Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland houdende regels omtrent de participatiewet (Participatiewet gemeente Westland 2016)

Geldend van 23-07-2020 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2016

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland houdende regels omtrent de participatiewet (Participatiewet gemeente Westland 2016)

Het college van gemeente Westland;

gelet op artikel, 20, 21, 27, 28, en 33 van de Participatiewet;

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

besluit:

vast te stellen de Beleidsregels Participatiewet gemeente Westland 2016.

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Participatiewet;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel b van de wet;

    • c.

      woning: een zelfstandige woonruimte met gebruik van keuken en toilet. Onder woning wordt mede verstaan een woonwagen of een woonschip.

    • d.

      woonkosten: kosten van huur, hypotheeklasten, of kosten die direct verband houden met het kunnen bewonen van de woning en die aan een derde betaald moeten worden;

    • e.

      kostganger: degene die tegen een financiële vergoeding een te onderscheiden gedeelte van een woning huurt, inclusief een maaltijdvoorziening, van iemand die de woning in zijn geheel huurt, of in eigendom heeft. De huurder/eigenaar en kostganger zijn geen bloedverwanten in de eerste of tweede graad;

    • f.

      onderhuurder: degene die tegen een financiële vergoeding een te onderscheiden gedeelte van een woning huurt van iemand die de woning in zijn geheel huurt dan wel in eigendom heeft. De huurder/eigenaar en kostganger zijn geen bloedverwanten in de eerste of tweede graad;

    • g.

      commerciële huurprijs: een kale huurprijs van tenminste € 250,- per maand die is vastgelegd in een schriftelijke, individuele huurovereenkomst. Eventuele vaste lasten, zoals gas, water en elektra worden op de huurprijs in mindering gebracht alvorens toetsing aan de commerciële huurprijs plaatsvindt. Tussen ouder(s) en meerderjarige kinderen kan geen commerciële overeenkomst worden verondersteld.

    • h.

      commerciële kostgangersovereenkomst: kostgeld van minimaal € 375,- per maand vastgelegd in een schriftelijke, individuele kostgangersovereenkomst, waarbij tenminste inbegrepen huur, gebruik van energie, maaltijden en bewassing. Tussen ouder(s) en meerderjarige kinderen kan geen commerciële overeenkomst worden verondersteld.

  • 2. In deze beleidsregels worden dezelfde begripsbepalingen gebruikt als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Toepassing beleidsregels

De bepalingen van artikel 3 en 5 van deze beleidsregels zijn alleen van toepassing op belanghebbenden in de leeftijd van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd.

Artikel 3 Verlaging van de norm in verband met woonsituatie

Wanneer een belanghebbende geen woonkosten heeft, wordt de norm lager vastgesteld zoals bedoeld in artikel 27 van de wet. De verlaging bedraagt:

  • a.

    20% van de gehuwdennorm wanneer een woning wordt bewoond waaraan geen woonkosten zijn verbonden;

  • b.

    10% van de gehuwdennorm wanneer geen woning wordt bewoond of een woning niet aangehouden is.

Artikel 4 Inkomsten uit commerciële huur en kostgangers

  • 1. Van inkomsten uit (onder)verhuur of kostgangers zoals genoemd in artikel 33 lid 4 van de wet is sprake indien:

    • a.

      er sprake is van een commerciële prijs;

    • b.

      er een schriftelijke huur- of kostgangersovereenkomst aan ten grondslag ligt;

    • c.

      er bewijsstukken van de feitelijke betaling kunnen worden overgelegd.

  • 2. Wanneer er sprake van onderhuur of kostgangers zoals bedoeld in artikel 33 lid 4 van de wet, wordt als inkomen in aanmerking genomen:

    • a.

      In het geval van onderhuur en verhuur: de feitelijk ontvangen netto inkomsten, minus het verlies aan huurtoeslag, door de verhuur;

    • b.

