Beleidsregels gebruikelijke hulp maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

Geldend van 01-01-2022 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels gebruikelijke hulp maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

Burgemeester en wethouders van Woudenberg;

Gelet op het bepaalde in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Integrale Verordening Sociaal Domein gemeente Woudenberg 2022;

B e s l u i t e n:

Vast te stellen

de Beleidsregels gebruikelijke hulp maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

Er wordt in deze nadere regels regelmatig gesproken over echtgenoot/echtgenoten of partner/partners; daar waar echtgenoot/echtgenoten staat kan ook partner/partners gelezen worden en andersom.

Voor de definitie van ouder/ouders wordt de definitie uit de Jeugdwet gehanteerd: “gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder”.

Juridische kaders

Wmo 2015

In de Wmo 2015 is bepaald dat de aanwezigheid van gebruikelijke hulp een reden is om geen maatwerkvoorzieningen te verstrekken (artikel 2.3.5, lid 3 van de Wmo 2015). Onder gebruikelijke hulp wordt verstaan de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten, zo is bepaald in artikel 1.1.1 Wmo 2015.

Jeugdwet

In de Jeugdwet is geen definitie van gebruikelijke hulp opgenomen. Wel is in artikel 2.3 van de Jeugdwet geregeld dat gemeenten geen jeugdhulp hoeven in te zetten als de jeugdige of zijn ouders de “problemen” zelf kunnen oplossen. De eigen kracht van de jeugdige en zijn ouders staat dus voorop. Pas als zij er zelf niet uitkomen, moet de gemeente hulp bieden. In het kader van deze eigen kracht speelt gebruikelijke hulp een rol.

Gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen kan als volgt worden omschreven:

de hulp en zorg waarvan naar algemeen aanvaardbare maatstaven wordt geacht dat ouders die aan hun kind bieden.

Het verschil tussen gebruikelijke hulp en gebruikelijke zorg

In de praktijk worden de termen gebruikelijke hulp en gebruikelijke zorg vaak door elkaar gebruikt. In de Wmo 2015 wordt de term ‘gebruikelijke hulp’ gehanteerd. Terwijl de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) spreekt over ‘gebruikelijke zorg’. Het verschil is dat gebruikelijke zorg de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als een leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Gebruikelijke zorg is een onderdeel van gebruikelijke hulp waar onder verstaan wordt de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Het is dus breder dan gebruikelijke zorg en ziet ook op andere onderdelen dan alleen het voeren van een huishouden.

In de Jeugdwet komen beide termen niet voor. Binnen de Jeugdwet wordt gesproken over jeugdhulp en niet over jeugdzorg. Daarom is het logisch om in het kader van de Jeugdwet ook de term ‘gebruikelijke hulp’ te gebruiken.

Mantelzorg

Volgens de Wmo 2015 is mantelzorg hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) hulp in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Bovendien hoeven mantelzorgers niet per se een gezamenlijke huishouding te voeren met de zorgvrager.

Het is aan het college om een maatwerkvoorziening te verstrekken, wanneer de cliënt naar hun oordeel niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen in staat is tot zelfredzaamheid en participatie of wordt voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang (artikel 2.3.5, derde en vierde lid van de Wmo 2015).

Van wie wordt gebruikelijke hulp verwacht?

Gebruikelijke hulp wordt verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Dit wil zeggen de personen waarmee de betrokkene een gezamenlijke huishouding voert.

Gebruikelijke hulp door echtgenoten kan verschillen van gebruikelijke hulp door inwonende kinderen of van andere huisgenoten. Uitgangspunt is, dat echtgenoten samen activiteiten ondernemen zoals bijvoorbeeld:

  • -

    samen naar een verjaardag gaan en activiteiten ondernemen;

  • -

    familie bezoeken;

  • -

    samen koken, eten en koffie drinken;

  • -

    afspraken maken;

  • -

    het voeren van een administratie en regelen van bankzaken;

  • -

    het onderhouden van contacten met en bezoeken van instanties;

  • -

    het verschijnen op afspraken;

  • -

    het openen van post;

