Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland houdende regels voor bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Westland 2016

Geldend van 08-12-2016 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Westland 2016

Het college van burgemeester en wethouders van Westland;

gelet op artikel 18a van de Participatiewet en artikel 20a van de IOAW en artikel 20a van de IOAZ;

gelet op het Boetebesluit socialezekerheidswetten;

gelet op afdeling 5.4.2. van de Algemene wet bestuursrecht;

besluit:

vast te stellen de Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Westland 2016

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland;

    • b.

      PW: Participatiewet;

    • c.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • d.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • e.

      inlichtingenplicht: de verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de PW, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • f.

      boete: de bestuurlijke boete bedoeld in artikel 18a, eerste lid van de PW, artikel 20a, eerste lid van de IOAW en artikel 20a, eerste lid van de IOAZ;

    • g.

      waarschuwing: de waarschuwing, genoemd in artikel 18a, vierde lid, van de PW, artikel 20a, vierde lid van de IOAW en artikel 20a, vierde lid van de IOAZ;

    • h.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de PW en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • i.

      benadelingsbedrag: het nettobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand heeft geleid;

    • j.

      nul-fraude: een schending van de inlichtingenplicht heeft niet geleid tot een benadelingsbedrag;

    • k.

      beslagvrije voet: beslagvrije voet zoals bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    • l.

      recidiveboete: de bestuurlijke boete bij recidive binnen vijf jaar, zoals bedoeld in artikel 18a, vijfde en zesde lid van de PW, artikel 20a, vijfde en zesde lid van de IOAW, en artikel 20a, vijfde en zesde lid van de IOAZ.

  • 2. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ, de Algemene wet bestuursrecht en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 2 Boete bij schending inlichtingenplicht

  • 1. Het niet, niet behoorlijk of niet tijdig voldoen aan de inlichtingenplicht is een overtreding die wordt gesanctioneerd met een boete of een waarschuwing.

  • 2. Er wordt tijdig voldaan aan de inlichtingenplicht indien de vereiste inlichtingen verstrekt worden binnen een termijn van uiterlijk twee weken gerekend vanaf het moment dat de inlichtingen voor belanghebbende beschikbaar zijn.

  • 3. De hoogte van de boete wordt bepaald in evenredigheid met de mate waarin de inlichtingenplicht is geschonden, waarbij in ieder geval betrokken worden de ernst van de overtreding, de omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid.

  • 4. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de individuele situatie en draagkracht van de belanghebbende.

  • 5. De hoogte van de boete, afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid, wordt als volgt vastgesteld:

    • A.

      er wordt een boete van 100% van het benadelingsbedrag opgelegd indien sprake is van opzet. Van opzet is sprake indien de belanghebbende de inlichtingenplicht willens en wetens heeft geschonden met de bedoeling een hogere uitkering te verkrijgen of te behouden dan waar recht op bestaat. Dat willens en wetens gehandeld is, is aan de orde bijvoorbeeld indien de belanghebbende de feiten en omstandigheden anders heeft voorgedaan dan ze in werkelijkheid zijn;

    • B.

      er wordt een boete van 75% van het benadelingsbedrag opgelegd indien van grove schuld sprake is. Van grove schuld is sprake indien de belanghebbende bepaalde feiten en omstandigheden heeft nagelaten tijdig, juist en op de voorgeschreven wijze te melden. Tevens staat vast dat de belanghebbende:

      • redelijkerwijs had moeten weten dat van een nalatigheid sprake was en dat deze nalatigheid zou leiden of heeft geleid tot het behouden of verkrijgen van een hogere uitkering dan waar recht op bestaat, en

      • in staat geweest is deze nalatigheid te voorkomen of te herstellen en heeft verzuimd dit uit zichzelf te doen.

