Nadere regels beoordeling “in enig opzicht van slecht levensgedrag” in de zin van artikel 2:81 APV

Geldend van 22-06-2019 t/m heden

Intitulé

Nadere regels beoordeling “in enig opzicht van slecht levensgedrag” in de zin van artikel 2:81 APV

De beoordeling van de antecedenten vindt plaats aan de hand van de opgevraagde Justitiële documentatie en het politieadvies. De exploitatievergunning valt onder de Dienstenrichtlijn en daarmee duidelijk moet zijn onder welke omstandigheden aan een bepaalde vergunning voorwaarde moet worden voldaan en op welke wijze een grens is te stellen aan de beoordeling bevoegdheid. Het criterium “niet in enig op zicht van slecht levensgedrag“ valt hieronder.

Stap 1: beoordeling aard feiten

Niet ieder (strafbaar) feit heeft dezelfde relevantie voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Voor de beoordeling van het levensgedrag worden de volgende categorieën feiten altijd als relevante feiten meegewogen:

  • a.

    Geweldsdelicten;

  • b.

    Witwaspraktijken;

  • c.

    Gebruik, handel en/of productie van drugs;

  • d.

    Discriminatie;

  • e.

    Fraude met sociale zekerheidswetgeving;

  • f.

    Mensenhandel;

  • g.

    Arbeidsuitbuiting;

  • h.

    Arbeidsmarktfraude;

  • i.

    Fraude met arbeidsgerelateerde subsidies;

  • j.

    Illegaal wapenbezit.

Of een persoon hiervoor is veroordeeld is niet relevant, noch de hoogte van de boete, strafbeschikking, transactiesom of vrijheidsstraf. Ook indien de persoon niet is vervolgd, of sprake is van een beleidssepot kunnen de feiten meegewogen worden. Alleen bij een vrijspraak wordt het feit niet meegenomen in de beoordeling.1 Ook feiten, die enkel uit processen-verbaal blijken, kunnen meegewogen worden. Het kan daarbij zelfs gaan om feiten die in principe niet strafbaar zijn.

Stap 2: beoordeling tijdvak

De feiten worden ingedeeld in tijdvakken van vijf jaar. Is de veroordeling of het feit meer dan vijf jaar geleden of minder dan vijf jaar geleden.

De achtergrond voor de vijf-jarengrens is dat het besluit eisen zedelijk gedrag uitgaat van veroordelingen tijdens de laatste 5 jaar. In vaste jurisprudentie is weliswaar gebleken dat bij de toetsing van “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag” niet gebonden is aan deze termijn, maar vanuit het oogpunt van goede motivering zal echter rekening gehouden moeten worden met de “leeftijd” van de antecedenten. Oude antecedenten kunnen wel degelijk worden meegewogen, mits goed gemotiveerd.

Stap 3: conclusie

Er is sprake van “in enig opzicht van slecht levensgedrag” als:

  • een persoon de afgelopen vijf jaar twee keer is veroordeeld wegens een bovengenoemd ‘relevant’ feit.

  • een persoon de afgelopen vijf jaar één keer is veroordeeld wegens een bovengenoemd ‘relevant’ feit én meerdere andere dan ‘relevante’ feiten in de afgelopen 5 jaar.

  • een persoon meerdere andere dan ‘relevante’ feiten heeft gepleegd of aannemelijk is dat dergelijke feiten zijn gepleegd in de afgelopen 10 jaar.

Uitzonderingen

De politie kan in het advies aangeven welke bijzondere omstandigheden of achtergronden bij een ‘relevant’ feit zouden kunnen leiden tot het oordeel dat er toch geen sprake is van slecht levensgedrag. Bijvoorbeeld indien bepaalde strafbare feiten onontkoombaar waren voor een goede bedrijfsvoering.

Ook is het mogelijk dat het college in een gemotiveerd advies wordt gewezen op feiten die volgens deze richtlijn niet zouden leiden tot een weigering. Een voorbeeld is de “zogenaamde criminele carrière”, waarbij een persoon gedurende een lange periode een mengeling van strafbare feiten pleegt, die op zich niet rechtstreeks tot een weigering leiden volgens het schematisch overzicht, maar toch een totaalbeeld geven van een persoon, die we niet wenselijk achten in de huisvesting.

Schematisch overzicht

Tijdvak 0-5 jaar

Tijdvak 5-10 jaar

Slecht levensgedrag

R + R

-

ja

-

R + R

nee

R

R

ja

R

aR + aR + aR

ja

R + aR

aR + aR

ja

aR

R + aR

nee

R = relevant feit

aR= ander dan relevant feit

Ondertekening

Aldus besloten in de collegevergadering van 4 juni 2019

Het college van Zaltbommel

de secretaris,

W. (Wabe) Wieringa

de burgemeester,

dr. J.P. (Peter) Rehwinkel


Noot
1

op grond van uitspraak ABRVS 9 mei 2012 (LJN: BW5294) is niet nodig in het bestuursrecht dat iemand strafrechtelijk veroordeeld is om aannemelijkheid van de feiten aan te nemen. Echter, bij een onherroepelijke vrijspraak of OVAR mag niet meer van de aannemelijkheid van de feiten worden uitgegaan, omdat dit in strijd is met de onschuldpresumptie.