Gebruikelijke hulp door ouders

Bij het verstrekken van jeugdhulp wordt ervan uitgegaan dat onder gebruikelijke hulp de hulp en zorg valt die ouders redelijkerwijs aan hun kind horen te bieden. Alleen de ouders zijn immers verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van hun kind. Het is dan ook niet ‘gebruikelijk’ dat de opvoeding aan andere mensen (zoals bijvoorbeeld een meerderjarige inwonende zoon) wordt overgelaten. Dat wil overigens niet zeggen dat er geen rekening moet worden gehouden met het sociale netwerk van de jeugdige. De Jeugdwet gaat er immers ook van uit dat een jeugdhulpvoorziening pas aan de orde komt als ook het sociaal netwerk geen of onvoldoende hulp kan bieden. Maar de beoordeling van de mogelijkheden van het sociaal netwerk speelt pas een rol als al is vastgesteld dat de hulpvraag van de jeugdige de gebruikelijke taken van de ouders overstijgt.

Weigeren maatwerkvoorziening bij gebruikelijke hulp

Het college kan een maatwerkvoorziening weigeren als er sprake is van gebruikelijke hulp. Het college kan echter alleen weigeren om een maatwerkvoorziening te verstrekken vanwege de aanwezigheid van gebruikelijke hulp, wanneer degene die geacht wordt de gebruikelijke hulp te verlenen een huisgenoot is op wie een onderhoudsplicht (de echtgenoten, ouders en inwonende kinderen) rust. Wanneer een andere huisgenoot (op wie geen onderhoudsplicht rust) weigert om gebruikelijke hulp te verlenen, zal het college toch een maatwerkvoorziening moeten verstrekken wanneer dit nodig is.

Het college houdt bij de beoordeling van de vraag of en zo ja hoeveel gebruikelijke hulp er kan worden verleend, rekening met de persoonlijke omstandigheden van degenen van wie verwacht wordt die gebruikelijke hulp te verlenen.

Hoe men de gebruikelijke hulp invult, mag men zelf bepalen. Dit kan bijvoorbeeld ook door een hulp in te huren in plaats van zelf de hulp te bieden.

Objectief normenkader

Met het opstellen van een objectief afwegingskader wat betreft de afbakening en inzet van gebruikelijke hulp wordt voorkomen dat er in voorkomende gevallen sprake is van toeval of willekeur. Echter elke individuele situatie vraagt om een zorgvuldige afweging, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak tot ondersteuning en de specifieke omstandigheden van de aanvrager, zoals zijn persoonskenmerken en gezinssituatie.

Afwijken van gebruikelijke hulp

In de volgende situaties kan worden afgeweken van wat we onder gebruikelijke hulp verstaan maar waarbij we toch kunnen overgaan tot het verstrekken van een voorziening:

  • -

    Een zeer korte bekende levensverwachting waarbij ter ontlasting van de gezamenlijke huishouding, huishoudelijke ondersteuning kan worden toegekend. Wel is het daarbij van belang om te onderzoeken of de gehele plicht voor gebruikelijke hulp wegvalt of dat deze slechts gedeeltelijk wegvalt. De consulent dient zijn afweging in het ondersteuningsplan te verwoorden en te motiveren.

  • -

    Gezondheidsproblemen waarbij uit onderzoek blijkt, dat personen binnen de gezamenlijke huishouding zodanige gezondheidsproblemen hebben, dat de betreffende taken niet in redelijkheid door hen uitgevoerd kunnen worden. Het is aan de consulent om hier een geobjectiveerd oordeel over te krijgen. Dit oordeel wordt in eerste instantie gevormd door informatieverstrekking van de aanvrager, dan wel de huisgenoten en observatie. Kan de consulent zich op grond van de informatieverstrekking en zijn eigen observatie geen geobjectiveerd oordeel vormen, dan kan de consulent medisch advies bij een onafhankelijke arts inwinnen.

  • -

    Wanneer een echtgenoot, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken, wordt van hem of haar geen gebruikelijke hulp verwacht. Maar daarbij is het wel dat gekeken moet worden of de andere echtgenoot, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden hebben om de overbelasting op te heffen.

