Regeling vervallen per 01-06-2017

Verordening maatschappelijke ondersteuning Woudenberg 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-05-2017

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning Woudenberg 2015

De raad van de gemeente Woudenberg,

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 november 2014;

Gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

Overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

Overwegende dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

Overwegende dat de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voorschrijft dat, gelet op de godsdienstige gezindheid, levensovertuiging en culturele achtergrond van burgers, bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening, keuzemogelijkheden tussen aanbieders moet worden geboden;

Overwegende dat het noodzakelijk is om cliënten te ondersteunen als zij dusdanige beperkingen ondervinden bij hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid dat zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

Overwegende dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving,

Besluit de raad vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning Woudenberg 2015.

HOOFDSTUK 1: Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die normaal in de handel verkrijgbaar is, ook door mensen zonder beperkingen wordt aangeschaft en gebruikt en die niet aanzienlijk duurder is dan voorzieningen met vergelijkbare functies;

  • b.

    algemene voorziening : Een aanbod van diensten en activiteiten dat zonder uitgebreid voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers toegankelijk is en buiten de landelijke eigenbijdrage regeling valt en dat is gericht op het versterken van de zelfredzaamheid en participatie of opvang en voorliggend op een maatwerkvoorziening, mits uit onderzoek is gebleken dat dit een passende oplossing biedt voor het probleem van de burger;

  • c.

    andere voorziening: voorziening op basis van een andere wet dan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • d.

    beroepskracht:Natuurlijke/rechts persoon die beroepsmatig werkzaam is voor een aanbieder

  • e.

    beleidsregels: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Woudenberg;

  • f.

    beschermd wonen: Wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving;

  • g.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet. Deze bijdrage kan, als het een maatwerkvoorziening betreft, afhankelijk worden gesteld van het inkomen en het vermogen van cliënt en zijn echtgenoot.

    Voor een algemene voorziening kan eventueel een bijdrage van de cliënt in de kosten worden gevraagd (m.u.v. cliëntondersteuning), maar deze bijdrage kan, anders dan die voor een maatwerkvoorziening, niet inkomensafhankelijk zijn;

  • h.

    cliënt: onder cliënt wordt in voorkomende gevallen ook verstaan degene die namens de cliënt als gemachtigde of wettelijk vertegenwoordiger bevoegdelijk optreedt;

  • i.

    cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • j.

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders/verzorgers, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • k.

    hoofdverblijf: De plaats waar een persoon daadwerkelijk de meeste nachten per jaar doorbrengt;

  • l.

    huiselijk geweld: Lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld of bedreiging daarmee door iemand uit de huiselijke kring;

  • m.

    maatwerkvoorziening: Een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen. Deze voorziening kan in natura of door middel van een Persoonsgebonden budget worden verstrekt. Ten behoeve van:

    • -

      zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

    • -

      participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

    • -

      beschermd wonen, te verstrekken door het college van de gemeente naar keuze,

    • -

      opvang, te verstrekken door het college van een gemeente naar keuze, welke aan een individu verstrekt wordt op basis van een beschikking waartegen bezwaar en beroep mogelijk is;

  • n.

    mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • o.

    melding: verzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet, om onderzoek naar de behoefte van maatschappelijke ondersteuning;

  • p.

    ondersteuningsplan: de weergave van de adviezen, verwijzingen en afspraken die in samenspraak met de cliënt zijn gemaakt naar aanleiding van zijn melding, alsmede de beoogde resultaten en de evaluatie daarvan;

  • q.

    opvang: Onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving;

  • r.

    Pgb; Persoonsgebonden budget

  • s.

    sociaal netwerk: Personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

  • t.

    uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • u.

    verblijf: onderdak, in elk geval met een slaapplaats, en verder al dan niet inclusief voeding, douche en eventueel andere diensten of faciliteiten;

  • v.

    verslag: een weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet;

  • w.

    vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat geacht kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake;

  • x.

    voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee een vergelijkbaar adequaat resultaat wordt bereikt als met een voorziening op grond van de wet;

  • y.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • z.

    zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden

Artikel 1.2 Doelgroep van de verordening

  • 1. Deze verordening richt zich op personen

    • a.

      die hun woonplaats hebben in Woudenberg en

    • b.

      die hun zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie willen behouden of verbeteren en

    • c.

      daar ondersteuning bij nodig hebben, of

    • d.

      die, al dan niet woonachtig in Woudenberg, als mantelzorger ondersteuning aan een Woudenberger bieden.

  • 2. Wanneer de doelgroep te maken heeft met meervoudige domeinoverstijgende problematiek op het terrein van de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Participatiewet draagt het college zorg voor een goede afstemming van de ondersteuning.

Hoofdstuk 2 Toegang

Artikel 2.1 Melding en onderzoek

  • 1. Een melding van een ondersteuningsbehoefte kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan.

  • 2. Het college bevordert maximale toegankelijkheid voor alle ingezetenen die een melding willen doen van een ondersteuningsbehoefte.

  • 3. De medewerker die de melding ontvangt, registreert en bevestigt de ontvangst van de melding en informeert de cliënt over de gang van zaken na de melding, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 4. De medewerker wijst degenen die zich met een ondersteuningsvraag melden erop dat zij zich bij het onderzoek desgewenst kunnen laten bijstaan door iemand uit het eigen netwerk of een cliëntondersteuner.

  • 5. De medewerker zal naar aanleiding van de melding nagaan waar de behoefte aan ondersteuning van de cliënt en diens mantelzorger uit bestaat.

  • 6. Als naar het oordeel van de medewerker een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet nodig is, of de cliënt geeft aan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening te willen doen, zal de cliënt of zijn vertegenwoordiger alle gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, overleggen of anderszins verschaffen.

  • 7. Indien de cliënt of de ondersteuningsvraag genoegzaam bekend is, kan de medewerker in afwijking van het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een onderzoek.

  • 8. Bij het onderzoek wordt de cliënt geïnformeerd over de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget en de gevolgen daarvan.

  • 9. Het college kan de mogelijkheid instellen van een herbeoordeling van de melding als bedoeld in het vijfde lid door een andere medewerker voor de gevallen dat de cliënt en de medewerker niet tot overeenstemming komen over een ondersteuningsplan.

  • 10. Het college kan nadere regels stellen omtrent de toegangsbeoordeling als bedoeld in dit hoofdstuk.

Artikel 2.2 Inhoud onderzoek

  • 1. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt, dan wel zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn familie.

  • 2. De behandelend medewerker bespreekt met de cliënt na de melding zo spoedig mogelijk, met inachtneming van diens persoonlijk plan indien aanwezig en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met behulp van vrijwillige inzet te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan ondersteuning, beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan ondersteuning, beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      welke bijdrage in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zijn.

  • 3. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie of andere deskundige(n) om advies vragen indien:

    • a.

      Het een melding of aanvraag betreft van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad c.q. met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 4 is gevoerd.

    • b.

      Het een melding of aanvraag betreft van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 4 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden.

    • c.

      Het college dat overigens gewenst vindt.

  • 4. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraag toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 5. Het college wijst de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger op de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 4 in te dienen.

  • 6. Het college kan in het geval de cliënt, zonder tijdig te berichten, niet op het afgesproken tijdstip aanwezig is, dan wel niet verschenen is, eventuele kosten voor no show doorberekenen aan de cliënt.

  • 7. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek.

Artikel 2.3 Persoonlijk plan

  • 1. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hen gedurende zeven dagen na melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 2. Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 2.2 van deze verordening.

Artikel 2.4 Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt er voor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt het uitgangspunt is,

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheden gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 2.5 Informatie en identificatie

  • 1. De cliënt, dan wel diens vertegenwoordiger, verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 2. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 2, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 2.6 Verslag onderzoek

  • 1. Het college zorgt voor een schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2. Binnen zeven werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3. De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen zeven werkdagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.

  • 4. Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 5. Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.

  • 6. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt over dit verslag zullen als bijlage aan het verslag worden toegevoegd.

  • 7. Indien er een ondersteuningsplan wordt opgesteld geldt dat als verslag van het onderzoek.

Artikel 2.7 Aanvraag maatwerkvoorziening

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door een cliënt schriftelijk ingediend nadat het onderzoek is uitgevoerd. Het college kan bepalen dat een aanvraag ook digitaal of mondeling kan worden gedaan.

  • 2. Het college kan een door hem aangewezen adviseur om advies vragen gedurende de behandeling van de aanvraag.

Artikel 2.8 Aanvraag persoonsgebonden budget

In aanvulling op artikel 2.6 omvat een aanvraag voor een persoonsgebonden budget in elk geval

  • a.

    de te treffen maatwerkvoorziening en het beoogde doel,

  • b.

    de voorgenomen uitvoering daarvan,

  • c.

    de kwalificaties van de uitvoering en

  • d.

    een motivering waarom hij een persoonsgebonden budget wenst.

Hoofdstuk 3 Algemene voorzieningen

Artikel 3.1 Algemeen

  • 1. Een algemene voorziening kan ingericht zijn voor alle inwoners van Woudenberg of voor een specifieke doelgroep, en is rechtstreeks toegankelijk zonder of op basis van een beperkte toegangsbeoordeling.

  • 2. Het college bevordert en treft de algemene voorzieningen die naar zijn oordeel bijdragen aan de zelfredzaamheid en de participatie van ingezetenen en aan de inzet van mantelzorg en vrijwilligerswerk daarvoor.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen.

