Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Westland houdende regels omtrent loonkostensubsidie Participatiewet (Verordening Loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Westland)

Geldend van 24-12-2019 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2017

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Westland houdende regels omtrent loonkostensubsidie Participatiewet (Verordening Loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Westland)

De raad van de gemeente Westland;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders betreffende de vaststelling van de Verordening loonkostensubsidie Participatiewet 2017;

Gelet op het bepaalde in:

  • -

    artikel 6, tweede lid, van de Participatiewet.

Overwegende:

  • -

    dat het noodzakelijk is de wijze waarop personen die tot de doelgroep van van loonkostensubsiedie behoort vast te leggen;

  • -

    dat het noodzakelijk de vaststelling van de loonwaarde bij verordening te regelen.

Besluit:

Vast te stellen de Verordening loonkostensubsidie Participatiewet Westland 2017.

Artikel 1. Vaststelling wie tot doelgroep loonkostensubsidie behoort

  • 1. Het college stelt vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.

  • 2. Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:

    • a.

      een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet;

    • b.

      die persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen, en

    • c.

      die persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.

    • d.

      een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 10d, tweede lid, van de Participatiewet.

Artikel 2. Vaststelling loonwaarde

  • 1. Het college gebruikt een gevalideerde methode om de loonwaarde van een persoon vast te stellen. Daarbij bestaat er voor het college de mogelijkheid om aan een externe organisatie of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies vragen met betrekking tot de vaststelling van de loonwaarde van een persoon.

  • 2. Het college gebruikt de in de bijlage omschreven wijze om de loonwaarde van een persoon vast te stellen.

Artikel 3. Uitvoering

  • 1. De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

  • 2. Het college is bevoegd om beleidsregels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 4. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Westland.

Artikel 5. Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgend op die van de bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2017.

  • 2. Op hetzelfde tijdstip wordt de Verordening Loonkostensubsidie Participatiewet 2015 d.d. 25-11-2015 ingetrokken.

  • 3. De tijdens de Verordening Loonkostensubsidie Participatiewet 2015 in gang gezette loonkostensubsidie wordt voortgezet en afgerond overeenkomstig de daarbij behorende besluitvorming

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 12 september 2017,

de griffier,

A.P.M.A.F. Bergmans

de voorzitter,

J. van der Tak

Bijlage 1: bij artikel 2 - wijze waarop loonwaarde wordt vastgesteld

Algemeen

Heeft het college vastgesteld dat een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en is een werkgever voornemens met die persoon een dienstbetrekking aan te gaan, dan stelt het college in beginsel de loonwaarde van die persoon vast (artikel 10d, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet). Het college kan ook in overleg met de werkgever bepalen dat de vaststelling van de loonwaarde gedurende maximaal de eerste zes maanden van de dienstbetrekking achterwege kan blijven (artikel 10d, eerste lid, onderdeel b, en artikel 10d, vijfde lid, van de Participatiewet). Voordat de periode van zes maanden is verstreken, moet voor de komende conctractperiode de loonwaarde worden vastgesteld. Hiervoor is geen aanvraag vereist. De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kunnen instellen.

Loonwaarde-methodiek

Het college maakt gebruik van een regionaal ingekochte gevalideerde loonwaardemethodiek om de loonwaarde van een persoon te bepalen. Aan deze loonwaardemethodiek zijn in ieder geval de volgende eisen gesteld.

De loonwaarde van een werknemer wordt berekend op basis van:

  • gegevens verkregen van de werkgever;

  • gegevens verkregen van de werknemer zelf

Het instrument genereert een goed leesbare rapportage waarin ten minste de volgende gegevens zijn opgenomen:

  • onderbouwing van de loonwaarde;

  • begeleidingsbehoefte van de werknemer;

  • inzicht in inzetbaarheid op taken;

  • aanvullingen gedaan door de loonwaardespecialist.

De beschrijving van de methodiek geeft inzicht in de bestanddelen van de meting en de wijze waarop de meting tot stand komt.

De meting kan in eigen beheer, door of in opdracht van de gemeente worden uitgevoerd door een deskundige.

Voldaan moet worden aan de bepalingen van de Wet Bescherming Persoonsgegevens en alle daaruit voortvloeiende beperkingen en verplichtingen ten aanzien van de in de applicatie opgeslagen gegevens.