  • Wanneer (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.

  • Een consulent moet altijd onderzoeken of personen binnen een gezamenlijke huishouding, gezien de voor die gezamenlijke huishouding geldende gebruikelijke hulp, door de (chronische) uitval van de hulpvrager niet onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt. Het is aan de consulent om zich hier een geobjectiveerd oordeel over te vormen. Dit oordeel wordt in eerste instantie gevormd door informatieverstrekking van de aanvrager, dan wel de huisgenoten en observatie. Kan de consulent zich op grond van de informatieverstrekking en zijn eigen observatie geen geobjectiveerd oordeel vormen, dan kan de consulent medisch advies bij een onafhankelijke arts inwinnen.

  • Omstandigheden die een rol kunnen spelen bij het vaststellen of er sprake is van (dreigende) overbelasting zijn de volgende:

    • o

      verzorging van de zieke huisgenoot;

    • o

      gezondheidsklachten die samenhangen met (dreigende) overbelasting;

    • o

      wegvallen mantelzorger(s);

    • o

      drukke werkzaamheden;

    • o

      (zeer) lange werkweken;

    • o

      langdurig van huis zijn.

  • De consulent dient van geval tot geval te onderzoeken of er door omstandigheden sprake is van (dreigende) overbelasting. Uit de jurisprudentie blijkt dat er een gedegen onderzoek moet plaatsvinden. In de bijlage 'Het onderzoeken van overbelasting', onderdeel van deze nadere regels, wordt beschreven hoe dit onderzoek kan plaatsvinden. De gemaakte afweging dient door de consulent in het ondersteuningsplan verwoord en gemotiveerd te worden.

  • In het geval van (dreigende) overbelasting is het regel om eerst een tijdelijke indicatie van maximaal 3 maanden af te geven gebaseerd op de omstandigheden van de cliënt. In de tussentijd wordt van de betrokkenen verwacht dat zij actief werken aan het opheffen van de overbelasting klachten door bijvoorbeeld gebruik te maken van behandeling, zaken anders in te richten, voorliggende voorzieningen of algemeen gebruikelijke voorzieningen.

  • -

    Voorzover gebruikelijke hulp van niet uitstelbare aard is en degene die de gebruikelijke hulp moet verlenen niet beschikbaar is wegens reguliere school- of werkweek, kan afgeweken worden van de nadere regels.

Factoren die geen reden zijn om van gebruikelijke hulp af te zien

De volgende factoren zijn géén reden om van gebruikelijke hulp af te zien. Deze lijst is niet limitatief. Voor zover er sprake is van uitzonderingen worden deze per factor toegelicht.

  • -

    Culturele diversiteit, er wordt bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van de gezamenlijke huishouding geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van gebruikelijke hulp.

  • -

    Redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijk werk en/of zorgtaken willen en/of kunnen verrichten' zijn geen redenen om af te wijken van de nadere regels.

  • -

    Een hoge leeftijd, als ouderen in staat zijn hulp te bieden als het gaat om huishoudelijke ondersteuning of zorgtaken, dan valt dat onder gebruikelijke hulp. Zij zijn namelijk niet per definitie niet in staat deze hulp te verstrekken. Uiteraard zal tijdens het onderzoek bekeken moeten worden in hoeverre een oudere in staat is dit te doen of nieuwe taken aan te leren.

Gebruikelijke hulp bij huishoudelijke ondersteuning

  • -

    Als de aanvrager huisgenoten heeft die huishoudelijke taken over kunnen nemen, worden zij verondersteld dit door een herverdeling van taken te doen.

Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat een huishouding gezamenlijk verantwoordelijk is voor het huishoudelijk werk (ofwel: het draaiende houden van een huishouden) en dat ook alleenstaanden een huishouden voeren naast andere dagelijkse bezigheden (werk, vrije tijd, enz.). Dit betekent dat als diegene die gewend is het huishoudelijke werk te doen, hiertoe niet meer in staat is, andere leden van de leefeenheid verondersteld worden dit over te nemen. Dit principe heeft een verplichtend karakter en geldt voor alle huisgenoten van 23 jaar en ouder.