      In het geval van kostgangers: 40% van het kostgeld.

Artikel 5 Verlaging van de norm voor schoolverlaters

  • 1. Wanneer een belanghebbende in de zes maanden voorafgaand aan de aanvraag een opleiding heeft beëindigd, wordt de norm gedurende zes maanden lager vast gesteld zoals bedoeld in artikel 28 van de wet.

  • 2. De verlaging bedraagt 20% van de gehuwdennorm.

Artikel 6 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Participatiewet gemeente Westland 2016.

Artikel 7 Inwerkingtreding en intrekking

  • 1. Deze beleidsregels treden met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2016.

  • 2. De Beleidsregels Participatiewet 2015 worden ingetrokken per 1 januari 2016.

Ondertekening

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 12 januari 2016.

Burgemeester en wethouders van Gemeente Westland,

De secretaris,

M. van Beek

De burgemeester,

J. van der Tak

Toelichting Beleidsregels Participatiewet gemeente Westland 2016

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels worden dezelfde begripsbepalingen gebruikt als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

Dit artikel verduidelijkt enkele begrippen uit de Participatiewet en legt begrippen vast die niet in de Participatiewet zijn vastgelegd.

Woning: het moet gaan om een zelfstandige woonruimte. Dit kan zijn een woning. Maar ook een kamer die af te sluiten is, of in iedere geval een te onderscheiden deel is. Een te onderscheiden deel: het moet duidelijk zijn dat het de woonruimte van de persoon betreft, anderen mogen deze ruimte niet zonder toestemming betreden, er wordt geslapen en gegeten.

Woonkosten: kosten van huur en hypotheeklasten worden aangemerkt als woonkosten. Heeft een belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten, dan moet worden beoordeeld of er andere kosten zijn die aan de woning verbonden zijn welke aangemerkt moeten worden als woonkosten. Het moet dan gaan om kosten die direct verband houden met het kunnen bewonen van de woning en die aan een derde betaald moeten worden. Voorbeelden hiervan zijn stageld voor het bewonen van een caravan, liggeld voor een boot of gebruikersvergoeding voor het bewonen van een kraakpand. Kosten voor water, energie en gas zijn geen woonkosten.

Commerciële huurprijs: een kale huurprijs van tenminste € 250,- per maand die is vastgelegd in een schriftelijke, individuele huurovereenkomst. Dit bedrag is gebaseerd op de minimumbasishuur uit de Wet op de huurtoeslag. Deze bedraagt in 2015 € 229,64 en is afgerond. Er vindt geen jaarlijkse indexering op de commerciële huurprijs plaats.

De commerciële huurprijs is in twee gevallen van belang:

  • 1.

    bij het beoordelen of er al dan niet sprake is van een kostendelersnorm (artikel 22a, lid vier, sub b en c Participatiewet);

  • 2.

    bij het beoordelen of er al dan niet sprake is van inkomsten uit (onder)verhuur of kostgangers (artikel 33 lid 4 Participatiewet).

Voor het begrip woonkosten is de commerciële huurprijs dus niet van belang.

Commerciële kostgangersovereenkomst: kostgeld van minimaal € 375,- per maand. Wat een redelijke bedrag aan kostgeld is, is een afhankelijk van het type huishouden en bijvoorbeeld de extra kosten energie en het verlies van huurtoeslag. Omdat het niet werkbaar is elk individueel geval kostgeld te berekenen wordt minimaal € 375,- als redelijke bedrag vastgesteld, waarbij richtlijnen van het Nibud gebruikt zijn. Er vindt geen jaarlijkse indexering op de het kostgeld plaats.

Artikel 2 Toepassing beleidsregels

De normen algemene bijstand voor jongeren zijn afgestemd op de niveaus van de Algemene Kinderbijslagwet.