Artikel 3.2 Basisvoorzieningen

De basisvoorzieningen sluiten zoveel als mogelijk aan op eigen initiatieven van burgers en informele organisaties in Woudenberg en omvatten in elk geval de beschikbaarheid van:

  • a.

    informatie en advies;

  • b.

    versterking van de vrijwillige inzet en informele netwerken;

  • c.

    activering en participatie.

Artikel 3.3 Mantelzorgwaardering

Het college bepaalt bij nadere regels waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeenten bestaat.

Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen

Artikel 4.1 Criteria maatwerkvoorziening algemeen

  • 1. Bij het beoordelen van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening neemt het college het verslag van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.5 als uitgangspunt.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel te mogelijk weer op eigen kracht te kunnen handhaven in de samenleving.

  • 3. Alle mogelijkheden van de cliënt om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene of andere voorzieningen zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te regelen dat hij geen behoefte meer heeft aan maatwerkvoorzieningen, worden in het onderzoek eerst beoordeeld.

  • 4. Bij de beoordeling van de aanvraag hanteert het college in aanvulling op de voorgaande leden in ieder geval de volgende criteria:

    • a.

      een aanspraak op een adequate andere voorziening op grond van een andere regeling is voorliggend op een aanspraak op een maatwerkvoorziening;

    • b.

      er is sprake van een noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang;

    • c.

      er is geen sprake van normale maatschappelijke kosten of van een algemeen gebruikelijke voorziening;

    • d.

      er is geen sprake van voorzienbaarheid, waaronder begrepen kosten die de cliënt reeds voor het indienen van de aanvraag heeft gemaakt;

    • e.

      het college kent in beginsel de goedkoopst adequate voorziening toe;

    • f.

      het college vergoedt of verstrekt geen voorziening als de normale afschrijvingstermijn van de eerder vergoede of verstrekte gelijkwaardige voorziening nog niet is verstreken of deze technisch nog niet is afgeschreven, tenzij deze voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen.

  • 5. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerdere voorziening technisch is afgeschreven, tenzij:

    • a.

      de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten;

    • c.

      de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 6. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen inzake de aard, inhoud en omvang van de te verstrekken maatwerkvoorzieningen en de toegang daartoe als bedoeld in dit hoofdstuk.

Artikel 4.2 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget

  • 1. Het college kent in aanvulling op artikel 4.1 een persoonsgebonden budget toe als naar het oordeel van het college is vastgesteld dat:

    • a.

      cliënt, al dan niet met hulp uit zijn sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel in staat is te achten om de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      is gemotiveerd dat een cliënt een persoonsgebonden budget wenst;

    • c.

      is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die met het persoonsgebonden budget betaald moeten worden veilig, doeltreffend en cliëntgericht zijn.

  • 2. De hoogte van het PGB wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura en is toereikend voor de aanschaf daarvan, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

  • 4. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten;

  • 5. Een cliënt aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen onder de voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk. In de afwegingscriteria wordt een duidelijke meerwaarde aangetoond. In geval van:

    • a.

      krijgt deze persoon een lager tarief betaald voor zijn diensten dan door het college in het Besluit vastgestelde tarief. Dit lagere tarief wordt door het college in het Besluit vastgesteld;

    • b.

      mogen tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het persoonsgebonden budget worden betaald;

    • c.

      als de dienst zorg omvat waarvoor krachtens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding vereist is, beschikt de persoon over de desbetreffende kwalificatie;

    • d.

      deze persoon heeft niet aangegeven dat de ondersteuning aan de cliënt hem te zwaar valt.

  • 6. Een persoonsgebonden budget dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt, tenzij hierover met het college afspraken zijn gemaakt;

  • 7. Het college bepaalt in nadere regeling op welke wijze de hoogte van het PGB wordt vastgesteld;

  • 8. Het college bepaalt in nadere regeling onder welke voorwaarden betreffende het tarief, een cliënt aan wie een PGB wordt verstrekt de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk.

  • 9. Het college kan jaarlijks per 1 januari het PGB verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie.

  • 10. Het college kent geen PGB toe als:

    • a.

      in de drie jaren, voorafgaand aan de datum van het onderzoek, toepassing is gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d, en e van de wet;

    • b.

      het bieden van een keuze voor het persoonsgebonden budget negatieve gevolgen zou hebben voor het voortbestaan van het systeem van de desbetreffende maatwerkvoorzieningen in natura;

    • c.

      er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet;

    • d.

      voor zover het persoonsgebonden budget is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij voldaan is aan door het college te stellen nadere voorwaarden;

  • 11. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vierde lid, van de wet vertrekt het college geen PGB voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

Artikel 4.3 Aanvullende criteria voor gespecialiseerde ambulante ondersteuning

In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor gespecialiseerde ondersteuning als

  • a.

    bij cliënt sprake is van een complexe ondersteuningsvraag, blijkend uit de noodzaak tot inzet van specialistische ondersteuning, of

  • b.

    er bij het functioneren van de cliënt sprake is van risico voor hemzelf of diens omgeving, of

  • c.

    toezicht op de cliënt mogelijk nodig is.

Artikel 4.4 Aanvullende criteria voor gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning of arbeidsmatige dagbesteding

  • 1. In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning als:

    • a.

      de aanvrager als gevolg van een beperking onvoldoende zelfredzaam is om een dagbesteding, waaronder het volgen van een opleiding of het leveren van een arbeidsprestatie, voor zichzelf of met behulp van zijn netwerk te organiseren; en

    • b.

      er sprake is van een dermate complexe beperking, dat gedurende de dagbesteding directe nabijheid van gespecialiseerde zorg, ondersteuning en/of toezicht nodig is, of

    • c.

      daarmee overbelasting van eventuele mantelzorgers wordt voorkomen.

  • 2. In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt, indien hij de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, in aanmerking komen voor arbeidsmatige dagbesteding met zo mogelijk als doel de cliënt voor te bereiden op (begeleid) werk of vrijwilligerswerk als:

    • a.

      de aanvrager onvoldoende vaardigheden heeft inzake het aanbrengen van structuur of het voeren van regie in het dagelijks leven, en

    • b.

      de aanvrager geen of zeer geringe loonvormende arbeidsprestatie kan leveren door het ontbreken van werkvaardigheden als gevolg van beperkingen en daaruit voortvloeiend een ondersteunings- en/of toezichtsvraag heeft, of

    • c.

      daarmee overbelasting van eventuele mantelzorgers wordt voorkomen.

Artikel 4.5 Aanvullende criteria voor opvang en beschermd wonen

  • 1. In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor opvang als hij

    • a.

      feitelijk of residentieel dakloos is, al dan niet voorafgaand aan opname in een (psychiatrische) kliniek, of aan detentie, en

    • b.

      beperkt zelfredzaam is op meerdere door het college aan te wijzen leefgebieden, en

    • c.

      niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid op kunnen heffen.

  • 2. In aanvulling op artikel 4.1 kan een slachtoffer van huiselijk geweld in aanmerking komen voor opvang als deze:

    • a.

      slachtoffer is van geweld in huiselijke kring, en vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatie moet verlaten, of indien sprake is van kindermishandeling en opvang van kind(eren) met de beschermende ouder/verzorger in de opvang noodzakelijk is, en

    • b.

      18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen, en

    • c.

      geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren, of in alternatieve huisvesting te voorzien.

  • 3. In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor beschermd wonen als:

    • a.

      hij een psychiatrische aandoening heeft, en

    • b.

      er voor hem sprake is van noodzaak tot bescherming van zichzelf of zijn omgeving, waarbij die noodzaak direct voortkomt uit de psychiatrische aandoening, en

    • c.

      hij niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen op kunnen heffen.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen inzake toelating en inzake prioritering van doelgroepen bij de toegang tot de opvang en beschermd wonen.

Artikel 4.6 Aanvullende criteria voor kortdurend verblijf

  • 1. In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt gedurende maximaal drie etmalen per week in aanmerking komen voor kortdurend verblijf als:

    • a.

      de cliënt is aangewezen op ondersteuning met permanent toezicht, en

    • b.

      de mantelzorger door het overstijgen van het gebruikelijke, redelijkerwijs van hem te verwachten toezicht overbelast dreigt te worden.

Artikel 4.7 Aanvullende criteria voor woonvoorzieningen

  • 1. In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor een woonvoorziening als hij:

    • a.

      aantoonbare beperkingen heeft bij het normaal gebruik van zijn woning, en

    • b.

      alles heeft gedaan om een geschikte woning te bewonen, of

    • c.

      een op basis van aantoonbare beperkingen aanwezige gedragsstoornis heeft met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon met beperkingen tot rust kan komen.

  • 2. Een cliënt kan alleen voor een woonruimteaanpassing in aanmerking komen wanneer deze langdurig noodzakelijk is en verhuizing niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3. Een woonvoorziening wordt slechts verstrekt als de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen, dan wel voor het logeerbaar maken van een andere woonruimte dan waar de cliënt met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft als het hoofdverblijf van de cliënt in een erkende zorginstelling is.

Artikel 4.8 Aanvullende criteria voor hulp bij het huishouden

In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden ingeval:

  • a.

    aantoonbare beperkingen bij het voeren van een huishouden, en

  • b.

    problemen die zich voordoen bij gebruikelijke hulp en mantelzorg.

Artikel 4.9 Aanvullende criteria voor vervoersvoorziening

  • 1. In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor collectief vervoer als de cliënt niet of onvoldoende gebruik kan maken van het openbaar vervoer.