Wanneer er gebruikelijke hulp van een gezond kind wordt verwacht, moet er onderzoek gedaan worden naar het vermogen van dit kind voor wat betreft het verrichten van huishoudelijk werk. Er moet rekening gehouden worden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht, de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en het feitelijke vermogen van dit kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties. Er moet rekening mee worden gehouden dat een kind geen vervanger is ten aanzien van huishoudelijke taken, maar dat zijn of haar hulp kan leiden tot een vermindering van een eventuele indicatie voor huishoudelijke ondersteuning.

Ten aanzien van gebruikelijke hulp van kinderen bij verschillende leeftijden in het huishouden wordt het volgende aangehouden:

  • -

    Kinderen van 0 tot 5 jaar: leveren geen bijdrage aan het huishouden.

  • -

    Kinderen van 5 tot 12 jaar (naar eigen mogelijkheden): kunnen helpen met opruimen, kunnen helpen met tafel dekken en tafel afruimen, kunnen helpen met de vaatwasser in- en uitpakken of afwassen en afdrogen, kunnen een boodschap doen en kunnen hun eigen kleding in de wasmand gooien.

  • -

    Kinderen van 12 tot 18 jaar: kunnen dezelfde taken als kinderen van 5 tot 12 jaar verrichten, kunnen hun eigen kamer opruimen, kunnen hun eigen kamer stofzuigen en kunnen hun eigen bed verschonen.

  • -

    Jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar: kunnen taken behorende tot een eenpersoonshuishouden verrichten.

Gebruikelijke hulp bij zorg(situaties)

Gebruikelijke hulp bij praktische ondersteuning en ondersteuning bij praktische taken en het voeren van regie wordt verwacht van volwassen huisgenoten in een kortdurende zorgsituatie, die een periode van maximaal drie maanden beslaat en waarin uitzicht is op herstel.

In een zorgsituatie die langer dan drie maanden duurt, wordt gebruikelijke hulp verwacht bij:

  • -

    begeleiding op het terrein van maatschappelijke deelname. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het bezoeken van een huisarts, het bezoeken van dagbesteding;

  • -

    begeleiding bij het normale maatschappelijke verkeer binnen de levenssfeer. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het bezoeken van vrienden, familie;

  • -

    het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het doen van de administratie.

Gebruikelijke hulp bij het ondersteunen bij verplaatsingen binnen de leefomgeving

Gebruikelijke hulp wordt van volwassen huisgenoten verwacht bij verplaatsingen met een incidenteel karakter die gepland kunnen worden. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het bezoeken van vrienden, familie, huisarts. Maar ook bij structurele verplaatsingen, waarbij rekening wordt gehouden met de intensiteit van de verplaatsingen en de daginvulling van de huisgenoot wordt gebruikelijke hulp verwacht.

Gebruikelijke hulp jeugd

Ouders behoren de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook al is er sprake van een kind met een ziekte, aandoening of beperking.

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun mentaal en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles). Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de hulp bij kortdurende ziekte. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon passend bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Wanneer één van de ouders uitvalt en niet de gebruikelijke hulp kan bieden, dan wordt in eerste instantie binnen de gezamenlijke huishouding naar een oplossing gezocht.

Als er sprake is van een éénoudergezin als gevolg van een echtscheiding of het op een andere wijze verbreken van de relatie, verdwijnt de zorgplicht voor de kinderen door de ex-echtgenoot niet. Bij uitval van de verzorgende ouder wordt wel onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder, door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een éénoudergezin.

Gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen bij verschillende leeftijden met een normaal ontwikkelingsprofiel. Let op: dit zijn richtlijnen, voor ieder kind is een individuele beoordeling van de zorgbehoefte noodzakelijk

Kinderen van 0 tot 3 jaar:

  • -

    hebben 24 uur per dag zorg in nabijheid nodig omdat zij niet in staat zijn om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor henzelf te voorkomen;

  • -

    hebben voortdurend, dat wil zeggen op (on)geplande momenten, overname van zelfzorg nodig;

  • -

    hebben een woonomgeving nodig waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd, een passend pedagogisch klimaat wordt geboden en hen zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans wordt geboden bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

Kinderen van 3 tot 5 jaar:

  • -

    hebben zorg in de nabijheid nodig omdat zij niet in staat zijn om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor henzelf te voorkomen;

  • -

    hebben overdag voortdurend begeleiding en overname van zelfzorg nodig;

  • -

    hebben ’s nachts soms nog begeleiding en overname van zelfzorg nodig;

  • -

    hebben een woonomgeving nodig waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd, een passend pedagogisch klimaat wordt geboden en hen zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans wordt geboden bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

NB: deze zorg voor kinderen vanaf 3 jaar is geen gebruikelijke hulp als is vastgesteld dat het gaat om een kind met ernstig meervoudig complexe handicaps (MCG), ook wel genoemd ernstige meervoudige beperkingen (EMB). MCG/EMB kinderen hebben een ernstige verstandelijke beperking met een blijvend zeer laag ontwikkelingsperspectief en een motorische beperking. Meestal is ook sprake van zintuigelijke problemen, (waaronder prikkelverwerkingsstoornissen) en/of somatische aandoeningen.

Kinderen van 5 tot 8 jaar:

  • -

    hebben zorg in de nabijheid nodig omdat zij niet in staat zijn om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor henzelf te voorkomen;

  • -

    hebben overdag nog voortdurend begeleiding nodig;

  • -

    hebben overdag op geplande en soms op ongeplande momenten hulp bij of overname van zelfzorg nodig;

  • -

    hebben een woonomgeving nodig waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd, een passend pedagogisch klimaat wordt geboden en hen zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans wordt geboden nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

Kinderen van 8 tot 18 jaar met een normaal ontwikkelingsprofiel:

  • -

    hebben geen zorg in de nabijheid nodig, omdat zij in staat zijn om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor henzelf te voorkomen;

  • -

    hebben een woonomgeving nodig waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd, een passend pedagogisch klimaat wordt geboden en hen zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans wordt geboden nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

Bovengebruikelijke hulp

Om te bepalen of er sprake is van bovengebruikelijke hulp moet het gaan om een chronische situatie, waarbij naar verwachting de zorg langer dan drie maanden nodig zal zijn. Er moet gekeken worden naar de aard, frequentie en benodigde tijd voor de handelingen. Bovengebruikelijke hulp is aanvullend op gebruikelijke hulp die ouders aan hun kinderen geven, passend bij de levensfase van dat kind en moet substantieel meer zijn dan wat een gezond kind van dezelfde leeftijd nodig heeft. Het is overigens zo dat ook bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd de inzet van de dagelijkse zorg van kind tot kind verschilt (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 augustus 2013 ECLI:NL:CRVB:2013:1419).

  • -

    In de eerste plaats zijn de ouders van het kind zélf verantwoordelijk voor het vervoer van hun kind naar een zorgaanbieder.

    Op basis van de Jeugdwet kan een kind in aanmerking komen voor vervoer van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden als er sprake is van een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid.

    Als er sprake is van een voorliggende voorziening die een kind in staat stelt om zelfstandig met het openbaar vervoer te reizen, dan wordt er geen vervoersvoorziening op grond van de Jeugdwet toegekend. Er zijn diverse producten ontwikkeld die kinderen met een beperking kunnen ondersteunen. Voorbeelden hiervan zijn de GoOV-app, de OV begeleiderskaart van de NS en OV trainingen van MEE.

    Bij het onderzoek of vervoer op basis van de Jeugdwet ingezet moet worden, worden de eigen mogelijkheden van het kind, de ouder(s), verzorgers en/of het netwerk bekeken. Er wordt gekeken naar de leeftijd en de beperkingen van het kind en of het vervoer de gebruikelijke hulp van de ouder(s) te boven gaat. Onderstaande onderdelen kunnen daarin meegewogen worden (niet limitatief):

    • o

      Aantal malen per week dat moet worden vervoerd;

    • o

      Belastbaarheid van de ouders/verzorgers in relatie tot andere zorgtaken;

    • o

      Aantal kilometers tot de (dichtstbij gelegen passende) jeugdhulp locatie;

    • o

      Duur van het behandeltraject;

    • o

      Andere kinderen in het gezin aanwezig, waardoor de ouders minder flexibel zijn om het betreffende kind te vervoeren;

    • o

      Financiële draagkracht van de ouders.

  • Er moet sprake zijn van tenminste twee van de hierboven genoemde onderdelen om tot de conclusie te komen dat het vervoer de gebruikelijke hulp te boven gaat. Als dit het geval is, kan vervoer op grond van de Jeugdwet worden toegekend.

Citeertitel en inwerkingtreding

  • -

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2022.

  • -

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: beleidsregels gebruikelijke hulp maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp.

Ondertekening

Burgemeester en wethouders voornoemd,

De directeur/secretaris

drs. B. Marinussen

de burgemeester

Mr. Y. P. van Mastrigt

BIJLAGE 1 Het onderzoeken van overbelasting

Algemeen

De consulent onderzoekt altijd of er in de individuele situatie moet worden afgeweken van de algemene regels. Een van de redenen om in de individuele situatie af te wijken, kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat zij taken overneemt, reeds overbelast dreigt te raken. In de Van Dale wordt overbelasting uitgelegd als “meer belasten dan het prestatievermogen toelaat”. In medische kringen praten we dan over het (on)evenwicht tussen draagkracht (=belastbaarheid) en draaglast (= belasting). Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren.

Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:

  • -

    lichamelijke conditie van de mantelzorger of de huisgenoot die gebruikelijke hulp biedt;

  • -

    geestelijke conditie van de mantelzorger of de huisgenoot die gebruikelijke hulp biedt;

  • -

    wijze van omgaan met problemen (coping);

  • -

    motivatie voor zorgtaak;

  • -

    sociaal netwerk.

Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:

  • -

    omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken;

  • -

    ziektebeeld en prognose;

  • -

    inzicht van de mantelzorger of de huisgenoot die gebruikelijke hulp biedt in het ziektebeeld van de zorgvrager;

  • -

    woonsituatie;

  • -

    bijkomende sociale, emotionele en/of relationele problemen;

Onderzoek naar de draaglast-draagkracht mantelzorger of de huisgenoot die gebruikelijke hulp biedt

Het kan soms heel duidelijk zijn dat de mantelzorger of een huisgenoot die gebruikelijke hulp biedt, overbelast is. In andere gevallen is dat minder duidelijk en zal dit in het indicatieonderzoek moeten worden uitgediept. Er bestaat niet één simpel af te nemen test, die hierover direct uitsluitsel geeft. Wel bestaan er allerlei vragenlijsten op dat gebied en kunnen door de mantelzorger ervaren klachten duiden op overbelasting. Een recente uitspraak van het College voor zorgverzekeringen (CVZ, zaaknummer 23010188) leert dat het College van mening is dat de beperkingen in de belastbaarheid vanwege de gezondheid van de mantelzorger of een huisgenoot die gebruikelijke hulp biedt, dienen te worden beoordeeld door of onder verantwoordelijkheid van een arts. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de behandelende sector volstaan om hierover een oordeel te vormen. Dit dient dan wel onder aanwijzing van een arts te gebeuren; deze dient vervolgens ook bij het eindoordeel te worden betrokken.

Onderzoeksvragen

Hieronder volgt een reeks van vragen die de consulent zouden kunnen helpen bij het verkrijgen van een indruk van de eventuele overbelasting van de mantelzorger of de huisgenoot die gebruikelijke hulp biedt.

  • -

    Wat zegt de mantelzorger of de huisgenoot die gebruikelijke hulp biedt er zelf over, hoe ervaart hij of zij het zorgen?

  • -

    Hoe is de (lichamelijke en geestelijke) gezondheid van de mantelzorger of de huisgenoot die gebruikelijke hulp biedt?

