitkeringsgerechtigden niet te confronteren met langdurige aflossing is voor vorderingen, die niet ontstaan zijn door schending van de inlichtingenverplichting, een aflossingstermijn 36 maanden vastgesteld.

Artikel 6 Uitzondering

In artikel 5 zijn de voorwaarden bepaald waaronder wordt afgezien van verdere invordering van de schuld. Deze voorwaarden gelden niet voor de schulden die gedekt zijn door een zakelijk recht zoals pand of hypotheek en voor vorderingen die ontstaan zijn als gevolg van verwijtbaar gedrag, niet zijnde fraude verplichtingen, zoals opgelegde boetes.

Om te voorkomen dat de belanghebbende voordeel haalt uit het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens is in artikel 6 het tweede lid toegevoegd waardoor de op grond van artikel 5 genomen beslissing kan worden ingetrokken.

KWIJTSCHELDING VAN EEN VORDERING IN VERBAND MET KRUIMELBEDRAGEN

Artikel 7 Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

Bij kleine vorderingen wegen de baten van invordering niet op tegen de kosten. Om deze kleine vorderingen, ook wel kruimelbedragen genoemd, niet te hoeven invorderen is artikel 7 opgenomen. Bij de bepaling van de hoogte van het kruimelbedrag is aansluiting gezocht bij het bedrag dat ook in de beleidsregels van de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt toegepast.

Het afzien van invordering geldt niet voor fraudevorderingen. Het terugvorderen van fraudevorderingen is immers een verplichting en geen bevoegdheid.

SCHULDREGELING

Artikel 8 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

Het kan voor de gemeente Westland van belang zijn om mee te werken aan een schuldenregeling. Bijvoorbeeld om te voorkomen dat belanghebbende lange tijd met schulden wordt geconfronteerd of dat de schulden positie van belanghebbende een re-integratietraject blokkeert. Door het stellen van voorwaarden is het voor de schuldenaar duidelijk wat de condities zijn waaronder het college van Westland haar medewerking verleend aan een schuldenregeling.

Sinds 1 januari 2013 is het college wettelijk verplicht om de ontstane fraudevorderingen en boetes volledig in te vorderen. Bij aanwezigheid van deze vorderingen mag de gemeente Westland dan ook niet mee werken aan een schuldregeling, zoals bepaald in art. 60 c van de Participatiewet.

Aan de medewerking van een schuldregeling zijn in het derde lid van artikel 8 voorwaarden verbonden die van toepassing zijn als de schuldregeling niet binnen de gestelde termijn tot stand komt en indien belanghebbende niet of onvoldoende meewerkt aan te totstandkoming van een schuldregeling.

HOOFDSTUK 3

In hoofdstuk 3 wordt een uitwerking gegeven van de wijze waarop het college haar vorderingen invordert. De bepalingen binnen dit hoofdstuk zien toe op de betalingsverplichting, de controle op de hoogte van de betalingsverplichting en de gevolgen bij niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting.

Paragraaf 3.1 DE BETALINGSVERPLICHTING

Artikel 10 Verrekening

Voor zover belanghebbende na afgifte van het terugvorderingsbesluit een uitkering ontvangt in het kader van de Participatiewet, IOAW of IOAZ wordt direct tot verrekening overgegaan.

Voor fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee samenhangende boete geldt een wettelijke verrekeningsplicht in de Participatiewet opgenomen (artikel, 60 a Participatiewet).

Artikel 11 Uitstel van betaling

De gemeente Westland heeft als uitgangspunt bij terugvordering , dat betrokkene de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn moet voldoen. Indien na vaststelling van de betalingstermijn zich omstandigheden voordoen waarbij betrokkene, al of niet tijdelijk, niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen kan het college besluiten over te gaan tot uitstel van betaling. Hiertoe moet belanghebbende een verzoek in te dienen bij het college. In het verzoek moet belanghebbende door middel van schriftelijke bewijsmiddelen aantonen, dat deze door omstandigheden zoals verandering van inkomsten door werkloosheid, vermindering van opdrachten als zelfstandige of detentie, tijdelijk niet in staat is aan zijn verplichtingen te voldoen.

Indien besloten wordt tot uitstel moet betrokkene op grond van het tweede lid eerst de beschikbare aflossingscapaciteit aan te wenden voor aflossing van de openstaande schuld. Indien betrokkene hier niet aan meewerkt, komt deze niet in aanmerking voor uitstel van de betalingsverplichtingen.

In geval van een fraudevordering moet ook het aanwezige vermogen voor aflossing van de schuld aangewend te worden. Indien betrokkene hier niet aan meewerkt, komt deze niet in aanmerking voor uitstel van de betalingsverplichtingen.