  • 2. In aanvulling op artikel 4.1 en het voorgaande lid kan een cliënt eerst in aanmerking komen voor een individuele vervoersvoorziening als deze langdurig noodzakelijk is en het collectief vervoer niet afdoende is.

  • 3. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving en in elk geval binnen Woudenberg in het kader van het leven van alledag.

  • 4. In afwijking van het derde lid kan een vervoersvoorziening worden verstrekt als zich een situatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de persoon met beperkingen zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de persoon met beperkingen noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het verstrekken van een vervoersvoorziening.

Artikel 4.10 Aanvullende criteria voor rolstoelvoorziening

  • 1. In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt binnen de kaders van de wet, het door de raad vastgestelde uitvoeringsplan en deze verordening in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening als het voor hem regelmatig noodzakelijk is om zich zittend te verplaatsen. Voor minderjarigen onder de 18 jaar worden geen eigen bijdragen berekend voor de verstrekking van een rolstoelvoorziening.

Artikel 4.11 Financiële tegemoetkoming meerkosten beperking of chronische problemen

  • 1. Het college kan in overeenstemming met het betrokken uitvoeringsplan op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

  • 2. Het college stelt nadere regels over de gevallen waarin een tegemoetkoming kan worden verstrekt en de berekening van de hoogte en de wijze van verstrekking van de tegemoetkoming, waarbij de tegemoetkoming inkomensafhankelijk kan zijn.

  • 3. De financiële tegemoetkoming (bij meervoudige uitkeringen) wordt via een PGB verstrekt.

Artikel 4.12 Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke of privaatrechtelijke bepaling bestaat;

    • b.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

    • c.

      voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    • d.

      indien de voorziening voor een cliënt in diens specifieke situatie of levensfase algemeen gebruikelijk is;

    • e.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • f.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke of privaatrechtelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • g.

      voor zover deze niet in overwegende mate op de cliënt is gericht;

    • h.

      indien de cliënt tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond.

  • 2. Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt:

    • a.

      als deze niet langdurig noodzakelijk is, uitgezonderd hulp bij het huishouden bij ziekte of na ziekenhuisopname of het tijdelijk ontlasten van een mantelzorger;

    • b.

      indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Woudenberg.

  • 3. Geen woonvoorziening wordt verstrek:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • d.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • e.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

Artikel 4.13 Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik maatwerkvoorziening of PGB

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet is een cliënt die een aanvraag heeft ingediend of aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, verplicht zo spoedig mogelijk en schriftelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.7 van de wet doet een cliënt aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt of diens wettelijk vertegenwoordiger, aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening;

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.9 van de wet kan het college een besluit genomen op grond van deze verordening herzien dan wel intrekken indien het college vaststelt dat:

    • a.

      niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

    • c.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het daarmee samenhangende PGB is aangewezen;

    • d.

      de maatwerkvoorziening of het PGB niet meer toereikend is te achten, of

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het PGB niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4. Bij herhaald en ernstig wangedrag bij het ontvangen van diensten dan wel herhaalde onzorgvuldige omgang met verstrekte voorzieningen, kan het college al dan niet tijdelijke maatregelen ten aanzien van de cliënt treffen ter bescherming van de medewerker van een aanbieder dan wel voorkomen van (verdere) schade.

  • 5. Indien een besluit tot verlening van een voorziening is ingetrokken, kan op grond van artikel 2.4.1 van de wet een reeds uitbetaald PGB worden teruggevorderd.

  • 6. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd;

  • 7. In geval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggehaald;

  • 8. De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen bestaande uit een aanbouw die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient gedeeltelijk aan de gemeente te worden terugbetaald.

Artikel 4.14 Controle

  • 1. Het college kan, al dan niet steekproefsgewijs, onderzoeken of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 2. Het college kan regels stellen met betrekking tot de controle op de besteding.

Artikel 4.15 Beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt en indien van toepassing welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • d.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening en de verwachte levensduur van de (on-)roerende voorziening.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      voor welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe hiertoe gekomen is;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarop het persoonsgebonden budget is bedoeld;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • f.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorzieningen en de verwachte levensduur van de (on)roerende voorziening.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de inhoud van de beschikking.

Hoofdstuk 5 Bijdrage in de kosten

Artikel 5.1 Bijdrage in de kosten algemene voorzieningen

  • 1. Een cliënt kan een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning;

  • 2. De bijdrage is inkomensonafhankelijk. Het college kan korting geven aan door hem aan te wijzen groepen;

  • 3. Het college kan bij nadere regels bepalen:

    • a.

      voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, de cliënt een eigen bijdrage verschuldigd is;

    • b.

      wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage is.

Artikel 5.2 Bijdrage in de kosten maatwerkvoorzieningen

Een cliënt, met uitzondering van minderjarigen, is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor het gebruik van een maatwerkvoorziening in natura dan wel een persoonsgebonden budget, overeenkomstig de landelijke inkomensafhankelijke eigen bijdrageregeling, en:

  • a.

    met uitzondering van de ritbijdragen voor collectief vervoer

  • b.

    zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het PGB wordt verstrekt, en

  • c.

    afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot;

  • 2.

    De bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

  • 3.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt, of

    • c.

      door de vorm van de ondersteuning en/of typen hulpverleners.

  • 4.

    De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het verstrekte bedrag;

  • 5.

    De bedragen en percentages die gelden voor een bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening zijn gelijk aan de bedragen en percentages opgenomen in het uitvoeringsbesluit;

  • 6.

    De bijdragen in de kosten voor opvang en beschermd wonen worden door de centrumgemeente Amersfoort vastgesteld en geïnd.

  • 7.

    Als een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 8.

    In afwijking van het vorige lid is in ieder geval geen bijdrage verschuldigd indien de ouders van het gezag over de cliënt zijn ontheven of ontzet;

  • 9.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen:

    • a.

      op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening en PGB wordt bepaald;

    • b.

      door welke andere instanties dan het CAK in de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4. zevende lid, de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of PGB worden vastgesteld of geïnd.

  • 10.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening wordt berekend op basis van:

    • a.

      als de dienst per uur wordt geleverd, de gecontracteerde uurprijs en de geleverde uren;

    • b.

      voor woon- en vervoersvoorzieningen, de prijs die de gemeente betaalt voor de voorziening;

    • c.

      voor niet-arbeidsmatige gespecialiseerde dagbesteding, het aantal dagdelen dat de cliënt aanwezig is geweest en de gecontracteerde prijs;

    • d.

      voor overige gevallen per periode en op basis van de vergoeding die de gemeente voor de dienstverlening over die periode verschuldigd is;

    • e.

      voor een persoonsgebonden budget voor diensten en woon- en vervoersvoorzieningen: op basis van het door de cliënt bestede bedrag.

  • 11.

    Het college brengt de bijdrage voor de volgende periode in rekening:

    • a.

      voor dienstverlening: zolang de toekenning voor de dienstverlening niet is ingetrokken en er in een periode ondersteuning is geboden;

    • b.

      voor een voorziening in natura,

  • 12.

    Het college brengt de bijdrage zoals bedoeld in artikel 12 op andere wijze in rekening in de situatie:  

    • a.

      zolang de cliënt gebruikt maakt van of in het bezit is van een voorziening, en waar van dan toepassing tot maximaal de kostprijs van een eenmalig verstrekte voorziening;

    • b.

      bij een periodieke verstrekking van een persoonsgebonden budget: over iedere periode waarover een persoonsgebonden budget is verstrekt;

    • c.

      voor kortdurend verblijf.

  • 13.

    Als een persoon over een periode voor meerdere voorzieningen een bijdrage is verschuldigd, dan komt de betaalde bijdrage allereerst ten goede van de voorziening die eenmalig is verstrekt en waarvoor het college geen huur verschuldigd is.

  • 14.

    Het college kan nadere regels stellen inzake de aard, inhoud en hoogte van de bijdrage.

  • 15.

    Aan degene aan wie voor invoering van deze verordening een voorziening in bruikleen is toegekend en nu geen eigen bijdrage voor deze voorziening betaalt, kan het college binnen 6 maanden na invoering van de verordening een eigen bijdrage voor deze voorziening opleggen.

Artikel 5.3 Bijdrage verblijf in opvang en beschermd wonen

  • 1. Een cliënt is voor verblijf in een opvang of beschermd wonen een bijdrage verschuldigd.

  • 2. De bijdrage is gelijk aan de kostprijs voor het verblijf in een opvang of beschermd wonen, met inachtneming van hetgeen is bepaald in artikel 3.10, eerste lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 3. Afwezigheid uit de opvang of beschermd wonen, anders dan in verband met beëindiging van de opvang of beschermd wonen, wordt voor de verschuldigdheid van de bijdrage buiten beschouwing gelaten.

  • 4. Een cliënt is geen bijdrage verschuldigd indien hij een vergoeding voor huisvesting betaalt aan een instelling.

  • 5. Een cliënt is geen bijdrage verschuldigd als hij tijdens zijn verblijf woonkosten is verschuldigd als hoofdbewoner voor de woning die hij heeft verlaten in verband met risico’s voor de veiligheid in verband met huiselijk geweld.

  • 6. Het college stelt de bijdrage voor opvang vast alsmede de wijze van innen van de bijdrage en door wie de eigen bijdrage wordt geïnd.

Hoofdstuk 6: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 6.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Het college neemt in de contracten of subsidieafspraken met aanbieders op aan welke kwaliteitseisen de maatschappelijke ondersteuning moet voldoen. Hierbij sluit het college zoveel als mogelijk aan bij artikel 3.1 van de wet en de kwaliteits- en deskundigheidseisen die in de desbetreffende branche gelden.