Deze bevatten geen wooncomponent, zodat deze niet verlaagd moeten worden wegens het ontbreken van woonlasten. Een verlaging wegens schoolverlaten is niet aan de orde, omdat deze normen lager vastgesteld zijn dan de normen voor 21 jaar en ouder.

Artikel 3 Verlaging van de norm in verband met de woonsituatie

Op grond van artikel 27 Participatiewet kan de norm, voor 21- AOW-leeftijd, lager vastgesteld worden wanneer de bijstandsgerechtigde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie. Denk hierbij aan het niet aanhouden van een woning, “krakers”, en de situatie waarbij de ex-echtgenoot de betaling van de woonkosten voor zijn rekening neemt.

De verlaging van 20% is het gedeelte van de norm dat verondersteld wordt voor woonkosten bestemd te zijn.

Daklozen die niet zijn ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) kunnen een uitkering ontvangen op basis van artikel 40 lid 1 Participatiewet. Deze uitkering wordt verstrekt door een daarvoor aangewezen Centrumgemeente. Voor Westland is dit gemeente Delft. Het kan voorkomen dat iemand nog wel staat ingeschreven in het BRP, maar (tijdelijk) geen woning heeft. Deze persoon heeft dan nog geen recht op een uitkering op grond van artikel 40 Participatiewet in de Centrumgemeente. Het niet hebben van een woning brengt wel kosten voor onderdak met zich mee. Denk aan kosten van een pension, vergoeding van opvang, extra kosten voor eten. De verlaging bedraagt daarom 10% in plaats van 20%.

Het verlagen van de norm op grond van artikel 20 Participatiewet geldt alleen voor gehuwden waarvan een jonger is dan 21 jaar en een ouder is. De jongerennorm bevat immers geen wooncomponent.

De kostendelersnorm wordt nooit verlaagd wegens de woonsituatie. Op grond van artikel 27 Participatiewet kan uitsluitend de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21 Participatiewet, worden verlaagd.

Artikel 4 Inkomsten uit commerciële huur en kostgangers

Dit artikel legt vast wanneer er sprake is van een woonsituatie met commerciële huur of kostgangersovereenkomst.

De huurprijs wordt, na aftrek van het verlies aan huurtoeslag, in zijn geheel als inkomsten aangemerkt. Vaste lasten, zoals gas, water en elektra zijn hier immers op in mindering gebracht. De huurprijs minus het verlies aan huurtoeslag zijn netto inkomsten.

Het verlies aan huurtoeslag wordt vastgesteld door het bedrag aan huurtoeslag dat de verhuurder ontving voor de inwoning van de huurder te vergelijken met het bedrag aan huurtoeslag dat de verhuurder ontvangt na de inwoning van de huurder.

Van de kostgangersvergoeding wordt 40% van het bedrag in aanmerking genomen als inkomsten. Het overige wordt geacht een vergoeding te zijn voor daadwerkelijk gemaakte kosten, zoals voeding, gas, water en elektra, en het verlies aan huurtoeslag.

Artikel 5 Verlaging van de norm voor schoolverlaters

De verlaging voor schoolverlaters is een bevoegdheid die voortvloeit uit artikel 28 Participatiewet. De bedoeling van de verlaging is om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen dan toen hij nog aangewezen was op de studiefinanciering of een tegemoetkoming WTOS. Uitgangspunt van de verlaging is de relatie met het bedrag dat in de toelage studiefinanciering zit voor de kosten van levensonderhoud. Omgerekend naar een percentage van de uitkering zou dit een verlaging van 25 procent van de gehuwdennorm inhouden. Aangezien de situatie van studerenden in de praktijk enigszins afwijkt van de positie van schoolverlaters - de mogelijkheden tot het hebben van bijverdiensten zijn bijvoorbeeld, is de verlaging vastgesteld op 20 procent.

De schoolverlatersverlaging kan ook worden toegepast op de kostendelersnorm.

Artikel 6 Citeertitel

Geen toelichting nodig.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Geen toelichting nodig.