Artikel 12 Volgorde van invordering

Het is mogelijk dat de belanghebbende verschillende schulden/boetes heeft bij de gemeente. In artikel 4.92, tweede lid AWB is in dat geval bepaald dat de belanghebbende bij de aflossing zelf kan aangeven op welke vordering dit bedrag in mindering moet worden gebracht. In de Participatiewet is niets geregeld over de volgorde van invordering van vorderingen en/of boetes. Om duidelijkheid te geven over wat het eerste wordt afgelost is dit artikel opgenomen.

In het eerste lid is bepaald dat de aflossingen het eerst in mindering worden gebracht op boetes, dan op vorderingen als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, vervolgens op overige vorderingen en tenslotte op geldleningen. Hiermee wordt recht gedaan aan het lik op stuk beleid dat het Ministerie voorstaat als het gaat om boetes.

In bepaalde situaties kan er sprake zijn van ongewenste effecten. Een ongewenst effect kan zijn dat de vordering gebruteerd moet worden omdat deze vordering niet binnen het kalenderjaar kan worden afgelost vanwege de voorrang die aan de inning van de boete wordt gegeven. Het tweede lid onder b heeft dus voor ogen het voorkomen van onnodige verdere verschuldiging van de belanghebbende.

Met sub c worden extra administratieve handelingen voorkomen (maken beschikking, handelingen in uitkeringssysteem) die het gevolg zijn als de aflossing op de vordering moet worden opgeschort om de boete direct te kunnen gaan innen terwijl de vordering nagenoeg (maximaal binnen zes maanden) is afbetaald. In dat geval is er voor gekozen eerst de vordering verder te innen en na aflossing daarvan de boete in te vorderen.

 

 

Artikel 13 en 14 Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit

In deze artikelen is de hoogte van maandelijkse aflossingsverplichting bepaald. De norm voor alleenstaande ouders is met ingang van 1 januari 2015 verlaagd en gelijk geworden aan die voor een alleenstaande.

Alleenstaande ouders worden voor dit inkomensverlies gecompenseerd via de tegemoetkoming alleenstaande ouders via het kindgebonden budget van de Belastingdienst/Toeslagen.

De bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder is 20% lager geworden ten opzichte van de situatie voor

1 januari 2015. De aflossingsbedragen zijn daardoor 2% lager geworden. Aangezien het kindgebonden budget een toeslag is en niet aangemerkt wordt als inkomen, en ook niet vatbaar is voor beslag, zal deze verlaging niet gerepareerd worden door bijvoorbeeld het aflossing percentage te verhogen. De verlaagde aflossing is een rechtstreeks gevolg uit de nieuwe normsystematiek van de Participatiewet.

Bij het bepalen van de aflossingscapaciteit blijft het onderscheid bestaan van het toegepaste percentage van een gewone vordering (50% boven de bijstandsnorm) en fraudevordering (70% boven de boven de bijstandsnorm) van kracht. Met het niet volledig benutten van de aflossingscapaciteit wordt beoogd eventuele belemmeringen van uitstroom uit de uitkering weg te nemen

In de situatie dat belanghebbende uitstroomt uit de uitkering wordt de hoogte van de aflossingscapaciteit gedurende drie maanden voortgezet. Hiermee wordt voorkomen, dat na een werkaanvaarding belanghebbende direct gewijzigde inkomensgegevens moet overleggen. Na een periode van drie maanden is de termijn van uitstroom zodanig lang dat een terugval in de uitkering niet voor de hand ligt en kan belanghebbende gegevens overleggen die een correct beeld geven van zijn of haar inkomen.

Artikel 15 Rente en kosten

In artikel 11 is de mogelijkheid opgenomen om uitstel van zijn betalingsverplichtingen te verlenen. Zonder artikel 15 zou het betekenen, dat betrokkene met de verplichting tot het betalen van wettelijke rente wordt geconfronteerd. Om voor uitstel van de aflossingsverplichting in aanmerking te komen moet sprake zijn van in artikel 11 genoemde omstandigheden. In de regel een teruggang of zelf geheel wegvallen van in inkomsten. Om betrokkene niet met een nog grotere schuld en langere aflossingsperiode te confronteren wordt gedurende de periode van uitstel van betaling aflossingen geen wettelijke rente toegepast.