    • C.

      er wordt een boete van 50% van het benadelingsbedrag opgelegd indien er sprake is van normale verwijtbaarheid. De belanghebbende heeft nagelaten om een of meer wijzigingen van feiten en omstandigheden waarvan de belanghebbende weet of redelijkerwijs kan en behoort te weten dat deze van belang zijn voor de uitkering, tijdig en op de voorgeschreven wijze te melden;

    • D.

      er wordt een boete opgelegd van 25% van het benadelingsbedrag indien uit de beoordeling van de individuele situatie blijkt dat er van verminderde verwijtbaarheid zoals omschreven in artikel 3 sprake is.

  • 6.

    • A.

      Er wordt een boete van 150% van het percentage genoemd in de onderdelen A tot en met D van het vijfde lid, indien de belanghebbende herhaalt de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk nakomt.

    • B.

      Van herhaald zoals genoemd onder A is sprake indien de belanghebbende binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie opgelegd heeft gekregen wegens een eerdere schending van de inlichtingenplicht, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.

  • 7. Indien er sprake is van nul-fraude worden bij schending van de inlichtingenplicht de volgende situaties onderscheiden:

    • A.

      er wordt een waarschuwing gegeven in plaats van een boete indien de belanghebbende in de twee jaar voorafgaand aan het begin van de boetewaardige gedraging geen waarschuwing of boete heeft gehad;

    • B.

      er wordt een boete van € 150 opgelegd indien het begin van de boetewaardige gedraging zich binnen twee jaar na een eerdere waarschuwing of boete voordoet.

Artikel 3 Criteria verminderde verwijtbaarheid

Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten, leiden de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:

  • A.

    de belanghebbende is feitelijk in staat geweest om aan de inlichtingenplicht te voldoen. Tevens heeft de belanghebbende aangetoond dat deze is geconfronteerd met onvoorziene en ongewenste omstandigheden die emotioneel zo ontwrichtend waren dat het de belanghebbende niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;

  • B.

    door de belanghebbende is met bewijsstukken aangetoond of anderszins aannemelijk gemaakt dat in verband met diens geestelijke toestand het niet volledig valt aan te rekenen dat niet tijdig en/of volledig aan de inlichtingenplicht is voldaan. Tevens is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat diens geestelijke toestand het in de weg stond een andere persoon in te schakelen om namens de belanghebbende aan de verplichting te voldoen;

  • C.

    de belanghebbende heeft wel inlichtingen verstrekt. Deze waren onjuist of onvolledig, dan wel was een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld. De belanghebbende heeft vervolgens uit zichzelf alsnog de juiste gegevens op de juiste wijze gemeld vóórdat de schending van de inlichtingenplicht is geconstateerd. Van verminderde verwijtbaarheid is geen sprake indien de alsnog noodzakelijke inlichtingen verstrekt zijn in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting;

  • D.

    de belanghebbende heeft aangetoond of anderszins aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een samenstel van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid;

  • E.

    er is sprake van 'gedeelde verwijtbaarheid', waarbij de belanghebbende de inlichtingenplicht heeft geschonden én de overtreding heeft voortgeduurd terwijl het college daarvan op de hoogte was en heeft nagelaten in te grijpen terwijl dat redelijkerwijs wel mogelijk was;

Artikel 4 Maximale wettelijke boete

  • 1. Indien er sprake is van opzet is de boete niet hoger dan het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. In alle andere gevallen is de boete niet hoger dan het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. De maximale boete genoemd in de leden 1 en 2 geldt ook indien er sprake is van recidive.

Artikel 5 Afstemming van de boete op de omstandigheden

  • 1. Indien belanghebbende de op grond van de artikelen 2, 3 en 4 van deze beleidsregels berekende boete wegens financiële omstandigheden niet in één keer kan betalen, wordt de maximale hoogte van de op te leggen boete als volgt bepaald:

    • A.

      bij opzet bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 24 maal 10% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, naar boven afgerond op een veelvoud van €10. Indien het boetebedrag daarmee hoger wordt dan het benadelingsbedrag wordt het boetebedrag naar beneden afgerond op een veelvoud van € 10.

    • B.

      bij grove schuld bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 18 maal 10% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, naar boven afgerond op een veelvoud van €10. Indien het boetebedrag daarmee hoger wordt dan het benadelingsbedrag wordt het boetebedrag naar beneden afgerond op een veelvoud van € 10.

    • C.

      bij normale verwijtbaarheid bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 12 maal 10% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, naar boven afgerond op een veelvoud van €10. Indien het boetebedrag daarmee hoger wordt dan het benadelingsbedrag wordt het boetebedrag naar beneden afgerond op een veelvoud van € 10.

    • D.

      bij verminderde verwijtbaarheid bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 6 maal 10% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, naar boven afgerond op een veelvoud van €10. Indien het boetebedrag daarmee hoger wordt dan het benadelingsbedrag wordt het boetebedrag naar beneden afgerond op een veelvoud van € 10.

    • E.

      bij recidive zoals omschreven in artikel 2, lid 6 onder a, bedraagt de maximale boete een bedrag van 150% van de uitkomsten, voorafgaand aan afronding, van de op grond van de onderdelen a tot en met d van dit artikel gemaakte berekeningen. De uitkomst wordt naar boven afgerond op een veelvoud van €10. Indien het boetebedrag daarmee hoger wordt dan het benadelingsbedrag wordt het boetebedrag naar beneden afgerond op een veelvoud van € 10.

  • 2. Indien ten tijde van het opleggen van de boete blijkt dat er bij belanghebbende sprake is van aangetoond vermogen, dan kan er ten behoeve van de afstemming van de boete op grond van de onderdelen a tot en met e van dit artikel, van uitgegaan worden dat dat aangetoonde vermogen geheel beschikbaar is om de boete zoals vastgesteld op grond van de artikelen 2 en 3 van deze beleidsregels te voldoen. Het deel van de boete dat het totaalbedrag van het aangetoonde vermogen overschrijdt kan op grond van dit artikel worden afgestemd.

  • 3. Indien de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete andere inkomsten heeft dan een uitkering en bekend is hoe hoog deze inkomsten zijn, dan wordt de hoogte van de boete vastgesteld door 90% van de op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm in mindering te brengen op het netto inkomen en het verschil bij opzet met 24 te vermenigvuldigen, bij grove schuld met 18 te vermenigvuldigen, bij normale verwijtbaarheid met 12 te vermenigvuldigen en bij verminderde verwijtbaarheid met 6 te vermenigvuldigen;

  • 4. Indien de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete andere inkomsten heeft dan een uitkering en géén medewerking verleent om inzicht te bieden in de hoogte van de inkomsten, dan wordt de boete uitsluitend op grond van de artikelen 2, 3 en 4 vastgesteld.

  • 5. Indien de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete een uitkering heeft op grond van de IOAW of de IOAZ, dan wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de bijstandsnorm die op belanghebbende van toepassing zou zijn indien belanghebbende een uitkering op grond van de Participatiewet zou ontvangen.

Artikel 6 Afzien van bestuurlijke boete

Het college ziet af van het opleggen van een bestuurlijke boete wanneer sprake is van dringende redenen of als iedere verwijtbaarheid ontbreekt. Van dringende redenen is sprake bij bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Deze regel kan slechts toegepast worden indien door het bij de verrekening in acht nemen van de beslagvrije voet voor met name de belanghebbende onaanvaardbare consequenties zullen optreden. Vast dient te staan dat sprake is van een zeer incidenteel geval en dat de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert, het toepassen van aflossing van de boete met het bedrag van het beslag vatbare deel niet toelaat. Zeker bij opzet dan wel bij grove schuld, moet zeer terughoudend worden omgegaan met het aannemen van dringende redenen. Slechts in zeer exceptionele omstandigheden kan daarvan sprake zijn.

Als er wordt afgezien van het opleggen van een boete wegens dringende redenen, kan deze schending van de inlichtingenplicht wel gevolgen hebben bij het opleggen van een boete in geval van een toekomstige schending van de inlichtingenplicht (recidive).

Artikel 7 Procedure bestuurlijke boete

Bij het opleggen van een bestuurlijke boete wordt de procedure gevolgd zoals geregeld in titel 5.4 Awb. Voor de te volgen procedure wordt een onderscheid gemaakt tussen 'lichte' en 'zware' overtredingen. Of een overtreding als ‘licht’ of als ‘zwaar’ moet worden gekenmerkt, is afhankelijk van de hoogte van de boete die kan worden opgelegd (artikel 5:53, eerste lid, Awb). De grens tussen ‘lichte’ en ‘zware’ overtredingen ligt bij een maximale boete van € 340.

  • 1.

    De maximale boete bedraagt meer dan € 340 indien het benadelingbedrag:

    • -

      meer is dan € 340 bij een boete van 100% van het benadelingsbedrag; of

    • -

      meer is dan € 226,66 bij een boete van 150% van het benadelingsbedrag (in geval van recidive).

Eventuele verlagingen op grond van verminderde verwijtbaarheid worden hierbij niet meegerekend.

Bij een ‘zware’ overtreding maakt het college op grond van artikel 5:53 Awb een rapport op en stelt de belanghebbende in de gelegenheid om zijn zienswijze naar voren te brengen.

Vervolgens wordt de bestuurlijke boete afgestemd op de verwijtbaarheid en draagkracht van belanghebbende.

  • 2.

    De maximale boete bedraagt maximaal € 340 indien het benadelingsbedrag:

    • -

      minder is dan € 340 bij een boete van 100% van het benadelingsbedrag; of

    • -

      minder is dan € 226,66 bij een boete van 150% van het benadelingsbedrag (in geval van recidive).

Eventuele verlagingen op grond van verminderde verwijtbaarheid worden hierbij niet meegerekend.

Bij de ‘lichte’ overtreding ziet het college ervan af om een rapport op te stellen en de belanghebbende in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze naar voren te brengen.

In deze gevallen wordt er in het kader van de verwijtbaarheidstoets vanuit gegaan dat er geen sprake is van opzet of grove schuld en wordt de bestuurlijke boete afgestemd op 50% van het benadelingsbedrag.

Onverminderd dient de bestuurlijke boete vervolgens te worden afgestemd op de draagkracht van belanghebbende.

Artikel 8 Intrekking en Inwerkingtreding

  • 1. De Beleidsregels bestuurlijke boete treden twee weken na bekendmaking in werking.

  • 2. Met het in werking treden van de Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Westland 2016 , worden de Beleidsregels Bestuurlijke Boete gemeente Westland 2015 ingetrokken.

Artikel 9 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Westland 2016.

Ondertekening

Burgemeester en wethouders van Westland
De secretaris, De burgemeester,
M. van Beek J. van der Tak

Toelichting op beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW, IOAZ Westland 2016

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 2. Boete bij schending inlichtingenplicht

De CRvB stelt dat omdat de boetes zo hoog zijn, dit vraagt om een indringender toets aan het evenredigheidsbeginsel. Het ligt naar het oordeel van de CRvB in de rede om alleen een boete van 100% op te leggen als opzet is bewezen en van 75% als grove schuld is bewezen. In de overige gevallen is 50% het uitgangspunt. Als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid wordt de boete verlaagd tot 25%.

Bij recidive geldt dat voor de berekening van de boete 150% van het benadelingsbedrag als uitgangspunt wordt genomen. Op dit bedrag wordt het boetepercentage toegepast dat voortkomt uit beoordeling van de mate van verwijtbaarheid (100% bij opzet tot 25% bij verminderde verwijtbaarheid).

Artikel 3 Criteria verminderde verwijtbaarheid

Bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete wordt de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen. Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, leiden de in dit artikel genoemde criteria tot verminderde verwijtbaarheid.