  • -

    Zijn er signalen van overbelasting: nervositeit, vermoeidheid?

  • -

    Heeft de mantelzorger of de huisgenoot die gebruikelijke hulp biedt een “uitlaatklep”? Heeft hij of zij de mogelijkheid om activiteiten buitenshuis te doen? Kan iemand zijn verhaal kwijt bij vrienden, familie of professionals?

  • -

    Wordt er respijtzorg geboden zodat de mantelzorger of de huisgenoot die gebruikelijke hulp biedt even op adem kan komen?

  • -

    Hoe is de relatie tussen de mantelzorger of de huisgenoot die gebruikelijke hulp biedt en de cliënt? Hoe stelt de cliënt zich op, veeleisend of juist dankbaar? Kan de hulpverlener grenzen aangeven en ‘nee’ zeggen? Is er irritatie tussen de hulpverlener en cliënt?

  • -

    Heeft de mantelzorger of de huisgenoot die gebruikelijke hulp biedt inzicht in de ziekte van de cliënt? (Als men weet dat bepaald gedrag uit de ziekte voortkomt, kan het gemakkelijker zijn dat gedrag te accepteren.)

  • -

    Hoeveel tijd heeft de mantelzorger of de huisgenoot die gebruikelijke hulp biedt? Heeft iemand een baan, een eigen gezin, een ander familielid dat zorg behoeft? Voorbeeld: een echtgenoot wordt ziek, terwijl zijn vrouw ook al voor haar ouders zorgt.

  • -

    Is de zorg te plannen of is er continue controle en toezicht nodig?

  • -

    Hoe is de prognose? (Een terminale situatie is altijd zwaar, maar een situatie die langdurig en stabiel is, kan ook veeleisend zijn).

  • -

    Wat zijn de knelpunten in de zorg?

  • -

    Hoe is de woonsituatie? Woont men afgelegen, of in een flat zonder lift zodat de cliënt en de mantelzorger min of meer samen opgesloten zitten.

Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting

Diverse symptomen zijn waar te nemen bij (dreigende) overbelasting. Het is mogelijk, dat slechts één van deze symptomen waarneembaar is. Over het algemeen zullen meerdere symptomen gecombineerd optreden. De mate, waarin ze zich manifesteren, zal van persoon tot persoon verschillen. Daarnaast dient men zich te bedenken dat het hierbij om veelal, aspecifieke symptomen gaat, die ook bij andere stoornissen kunnen passen (dit is een van de redenen waarom CVZ de beoordeling hiervan bij de CIZ-arts neerlegt). Het bestaan van deze symptomen moet dus als een mogelijk signaal worden opgevat. Indien er meerdere van onderstaande symptomen aanwezig zijn, is het raadzaam dat men de huisarts raadpleegt, omdat langdurige aanwezigheid en/of verwaarlozing van dergelijke symptomen weer kan leiden tot andere, ernstige stoornissen.

Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:

  • -

    Gespannen spieren, vaak in schoudergordel en rug;

  • -

    Hoge bloeddruk;

  • -

    Gewrichtspijn;

  • -

    Gevoelens van slapte;

  • -

    Slapeloosheid;

  • -

    Migraine, duizeligheid;

  • -

    Spierkrampen;

  • -

    Verminderde weerstand, ziektegevoeligheid;

  • -

    Opvliegingen;

  • -

    Ademnood en gevoelens van beklemming op de borst;

  • -

    Plotseling hevig zweten;

  • -

    Gevoelens van beklemming in de hals;

  • -

    Spiertrekkingen in het gezicht;

  • -

    Verhoogde algemene prikkelbaarheid, boosheid, (verbale) agressie, zwijgen;

  • -

    Ongeduld;

  • -

    Vaak huilen;

  • -

    Neerslachtigheid;

  • -

    Isolering;

  • -

    Verbittering;

  • -

    Concentratieproblemen;

  • -

    Dwangmatig denken, niet meer kunnen stoppen;

  • -

    Rusteloosheid;

  • -

    Perfectionisme;

  • -

    Geen beslissingen kunnen nemen;

  • -

    Denkblokkades.