DE TUSSENTIJDSE WIJZIGING VAN EEN BETALINGSVERPLICHTING

Artikel 16 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

Uit beschikbare informatie over het inkomen en vermogen van een betrokkene wordt jaarlijks door het college een administratief vooronderzoek ingesteld. Hiervoor wordt gekozen omdat uit de uitvoeringspraktijk is gebleken, dat het aantal wijzingen in inkomen en vermogen gering is. Om uitvoering en belanghebbende te ontlasten met gegevens uitwisseling wordt een administratief vooronderzoek gehouden. De gegevens voor het onderzoek worden o.a. uit BRP en Suwinet gehaald. Mocht uit het vooronderzoek blijken, dat er mogelijk sprake is van een hogere aflossingscapaciteit dan wordt aan belanghebbende verzocht de gevraagde gegevens schriftelijk te overleggen. Als het onderzoek leidt tot aanpassing van de opgelegde betalingsverplichtingen wordt dit per beschikking aan belanghebbende meegedeeld.

Artikel 17 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

In artikel 17 wordt aan de schuldenaar mogelijkheid geboden een verzoek tot wijziging van zijn aflossingsverplichtingen c.q. uitstel betalingsverplichtingen in te dienen bij het college. De belanghebbende moet het verzoek schriftelijk bij het college in te dienen en te voorzien van de bewijsstukken, zoals overzichten van gewijzigde inkomsten en/of vermogenspositie, die kunnen leiden tot een wijziging van de aflossingsverplichting. In het algemeen is het aangaan van nieuwe schulden voor het college geen reden om de aflossingsverplichting van belanghebbende te herzien.

Door belanghebbende moet worden aangetoond, dat het aangaan van een nieuwe schuld absoluut noodzakelijk was. De aanschaf van duurzame gebruiksgoederen, zoals bijvoorbeeld auto’s, tv’s, computers, mobiele telefoonabonnementen e.d., wordt als niet noodzakelijk beschouwd.

In het derde lid is bepaald, dat de verplichtingen blijven bestaan totdat het college een besluit over het verzoek heeft genomen. Indien er sprake is van dringende redenen kan het college besluiten de lopende verplichting op te schorten. Het bepalen of dringende redenen aanwezig zijn is een individuele afweging die aan de hand van de aangevoerde bewijsmiddelen dient te worden genomen.

GEVOLGEN BIJ HET NIET OF NIET MEER VOLDOEN VAN DE BETALINGSVERPLICHTING

Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is betrokkene in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. Awb bepaalt dan de verdere invorderingprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel.

Artikel 18 Afgifte dwangbevel

Om belanghebbende te wijzen op zijn betalingsverplichting wordt deze minimaal eenmaal schriftelijk gemaand om zijn achterstand in betalingsverplichting te voldoen. Doel hiervan is om belanghebbende tijdig de kans te geven zijn betalingsverplichtingen na te leven. Blijft belanghebbende zijn verplichting niet nakomen dan wordt een dwangbevel afgeven

Artikel 19 Kosten van aanmaning en invordering

Bij een aanmaning worden geen kosten in rekening gebracht. Om belanghebbende te bewegen zijn betalingsverplichtingen na te komen wordt deze in de aanmaning erop gewezen, dat kosten zoals de kosten van een dwangbevel en de kosten van invordering door een deurwaarder voor zijn rekening gaan komen. Belanghebbende krijgt daarmee de mogelijkheid om het oplopen van zijn schuld te voorkomen.

VERHAAL

Artikel 20 Bevoegdheid tot verhaal

Het college maakt gebruik van haar bevoegdheid, op grond van de Participatiewet, om de kosten van bijstand te verhalen. In deze beleidsregels is in de artikelen 20 tot en met 27 aangeven in welke gevallen en op welke wijze het college met haar recht op verhaal omgaat.

Artikel 21 Nihilbeding

Als tussen echtgenoten of ex-echtgenoten de afspraak is gemaakt dat de één tegenover de ander geen alimentatie verschuldigd is, dan hoeft het college hier geen rekening mee te houden. Er kan dan toch een onderzoek worden gestart naar de mogelijkheden om de kosten van bijstand te verhalen. De onderhoudsplicht op grond van het Burgerlijke Wetboek blijft namelijk onverkort van kracht.

 

Artikel 22 In acht te nemen maatstaven

Het betreft hier de uitvoering van de zogeheten Trema-normen. Deze normen worden door de Rechtbank gehanteerd bij de vaststelling van de alimentatie die voorzien in zowel een zogenaamde netto- als brutoberekening. Het uitgangspunt is hierbij, dat zoveel mogelijk de netto methode wordt gehanteerd. Verder wordt voor de bepaling van de behoefte van het kind gebruik gemaakt van in de Trema gepubliceerde tabellen. Deze tabellen geven aan hoe de behoefte van kinderen aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding bepaald moet worden.