Artikel 4. Maximale wettelijke boete

De CRvB oordeelt dat boetes niet hoger mogen zijn dan de boetes zoals in het strafrecht (art. 23, vierde lid Wetboek van Strafrecht) is vastgelegd. Dit betekent dat in het geval er sprake is van opzet de boete niet hoger dan het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. In alle andere gevallen is de boete niet hoger dan het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. De maximale boete genoemd in de leden 1 en 2 geldt ook indien er sprake is van recidive.

Artikel 5 afstemming van de boete op de omstandigheden

Bij de beoordeling of de boete voldoet aan de eisen van een evenredige sanctie is de mate waarin een boete de belanghebbende treft van belang. Daarbij zijn ook de financiële omstandigheden van belang . Het college houdt daarbij rekening met de draagkracht van de overtreder en slaat acht op diens financiële positie ten tijde van het besluit tot het opleggen van de boete. De bestuurlijke boete kan niet met een betaling in termijnen worden opgelegd om zo rekening te houden met de draagkracht van de beboete. Hierdoor kan de boete belanghebbenden uitsluitend treffen met de financiële gevolgen van de betaling van een som geld ineens. Bij een inkomen op bijstandsniveau is slechts beperkte draagkracht aanwezig en geen of slechts een beperkt positief vermogen. Indien belanghebbende bijstand ontvangt verrekent het college met toepassing van artikel 60 lid 4 Participatiewet de kosten van de bestuurlijke boete met de algemene bijstand, rekening houdende met de regels over de beslagvrije voet. Dit betekent dat de belanghebbende dus steeds de beschikking zal houden over een inkomen ter hoogte van 90% van de toepasselijke bijstandsnorm. Gelet op de financiële omstandigheden moet in het oog worden gehouden of de boete binnen een redelijke termijn door invordering of afbetaling kan worden voldaan. Daarbij ligt in de rede een begrenzing in tijd in acht te nemen met het oog op de evenredigheid van de boete om te voorkomen dat een bestuurlijke boete in gevallen als deze leidt tot een sanctie die belanghebbenden zeer langdurig houdt op een inkomen op het absolute minimum. De CRvB ziet aanleiding om de maximale grens te leggen bij 2 jaar. Daarnaast acht de CRvB het aangewezen om bij de duur van de concrete periode tevens de mate van verwijtbaarheid te betrekken. De CRvB neemt voor de berekening van de op te leggen boete het volgende uitgangspunt aan:

  • -

    Opzet: de boete wordt zodanig verlaagd dat belanghebbende bij een fictieve draagkracht gelijk aan de voor beslag vatbare ruimte berekend op basis van de beslagvrije voet, de hem opgelegde boete binnen 24 maanden kan voldoen;

  • -

    Grove schuld: de boete kan binnen 18 maanden worden voldaan;

  • -

    Geen opzet en geen grove schuld: de boete kan binnen 12 maanden worden voldaan;

  • -

    Verminderde verwijtbaarheid: de boete kan binnen 6 maanden worden voldaan.

Bij het bovenstaande wordt ervan uitgegaan dat het volledige bedrag van het inkomen boven de beslagvrije voet, volledig beschikbaar is of wordt aangewend voor het betalen van de boete, ongeacht of er andere betalingsverplichtingen zijn. Hetzelfde geldt voor eventueel aanwezig vermogen, met inbegrip van het vermogen beneden de vrijlatingsgrens.

Artikel 6 Afzien van bestuurlijke boete

Wanneer er sprake is van dringende redenen of wanneer elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt dan wordt op grond van artikel 5:41 Awb afgezien van het opleggen van een boete of het geven van een schriftelijke waarschuwing.

Artikel 7 Procedure bestuurlijke boete

Bij het opleggen van een bestuurlijke boete wordt de procedure gevolgd zoals geregeld in titel 5.4 Awb.

Artikel 8 Intrekking en Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 9 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.