  • 2. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      de voorzieningen worden afgestemd op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      de voorzieningen worde afgestemd met andere vormen van zorg en welzijn;

    • c.

      erop wordt toegezien dat de beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 3. Onverminderd de bestuursrechtelijke en civielrechtelijke handhavingsbevoegdheden handhaaft het college deze nadere regels door:

    • a.

      periodieke overleggen met de aanbieder(s) en de cliëntenra(a)den;

    • b.

      een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

    • c.

      zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 4. Aanbieders die rechtspersoon zijn, voldoen in ieder geval aan de volgende eisen met betrekking tot de bestuursstructuur en de bedrijfsvoering:

    • a.

      zij leggen schriftelijk vast hoe de zorgverlening is georganiseerd en welke bevoegdheden de verschillende onderdelen of medewerkers hebben;

    • b.

      zij stellen jaarlijks een beleidsplan op en maken dit openbaar;

    • c.

      zij maken eventuele relaties met andere organisatorische eenheden en de aard van deze relaties openbaar;

    • d.

      zij hebben een zakelijke bestuursstructuur, waarbij de leden onafhankelijk en kritisch ten opzichte van elkaar kunnen staan, en

    • e.

      zij voeren een overzichtelijke en verantwoorde financiële administratie waarbij inkomsten en uitgaven en verplichtingen te herleiden zijn naar bron en bestemming.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. Deze aanvullende eisen worden vastgelegd in het betreffende contract of in betreffende subsidieafspraken.

Artikel 6.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO- schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; en

    • d.

      kosten voor bijscholing van personeel.

  • 2. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals: het aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening; instructie over het gebruik van de voorziening; onderhoud van de voorziening en verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen terzake en met inachtneming van het voorgaande.

Artikel 6.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door zorgaanbieders en stelt een meldpunt in waar belanghebbende calamiteiten en geweldsincidenten die zich voordoen bij de verstrekking van een voorziening kunnen melden en wijst een toezichthouder aan;

  • 2. Aanbieders met wie de gemeente een contract heeft gesloten of aan wie subsidie is verleend, melden aan het meldpunt onverwijld iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening;

  • 3. de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld;

  • 4. Het college beslist binnen 8 weken na de ontvangst van een advies als bedoeld in artikel 5.2, vierde lid, van de wet welke maatregelen worden genomen naar aanleiding van het advies en stelt de raad hiervan schriftelijk op de hoogte;

  • 5. Het college kan bij nadere regeling aanvullende eisen stellen binnen de meldingsregeling. Deze eisen worden vastgelegd in het betreffende contract of in betreffende subsidieafspraken.

Hoofdstuk 7: Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 7.1 Klachtregeling en medezeggenschap

  • 1. Het college neemt in de contracten en/of subsidieafspraken met aanbieders op dat de aanbieders een effectieve en laagdrempelige klachtregeling moeten hebben voor de behandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen van de aanbieder jegens een cliënt.

  • 2. Het college neemt in de contracten en/of subsidieafspraken met aanbieders van een

    maatwerkvoorziening op dat de aanbieders een regeling voor medezeggenschap moeten hebben. Deze medezeggenschap ziet in ieder geval op voorgenomen besluiten die voor de cliënten van belang zijn.

  • 3. Onverminderd de bestuursrechtelijke en civielrechtelijke handhavingsbevoegdheden handhaaft het college deze nadere regels door periodieke overleggen met de aanbieder(s) en de cliëntenra(a)den, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • 4. Het college kan besluiten één of meerdere van de in dit artikel genoemde eisen niet of anders aan de aanbieder te stellen, indien deze niet proportioneel is in relatie tot de omvang van de organisatie van de aanbieder of de aard of omvang van de opdracht.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen terzake en met inachtneming van het voorgaande.

Artikel 7.2 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen van de gemeente vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, en gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen van de gemeente kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Hoofdstuk 8: Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 8.1 Nadere regels

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist de door het college gemandateerde functionaris.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 8.2 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening individuele voorzieningen Wmo gemeente Woudenberg van 26 mei 2011 wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening individuele voorzieningen Wmo gemeente Woudenberg 2011, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening individuele voorzieningen Wmo gemeente Woudenberg 2011 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, geschiedt op grond van de Verordening individuele voorzieningen Wmo gemeente Woudenberg 2011.

  • 4. Van het in lid 3 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

  • 5. Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening individuele voorzieningen Wmo gemeente Woudenberg 2011, geschiedt op grond van de Verordening individuele voorzieningen Wmo gemeente Woudenberg 2011 die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

  • 6. Van het in lid 5 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 8.3 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van hetgeen bij deze verordening is bepaald, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8.4 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Woudenberg 2015.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 20 november 2014 .
K. Wiesenekker, T. Cnossen
raadsgriffier, voorzitter

Toelichting Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Woudenberg 2015

Algemeen

 

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Deze taken worden toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning. Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die met die wet al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk, vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

De wetgever stimuleert burgers eigen verantwoordelijkheid te dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven, en verwacht van burgers dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan. De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) wil de rechten en plichten

van de burger meer met elkaar in evenwicht te brengen. Burgers die zelf dan wel samen met personen in hun naaste omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende

Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren, om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt. De Wmo 2015 en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom in hoofdlijnen vast. Want waar het recht op compensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige procedure daartegenover gesteld.

Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.

Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

Overgangsrecht

De AWBZ-aanspraken begeleiding, kortdurend verblijf, vervoer, persoonlijke verzorging, beschermd wonen en doventolkzorg (de zorg door een doventolk bij een gesprek in de leefsituatie) komen met ingang van 1januari 2015 te vervallen. In de wet is vastgelegd dat de cliënt die AWBZ zorg ontvangt op het tijdstip waarop de aanspraak daarop ingevolge dit wetsvoorstel vervalt (1 januari 2015), gedurende de looptijd van zijn

indicatiebesluit – maar uiterlijk tot het einde van 2015 - jegens Woudenberg recht houden op die zorg die aan het indicatiebesluit verbonden is, onder de condities die daarvoor onder de AWBZ van toepassing waren. Dit geldt ook de leveringsvorm (natura of persoonsgebonden budget) en naar verwachting wat betreft de eigen bijdragen. Voor beschermd wonen is in afwijking van voorgaande voorzien in een overgangstermijn van

maximaal vijf jaar of zoveel minder als de looptijd van het indicatiebesluit omvat.

Voor personen die in het buitenland verblijven en die op grond van overgangsrecht dat destijds is vastgesteld bij de invoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) nog aanspraak hebben op een vergoeding of uitkering voor zorg die zij destijds al ontvingen, geldt dat zij nog maximaal een jaar vergoeding blijven

ontvangen ten laste van de AWBZ.

De Wmo 2015 en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige consulenten. Waar in deze verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb. Op grond van artikel 2.6.3 van de wet kan het college de vaststelling van rechten en plichten van de cliënt echter alleen mandateren aan een aanbieder. Zie voor de definitie van ‘aanbieder’ de toelichting onder artikel 1. Deze beperking geldt alleen voor mandatering aan niet-ondergeschikten. Het college kan de vaststelling van rechten en plichten ook aan ondergeschikten mandateren.

De Wmo 2015 schrijft in artikel 2.1.3, eerste lid, voor dat de gemeente per verordening de regels dient vast te stellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het verplichte gemeentelijk beleidsplan met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning.

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidskader transities sociaal domein, zoals vastgesteld door de raad in zijn vergadering van 21 mei 2014.

Op onderdelen worden in het najaar van 2014 uitvoeringsplannen gemaakt op basis van specifieke onderwerpen ten aanzien van maatschappelijke ondersteuning.

In deze uitvoeringsplannen wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning vastgelegd.

 

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

 

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet (in artikel 1.1.1) al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Voor de duidelijkheid zijn een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven.

1 Algemeen gebruikelijke voorziening.

Het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarvan gelet op de omstandigheden van de cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken (zie o.a. CRvB 03-07-2001, nr. 00/764 WVG, CRvB 16-04-2008, nr. 06/4668 WVG, CRvB 14-07-2010, nr. 09/562 WVG en Rechtbank Arnhem 16-08-2012, nr. AWB 11/5564).

Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt (zie CRvB 17-11-2009, nr. 08/3352 WMO). De beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt ziet op het beantwoorden van de vraag of de cliënt over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Bij die beoordeling kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, de volgende criteria een rol spelen:

  • -

    Is de voorziening gewoon te koop?

  • -

    Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht?

  • -

    Is de voorziening specifiek voor personen met een beperking ontworpen?

2 Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die algemeen toegankelijk zijn en waarvoor geen beschikking nodig is van de gemeente. Algemene voorzieningen worden door de markt of door maatschappelijke organisaties c.q. vrijwillige organisaties georganiseerd. Deze voorzieningen behoren tot de basis infrastructuur, zoals beschreven in het beleidskader transitie sociaal domein.

3 Andere voorziening: voorziening vanuit een andere wet dan de Wmo 2015, voorbeelden van andere wetten zijn: de participatiewet, de Wet Langdurige zorg of de Zorg verzekeringswet.

4 Bijdrage in de kosten

Uit artikel 2.1.4 van de wet vloeit de bevoegdheid voort tot het vragen van een bijdrage in de kosten. Cliënten zullen voor hun ondersteuning, als de gemeente daarvoor kiest, een bijdrage moeten betalen. Deze bijdrage kan, als het een maatwerkvoorziening betreft, afhankelijk worden gesteld van het inkomen en het vermogen. Op grond van artikel 2.1.4 lid 4 van de wet zijn bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015) gesteld. Daarin is bepaald wat de ruimte is die de gemeenteraad (het college bij delegatie door de gemeenteraad) heeft voor het bepalen van de omvang van de eigen bijdrage.

Ook voor een algemene voorziening kan eventueel een bijdrage van de cliënt in de kosten worden gevraagd (m.u.v. cliëntondersteuning), maar deze bijdrage kan, anders dan die voor een maatwerkvoorziening, niet inkomensafhankelijk zijn.

5 Gebruikelijke hulp

Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht hulp te bieden of bepaalde taken over te nemen. Huishoudelijk werk, administratie, financiën, maar ook begeleiding bij bijvoorbeeld (ziekenhuis)bezoek vallen onder gebruikelijke hulp. Bij de bepaling van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd en eventuele beperking(en) van de huisgeno(o)t(en). Onder een

huisgenoot wordt verstaan een persoon die een huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.

6 Hulpvraag

De hulpvraag is de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.1.4 lid 1 van de wet. Als iemand die behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning zich tot het college wendt, is het van belang dat allereerst wordt onderzocht wat de hulpvraag van betrokkene is. Wanneer de betrokkene zich voor het eerst meldt, is in veel gevallen niet op voorhand duidelijk of en in welke vorm het college in actie moet komen. Een zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet is noodzakelijk.

7 Ingezetene

De cliënt kan als hij ingezetene is van een gemeente in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie (artikel 1.2.1 Wmo). Om voor een maatwerkvoorziening gericht op beschermd wonen en opvang in aanmerking te komen moet de cliënt in ieder geval ingezetene van Nederland zijn, maar niet perse van de gemeente. Uit de Memorie van Toelichting volgt dat een ingezetene zich, voor een maatwerkvoorziening, moet wenden tot het college van de gemeente waar hij woont. De term 'wonen' is niet verder uitgelegd. Uit de jurisprudentie bij de Wmo 2007 (CRvB 22-09-2010, nr. 09/1743 WMO ) volgt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats, waarbij een inschrijving in het Brp belangrijk is maar niet doorslaggevend.

8 Melding

Een ieder kan zich melden bij zijn gemeente met een hulpvraag. Door het melden maakt de cliënt de hulpvraag aan het college kenbaar. In vervolg op deze melding zal het college in samenspraak met de cliënt zo spoedig mogelijk een onderzoek (laten) instellen. Indien een ingezetene alleen informeert naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of kenbaar maakt gebruik te willen maken van een algemene voorziening, is er geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.

9 Persoonlijk plan

In het plan kan de cliënt – al dan niet tezamen met zijn persoonlijke netwerk - de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 onderdelen a tot en met e van de wet, en de maatschappelijke ondersteuning die door hem wordt gewenst, beschrijven. De omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 onderdelen a tot en met e Wmo, worden onderzocht door het college. Doordat de cliënt hieromtrent voorafgaand aan het onderzoek door het college een persoonlijk plan kan overleggen, is het college direct bekend met de wijze waarop de cliënt zelf vorm wil geven aan zijn persoonlijk arrangement dat nodig is om zelfredzaam te kunnen zijn en te participeren. Door de cliënt een persoonlijk plan te laten opstellen, wordt de eigen regie en de betrokkenheid van het sociale netwerk van cliënten in de Wmo versterkt.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid): een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen, en ‘beschikking’ (artikel 1:2).

Artikel 1.2 Doelgroep van de verordening

De verordening kent twee doelgroepen. Ten eerste Woudenbergers met behoefte aan ondersteuning vanwege een of meer beperkingen en/of chronische psychische of psychosociale problemen. De gebondenheid aan een gemeente is essentieel voor de begrenzing van de reikwijdte van de Wmo. Uitgangspunt daarbij is de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie. Voor wie niet staat ingeschreven en een aanspraak op ondersteuning op grond van deze verordening wil maken is het mogelijk om de gebondenheid aan Woudenberg op een andere manier vast te stellen.

Ten tweede kunnen mantelzorgers voor vormen van ondersteuning in aanmerking komen, indien degene voor wie zij mantelzorger zijn ingezetene is van Woudenberg. Voor opvang, al dan niet in verband met huiselijk geweld, kan iedere ingezetene van Nederland zich melden.

 

Het kan voor het succes van een traject wenselijk zijn dat iemand elders in Nederland opvang krijgt, bijvoorbeeld omdat hij daar personen heeft die hem ondersteuning kunnen bieden. In dat geval kan het college in overleg treden met het college van die andere gemeente om hem daar opvang te bieden. De uitvoering van de taken op grond van de Wmo en van de aanpalende Jeugdwet en Participatiewet wordt op elkaar afgestemd. Daarbij gaat de aandacht onder meer uit naar de continuïteit van de ondersteuning bij de overgang naar volwassenheid, naar een op elkaar afgestemd pakket van voorzieningen en naar samenwerking tussen zorg en welzijn, formele en informele ondersteuners en intramurale en extramurale voorzieningen.

 

Hoofdstuk 2 Toegang

 

Artikel 2.1 Melding en onderzoek In dit artikel is de toegangsprocedure voor mensen met behoefte aan ondersteuning opgenomen. De Wmo 2015 introduceert het begrip melding, waarmee de bespreking van een ondersteuningsbehoefte start. De melding kan, door of namens de cliënt, op verschillende manieren worden gedaan, onder andere via Loket de Kleine Schans of het Sociaal Team Woudenberg. De medewerker die de melding in behandeling heeft, bespreekt samen met de melder waaruit de behoefte aan ondersteuning bestaat; dit wordt ook wel het keukentafelgesprek genoemd. Hieronder wordt nadrukkelijk ook de behoefte van de mantelzorger(s) onder begrepen, indien aanwezig. De melding kan leiden tot een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet. Ook als de melding leidt tot een aanvraag voor een maatwerk-voorziening, zal dit nader onderzoek plaatsvinden. Een melder kan kosteloos gebruik maken van een cliëntondersteuner. De medewerker die de melding in behandeling heeft, geeft uitleg over dit onderzoek en over de benodigde informatie, en verzamelt deze informatie voor zover mogelijk. Daarbij is de medewerking van de melder onontbeerlijk. Als iemand al voldoende bekend is en er zijn geen nieuwe omstandigheden die op de melding van invloed zijn, kan in overleg met de melder worden afgezien van het onderzoek. De aanvrager wordt in de onderzoeksfase reeds voorbereid op de eventuele keuze tussen een ondersteuning in natura en een persoonsgebonden budget, ingeval er een maatwerkvoorziening wordt aangevraagd.

De termijn voor vaststellen ondersteuningsbehoefte bedraagt uiterlijk zes weken.

Indien de melder en de medewerker het niet eens worden over de inhoud van het ondersteuningsplan, dan kan er door de melder om een zogenoemde second opinion worden verzocht. De melding wordt dan herbeoordeeld met een andere medewerker.

De mogelijkheid van deze herbeoordeling ontstaat nadat het college daarvoor nadere regels heeft gesteld. Doel is het voorkomen van onnodige juridisering van zorginhoudelijke discussies.

 

Artikel 2.2 Inhoud onderzoek

Dit betreft het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet. Bij aanvang van het onderzoek kan iemand ook zelf al een (deel van een) plan hebben gemaakt bijvoorbeeld over welke ondersteuning hij wenst en op welke manier.

In artikel 2.3.2 van de wet en in dit verordeningsartikel staat opgesomd wat in het kader van het onderzoek beoordeeld wordt. Indien de aard van de aanvraag daartoe aanleiding geeft, kan het onderzoek worden beperkt tot de aspecten die voor de aanvraag van belang zijn.

 

Artikel 2.3 Persoonlijk plan

De verplichting voor het college die hier genoemd worden, zijn opgenomen in artikel 2.3.2 van de wet. Omdat het een specifieke plaats inneemt in de volgorde van de procedure, is het hier op de plaats in de procedure ingevoegd. Het persoonlijk plan is in de wet opgenomen door middel van een amendement (TK 2013-2014, 33841 nr. 70). Doordat de cliënt voorafgaand aan het onderzoek door het college een persoonlijk plan kan overleggen, is het college direct bekend met de wijze waarop de cliënt zelf vorm wilt geven aan zijn persoonlijk arrangement dat nodig is om zelfredzaam te kunnen zijn en te participeren. Hiermee komt de regie bij de cliënt te liggen.

 

Artikel 2.4 Cliëntondersteuning

De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de cliënt kosteloos is. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.

In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, derde lid, van de wet bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.

 

Artikel 2.5 Informatie en identificatie

De verplichting tot het overleggen van stukken, zoals vermeld in het tweede lid, is opgenomen overeenkomstig artikel 2.3.2, zevende lid, van de wet. In het kader van de rechtmatigheid is het op grond van artikel 2.3.4 van de wet in ieder geval verplicht om de identiteit van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en is de cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening ook verplicht dat document ter inzage te geven. Bij de gegevensverzameling op grond van het eerste en tweede lid zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden.

Artikel 2.6 Verslag onderzoek

In het kader van de beantwoording van de ondersteuningsvraag is het van belang dat de cliënt en de medewerker die het onderzoek uitvoert zoveel mogelijk van dezelfde informatie kunnen uitgaan. Het verslag waarmee het onderzoek wordt afgesloten wordt aan de cliënt verstrekt, tenzij er een ondersteuningsplan wordt opgesteld. In dat geval maakt het resultaat van het onderzoek deel uit van het ondersteuningsplan en hoeft er niet een apart verslag te worden opgesteld. Het verslag als zodanig is geen beschikking waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Mocht de uitkomst van het onderzoek, ook na een eventuele second opinion, niet tot overeenstemming leiden omdat de cliënt niet de voorziening ontvangt die hij denkt nodig te hebben, dan kan daar een aanvraag voor worden ingediend waarna aan de hand van een voor bezwaar vatbare beschikking het besluit van de gemeente juridisch getoetst kan worden.

 

Soms kan een verslag al direct worden meegegeven, maar vaak zal dit toch nog moeten worden uitgewerkt en gaat daar een paar dagen overheen. Daarom begint het tweede lid met de zinsnede “Binnen zeven werkdagen na het gesprek”. Het kan overigens ook zijn dat na een gesprek de cliënt bijvoorbeeld nog onderzoekt wat er in zijn omgeving mogelijk is, bijvoorbeeld of hij met iemand kan meerijden om boodschappen te doen, of dat hij nog een aanvullende opmerking heeft. Ook dan is een paar dagen tijd na het gesprek nuttig.

 

Artikel 2.7 Aanvraag maatwerkvoorziening

Een maatwerkvoorziening wordt in beginsel schriftelijk aangevraagd. Het college kan ook de mogelijkheid van een mondelinge of digitale aanvraag instellen. Als dat voor het onderzoek nodig is, kan een externe adviseur worden gevraagd op bepaalde aspecten van het onderzoek te adviseren.

Het gaat dan bijvoorbeeld om de beoordeling van iemands medische situatie in relatie tot de beperkingen waarvoor ondersteuning wordt gevraagd.

 

Artikel 2.8 Aanvraag persoonsgebonden budget

Voor maatwerkvoorzieningen bestaat in beginsel de mogelijkheid om te kiezen tussen de voorziening in natura en als persoonsgebonden budget. Indien iemand kiest voor verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget, moet hij hiervoor een motivering kunnen geven, zoals gesteld in het tweede lid onder b van artikel 2.3.6 van de wet. Ook moet vooraf inzicht gegeven worden in hoe de besteding van het

persoonsgebonden budget voorziet in de vastgestelde ondersteuningsbehoefte.

Mede door aan deze eisen te voldoen maakt de cliënt zich verantwoordelijk voor een passende besteding van het budget.

 

 

Hoofdstuk 3 Algemene voorzieningen

 

Artikel 3.1 Algemeen

Een algemene voorziening is in de wet gedefinieerd als een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie of op opvang. De voorwaarden aan het gebruik van de algemene voorziening zullen voornamelijk betrekking hebben op de

doelgroep van de voorziening en op het nakomen van de gebruiksvoorwaarden van de voorziening.

 

Artikel 3.2 Basisvoorzieningen

Basisvoorzieningen zijn algemene voorzieningen die primair gericht zijn op het versterken van de eigen kracht van mensen en hun omgeving en op het ondersteunen van initiatieven ter behoud en versterking van de eigen kracht. De basisvoorzieningen zijn beschikbaar in de gemeente Woudenberg en zullen in de uitvoering een belangrijke rol spelen. Mensen worden geholpen om zoveel mogelijk eigen oplossingen te vinden, eventueel met ondersteuning van familie, buren, vrienden, vrijwilligers en mantelzorgers. Ook kan men er terecht voor informatie en advies over toegang tot andere Wmo-voorzieningen. Daarnaast kan men er terecht voor vrijwilligerswerk, activering en deelname aan allerhande activiteiten voor en door bewoners.

 

Artikel 3.3 Mantelzorgwaardering

Voor de inwerkingtreding van de wet kon een cliënt die extramurale zorg op grond van de AWBZ of Wmo ontving, een mantelzorgcompliment aanvragen voor zijn mantelzorger. Deze fiscaal onbelaste vergoeding werd vervolgens op de rekening van de mantelzorger gestort. Met de inwerkingtreding van de Wmo 2015 is het mantelzorgcompliment van de rijksoverheid vervallen. In plaats daarvan moet het college zorgdragen voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van haar cliënten. De wijze waarop is vrij. Het college werkt in een nadere regeling uit hoe de jaarlijkse waardering en erkenning van mantelzorgers wordt vormgegeven. Een voorbeeld hiervan is een Dag van de mantelzorger.

Artikel 2.1.6 stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Artikel 1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.

 

 

Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen

De Wmo 2015 geeft de opdracht om in de verordening op te nemen op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Artikel 4.1 geldt in alle gevallen, en per specifieke voorziening worden daar passende criteria aan toegevoegd waar dat nodig is.

 

In artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel a van de wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de memorie van toelichting op deze bepaling (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt.

 

Artikel 4.1 Criteria maatwerkvoorziening algemeen

In dit artikel is verwoord dat, alvorens wordt overgegaan tot de verstrekking van een maatwerkvoorziening, eerst wordt gekeken naar andere mogelijkheden om de cliënt te helpen met zijn beperkingen. Dat kan bijvoorbeeld een verwijzing zijn naar een voorliggende voorziening, het helpen bij het inzetten van het eigen netwerk, kortdurende ondersteuning door het Sociaal Team Woudenberg en een verwijzing naar een algemene voorziening. De maatwerkvoorziening vormt het sluitstuk.

 

Als het college vaststelt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, zal het college kiezen voor de goedkoopst adequate voorziening. Voorop staat dat de voorziening adequaat (doelmatig) is om bij te dragen aan de ondersteuningsbehoefte. Als er echter meerdere varianten mogelijk zijn, kiest het college voor de goedkoopste variant. Als er al eerder een maatwerkvoorziening (of individuele voorziening, zoals dat heette onder de oude Wet maatschappelijke voorziening) is verstrekt en deze voorziening biedt nog voldoende ondersteuning en is nog niet technisch afgeschreven, dan komt de cliënt niet opnieuw in aanmerking voor een maatwerkvoorziening. De noodzaak is dan niet aanwezig.

 

Wanneer een voorziening wordt aangevraagd nadat deze gerealiseerd is, wordt deze geweigerd als de gemeente geen mogelijkheid meer heeft de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening te beoordelen, noch invloed heeft op de te verstrekken soort voorziening. Onderzocht kan worden of een tijdig ingediende aanvraag tot toekenning van de ingediende aanvraag had geleid. Als dat het geval is, is er geen reden tot afwijzing. Het artikel is bedoeld om te voorkomen dat een aanvrager in een vroegtijdig stadium uitgaven doet, waarvan de bestemming uiteindelijk niet overeenstemt met wat het college als goedkoopst compenserende voorziening beschouwt. Maatwerkvoorzieningen kunnen in bruikleen of in eigendom worden verstrekt.

 

Als een maatwerkvoorziening in bruikleen wordt verstrekt, kan het college met de cliënt een bruikleenovereenkomst afsluiten. Uiteraard bestaat voor een maatwerkvoorziening in de vorm van dienstverlening deze keuzemogelijkheid niet.

 

Artikel 4.2 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget

Nog meer dan voorheen is het persoonsgebonden budget een volwaardig en nevengeschikt alternatief voor zorg in natura. Het persoonsgebonden budget krijgt een ander karakter door de manier waarop het wordt verstrekt. Niet langer wordt er geld overgemaakt op de rekening van de budgethouder.

Als een budget is toegekend, kan het na facturering van de uitgevoerde zorg aan de betrokken ondersteuner/zorgverlener uitbetaald door de Sociale Verzekeringsbank, die daarvan ook de administratie voor de gemeente uitvoert. De gemeente weigert een cliënt een PGB als de gemeente in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag een beslissing om een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden PGB te verstrekken heeft herzien of ingetrokken omdat de cliënt toen onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt (artikel 2.3.10, onderdeel a), niet voldeed aan de gestelde voorwaarden (artikel 2.3.10, onderdeel d) of de maatwerkvoorziening of het PGB niet of voor een ander doel gebruikte (artikel 2.3.10, onderdeel e).Met de in dit artikel opgenomen criteria sluit Woudenberg aan bij de beperkingen voor het persoonsgebonden budget in de Wmo 2015. Daaraan is toegevoegd de bepaling in het tiende lid onder b; dit ziet op de situatie van bijvoorbeeld het collectief vervoer en de maatschappelijke opvang.

De financiering daarvan, zo is in rechtspraak ook geaccepteerd, zou zodanig duur worden als voor deze voorziening ook een persoonsgebonden budget mogelijk was, dat het openstellen van die mogelijkheid een onaanvaardbaar financieel risico voor de gemeente oplevert. De zware bewijslast voor een beroep op deze weigeringsgrond ligt bij de gemeente, en er zal niet makkelijk een beroep op gedaan kunnen worden gelet op de gelijkstelling van het persoonsgebonden budget met zorg in natura. Om het financieel risico te beperken en het stelsel van ondersteuning in stand te kunnen houden, heeft Woudenberg ervoor gekozen dit criterium in de verordening te verankeren.

 

In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat een gemeente kan bepalen dat het PGB niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. In het amendement Bergkamp/Voortman (Kamerstukken ll 2013-2014/ 1433684, nr. 100) is het vijfde lid zo aangepast dat cliënten zelf kunnen bijbetalen wanneer het kosten hoger zijn dan in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura. Het college kan het PGB slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan deze door het college te bieden maatwerkvoorziening in natura.

Gemeenten hebben de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het PGB. Woudenberg kan dan ook verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Woudenberg kan bij het vaststellen van tarieven in de verordening bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk en door hulpverleners die werken volgens de toepasselijke kwaliteitsstandaarden.

 

Artikel 4.3 Aanvullende criteria voor gespecialiseerde ambulante ondersteuning

Het belangrijke verschil met de algemene voorziening ambulante ondersteuning is de noodzaak van gespecialiseerde vaardigheden en kennis bij de te leveren ondersteuning. Er is indicatiestelling nodig alvorens toegang tot deze vorm van ondersteuning mogelijk is.

 

Artikel 4.4 Aanvullende criteria voor gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning of arbeidsmatige dagbesteding

Gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve begeleiding kenmerkt zich door de op de cliënt aangepaste aard en inhoud van het activiteitenprogramma.

De begeleidingsintensiteit is hoog, er is intensief tot voortdurend ondersteuning, toezicht en/of zorg nodig waarvoor een hoge mate van specialistische kennis vereist is.

Er is bij de cliënt sprake van een chronisch beeld met complexe problematiek als gevolg van fysieke, zintuiglijke, verstandelijke beperkingen, een psychische- of psychogeriatrische aandoening of verslavingsproblematiek. Behalve bij het aanbrengen van structuur, heeft de cliënt ook gespecialiseerde zorg en/of toezicht nodig bij zelfzorg en/of communicatie. Tevens is het ontlasten van de mantelzorger en het voorkomen van diens overbelasting een beoogd resultaat.

Arbeidsmatige dagbesteding is het leveren van een geringe arbeidsprestatie onder begeleiding; er wordt een werkplek geboden waarin de capaciteiten van de cliënt optimaal benut en ontwikkeld worden. De activiteiten zijn gericht op productie of dienstverlening. De begeleiding is enerzijds gericht op ondersteuning en coaching (motivatie, werknemersvaardigheden) en anderzijds op het creëren van veiligheid en structuur. Arbeidsmatige dagbesteding kan bijdragen aan de mogelijkheden om uit te stromen naar beschut, begeleid of ondersteund werk, betaald werk, vrijwilligerswerk of deelname aan (basis)voorzieningen in de samenleving. Ontlasten van de mantelzorger is ook hier een beoogd resultaat.

 

De cliënt is 18 jaar of ouder en heeft nog niet de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en kan als gevolg van complexe problematiek vanwege fysieke, zintuiglijke, verstandelijke beperkingen, een psychische- of psychogeriatrische aandoening of verslavingsproblematiek, niet (meer) of nog niet werken, gebruik maken van regulier onderwijs of gebruik maken van de basisvoorzieningen op gebied van participatie en activering in de wijk omdat gespecialiseerde begeleiding en/of toezicht gedurende de activiteiten noodzakelijk is. Hij is in staat zijn om arbeidsmatige handelingen te verrichten, maar deze is niet of in zeer geringe mate loonvormend.

 

Artikel 4.5 Aanvullende criteria voor opvang en beschermd wonen

De toegangscriteria voor opvang verschillen feitelijk niet veel van de criteria die onder de Wmo al golden. De opvang is bedoeld voor hen die niet beschikken over een eigen woonruimte (en binnen hun sociale netwerk geen oplossing kunnen vinden) en personen die als bewoner staan ingeschreven bij instellingen voor maatschappelijke opvang behoren tot de doelgroep.

Onder beschermd wonen wordt in de Wmo 2015 verstaan:

  • -

    wonen in een accommodatie van een instelling;

  • -

    met het daarbij behorende toezicht en begeleiding;

  • -

    gericht op het bevorderen en herstel van zelfredzaamheid en participatie;

  • -

    gericht op het bevorderen van het psychische en psychosociaal functioneren;

  • -

    gericht op stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld;

  • -

    gericht op het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast;

  • -

    gericht op het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen;

  • -

    bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

 

Artikel 4.6 Aanvullende criteria voor kortdurend verblijf

Kortdurend verblijf is slechts gedurende maximaal 3 etmalen per week mogelijk. Als er behoefte is aan meer etmalen per week, dan moet de cliënt een beroep doen op de Wet langdurige zorg. Er moet permanent toezicht noodzakelijk zijn in verband met de beperkingen van de cliënt. Daarnaast moet duidelijk zijn dat ontlasting van de mantelzorger noodzakelijk is. Daarbij is het verhaal van de mantelzorger leidend.

 

Artikel 4.7 Aanvullende criteria voor woonvoorzieningen

Woonvoorzieningen worden verstrekt om beperkingen bij het normale gebruik van de woning te compenseren. Het normale gebruik van de woonruimte omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om eten bereiden, slapen en lichaamsreiniging, en essentiële huishoudelijke werkzaamheden, zoals kleding wassen, en het aan- en uitkleden, wassen en verschonen van een geheel van zijn verzorger(s) afhankelijk kind. Het primaat verhuizen houdt in dat verhuizen naar een geschikte woonruimte voorrang heeft boven woonruimteaanpassingen, wanneer de kosten van de aanpassingen naar verwachting hoger zijn dan het in nadere regels vast te leggen bedrag. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt rekening gehouden met het netwerk in de buurt.

 

Artikel 4.8 Aanvullende criteria voor hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden is het geheel of gedeeltelijk overnemen van activiteiten gericht op een schoon en leefbaar huis, in verband met beperkingen die leiden of die dreigen te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de persoon met beperkingen dan wel van de leefeenheid waartoe hij behoort. Hulp bij het huishouden wordt toegekend voor het hoofdverblijf in Woudenberg.

 

Als de persoon met beperkingen huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk over kunnen nemen, dan worden zij verondersteld dit door een herverdeling van taken te doen. De persoon met beperkingen krijgt in deze situatie geen indicatie voor hulp bij het huishouden, ook al is er sprake van beperkingen. Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat huisgenoten in gezamenlijkheid verantwoordelijk zijn voor het huishoudelijke werk. Dat betekent dat indien degene die gewend is het huishoudelijk werk te doen hiertoe niet meer in staat is, andere huisgenoten verondersteld worden dit over te nemen. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.

 

Artikel 4.9 Aanvullende criteria voor vervoersvoorziening

Deze voorziening is primair gericht op het sociaal vervoer, ook wel vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving genoemd.

 

Artikel 4.10 Aanvullende criteria voor rolstoelvoorziening

Primair doel van de rolstoel is zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met andere voorzieningen als looprek, rollator, wandelstok en krukken langdurig niet of onvoldoende mogelijk is. De rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn en worden gebruikt voor verplaatsingen binnen en buiten de woning.

 

Artikel 4.11 Financiële tegemoetkoming meerkosten

Dit artikel heeft betrekking op de afschaffing van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en het niet opnemen in de Wmo 2015 van de mogelijkheid om financiële tegemoetkomingen voor voorzieningen toe te kennen. De Wmo 2015 kent wel de mogelijkheid van een financiële tegemoetkoming in de meerkosten.

 

Artikel 4.12 Voorwaarden en weigeringsgronden

In rechtbankjurisprudentie is inmiddels herhaaldelijk bepaald dat afwijzingsgronden, wil er een beroep op kunnen worden gedaan, een grondslag in de verordening moeten hebben. Zie bijvoorbeeld Rechtbank Gelderland 8-11-2013, nr. ZUT 12/1823.

Ook in het kader van rechtszekerheid is hier iets voor te zeggen: bij het ontbreken van afwijzingsgronden of het hanteren van zeer ruime afwijzingsgronden is het voor de cliënt niet mogelijk om zijn rechtspositie te bepalen of te voorzien. Bovendien is met dit artikel invulling gegeven aan de verplichting van artikel 2.1.3, tweede lid onder a van de wet, omdat is aangegeven op grond van welke criteria iemand voor een maatwerkvoorziening in aanmerking kan komen.

 

Ad. a

De wet kent niet een bepaling zoals die wel was opgenomen in artikel 2 van de Wmo 2007. Het is echter wel van belang om een duidelijke afbakening te hebben met andere wetten. Vandaar dat deze bepaling in de verordening is opgenomen. Voor zover er met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat, wordt er geen maatwerkvoorziening toegekend.

Uit de jurisprudentie tot stand gekomen ten tijde van de Wmo 2007 volgt dat de cliënt aanspraak moet hebben op de voorziening, om te kunnen spreken van een voorliggende voorziening (CRvB 09-11-2011, nr. 11/3583 WMO en CRvB 28-09-2011, nr. 10/2587 WMO). Dat wil niet zeggen dat cliënt de voorziening daadwerkelijk moet hebben, maar dat hij daarop aanspraak heeft. Er is geen sprake van een voorliggende voorziening indien de voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling is afgewezen (CRvB 03-08-2011, nr. 11/517 WMO) of indien vaststaat dat cliënt daarvoor niet in aanmerking komt (CRvB 19-04-2010, nr. 09/1082 WMO). Indien de voorziening op grond van een andere specifieke wettelijke regeling slechts gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking komt, is er sprake van een voorliggende voorziening (CRvB 22-05-2013, nr. 10/6782 WMO). De cliënt kan dan niet voor het overige gedeelte van de kosten een beroep doen op de Wmo.

 

Ad. b

Dit betreft de herhaling van het algemene toetsingskader, zoals dat in de wet centraal staat. Door het hier te herhalen kan het dienst doen als afwijzingsgrond.