Artikel 23 Criteria inzake de hoogte en de ingangsdatum van een verhaalsbijdrage wegens onderhoudsplicht

Wanneer er sprake is van een onderhoudsplicht ten opzichte van of ex-echtgeno(o)t(e) en één of meer kinderen, wordt de maandelijkse verhaalsbijdrage ten behoeve van het/de kind(eren) afgestemd wordt op de behoefte van het/de kind(eren).

De behoefte van het/de kind(eren) wordt bepaald aan de hand van de “tabel eigen aandeel kosten van kinderen” behorende bij de Trema/Nibud-normen, welke normen door de rechters worden gehanteerd bij het vaststellen van alimentatiebedragen. De resterende draagkracht wordt dan gebruikt ten behoeve van de ex-echtgeno(o)t(e).

Wanneer er slechts sprake is van een onderhoudsplicht ten opzichte van één of meer kinderen, de maandelijkse verhaalsbijdrage, indien daartoe voldoende draagkracht aanwezig is, niet hoger vastgesteld wordt dan de behoefte van het/de kind(eren.

De eerste kennisgeving inzake verhaal is de brief waarin de onderhoudsplichtige voor het eerst in kennis wordt gesteld van de bijstandsaanvraag van de onderhoudsgerechtigde. De ingangsdatum van verhaal is de datum van verzending van de eerste aanschrijving, verricht door de verhaalsmedewerker, waarbij de onderhoudsplichtige verzocht wordt gegevens te overleggen betreffende zijn/haar financiële en maatschappelijke situatie.

Het is mogelijk dat er reeds een rechterlijke alimentatie-uitspraak aanwezig is, welke niet wordt nagekomen, voordat de eerste kennisgeving inzake verhaal is verzonden. In dit geval is de onderhoudsplichtige reeds bekend met het feit, dat er een onderhoudsbijdrage verschuldigd is. Gelet op het bovenstaande ligt de ingangsdatum van de maandelijkse verhaalsbijdrage eerder. Dit is vermeld in lid 4 van dit artikel.

Tweede en vijfde lid van dit artikel bepalen dat als de onderhoudsplichtige de gevraagde gegevens niet overlegt, de onderhoudsbijdrage ambtshalve wordt vastgesteld. De verhaalsbijdrage wordt ambtshalve bepaald op de maandelijks totaal verstrekte brutobijstand ingaande de maand van de verzenddatum van het eerste schrijven. Dit geldt zowel voor de gevallen dat er sprake is van een onderhoudsplicht ten opzichte van ex-echtgeno(o)t(e) als ten opzichte van (een) kind (-eren). Uit bestaande jurisprudentie blijkt dat verstrekte bijstand als onsplitsbaar gezien moet worden.

Artikel 28 Beperking verhaal

Tweede lid 2, sub a

Met het in dit artikel genoemde bedrag wordt aangesloten bij drempelbedragen die worden gehanteerd bij rechtelijke uitspraken betreffende alimentatie.

Met de in lid 2 sub b genoemde termijn wordt getracht een armoedeval te voorkomen.

Artikel 34 Afzien van invordering in verband met schuldenproblematiek

In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden om het college mee te laten werken aan een schuldenregeling. Het college werkt aan een verzoek om schuldenregeling alleen mee als alle schuldeisers aan de regeling meewerken.

Artikel 36 Buiteninvordering stellen

Om de periode van inning van een verhaalsbijdrage niet oneindig lang te maken wordt in geval dat onderhoudsplichtige niet in staat is geweest, dan wel de gemeente niet in staat is geweest om de verhaalsbijdrage te innen en dat aannemelijk is dat belanghebbende dat ook na de periode van 36 maanden dit ook niet zal gaan doen kan het college besluiten om de verhaalsbijdrage buiten invordering te stellen.

Als de nog openstaande vordering minder dan € 100,00 bedraagt wordt de in eerste lid gestelde termijn, op grond van afweging van kosten en baten, verkort naar 12 maanden.

 

OVERIGE WET- EN REGELGEVING

 

Artikel 38 en 39 Wet inburgering en Kinderopvang

Naast vorderingen die bij de uitvoering van de Participatiewet, IOAW en IOAZ ontstaan, kunnen ook bij de uitvoering van de Wet inburgering en de nadere regels Wet Kinderopvang vorderingen ontstaan. Om eenduidigheid in het terugvorderingsbeleid te houden zijn de hoofdstukken twee en drie ook op deze wet- en regelgeving van toepassing.