In drie stappen een vastgestelde loonwaarde

De gevalideerde methode brengt in drie stappen de loonwaarde van de medewerker in kaart door de geleverde werkprestatie in een specifieke functie af te zetten tegen de vereisten van die functie. De uitspraak van de loonwaarde-professional over de loonwaarde geeft een betrouwbaar beeld over tempo, kwaliteit en inzetbaarheid in vergelijking met een regulier, volledig inzetbare collega. Op deze wijze geeft de loonwaarde-professional een onafhankelijke, betrouwbare beoordeling over de hoogte van de loonkostensubsidie of loondispensatie.

In onderstaand schema wordt weergegeven hoe in drie stappen een betrouwbare vastgestelde loonwaarde kan worden vastgesteld.

afbeelding binnen de regeling

Toelichting Verordening loonkostensubsidie Participatiewet 2017

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan artikel 6, tweede lid, van de Participatiewet. Overeenkomstig deze bepaling moet de gemeenteraad bij verordening regels vast te stellen over de doelgroep loonkostensubsidie en de loonwaarde. De regels moeten in ieder geval bepalen:

  • -

    de wijze waarop wordt vastgesteld wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, en

  • -

    de wijze waarop de loonwaarde wordt vastgesteld.

Het college kan op verzoek of ambtshalve vaststellen wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort (artikel 10c van de Participatiewet). Personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet die mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben en van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie. Ook personen als bedoeld in artikel 10d, tweede lid, van de Participatiewet behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie (artikel 6, eerste lid, onderdeel e van de Participatiewet).

Heeft het college vastgesteld dat een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en is een werkgever voornemens met die persoon een dienstbetrekking aan te gaan, dan stelt het college de loonwaarde van die persoon vast (artikel 10d, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet). Het college kan ook in overleg met de werkgever bepalen dat de vaststelling van de loonwaarde gedurende maximaal de eerste zes maanden van de dienstbetrekking achterwege kan blijven (artikel 10d, eerste lid, onderdeel b, en artikel 10d, vijfde lid, van de Participatiewet). Voordat de periode van zes maanden is verstreken, moet voor de komende conctractperiode de loonwaarde worden vastgesteld. Hiervoor is geen aanvraag vereist. De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kunnen instellen.

De loonwaarde is een vastgesteld percentage van het wettelijk minimumloon voor de door een persoon - die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie - verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort (artikel 6, eerste lid, onderdeel g. van de Participatiewet).

De loonkostensubsidie zoals beschreven in deze verordening kan uitsluitend worden ingezet als de persoon in kwestie behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet: mensen met een arbeidsbeperking. Deze nieuwe vorm van loonkostensubsidie is niet per definitie tijdelijk, maar kan indien nodig voor een langere periode worden ingezet. Wanneer dit instrument voor een langere periode moet worden ingezet, moet er minimaal eenmaal per jaar een loonwaarde worden vastgesteld. Met dit instrument compenseert de gemeente werkgevers voor de verminderde productiviteit van de werknemer (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 60).

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet zijn vanzelfsprekend ook van toepassing op deze verordening. Hiervan zijn in deze verordening daarom geen begripsomschrijvingen opgenomen.

Voor de duidelijkheid zijn een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven.

  • doelgroep loonkostensubsidie (artikel 6, eerste lid, onderdeel e, Participatiewet): personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben alsmede personen als bedoeld in artikel 10d, tweede lid;

  • dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f Participatiewet): een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking.

  • loonwaarde (artikel 6, eerste lid, onderdeel g, Participatiewet): vastgesteld percentage van het rechtens geldende loon voor de door een persoon, die tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort;

 

Artikelsgewijze toelichting

Alleen die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

 

Artikel 1. Vaststelling wie tot doelgroep loonkostensubsidie behoort

In artikel 10c van de Participatiewet is geregeld wanneer wordt vastgesteld of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort: op schriftelijke aanvraag of ambtshalve. Ambtshalve vaststelling is alleen mogelijk bij:

  • personen die algemene bijstand ontvangen;

  • personen als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid onderdelen b en c, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;

  • personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;

  • personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, en

  • personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

 