 

Ad. c

Een algemene voorziening gaat voor op verstrekking van een maatwerkvoorziening.

Ook dit is een uitvloeisel van het algemene toetsingskader van de wet. Het is hier opgenomen om dienst te doen als afwijzingsgrond.

 

Ad. d

Het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarvan gelet op de omstandigheden van de cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken (zie o.a. CRvB 03-07-2001, nr. 00/764 WVG, CRvB 16-04-2008, nr. 06/4668 WVG, CRvB 14-07-2010, nr. 09/562 WVG en Rechtbank Arnhem 16-08-2012, nr. AWB 11/5564).

Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt (zie CRvB 17-11-2009, nr. 08/3352 WMO). De beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt ziet op het beantwoorden van de vraag of de cliënt over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Bij die beoordeling kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, de volgende criteria een rol spelen:

  • -

    Is de voorziening gewoon te koop?

  • -

    Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht?

  • -

    Is de voorziening specifiek voor personen met een beperking ontworpen?

 

Ad. e

Hier wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt zich meldt voor maatschappelijke ondersteuning en de voorziening vervolgens zelf realiseert of aanschaft, voordat het college een beslissing heeft kunnen nemen. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Door deze regeling wordt voorkomen dat een

voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Deze bepaling ziet niet op de situatie waarin de cliënt al voor de melding de voorziening heeft gerealiseerd of aangeschaft, omdat er in dat geval in het geheel geen te compenseren probleem (meer) is.

 

Ad. f

In dit onderdeel wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de cliënt verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de cliënt geen schuld treft. Ook hier kan de eigen verantwoordelijkheid van een cliënt een rol spelen. Indien bijvoorbeeld in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien vervolgens bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

 

Ad. g

De maatwerkvoorziening is gericht op een individuele cliënt. Het past hier niet om generieke voorzieningen te treffen. Daarvoor zijn de algemene maatregelen en algemene voorzieningen geschikte instrumenten.

 

Ad. h

De eigen verantwoordelijkheid van cliënten speelt een prominentere rol in de Wmo, getuige bijvoorbeeld CRvB 21-5-2012, nr. 11/5321 WMO. Onderdeel h is optioneel opgenomen om de eigen verantwoordelijkheid daadwerkelijk weer te geven in de verordening zodat het kan dienen als beoordelings- en afwijzingsgrond. De CRvB heeft echter herhaaldelijk (zo ook in de hier genoemde uitspraak) geoordeeld dat de eigen verantwoordelijkheid binnen de Wmo een grote rol speelt, zodat een grondslag niet expliciet nodig lijkt te zijn.

 

De in het tweede lid opgenomen gronden zijn specifiek van toepassing op maatwerkvoorzieningen ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie.

 

In het derde lid zijn enkele afwijzingsgronden opgenomen die specifiek zien op een maatwerkvoorziening die onder de Wmo 2007 zouden worden aangeduid met de term 'woonvoorziening', een term die binnen de Wmo 2015 ook gebruikt kan worden.

 

Artikel 4.13 Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik maatwerkvoorziening of PGB

In het belang van de gemeente én in het belang van de cliënten zal de gemeente Woudenberg in de uitvoering de nodige aandacht moeten besteden aan het voorkomen van onterechte verstrekkingen door middel van goed onderzoek, en het waar mogelijk terugnemen of terugvorderen als blijkt dat onverhoopt toch onterecht een voorziening is toegekend. Dit is ook een wettelijke verplichting. Daarnaast komt het voor dat cliënten zich ernstig misdragen tegen medewerkers van zorgaanbieders, of

oneigenlijk gebruik maken van verstrekte voorzieningen zoals vervoersvoorzieningen. Voor die gevallen is voorzien in de mogelijkheid van het nemen van al dan niet tijdelijke maatregelen. Uiteraard dient daarbij de ondersteuningsbehoefte betrokken worden.

 

Artikel 4.14 Controle

In de verordening dienen regels te worden gesteld over de bestrijding van ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen of persoonsgebonden budget alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Essentieel daarbij is dat het college periodiek controles uitvoert naar het gebruik en de besteding van voorzieningen op grond van deze wet.

Artikel 4.15 Beschikking

De cliënt moet op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. In dit artikel is de essentie opgenomen die in ieder geval in de beschikking moet worden opgenomen.

 

Hoofdstuk 5: Bijdrage in de kosten

De wet schrijft voor dat, voor zover Woudenberg een bijdrage in de kosten wil vragen, dit gereguleerd wordt via de verordening. De gemeente mag van cliënten een bijdrage in de kosten vragen voor maatwerkvoorzieningen in natura en in de vorm van pgb alsmede voor algemene voorzieningen. In het tweede lid is de mogelijkheid geopend om voor specifieke groepen korting te verlenen op de bijdrage.

Bij de omslag naar eigen kracht hoort ook het vergroten van het kostenbewustzijn van de burger en meer financiële verantwoordelijkheid voor diegenen die dat kunnen betalen. Daarom wordt er, net zoals nu ook het geval is in de Wmo en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) een bijdrage in de kosten gevraagd voor maatwerkvoorzieningen. De bijdrage in de kosten is aangepast aan het nieuwe ondersteuningsaanbod van de Wmo en het aantal voorzieningen waarvoor een bijdrage in de kosten wordt opgelegd is uitgebreid met de woon- en vervoersvoorzieningen. Dat is nodig om de groeiende vraag naar zorg op te vangen en de zorg ook in de toekomst betaalbaar te houden en om de door het Rijk opgelegde bezuiniging op de hulpmiddelen op te kunnen vangen. Een bijdrage in de kosten kan de vraag remmen doordat burgers zelf een voorziening aanschaffen in plaats van deze bij de gemeente aan te vragen, kiezen voor een goedkopere oplossing of afzien van een voorziening voor incidenteel gebruik.

 

Voor de bijdrage in de kosten geldt de wettelijke verplichting dat het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de hoogte van de bijdrage berekent en het bedrag int. Voor basisvoorzieningen kan een bijdrage worden gevraagd voor algemeen gebruikelijke kosten. De aanbieders van deze voorzieningen zijn vrij om te bepalen óf er een bijdrage wordt gevraagd met inachtneming van de genoemde voorwaarden. Voor de algemene voorzieningen ambulante ondersteuning en laag-specialistische dagbesteding wordt om het preventieve karakter van deze voorzieningen te benadrukken geen eigen bijdrage gevraagd.

 

 

HOOFDSTUK 6: Kwaliteit en veiligheid

 

Artikel 6.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

 

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 e.v. van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

 

In het eerste lid is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het in het tweede lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de wet.

 

Artikel 6.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

 

Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

 

Artikel 6.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.

In aanvulling op het bovenstaande regelt dit artikel dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Overeenkomstig het vierde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

 

 

HOOFDSTUK 7: Klachten, medezeggenschap en inspraak

 

Artikel 7.1 Klachtregeling

Aanbieders moeten beschikken over een interne klachtenregeling. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de aanbieder om de cliënt te informeren over het bestaan van de klachten- en dispuutregeling. In de contracten met de aanbieder worden de eisen vastgelegd die van belang zijn om de klachtenregeling goed te kunnen laten functioneren.

 

Het tweede lid van dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet, waarin is bepaald dat in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.

In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.

In het eerste lid wordt bepaald dat aanbieders van maatwerkvoorzieningen in de vorm van dienstverlening, opvang of beschermd wonen moeten beschikken over een regeling ten behoeve van de behartiging van belangen van de cliënten van de aanbieder. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de aanbieder om de cliënt te informeren over het bestaan van de medezeggenschapsregeling. In de contracten met de aanbieder worden de eisen vastgelegd die van belang zijn om de medezeggenschap goed te kunnen laten functioneren.

Het college kan besluiten dat een cliëntenraad bij een aanbieder niet hoeft te worden ingesteld. Dit zou het college bijvoorbeeld kunnen beslissen als er sprake is van een zeer kleine organisatie of natuurlijke persoon en een samenwerking met een andere aanbieder op dit punt niet mogelijk is.

In het derde lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

 

Artikel 7.3 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet.

In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

 

 

HOOFDSTUK 8: Overgangsrecht en slotbepalingen

 

Artikel 8.2 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

De wet zelf bevat overgangsrecht voor cliënten die vanuit de AWBZ overgaan naar de Wmo, zie de artikelen 8.1 tot en met 8.4. In dit artikel is het overgangsrecht op gemeentelijk niveau geregeld. In het tweede lid is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. In het derde lid is als hoofdregel neergelegd dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden. Omdat dit voor de cliënt nadelige gevolgen kan hebben, is in het vierde lid bepaald dat de vorige verordening gebruikt mag worden, als dit evident voordeliger is voor de cliënt. Dit moet voorkomen dat de cliënt gedupeerd is als zijn aanvraag enige tijd bij het college in behandeling is geweest en zijn rechtspositie door het tijdverloop wordt aangetast. De zelfde regeling is voor de bezwaarfase opgenomen in het zesde lid.

 

Artikel 8.3 Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening. Dit afwijken kan alleen meer ten gunste en nooit ten nadelen van de cliënt. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet nadrukkelijk worden beschouwd als een uitzondering. Bij de beoordeling van de aanvraag zou het college zelf aanleiding kunnen zien om de hardheidsclausule toe te passen. In het algemeen geldt dat de cliënt gemotiveerd moet aangeven dat zijn situatie bijzonder is en dat voor het overige ook nader moeten onderbouwen.

Artikel 8.4 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening dient te worden aangehaald.