In artikel 10c van de Participatiewet is ook bepaald dat het aan het college is om vast te stellen of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Binnen de kaders van de wet is het aan de gemeente om vast te stellen op welke wijze zij bepalen of mensen tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren en of loonkostensubsidie voor hen wordt ingezet (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 62). In artikel 1, tweede lid, is vastgelegd welke criteria daarbij in acht genomen worden. Deze cumulatieve criteria zijn ontleend aan artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet. Daarin is immers wettelijk de doelgroep loonkostensubsidie vastgelegd. De onderdelen a t/m c zien op het toekennen van loonkostensubsidie aan personen die nog geen dienstbetrekking hebben. Onderdeel d ziet op het toekennen van loonkostensubsidie aan personen met een reeds bestaande dienstbetrekking en die in de periode van zes maanden voorafgaande aan de dienstbetrekking hebben deelgenomen aan praktijkonderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of de entreeopleiding.

Artikel 2. Vaststelling loonwaarde

In artikel 10d, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat als een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en een werkgever voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met die persoon, het college de loonwaarde van die persoon vaststelt, met inachtneming van artikel 10d, vierde lid, van de Participatiewet. Hiervoor is geen aanvraag vereist. Het college kan tevens in overleg met de werkgever vaststellen dat de vaststelling van de loonwaarde gedurende maximaal zes maanden van de dienstbetrekking achterwege kan blijven (artikel 10d, eerste lid, onderdeel b en artikel 10d, vijfde lid, van de Participatiewet). Voordat de periode van zes maanden is verstreken, moet de loonwaarde worden vastgesteld. Een externe organisatie of het UWV kan het college adviseren met betrekking tot de vaststelling van de loonwaarde van een persoon (artikel 2, eerste lid, van deze verordening). De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kunnen instellen.

 

Proefplaatsing

De loonwaarde kan pas gemeten worden als er sprake is van een werkplek. Om in het begin een goed beeld van de loonwaarde te krijgen is het mogelijk om werknemers een periode onbeloonde werkzaamheden te laten verrichten op een proefplaats. De proefplaatsing dient zo kort als mogelijk doch tot maximaal twee maanden te worden ingezet, met behoud van uitkering.

 

In de bijlage bij artikel 2 wordt de methode die het college gebruikt om de loonwaarde van die persoon te bepalen omschreven. De loonwaardebepaling wordt uitgevoerd door een daarvoor specifiek opgeleide deskundige.

 

Waar sprake is van een externe organisatie zal dat in de praktijk Patijnenburg zijn.

 

Artikel 3. Uitvoering

Voor de uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat (door het college) beleidsregels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.

 

Artikel 4. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 5. Inwerkingtreding en overgangsrecht

Ondanks dat de Verordening Loonkostensubsidie Participatiewet 2015 wordt ingetrokken, worden lopende loonkostensubsidies voortgezet en afgerond conform de daarbij behorende besluitvorming.

Relevante artikelen uit de Participatiewet:

Art. 6 lid 1

  • e.

    doelgroep loonkostensubsidie: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben;

  • g.

    loonwaarde: vastgesteld percentage van het rechtens geldende loon voor de door een persoon, die tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort.

Art. 6 lid 2.

De gemeenteraad stelt bij verordening regels over de doelgroep loonkostensubsidie en de loonwaarde, bedoeld in het eerste lid, onderdelen e en g. Deze regels bepalen in ieder geval:

  • a.

    de wijze waarop wordt vastgesteld wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort; en

  • b.

    de wijze waarop de loonwaarde wordt vastgesteld.

Art. 7 lid 1

Het college:

  • a.

    ondersteunt bij arbeidsinschakeling:

    • 1°.

      personen die algemene bijstand ontvangen,

    • 2°.

      personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c, en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d is verleend,

    • 3°.

      personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid,

    • 4°.

      personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet

    • 5°.

      personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers,

    • 6°.

      personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en

    • 7°.

      niet-uitkeringsgerechtigden

en indien het college daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering gericht op arbeidsinschakeling, noodzakelijk acht, bepaalt en biedt deze voorziening aan

Artikel 10. Aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling

  • 1.

    Personen die algemene bijstand ontvangen, personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c, en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt personen met een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8a, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken, indien die persoon zonder die ondersteuning niet in staat zou zijn die taken te verrichten.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren.