Regeling vervallen per 06-10-2015

Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer Zuid-Holland 2013 (Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer Zuid-Holland 2013)

Geldend van 01-07-2013 t/m 31-12-2013

Besluit van Gedeputeerde Staten van 18 juni 2013 tot vaststelling van de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer Zuid-Holland 2013 (Prov. Blad 2013, nr. 103)

Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland:

gelet op artikel 2 van de Wet BDU verkeer en vervoer; gelet op artikel 22 van de Wet personenvervoer 2000; overwegende dat het wenselijk is uitvoering te geven aan het beleid ten aanzien van verkeer en vervoer op regionaal niveau in samenhang met het beleid op landelijk niveau;

Besluiten:

Vast te stellen de “Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer Zuid-Holland 2013”

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. aanmeerlocatie: wallocatie die dient als veerstoep of aanmeersteiger voor een veerdienst;

  • b. autoveer: vaartuig dat geschikt en ingericht is voor het overzetten van motorvoertuigen, fietsen, snorfietsen, bromfietsen en voetgangers;

  • c. Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • d. BDU (deel)plafond: bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens het bestedingsplan BDU;

  • e. bedrijfsvervoer: vervoer van werknemers door of vanwege de werkgever verzorgd:

    • - naar en van de werkplek, voorafgaand aan, onderscheidenlijk na afloop van de werkzaamheden;

    • - dat wordt verricht met bussen dan wel met auto’s ingericht voor vervoer van meer dan zeven personen, de bestuurder daaronder niet begrepen;

  • f. begrotingssubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onderdeel c, van de Awb;

  • g. bestedingsplan BDU: plan ten behoeve van de besteding en reservering van gelden zoals bedoeld in artikel 6 van de Wet BDU verkeer en vervoer;

  • h. boekjaarsubsidie: subsidie die voor één of meer boekjaren wordt verstrekt voor activiteiten die behoren tot de kernactiviteiten die de

  • subsidieontvanger gewoonlijk in het kader van zijn alledaagse bedrijfsvoering ontplooit;

  • i. brede doeluitkering: gelden die op grond van de Wet BDU verkeer en vervoer door het Rijk beschikbaar worden gesteld voor het realiseren van verkeer- en vervoerbeleid op regionaal niveau;

  • j. bushaltelocatie: locatie waar een haltepaal aanwezig is, waar je in of uit de lijnbus kunt stappen;

  • k. buurtbusproject: vorm van openbaar vervoer in een bepaald gebied waarbij de dienstregeling wordt uitgevoerd met buurtbussen door een vereniging met vrijwillige chauffeurs;

  • l. buurtbusvereniging: vereniging van vrijwilligers die een dienstregeling met buurtbussen uitvoert;

  • m. concessie: recht als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet personenvervoer 2000;

  • n. concessiehouder: vervoerder aan wie door Gedeputeerde Staten concessie is verleend;

  • o. gebied: grondgebied binnen Zuid-Holland;

  • p. gebiedsprofiel: in samenwerking met de betreffende regio's, gemeenten, waterschappen, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland en Rijkswaterstaat opgesteld document waarin de door genoemde partijen gewenste, op korte of (middel)lange termijn tot stand te brengen regionale voorzieningen op het gebied van verkeer en vervoer beschreven zijn;

  • q. gedragsbeïnvloeding: het beïnvloeden van het gedrag van de verkeersdeelnemer op het gebied van verkeersveiligheid;

  • r. grensoverschrijdende veerdienst: veerdienst waarbij de provinciegrens naar een aangelegen provincie wordt overschreden;

  • s. haltescan: geautomatiseerd systeem waarin de toegankelijk gemaakte bushaltelocatie systematisch en overzichtelijk kan worden ingevoerd en weergegeven;

  • t. incidentele subsidie: subsidie als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht;

  • u. infrastructureel project: regionaal project of lokaal project dan wel regionaal openbaar vervoer project betrekking hebbend op de verbetering van de verkeersveiligheid, bereikbaarheid of leefbaarheid;

  • v. lokaal project: infrastructureel project ten behoeve van de verkeersveiligheid dat past binnen de categorisering die in bijlage 1 bij deze regeling is opgenomen;

  • w. mobiliteitsmanagement: activiteiten en maatregelen om te komen tot structurele reductie van (solistisch) autogebruik om zo een bijdrage te leveren aan een betere bereikbaarheid en een beter milieu;

  • x. nieuwbouw: kopen van een nieuwe veerpont door de veerexploitant;

  • y. OV-knooppunt: locatie waar meerdere buslijnen, dan wel buslijnen en trein samenkomen;

  • z. projectsubsidie: subsidie voor een activiteit of een samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in de tijd, gericht zijn op een specifiek eindresultaat en die op het moment van de subsidieaanvraag niet behoren tot de alledaagse bedrijfsvoering van de aanvrager;

  • aa. PVVP: Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan 2002 – 2020;

  • bb. regio: openbaar lichaam dat is ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen of een gemeente die door herindeling is ontstaan en bestaat uit de gemeenten die voor de herindeling samenwerkten in een openbaar lichaam dat was ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • cc. regionaal openbaar vervoer project: infrastructureel project specifiek ten behoeve van het verbeteren van de doorstroming, betrouwbaarheid of kwaliteit van het openbaar vervoer waarvan de kosten hoger zijn dan € 25.000,00;

  • dd. regionaal project: infrastructureel project waarvan de kosten hoger dan € 200.000,00 zijn;

  • ee. reizigerskilometer: vervoersprestatie die gerealiseerd wordt door één werknemer over één kilometer Nederlands grondgebied te vervoeren;

  • ff. renovatie: reviseren van een bestaande veerpont door de veerexploitant;

  • gg. ROV-ZH: Regionaal Ondersteuningsbureau Verkeersveiligheid Zuid-Holland;

  • hh. RPV: Regionale Projectgroep Verkeersveiligheid;

  • ii. sociale veiligheid: (het gevoel van) veiligheid van een reiziger of personeel in trein of bus, alsmede in of in het directe toegangsgebied tot een station of halte;

  • jj. spaarproject: regionaal project waarvoor in het bestedingsplan maximaal vijf jaar aaneengesloten wordt gespaard en dat uiterlijk in het zesde opeenvolgende jaar wordt gerealiseerd;

  • kk. veerdienst: het bedrijfsmatig vervoeren van personen of motorvoertuigen door middel van een veerpont;

  • ll. veerexploitant: degene die voor eigen rekening en verantwoordelijkheid een veerdienst exploiteert;

  • mm. veerinfrastructuur: totaal van aanmeerlocaties, aanlegsteigers, wachtruimten, fietsenstallingen en reisinformatiesystemen;

  • nn. veerinfrastructuurproject: verrichten van werkzaamheden aan de veerinfrastructuur;

  • oo. veerpont: een autoveer of een voet- en fietsveer;

  • pp. veerproject: nieuwbouw of renovatie van een veerpont;

  • qq. vervoersautoriteit: Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland daar waar zij bevoegdheden hebben ten aanzien van het regionaal openbaar vervoer;

  • rr. visie Ruimte & Mobiliteit: beleidsdocument dat het PVVP vervangt en na de vaststelling net als het PVVP geldt voor een bepaalde periode;

  • ss. voet- en fietsveer: vaartuig dat uitsluitend geschikt is en ingericht is voor het overzetten van fietsen, snorfietsen, bromfietsen en voetgangers;

  • tt. vrijvalproject: door een regio aangemeld project waarbij BDU-middelen die zijn vrijgevallen worden aangewend;

  • uu. Zuid-Holland: het grondgebied van de provincie Zuid-Holland met uitzondering van het grondgebied van het stadsgewest Haaglanden en de stadsregio Rotterdam.

Artikel 1.2 Bevoegdheid en subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. Infrastructurele projecten;

  • b. Regionaal openbaar vervoer over weg en spoor;

  • c. Regionaal openbaar vervoer over water;

  • d. Collectief Vraagafhankelijk Vervoer;

  • e. Oprichting buurtbusverenigingen;

  • f. Instandhouding buurtbusverenigingen;

  • g. Toegankelijkheid bushaltelocaties;

  • h. Sociale veiligheid;

  • i. Mobiliteitsmanagement;

  • j. Gedragsbeïnvloeding verkeersveiligheid;

  • k. Veerprojecten, en

  • l. Veerinfrastructuurprojecten.

Artikel 1.3 Instellen subsidieplafond, specifieke gelden en incidentele subsidies.

1. Gedeputeerde Staten stellen subsidieplafonds vast voorzover hun de bevoegdheid toekomt tot verstrekking van de subsidies waarop het plafond betrekking heeft.2. Gedeputeerde Staten kunnen een subsidieplafond onderverdelen in deelplafonds waarbij als maatstaf voor de verdeling in deelplafonds de verdeling van de gelden binnen het vastgestelde bestedingsplan geldt.3. Gedeputeerde Staten verstrekken slechts subsidie indien door Gedeputeerde Staten voldoende gelden binnen het bestedingsplan BDU beschikbaar zijn gesteld.4. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie ten laste van een bestedingsplan dat nog niet is vastgesteld onder de voorwaarde dat voldoende gelden voor het doel waarvoor subsidie wordt aangevraagd binnen het bestedingsplan van het jaar waar de subsidie betrekking op heeft beschikbaar worden gesteld door Gedeputeerde Staten.5. Onverminderd het bepaalde in het derde lid kunnen Gedeputeerde Staten een incidentele subsidie verstrekken voor activiteiten waar deze regeling niet in voorziet als het project past binnen het PVVP of de visie Ruimte & Mobiliteit en er voldoende gelden beschikbaar zijn binnen de Brede doeluitkering.6. In afwijking van het derde lid kunnen Gedeputeerde Staten subsidie verstrekken voor activiteiten waar deze regeling niet in voorziet ingeval een programma danwel project uitsluitend wordt uitgevoerd met gelden die door het rijk speciaal voor dit programma danwel project beschikbaar zijn gesteld aan de provincie.7. Gedeputeerde Staten kunnen voor ten hoogste vier jaar subsidie op grond van het vijfde en zesde lid verstrekken.

Artikel 1.4 Niet subsidiabele kosten

1. Er wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a. kosten die niet in redelijke verhouding staan tot de gestelde doelen of redelijkerwijs te verwachten prestaties of effecten van de activiteit;

  • b. verrekenbare of compensabele omzetbelasting/BTW;

  • c. kosten van rente, financieringen, gerechtelijke procedures, boetes en sancties alsmede leges bij aanvragen van gemeenten;

2. Indien sprake is van een belaste subsidie kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat deze BTW in aanvulling op het eerste lid voor subsidie in aanmerking komt.

Artikel 1.5 Toepassing Awb

1. Op een aanvraag voor een subsidie zijn de artikelen 4:61 tot en met 4:64, eerste lid sub a, Awb van overeenkomstige toepassing.2. Afdeling 4.2.8 Awb is van toepassing op subsidies die per boekjaar worden verstrekt vanaf € 125.000,00.3. In afwijking van het tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten bij de beschikking tot subsidieverlening bepalen dat de toepassing van afdeling 4.2.8 Awb geheel of gedeeltelijk achterwege blijft.

Artikel 1.6 Aanvraagformulier

1. Een aanvraag om subsidie waarvoor Gedeputeerde Staten een aanvraagformulier hebben vastgesteld, wordt ingediend met gebruikmaking van dat formulier.2. De aanvraag gaat overeenkomstig in het formulier is vermeld, vergezeld van in het formulier aangegeven bescheiden.

Artikel 1.7 Algemene aanvraagvereisten

1. Als een aanvrager bij de uitvoering van een activiteit waarvoor hij subsidie aanvraagt samenwerkt met andere partijen, vermeldt de aanvrager deze partijen in zijn aanvraag.2. Indien voor een activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd ook bij andere bestuursorganen of bij Gedeputeerde Staten op grond van een andere regeling subsidie wordt aangevraagd, vermeldt de aanvrager dit in de subsidieaanvraag onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag.3. Indien Gedeputeerde Staten op grond van een andere regeling subsidie verstrekken voor een activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd of andere bestuursorganen subsidie verstrekken voor een activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd, kunnen Gedeputeerde Staten het op grond van deze regeling te verstrekken subsidiebedrag verminderen met het bedrag dat andere bestuursorganen of Gedeputeerde Staten op grond van een andere regeling verstrekken.

Artikel 1.8 Aanvraagtermijnen

1. Een aanvraag voor subsidie voor de activiteiten, als bedoeld in artikel 2, wordt uiterlijk 1 oktober voorafgaand aan het jaar waar de aanvraag betrekking op heeft ingediend.

2. Gedeputeerde Staten beslissen op een complete aanvraag binnen 13 weken na afloop van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend, of indien er geen tijdvak is gegeven, na ontvangst van de aanvraag.

3. De in het tweede lid bedoelde termijn bedraagt 22 weken indien:

  • a. sprake is van cofinanciering in het kader van een door de Raad van de Europese Unie, het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of de Commissie van de Europese Gemeenschappen goedgekeurd programma;

  • b. over de aanvraag advies wordt ingewonnen;

  • c. een nader onderzoek is ingesteld.

4. De in het tweede lid bedoelde termijn bedraagt 40 weken indien de verlening mede afhankelijk is van het oordeel van een internationale beoordelingscommissie of van internationale peerreviews.5. Voor aanvragen voor een begrotingssubsidie begint, in afwijking van het tweede lid, de termijn van 13 weken te lopen op de dag na die waarop de provinciale begroting voor het eerst volgende boekjaar door Provinciale Staten is vastgesteld.6. De subsidieontvanger van een projectsubsidie of een incidentele subsidie, die een beschikking tot subsidieverlening heeft ontvangen dient binnen 26 weken na de datum waarop de activiteit op grond van de beschikking tot subsidieverlening moet zijn uitgevoerd of, indien dat eerder is, 26 weken na de uitvoering van de activiteit een aanvraag tot subsidievaststelling in bij Gedeputeerde Staten.7. De subsidieontvanger van een boekjaarsubsidie die een beschikking tot subsidieverlening heeft ontvangen, dient binnen 26 weken na afloop van het boekjaar een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in tenzij Gedeputeerde Staten bij de subsidieverlening hebben bepaald dat de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld.8. Gedeputeerde Staten beslissen binnen 22 weken na ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling.9. Het subsidiebedrag wordt binnen 30 dagen na de subsidievaststelling betaald.

Artikel 1.9 Algemene weigeringsgronden

1. Gedeputeerde Staten weigeren de verstrekking van een subsidie indien door verstrekking van de subsidie het BDU-plafond of de bijbehorende deelplafonds worden overschreden.2. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:25 en 4:35 van de Awb kunnen Gedeputeerde Staten een subsidie weigeren indien:

  • a. de activiteit niet openbaar toegankelijk is;

  • b. de activiteit kan worden uitgevoerd zonder provinciale subsidie;

  • c. de activiteit reeds in uitvoering is voordat de aanvraag is ingediend;

  • d. de activiteit uitsluitend betrekking heeft op het opstellen van een subsidieaanvraag;

  • e. de activiteit uitsluitend betrekking heeft op de kosten in verband met het opstellen van een verklaring van een registeraccountant of accountant-administratieconsulent;

  • f. de subsidie beschouwd moet worden als een steunmaatregel in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • g. de subsidie in strijd is met een verplichting ingevolge een ander door de staat gesloten verdrag;

  • h. Gedeputeerde Staten of een ander bestuursorgaan dezelfde activiteit reeds eerder hebben gesubsidieerd;

  • i. het project waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft niet is opgenomen in het geldende door Gedeputeerde Staten vastgestelde bestedingsplan;

3. Gedeputeerde Staten kunnen in aanvulling op het tweede lid de verstrekking van een projectsubsidie weigeren indien:

  • a. een aanvraag betrekking heeft op de instandhoudingskosten van de aanvrager;

  • b. een aanvraag betrekking heeft op de inrichtingskosten van de aanvrager;

  • c. een aanvraag betrekking heeft op een jaarlijks terugkerende activiteit, met uitzondering van jaarlijks

  • terugkerende activiteiten, die in een fase van opbouwen verkeren;

  • d. het te verstrekken subsidiebedrag lager is dan € 5.000,00.

4. Gedeputeerde Staten kunnen in aanvulling op het tweede lid de verstrekking van een incidentele subsidie weigeren indien:

  • a. de aanvraag betrekking heeft op de reguliere activiteiten van de aanvrager;

  • b. de aanvraag betrekking heeft op de instandhoudingskosten van de aanvrager;

  • c. de aanvraag betrekking heeft op de inrichtingskosten van de aanvrager;

  • d. het een jaarlijks terugkerende activiteit betreft, of

  • e. de activiteit niet past in het op het desbetreffende beleidsterrein gevoerde provinciale beleid of de activiteit in dat provinciale beleid onvoldoende prioriteit heeft.

Artikel 1.10 Algemene subsidieverplichtingen

1. De subsidieontvanger verleent medewerking aan door of vanwege Gedeputeerde Staten gevorderde controle van de administratie of een ander onderzoek naar gegevens die in het kader van de subsidieverstrekking van belang geacht kunnen worden. Hij verleent daartoe inzage in zijn administratie en verstrekt de inlichtingen die voor de beoordeling van de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de besteding van de subsidie, dan wel anderszins van belang kunnen zijn.2. Indien de subsidieontvanger rechtspersoon is voldoet hij bij ontbinding van de rechtspersoon aan de provincie het batig saldo, voorzover dat saldo aan de door Gedeputeerde Staten verstrekte subsidie kan worden toegerekend.

Artikel 1.11 Meldingsplicht

De subsidieontvanger deelt Gedeputeerde Staten onverwijld schriftelijk mee dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 1.12 Algemene subsidievaststellingsvereisten

1. Gedeputeerde Staten kunnen indien geen beschikking omtrent subsidieverlening is afgegeven, volstaan met een subsidievaststelling.2. Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot subsidieverlening of -vaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen en onverschuldigd betaalde subsidie terugvorderen indien de subsidieverlening in strijd is met een ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichting.3. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.4. Gedeputeerde Staten kunnen bij de intrekking of wijziging bepalen dat over de onverschuldigd betaalde subsidiebedragen een rentevergoeding verschuldigd is.

§ 2 Infrastructurele projecten

Artikel 2.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van infrastructurele projecten.2. Subsidie, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot een verbetering van de verkeersveiligheid, bereikbaarheid of leefbaarheid.

Artikel 2.2 Doelgroep

Subsidie, als bedoeld in artikel 2.1, wordt uitsluitend verstrekt aan gemeenten, waterschappen en regio’s.

Artikel 2.3 Projectaanmeldingen

1. Het dagelijks bestuur van de regio’s in Zuid-Holland meldt de infrastructurele projecten aan.2. De aanmelding van een project omvat in ieder geval:

  • a. een beschrijving van het project en het doel ervan;

  • b. een opgave van de totale projectkosten;

  • c. het door de regio gewenste subsidiebedrag;

  • d. de vermelding of er al dan niet sprake is van een spaarproject en

  • e. overige gegevens die voor de beoordeling van de aanmelding van belang zijn.

Artikel 2.4 Projectvereisten

1. Infrastructurele projecten komen in aanmerking voor opname in het bestedingsplan BDU, indien zij passen in het PVVP of de visie Ruimte & Mobiliteit.2. In aanvulling op het eerste lid komen regionale projecten in aanmerking voor opname in het bestedingsplan BDU, indien zij:

  • a. voldoen aan ten minste een van de volgende doelen: verkeersveiligheid, fietsvoorzieningen, openbaar vervoer, wegen of bereikbaarheid/ontsluiting;

  • b. zijn opgenomen in een Regionaal Verkeers- en Vervoerplan of het beleidsdocument dat het Regionaal Verkeers- en Vervoerplan vervangt danwel een vastgesteld gebiedsprofiel.

Artikel 2.5 Aanvraagperiode

1. Om opgenomen te kunnen worden in het bestedingsplan BDU worden infrastructurele projecten vóór 1 maart van het jaar voorafgaand aan het uitvoeringsjaar aangemeld.2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8, eerste lid, kan de regio of de aanvrager gelijktijdig bij de aanmelding, bedoeld in het eerste lid, de aanvraag voor subsidie indienen.3. Gedeputeerde Staten trekken de reservering voor het desbetreffende project in wanneer niet tijdig een volledige subsidieaanvraag wordt ingediend.

Artikel 2.6 Weigeringsgronden

1. In afwijking van artikel 1.9, tweede lid, onderdeel i, wordt subsidie geweigerd indien het infrastructurele project, waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, niet is opgenomen in het geldende door Gedeputeerde Staten vastgestelde bestedingsplan BDU.2. Het eerste lid is niet van toepassing op projecten die zijn aan te merken als vrijvalprojecten in de zin van deze regeling.

Artikel 2.7 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a. kosten voor de aankoop van onroerende zaken ten behoeve van de uitvoering van het infrastructurele project;

  • b. vergunningen en leges;

  • c. materialen;

  • d. uitvoeringskosten van de werkzaamheden van aanleg, bouw, wijziging of inrichting van de betrokken infrastructuur;

  • e. bijkomende voorzieningen om de betrokken infrastructuur na voltooiing van het werk zijn functie te laten vervullen;

  • f. met het project samenhangende redelijk geachte schadevergoedingen aan derden;

  • g. niet-verrekenbare en niet-compensabele omzetbelasting/BTW.

Artikel 2.8 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.4 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a. kosten die redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers gebracht kunnen worden;

  • b. kosten die redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan achterstallig onderhoud;

  • c. kosten voor vervanging van leidingen en verkeersregelinstallaties;

  • d. kosten van algemeen bestuurlijke aard;

  • e. kosten van voorbereiding, administratie en toezicht;

  • f. kosten van onroerende zaken die reeds in eigendom zijn van de opdrachtgever, tenzij het onroerend goed minder dan 10 jaren voorafgaand aan de aanleg van het project en speciaal voor de aanleg van het betreffende project is aangekocht.

Artikel 2.9 Subsidiehoogte

1. De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.2. In afwijking van het eerste lid bedraagt voor regionale openbaar vervoer projecten de hoogte van de subsidie ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten.3. In afwijking van het eerste en tweede lid kunnen in bijzondere gevallen Gedeputeerde Staten besluiten om voor een infrastructureel project een hoger percentage vast te stellen indien de beschikbare middelen dit toelaten.

Artikel 2.10 Intrekking en vrijval

1. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieverlening intrekken indien een infrastructureel project vervalt, dan wel aanbesteding en gunning van het werk niet hebben plaatsgevonden binnen zes maanden na de door de wegbeheerder aangegeven datum van ingebruikname van het project.2. Op het eerste lid kan een uitzondering worden gemaakt indien vertraging tijdig bij Gedeputeerde Staten is gemeld, conform het bepaalde in artikel 1.11 en daarbij een onderbouwing wordt gegeven van de oorzaken van de vertraging en waarom deze niet te voorzien waren op het moment dat de aanvraag werd ingediend.3. Gedeputeerde Staten kunnen indien de subsidieverlening wordt ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd wordt het voor het project gereserveerde bedrag (gedeeltelijk) vrij laten vallen aan de regio.4. De regio’s krijgen de mogelijkheid de vrijgevallen middelen te herprioriteren binnen negen maanden nadat de gereserveerde bedragen zijn vrijgevallen.

Artikel 2.11 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.10 en 1.11 worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a. de subsidieontvanger draagt zorg voor de voortgang van het infrastructurele project;

  • b. de subsidieontvanger rapporteert jaarlijks vóór 1 november aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van het project;

  • c. de subsidieontvanger werkt mee aan tussentijdse verzoeken tot nadere informatie.

Artikel 2.12 Prestatieverantwoording

1. Gemeenten en regio’s verantwoorden een subsidie met toepassing van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.2. Waterschappen verantwoorden een subsidie als volgt:

  • a. bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal;

  • b. bij een subsidie vanaf € 25.000,00, maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij het verzoek om subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door overzicht van middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal;

  • c. de aanvraag tot subsidievaststelling van projecten met een subsidie van € 125.000,00 of meer bevat een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format.

3. Indien het eerste lid van toepassing is, beslissen Gedeputeerde Staten uiterlijk binnen 22 weken nadat zij de jaarrekening van een gemeente of een regio hebben ontvangen van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 2.13 Bevoorschotting

1. Gedeputeerde Staten kunnen een voorschot verstrekken van ten hoogste 80% van het verleende bedrag, indien gunning van het infrastructurele project naar aanleiding van een aanbesteding heeft plaatsgevonden.2. Gedeputeerde Staten kunnen een voorschot verstrekken van ten hoogste 30% van het verleende bedrag, indien grondverwerving noodzakelijk is voor realisatie van het infrastructurele project.3. Indien een voorschot is verleend op grond van het tweede lid, kan na overlegging van een bewijs van gunning van het infrastructurele project naar aanleiding van een aanbesteding een aanvullend voorschot worden verstrekt van ten hoogste 50% van het verleende bedrag.4. Gedeputeerde Staten verstrekken geen voorschot bij spaarprojecten.  

§ 3 Regionaal openbaar vervoer over weg en spoor

Artikel 3.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor de exploitatie en ontwikkeling van het openbaar vervoer zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel h van de Wet personenvervoer 2000.2. Subsidie, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een boekjaarsubsidie.3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot algemeen toegankelijk openbaar vervoer over weg en spoor.

Artikel 3.2 Doelgroep

Subsidie, als bedoeld in artikel 3.1, wordt uitsluitend verstrekt aan concessiehouders.

Artikel 3.3 Subsidievereisten

1. Om voor subsidie, als bedoeld in artikel 3.1, in aanmerking te komen voert de concessiehouder de exploitatie en de ontwikkeling van het openbaar vervoer uit conform de verleende concessie.2. In afwijking van artikel 1.6 wordt de concessiebeschikking aangemerkt als een aanvraag om een verlening van een subsidie voor de activiteiten als bedoeld in artikel 3.1.

Artikel 3.4 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag dat voortvloeit uit de concessie.

Artikel 3.5 Subsidievaststelling

1. In afwijking van artikel 1.8, zevende lid, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling ingediend binnen de in de concessiebeschikking bepaalde termijn.2. Indien de concessiebeschikking de gegevens noemt die bij de aanvraag tot vaststelling overlegd dienen te worden, gaat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie vergezeld van deze gegevens.3. Indien in de concessiebeschikking geen gegevens worden genoemd die bij de aanvraag tot vastststelling overgelegd dienen te worden, gaat de aanvraag om subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format, alsmede een winst- en een verliesrekening en een jaarverslag van de activiteiten.

Artikel 3.6 Bevoorschotting

1. Het voorschot bedraagt maximaal 100% van het verleende bedrag.2. Het voorschot kan in meerdere termijnen worden verstrekt.

§ 4 Regionaal openbaar vervoer over water

Artikel 4.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor de exploitatie van het personenvervoer zoals bedoeld in artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000.2. Subsidie, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een boekjaarsubsidie.3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling per passagierschip.

Artikel 4.2 Doelgroep

Subsidie, als bedoeld in artikel 4.1, wordt uitsluitend verstrekt aan vervoerders, als bedoeld in artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000.

Artikel 4.3 Subsidieaanvraag

In afwijking van artikel 1.6, wordt de in artikel 7, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000 bedoelde overeenkomst aangemerkt als een aanvraag om een verlening van een subsidie voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4.1.

Artikel 4.4 Subsidievereisten

Om voor subsidie, als bedoeld in artikel 4.1, in aanmerking te komen voert de vervoerder het personenvervoer uit conform de in artikel 7, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000 bedoelde overeenkomst.

Artikel 4.5 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag dat voortvloeit uit de in artikel 7, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000 bedoelde overeenkomst.

Artikel 4.6 Subsidievaststelling

De aanvraag om een subsidievaststelling gaat vergezeld van een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format, alsmede een winst- en een verliesrekening en een jaarverslag van de activiteiten.

Artikel 4.7 Bevoorschotting en betaling

1. Het voorschot bedraagt maximaal 100% van het verleende bedrag.2. Het voorschot kan in meerdere termijnen worden verstrekt.

§ 5 Collectief vraagafhankelijk vervoer

Artikel 5.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor de exploitatie van collectief vraagafhankelijk vervoer en de instandhouding van de stichtingen dan wel regio's die het collectief vraagafhankelijk vervoer verzorgen.2. Subsidie, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een boekjaarsubsidie.3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot algemeen toegankelijk op maat gesneden openbaar vervoer.

Artikel 5.2 Doelgroep

Subsidie, als bedoeld in artikel 5.1, wordt uitsluitend verstrekt aan regio's of stichtingen die zijn ingesteld om overeenkomsten te sluiten met vervoerders die de exploitatie van het collectief vraagafhankelijk vervoer, zoals bedoeld in artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000, verzorgen.

Artikel 5.3 Aanvraagperiode

In afwijking van artikel 1.8, eerste lid, wordt een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.1 uiterlijk 1 november voorafgaand aan het jaar waar de aanvraag betrekking op heeft ingediend.

Artikel 5.4 Subsidievereisten

1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 5.1 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a. de subsidieaanvrager heeft een samenwerkingsovereenkomst gesloten met Gedeputeerde Staten en de overige betrokken bestuursorganen;

  • b. de subsidieaanvrager heeft een overeenkomst met een vervoerder gesloten voor de exploitatie van het collectief vraagafhankelijk vervoer.

2. In afwijking van artikel 1.6 geldt een daartoe ingediende begroting als aanvraag voor subsidie.

Artikel 5.5 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende daadwerkelijk gemaakte kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a. kosten voor exploitatie van het collectief vraagafhankelijke vervoer conform de overeenkomst, als bedoeld in artikel 5.4, onderdeel b;

  • b. kosten voor het in stand houden van de subsidieontvanger.

Artikel 5.6 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie wordt bepaald aan de hand van een prognose van de groei of afname van het reizigersvervoer, de op het moment van de subsidieaanvraag geldende tarieven, het aantal vervoerszones en de kosten voor het in stand houden van de subsidieontvanger.

Artikel 5.7 Subsidievaststelling

1. Een regio verantwoordt een subsidie met toepassing van artikel 17a van de de Financiële-verhoudingswet.2. Stichtingen dienen een aanvraag tot vaststelling in binnen de in de tussen de provincie en de stichting gesloten samenwerkingsovereenkomst dan wel in de statuten van de stichting bepaalde termijn.3. De aanvraag tot vaststelling als bedoeld in het tweede lid voldoet aan de eisen die hieraan worden gesteld in de tussen de provincie en de stichting gesloten samenwerkingsovereenkomst dan wel hetgeen hierover in de statuten van de stichting is opgenomen.4. Indien het eerste lid van toepassing is, beslissen Gedeputeerde Staten uiterlijk binnen 22 weken nadat het de jaarrekening van een regio heeft ontvangen van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 5.8 Bevoorschotting en betaling

1. Het voorschot bedraagt maximaal 100% van het verleende bedrag.2. Het voorschot kan in meerdere termijnen worden verstrekt.

§ 6 Oprichting buurtbusverenigingen

Artikel 6.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan eenmalig worden verstrekt voor het oprichten van een buurtbusvereniging.2. Subsidie, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot een buurtbusvereniging.

Artikel 6.2 Doelgroep

Subsidie, als bedoeld in artikel 6.1, wordt uitsluitend verstrekt aan buurtbusverenigingen en buurtbusverenigingen in oprichting.

Artikel 6.3 Aanvraagperiode

Aanvragen voor subsidie kunnen in afwijking van artikel 1.8, eerste lid, het hele jaar worden ingediend.

Artikel 6.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien de buurtbusvereniging of de buurtbusvereniging in oprichting kennelijk niet de intentie of capaciteiten heeft om een buurtbusproject uit te voeren.

Artikel 6.5 Subsidievereisten

Om voor subsidie, als bedoeld in artikel 6.1, in aanmerking te komen, toont de buurtbusvereniging of de buurtbusvereniging in oprichting aan dat ze in staat gesteld wordt een buurtbusproject uit te voeren.

Artikel 6.6 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt € 2.000,00.

Artikel 6.7 Prestatieverantwoording

De subsidieontvanger toont desgevraagd door middel van een notariële akte en een verklaring van de concessiehoudende vervoerder aan dat de activiteit is verricht en de buurtbusvereniging een buurtbusproject kan gaan uitvoeren.

§ 7 Instandhouding buurtbusverenigingen

Artikel 7.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor de instandhouding van de buurtbusvereniging.2. Subsidie, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een boekjaarsubsidie.3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot de uitvoering van een buurtbusproject.

Artikel 7.2 Doelgroep

Subsidie, als bedoeld in artikel 7.1, wordt uitsluitend verstrekt aan buurtbusverenigingen.

Artikel 7.3 Aanvraagperiode

In afwijking van artikel 1.8, eerste lid, kunnen aanvragen die betrekking hebben op een buurtbusproject dat in een lopend jaar start, het hele jaar worden ingediend.

Artikel 7.4 Aanvraagvereisten

In aanvulling op artikel 1.5, eerste lid, gaat de aanvraag voor subsidie vergezeld van:

  • a. een uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende de inschrijving van de buurtbusvereniging;

  • b. een opgave van het aantal buurtbusprojecten dat door de buurtbusvereniging wordt uitgevoerd;

  • c. de overeenkomst(en) die tussen de buurtbusvereniging en de concessiehoudende vervoerder(s) is (zijn) afgesloten ten behoeve van een buurtbusproject zoals bedoeld in onderdeel b.

Artikel 7.5 Subsidievereisten

Om voor subsidie, als bedoeld in artikel 7.1, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a. de buurtbusvereniging draagt zorg voor de uitvoering van een of meerdere buurtbusprojecten.

  • b. een buurtbusproject is erkend door Gedeputeerde Staten op grond van de Regeling Vaststelling Kenmerken en Startvoorwaarden Buurtbusprojecten provincie Zuid-Holland 2006.

Artikel 7.6 Subsidiehoogte

1. De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste € 4.750,00 per buurtbusproject per jaar (prijspeil 2013). Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast met de forfaitaire indexatie zoals deze wordt toegepast door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.2. In afwijking van het eerste lid wordt de hoogte van subsidie voor een periode van minder dan twaalf maanden berekend naar rato van het aantal maanden waarop de subsidie betrekking heeft.

Artikel 7.7 Prestatieverantwoording

De subsidieontvanger toont desgevraagd door middel van een activiteitenverslag en een verklaring van de concessiehoudende vervoerder aan dat de activiteiten zijn verricht.

§ 8 Toegankelijkheid bushaltelocaties

Artikel 8.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor het verbeteren van de toegankelijkheid van een bestaande bushaltelocatie.2. Subsidie, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot een groter aantal beter toegankelijke bushaltes.

Artikel 8.2 Doelgroep

Subsidie, als bedoeld in artikel 8.1, wordt uitsluitend verstrekt aan gemeenten en waterschappen.

Artikel 8.3 Aanvraagvereisten

In aanvulling op artikel 1.6, tweede lid, gaat de aanvraag voor subsidie vergezeld van:

  • a. een groslijst van de bushaltelocaties waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • b. een tijdsplanning met betrekking tot de realisatie;

  • c. een beschrijving of de halte een OV-knooppunt is of nabij een locatie waar een groter aandeel reizigers met een functiebeperking of oudere reizigers in- of uitstappen;

  • d. een kostenraming per bushaltelocatie.

Artikel 8.4 Weigeringsgronden

Subsidie, als bedoeld in artikel 8.1, wordt geweigerd indien het de aanleg van een nieuwe bushalte betreft.

Artikel 8.5 Subsidievereisten

Om voor subsidie, als bedoeld in artikel 8.1, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a. de bushaltelocatie wordt gebruikt voor regionaal openbaar vervoer waarvoor Gedeputeerde Staten op grond van artikel 20 van de Wet personenvervoer bevoegd zijn tot het verlenen, wijzigen of intrekken van de concessie.

  • b. de bushaltelocatie wordt aangepast conform de volgende specificaties:

    • - de hoogte perron: 18 cm;

    • - haltebreedte: minimaal 1,50 meter (tenzij dit fysiek onmogelijk is, dan kan worden volstaan met een bushaltebreedte van 1,0 meter);

    • - geleidelijnen met ribbelprofiel, als natuurlijke gidslijnen onvoldoende oriëntatie bieden;

    • - attentiemarkering, met noppenprofiel; en

    • - visuele blokmarkering perronrand.

Artikel 8.6 Niet subsidiabele kosten

De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:

  • a. de kosten van regulier onderhoud aan een bushaltelocatie;

  • b. het plaatsen en vervangen van een abri;

  • c. kosten van voorbereiding, administratie en toezicht.

Artikel 8.7 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 10.000,00 per bushaltelocatie, met dien verstande dat dit bedrag kan worden verhoogd met de kosten die samenhangen met het realiseren van een halte in R-net-vormgeving.

Artikel 8.8 Rangschikking

1. Indien de binnen de aanvraagperiode volledig ingediende subsidieaanvragen het totaal van het in het vastgestelde bestedingsplan voor de inrichting van bushaltelocaties beschikbaar gestelde bedrag te boven gaan, verdelen Gedeputeerde Staten het beschikbare bedrag naar rato over de bushaltelocaties waarvoor subsidie is aangevraagd.2. De in artikel 8.7 genoemde extra subsidie voor het realiseren van een halte in R-net-vormgeving kan slechts worden verleend indien er geen sprake is van naar rato verlenen als bedoeld in het eerste lid en er binnen het bestedingsplan voldoende middelen voor toegankelijkheid beschikbaar zijn.

Artikel 8.9 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Aan de subsidieontvanger worden de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a. de aanbesteding en gunning zijn afgerond in het jaar waarvoor de subsidie is verleend;

  • b. de realisatie van de toegankelijke halte vindt plaats uiterlijk binnen zes maanden na afloop van het jaar waarvoor subsidie is verleend;

  • c. de subsidieontvanger vult na realisatie van de toegankelijk gemaakte bushaltelocatie de haltescan in en voegt aan de haltescan de foto’s toe van de betreffende toegankelijk gemaakte bushaltelocatie.

Artikel 8.10 Prestatieverantwoording

1. Gemeenten verantwoorden een subsidie met toepassing van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.2. Waterschappen verantwoorden een subsidie als volgt:

  • a. bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont het waterschap desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag;

  • b. bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont het waterschap bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag;

  • c. De aanvraag tot subsidievaststelling van projecten met een subsidie van € 125.000,00 of meer bevat een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format.

3. Indien het eerste lid van toepassing is, beslissen Gedeputeerde Staten uiterlijk binnen 22 weken nadat het de jaarrekening van een gemeente of een regio heeft ontvangen van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 8.11 Bevoorschotting

1. Het voorschot bij gemeenten bedraagt maximaal 50% van het verleende bedrag.2. Het voorschot bij waterschappen bedraagt voor subsidies van € 25.000,00 en hoger maximaal 50% van het verleende bedrag.

§ 9 Sociale veiligheid

Artikel 9.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt aan activiteiten die zijn gericht op het sociaal veiliger maken van het openbaar vervoer.2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot meer veiligheid bij het reizen met het openbaar vervoer; zowel subjectief als objectief.

Artikel 9.2 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 9.1, wordt uitsluitend verstrekt aan concessiehouders en gemeenten.

Artikel 9.3 Aanvraagperiode

Aanvragen voor subsidie kunnen in afwijking van artikel 1.8, eerste lid, het hele jaar worden ingediend.

Artikel 9.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien de gevraagde activiteit al op grond van een verleende concessie dient te worden uitgevoerd.

Artikel 9.5 Aanvraagvereisten

In aanvulling op artikel 1.5, eerste lid, gaat de aanvraag voor subsidie vergezeld van:

  • a. een omschrijving van de te verwachten effecten van de voorgestelde activiteiten op de sociale veiligheid in het openbaar vervoer;

  • b. een planning;

  • c. een projectbegroting.

Artikel 9.6 Subsidievereisten

1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 9.1 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a. de activiteiten zijn gericht op het sociaal veiliger maken van:

    • - openbaar vervoer objecten die publiekelijk toegankelijk zijn zoals stations en haltes;

    • - het directe toegangsgebied zoals bestaande pleinen, straten en parkeerplaatsen, of

    • - bestaand en nieuw rijdend materieel;

  • b. de activiteiten hebben tot doel:

    • - het terugdringen van feitelijke incidenten;

    • - het vergroten van de pakkans van personen die de veiligheid verstoren, of

    • - het vergroten van het veiligheidsgevoel van reizigers.

2. Indien de subsidie wordt aangevraagd door een gemeente worden de activiteiten gecoördineerd door een platform voor sociale veiligheid.

Artikel 9.7 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen in ieder geval de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a. menselijk toezicht, vooral in de vorm van controle en service in of nabij voertuigen, stations en haltelocaties;

  • b. technische hulpmiddelen en ICT, zoals camera’s en meld- of communicatiesystemen en de aanschaf en ontwikkeling van bijbehorende ICT-systemen;

  • c. opleiding en training van rijdend, toezichthoudend en operationeel leidinggevend personeel ten behoeve van de sociale veiligheid;

  • d. aanpassingen van voertuig of omgeving;

  • e. voorlichting en communicatie gericht op breed publiek of specifieke doelgroepen en

  • f . samenwerkingsverbanden met onder andere politie, justitie, gemeentes en andere vervoerbedrijven.

Artikel 9.8 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag dat gereserveerd is voor de desbetreffende ontvanger in het Uitvoeringsprogramma sociale veiligheid openbaar vervoer 2010-2014 of een daarop volgend uitvoeringsprogramma.

Artikel 9.9 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.10 en 1.11 wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd binnen zes maanden na het tijdstip van subsidieverlening te beginnen met de uitvoering van het activiteiten.

Artikel 9.10 Prestatieverantwoording

1. Gemeenten verantwoorden een subsidie met toepassing van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.2. Een concessiehouder verantwoordt een subsidie als volgt:

  • a. bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal;

  • b. bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij het verzoek om subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal;

  • c. de aanvraag tot subsidievaststelling van projecten met een subsidie van € 125.000,00 of meer bevat een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format.

3. Indien het eerste lid van toepassing is, beslissen Gedeputeerde Staten uiterlijk binnen 22 weken nadat het de jaarrekening van een gemeente heeft ontvangen van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 9.11 Bevoorschotting

1. Het voorschot voor subsidies van € 25.000,00 en hoger bedraagt maximaal 80% van het verleende bedrag.2. Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.

§ 10 Mobiliteitsmanagement (Bedrijfsvervoer)

Artikel 10.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van bedrijfsvervoer.2. Subsidie, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot een stimulering voor werkgevers om hun werknemers bedrijfsvervoer aan te bieden.

Artikel 10.2 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 10.1 wordt uitsluitend verstrekt aan werkgevers.

Artikel 10.3 Weigeringsgronden

1. Subsidie kan worden geweigerd indien het bedrijfsvervoer een concurrerende werking heeft op voorzieningen voor lijngebonden en vraagafhankelijk openbaar vervoer.

2. Subsidie wordt geweigerd indien het aangevraagde subsidiebedrag minder dan € 5.000,00 bedraagt.

Artikel 10.4 Subsidievereisten 

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 10.1 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a. het bedrijfsvervoer wordt verzorgd door of in opdracht van één of meer werkgevers;

  • b. het bedrijfsvervoer is gericht op vervoer naar een werkplek in de provincie Zuid-Holland;

Artikel 10.5 Subsidiehoogte

1. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 1,30 per deelnemende werknemer per dag die een minimumreisafstand van vijf kilometer per rijrichting heeft, of € 1,80 per 100 reizigerskilometers.2. De maximale subsidiehoogte die voortvloeit uit het eerste lid wordt met 10% verlaagd voor ziekte en verlof.3. Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 5.000,00 wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 10.6 Verplichtingen van de subsidieontvanger

De subsidieontvanger heeft in ieder geval de verplichting het gebruik van het bedrijfsvervoer per dag en per werknemer bij te houden.

Artikel 10.7 Prestatieverantwoording

1. Een gemeente en een regio verantwoorden een subsidie als bedoeld in artikel 10.1 met toepassing van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.2. Een subsidieontvanger, die geen gemeente of regio is, verantwoordt een subsidie als volgt:

  • a. bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag dat inzicht verschaft omtrent het aantal verreden kilometers en vervoerde werknemers;

  • b. bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij het verzoek om subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door overzicht van middel van een activiteitenverslag;

  • c. de aanvraag tot subsidievaststelling van projecten met een subsidie van € 125.000,00 of meer bevat een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format.

4. Indien het eerste lid van toepassing is, beslissen Gedeputeerde Staten uiterlijk binnen 22 weken nadat het de jaarrekening van een gemeente of een regio heeft ontvangen van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 10.8 Bevoorschotting

Gedeputeerde Staten verlenen geen voorschot.

§ 11 Gedragsbeïnvloeding verkeersveiligheid

Artikel 11.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten op het gebied van gedragsbeïnvloeding verkeersveiligheid.2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, leiden tot verbetering van gedrag met betrekking tot verkeersveiligheid.

Artikel 11.2 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 11.1, wordt uitsluitend verstrekt aan regio’s.

Artikel 11.3 Subsidievereisten

1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 11.1 in aanmerking te komen, zijn de activiteiten gericht op:

  • a. planvorming;

  • b. onderzoek en evaluatie;

  • c. educatie en training;

  • d. communicatie en publiciteit;

  • e. het realiseren van kleine gedragsgerelateerde verkeersmaatregelen;

  • f. het instandhouden van een RPV.

2. In aanvulling op het eerste lid, onderdeel c komen personenautorijvaardigheidstrainingen voor personen van zestig jaar en ouder ('broemcursussen’) alleen voor subsidie in aanmerking indien de deelnemers aanwijsbaar een eigen bijdrage betalen.

Artikel 11.4 Niet subsidiabele kosten

1. In aanvulling op artikel 1.4 komen kosten niet voor subsidie in aanmerking indien zij samenhangen met:

  • a. algemene bestuurslasten, als ambtenarensalarissen en kantoorinventaris;

  • b. kosten die redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers kunnen worden gebracht;

  • c. opleidingskosten voor het leren berijden van scootmobielen en e-bikes;

  • d. opleidingskosten voor het leren berijden van fietsen door personen van zestig jaar en ouder;

  • e. activiteiten op het gebied van educatie en training van 0-4 jarigen.

2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, komen de daarin genoemde kosten wel voor subsidie in aanmerking indien zij betrekking hebben op een activiteit als bedoeld in artikel 11.3, eerste lid, onderdeel f.

Artikel 11.5 Subsidiehoogte

1. De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.2. In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten voor activiteiten die voldoen aan het vereiste genoemd in artikel 11.3, eerste lid, onder c, die zijn gericht op 4-25 jarigen, een subsidie verlenen van ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten.3. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid bedraagt de subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 11.3, eerste lid, onder e, maximaal € 12.500,00.4. In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten als het een activiteit betreft waarbij het ROV-ZH adviseert om extra stimulering een hoger subsidiepercentage hanteren.5. In afwijking van het eerste lid en artikel 1.9, derde lid, onderdeel a verstrekken Gedeputeerde Staten voor activiteiten als bedoeld in artikel 11.3, eerste lid, onderdeel f een bedrag van ten hoogste € 5.000,00 per jaar.

Artikel 11.6 Subsidievaststelling

1. Regio’s verantwoorden een subsidie met toepassing van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.2. Gedeputeerde Staten beslissen uiterlijk binnen 22 weken nadat het de jaarrekening van een regio heeft ontvangen van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 11.7 Bevoorschotting

1. Het voorschot voor subsidies bedraagt ten hoogste 80% van het verleende bedrag.2. In afwijking van het eerste lid bedraagt het jaarlijkse voorschot voor activiteiten, als bedoeld in artikel 11.3, eerste lid, onderdeel f, 100% van het verleende bedrag.3. In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten indien bijzondere omstandigheden naar hun oordeel daartoe aanleiding geven, voorschotten verstrekken tot 100% van het verleende bedrag.4. Gedeputeerde Staten kunnen de voorschotten in meer dan één termijn verstrekken.

§ 12 Veerprojecten

Artikel 12.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor een veerproject.2. Subsidie, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot een nieuwe of een gerenoveerde veerpont.

Artikel 12.2 Doelgroep

Subsidie, als bedoeld in artikel 12.1, wordt uitsluitend verstrekt aan veerexploitanten.

Artikel 12.3 Aanvraagperiode

Aanvragen voor subsidie kunnen in afwijking van artikel 1.8, eerste lid, het hele jaar worden ingediend.

Artikel 12.4 Weigeringsgronden

Subsidie, als bedoeld in artikel 12.1 wordt geweigerd indien:

  • a. de financiële middelen van de verenvoorziening (Verenfonds) zijn uitgeput of door inwilliging van het verzoek de beschikbare financiële middelen worden overschreden;

  • b. blijkt dat de exploitatie financieel toereikend is, zodat de subsidieontvanger in staat is om zelf een veerproject uit te voeren;

  • c. de veerpont korter dan drie maanden per jaar of minder dan 56 uur per week vaart;

  • d. aannemelijk is dat de veerdienst waarvoor de veerpont is bestemd binnen vijf jaar zal worden beëindigd.

Artikel 12.5 Aanvraagvereisten

In aanvulling op artikel 1.5, eerste lid, gaat de aanvraag voor subsidie zoals bedoeld in artikel 12.1 vergezeld van:

  • a. een dienstregeling;

  • b. een oordeel van een door de Inspectie van Verkeer en Waterstaat erkende deskundige, met een beschrijving van de economisch-technische staat van de veerpont;

  • c. een balans en exploitatierekening over de laatste drie jaren, vergezeld van een controleverklaring;

  • d. een sluitend financieringsplan voor het veerproject, waarin ook eventuele bijdragen van andere bestuursorganen dan de provincie Zuid-Holland zijn gespecificeerd;

  • e. een offerte van een nieuwe veerpont met een gespecificeerde beschrijving of het bestek van de nieuwe veerpont of een offerte van de revisie van de bestaande veerpont met een gespecificeerde beschrijving of het bestek van de uit te voeren revisiewerkzaamheden;

  • f. een verklaring van de exploitant dat de post afschrijving van de nieuwe of gereviseerde veerpont deel zal uitmaken van de toekomstige exploitatie;

  • g. een beschrijving van het maatschappelijk nut en noodzaak van de veerpont.

Artikel 12.6 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 12.1 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a. de veerpont wordt ingezet voor één of meerdere veerdiensten die worden uitgevoerd binnen de provincie Zuid-Holland of voor provinciegrensoverschrijdende veerdiensten met de provincie Zuid-Holland;

  • b. de veerexploitant is financieel niet in staat is het veerproject zelfstandig financieel uit te voeren;

  • c. uit een onderzoeksrapport met betrekking tot de economisch-technische staat van de veerpont dat in opdracht van de veerexploitant is opgesteld door een door de Inspectie van Verkeer en Waterstaat erkende deskundige, blijkt dat het veerproject economisch- technisch en financieel verantwoord is.

Artikel 12.7 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 12.1 bedraagt:

  • a. voor een nieuw autoveer 50% van de aanschafprijs exclusief BTW, zoals genoemd in de offerte, tot een maximum van € 1.000.000,00;

  • b. voor de revisie van een autoveer 100% van de totale kosten, zoals genoemd in de offerte, tot een maximum van € 1.000.000,00;

  • c. voor een nieuw voet- en fietsveer 50% van de aanschafprijs exclusief BTW, zoals genoemd in de offerte, maximaal tot een bedrag van € 200.000,00;

  • d. voor de revisie van een voet- en fietsveer 100% van de totale kosten, zoals genoemd in de offerte, maximaal tot een bedrag van € 200.000,00;

Artikel 12.8 Rangschikking

1. Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.2. Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.3. Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 12.9 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.10 en 1.11 worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a. de subsidieontvanger toont door middel van een overeenkomst aan dat opdracht is gegeven voor het kopen van een nieuwe veerpont of de renovatie van een bestaande veerpont;

  • b. de subsidieontvanger exploiteert de nieuwe of gerenoveerde veerpont minimaal vijf jaar in de provincie Zuid-Holland.

Artikel 12.10 Prestatieverantwoording

1. Bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont de subsidieontvanger desgevraagd door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal aan dat de activiteiten zijn verricht.2. Bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal aan dat de activiteiten zijn verricht.3. Bij een subsidie van € 125.000,00 of meer gaat de aanvraag tot subsidievaststelling naast een activiteitenverslag en beeldmateriaal vergezeld van een controleverklaring.

Artikel 12.11 Bevoorschotting en betaling

1. Gedeputeerde Staten kunnen een voorschot verstrekken tot ten hoogste 80% van het verleende bedrag.2. Gedeputeerde Staten kunnen uitsluitend indien bijzondere omstandigheden naar hun oordeel daartoe aanleiding geven, voorschotten verstrekken tot 100% van het verleende bedrag.3. Gedeputeerde Staten kunnen de voorschotten in meer dan één termijn verstrekken.

§ 13 Veerinfrastructuuur

Artikel 13.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor het verrichten van werkzaamheden aan de veerinfrastructuur.2. Subsidie, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot verbetering van de openbaar toegankelijke veerinfrastuctuur.

Artikel 13.2 Doelgroep

Subsidie, als bedoeld in artikel 13.1, wordt uitsluitend verstrekt aan veerexploitanten, wegbeheerders en de eigenaren van veerstoepen en toevoerwegen tot veerstoepen.

Artikel 13.3 Aanvraagperiode

Aanvragen voor subsidie kunnen in afwijking van artikel 1.8, eerste lid, het hele jaar worden ingediend.

Artikel 13.4 Weigeringsgronden

Subsidie als bedoeld in artikel 13.1 wordt geweigerd indien:

  • a. de financiële middelen van de verenvoorziening (Verenfonds) zijn uitgeput of door inwilliging van het verzoek de beschikbare financiële middelen worden overschreden;

  • b. aannemelijk is dat de veerdienst waarvoor de veerinfrastructuur is bestemd binnen vijf jaar zal worden beëindigd.

Artikel 13.5 Aanvraagvereisten

In aanvulling op artikel 1.5, eerste lid, gaat de aanvraag voor subsidie zoals bedoeld in artikel 13.1 vergezeld van:

  • a. een beschrijving van het veerinfrastructuurproject;

  • b. een planning, inclusief de datum van ingebruikname;

  • c. een sluitend financieringsplan voor het veerinfrastructuurproject, waarin ook eventuele bijdragen van derden worden zijn gespecificeerd en aangetoond;

  • d. een verklaring van de subsidieaanvrager dat de posten afschrijving en beheer en onderhoud van de veerinfrastructuur deel zullen uitmaken van de begroting.

Artikel 13.6 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 13.1 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a. het gaat om veerinfrastructuur ten behoeve van veerdiensten die worden uitgevoerd in de provincie Zuid-Holland;

  • b. het project voldoet aan eisen van soberheid en doelmatigheid;

  • c. het project voldoet aan het verbeteren van de inrichting van de veerinfrastructuur;

Artikel 13.7 Subsidiehoogte

1. De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 13.1 bedraagt 80% van de subsidiabele kosten, tot een maximumbedrag van € 200.000,00.2. Onverminderd het eerste lid, kunnen Gedeputeerde Staten indien de beschikbare middelen dit toelaten, in uitzonderlijke gevallen besluiten om voor een veerinfrastructuurproject een hoger percentage vast te stellen.

Artikel 13.8 Rangschikking

1. Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.2. Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.3. Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 13.9 Bevoorschotting

1. Gedeputeerde Staten kunnen een voorschot verstrekken tot ten hoogste 80% van het verleende bedrag.2. Gedeputeerde Staten kunnen uitsluitend indien bijzondere omstandigheden naar hun oordeel daartoe aanleiding geven, voorschotten verstrekken tot 100% van het verleende bedrag.3. Gedeputeerde Staten kunnen de voorschotten in meer dan één termijn verstrekken.

Artikel 13.10 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.10 en 1.11 worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a. de subsidieontvanger realiseert het veerinfrastructuurproject uiterlijk binnen twee jaar na subsidieverlening;

  • b. de veerinfrastructuur, waarvoor subsidie is verleend, wordt ten minste vijf jaar in stand gehouden.

Artikel 13.11 Prestatieverantwoording

1. Een gemeente verantwoordt een subsidie als bedoeld in artikel 13.1 met toepassing van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.2. Een subsidieontvanger die geen gemeente is verantwoordt een subsidie als bedoeld in artikel 13.1, als volgt:

  • a. bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal;

  • b. bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij het verzoek om subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal;

  • c. de aanvraag tot subsidievaststelling van projecten met een subsidie van € 125.000,00 of meer bevat een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format.

3. Indien het eerste lid van toepassing is, beslissen Gedeputeerde Staten uiterlijk binnen 22 weken nadat het de jaarrekening van een gemeente of een regio heeft ontvangen van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

§ 14 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 14.1 Intrekking

De Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer Zuid-Holland 2012 wordt ingetrokken.

Artikel 14.2 Overgangsrecht

De Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer Zuid-Holland 2012, zoals die luidde op dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze regeling, blijft van kracht voor subsidies die voor die datum zijn aangevraagd.

Artikel 14.3 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2013.

Artikel 14.4 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer Zuid-Holland 2013.

Ondertekening

Den Haag, 18 juni 2013. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, J. FRANSSEN, voorzitter MW. DRS. J.A.M. HILGERSOM, secretaris 

Bijlage behorend bij de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer Zuid-Holland 2013

Bijlage 1 Subsidiabele verkeersveiligheidsprojecten

 

Algemene toelichting  

Door middel van de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer Zuid-Holland 2013 (BDU) wordt de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer 2012, in verband met de invoering van het uniform subsidiekader (USK) integraal herzien. Het USK is gebaseerd op de uitgangspunten: proportionaliteit, sturing op prestaties en hoofdlijnen, uniformering en vereenvoudiging en verantwoord vertrouwen. De administratieve lasten voor burgers, bedrijven, instellingen en de uitvoeringslasten voor de overheid worden door deze vereenvoudiging fors teruggedrongen.

Tabel BDU 2013

 

Er is voor gekozen om deze regeling niet onder de Algemene subsidieverordening te laten vallen. De reden hiervoor is dat op grond van de Wet BDU verkeer en vervoer en de Wet personenvervoer 2000 Gedeputeerde Staten zelf een medebewindstaak hebben gekregen voor het verstrekken van subsidies op grond van deze wetten en deze bevoegdheid nader invullen met deze uitvoeringsregeling. De Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer 2013 (BDU) bevat het juridisch kader ter uitvoering van de Wet BDU verkeer en vervoer. De doelstelling van de regeling is het realiseren van het verkeer- en vervoerbeleid op regionaal niveau in samenhang met het beleid op landelijk niveau. De onderdelen van het regionaal beleid die onderdeel uitmaken van de regeling worden hieronder beschreven.  

1. Infrastructurele projecten Een deel van de door het Rijk ontvangen BDU kan beschikbaar worden gesteld voor regionale infraprojecten. Dit omvat alle infraprojecten, ook de projecten tot aanpassing van infrastructuur om de verkeersveiligheid te verbeteren (duurzaam veiligheid). Paragraaf 2 bevat de juridische basis om voor infraprojecten subsidie te verlenen aan individuele gemeenten, waterschappen en samenwerkingsverbanden. De regio meldt de projecten aan. De regio prioriteert, in samenspraak met de in de regio liggende wegbeherende gemeenten en waterschappen, welke projecten in aanmerking moeten komen voor subsidie. Ook doet de regio een voorstel hoe hoog de BDU-bijdrage per project is. De regio mag, bij de verdeling van de haar toekomende BDU-middelen, zelf bepalen of deze middelen voor regionale infraprojecten danwel duurzaam veiligprojecten worden aangewend. De regio is verantwoordelijk voor een correcte aanmelding van projecten. Aan het feit dat projecten in het bestedingsplan BDU zijn opgenomen, kunnen subsidieaanvragers geen rechten ontlenen.

2. Regionaal openbaar vervoer over weg en spoor De provincie Zuid-Holland is op grond van artikel 20, tweede lid van de Wet personenvervoer 2000 het bevoegd gezag voor het verlenen van OV concessies binnen de provincie. Het betreft OV per bus en trein. Een concessie wordt verleend voor meerdere jaren. Ieder jaar wordt door de concessieverlener (provincie) de exploitatiebijdrage verstrekt aan de concessiehouder (vervoerder). Paragraaf 3 bevat hiertoe de juridische basis.

3. Regionaal openbaar vervoer over water Volgens artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000 kan passagiervervoer over water worden omschreven als een voor een ieder openstaand personenvervoer dat volgens een dienstregeling personen per passagierschip vervoerd. Ieder jaar wordt door de provincie de exploitatiebijdrage verstrekt aan de vervoerder. Paragraaf 4 bevat hiertoe de juridische basis.

4. Collectief vraagafhankelijk vervoer Het vraagafhankelijk doelgroepenvervoer kent verschillende vormen. De provincie is verantwoordelijk voor het zogenaamde Collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV). De provinciale rol beperkt zich bij deze vervoersvorm tot de openbaar vervoer component. Het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer wordt, zoals uit de toelichting op artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000 blijkt, door middel van overeenkomsten geregeld. Voor de subsidieverlening wordt deze regeling gevolgd. Vele subsidieverplichtingen worden in de overeenkomst opgenomen omdat dit de vorm is die op grond van de wet gekozen moet worden.

5. Oprichting en instandhouding buurtbusverenigingen Buurtbussenverenigingen rijden busroutes met een vaste dienstregeling, waarbij de busjes bestuurd worden door vrijwilligers. Het materieel wordt ter beschikking gesteld door de vervoerder, die hiervoor een bijdrage van de provincie ontvangt. De buurtbusvereniging ontvangt ook een bijdrage van de provincie, voor het in stand houden van de vereniging. Nieuw is de mogelijkheid om eenmalig subsidie aan te vragen voor de oprichting van een nieuwe buurtbus. Vrijwilligers hoeven niet langer te wachten tot zij een boekjaarsubsidie kunnen aanvragen en deze ook uitgekeerd krijgen, maar worden in staat gesteld om al gedurende het lopende jaar voor hun initiële kosten € 2.000,00 vergoed te krijgen. De subsidies voor de oprichting en instandhouding van buurtbusverenigingen kunnen gelet op de hiermee gemoeide bedragen en rekeninghoudend met het USK direct worden vastgesteld zonder verlening. Voor de controle op misbruik en oneigenlijk gebruik zullen na afloop van de activiteit of het boekjaar waarvoor de subsidie is verstrekt, steeksproefsgewijs controles worden uitgevoerd. Gelet op de nauwe beleidsmatige betrokkenheid van de provincie bij het openbaar vervoer lijkt er hierbij sprake te zijn van een laag risico.

6. Toegankelijkheid bushaltelocaties Het streven van de provincie is om zo veel mogelijk bushaltes toegankelijk te maken voor minder validen. Het betreft zowel bushaltes naast provinciale wegen als bushaltes aan wegen waarvoor gemeenten of waterschappen wegbeheerder zijn. Voor het toegankelijk maken van een halte aan een gemeentelijke weg, kan een gemeente subsidie aanvragen. Voor een volledige beschrijving van het provinciale beleid met betrekking tot toegankelijkheid, wordt verwezen naar het “Halteplan provincie Zuid-Holland 2006-2015”. De regeling biedt onder andere de mogelijkheid om aanvullend op de subsidie voor het toegankelijk maken van de bushalte een extra bijdrage te verkrijgen voor het in Rnet vormgeving aanleggen van de halte. De Rnet vormgeving gaat uit van een productformule waar, naast de voertuigen, ook de haltes aan moeten voldoen, zoals een gestandaardiseerde en modulair opgebouwde abri.

7. Sociale veiligheid Sociale veiligheid betreft in dit kader de bescherming of het zich beschermd voelen tegen gevaar dat veroorzaakt wordt door of dreigt van de kant van menselijk handelen in het openbaar vervoer. Vervoerders nemen maatregelen om de sociale veiligheid te vergroten. Hiervoor kunnen ze subsidie aanvragen op basis van paragraaf 9. Verwezen wordt naar het Uitvoeringsprogramma Sociale Veiligheid 2010-2014 waarin de doelstellingen van de provincie staan beschreven en de activiteiten waarop ingezet kan worden door de subsidiegerechtigden.

8. Mobiliteitsmanagement Mobiliteitsmanagement heeft tot doel om alternatieven te stimuleren voor solistisch autogebruik om zo een bijdrage te leveren aan een betere bereikbaarheid en een beter milieu. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de modaliteiten auto, openbaar vervoer en fiets. Maar mobiliteitsmanagement gaat niet alleen meer over mobiliteit. Het gaat ook over anders werken en anders communiceren. Ook bedrijfsvervoer, het vervoeren werknemers door bedrijven zelf daar waar geen goed openbaar vervoer aanwezig is, maakt onderdeel uit van mobiliteitsmanagement.

9. Gedragsbeïnvloeding verkeersveiligheid Samen met de Regionale Projectgroepen Verkeersveiligheid (RPV) buiten de kaderwetgebieden Haaglanden en Rotterdam wordt door de provincie gestreefd naar een structurele, praktische en effectieve gedragsbeïnvloeding in Zuid-Holland. Een groot aantal activiteiten is op grond van paragraaf 11 subsidiabel. Op basis van deze regeling is het niet mogelijk om provinciale subsidie te krijgen voor: de leeftijdsgroep 0 – 4 jaar en voor cursussen voor het leren berijden van scootmobielen, fietsen en e-bikes. Het indienen van regionale en locale activiteiten of projecten op het gebied van gedragsbeïnvloeding zijn alleen mogelijk via de RPV’s binnen het regiegebied van de provincie Zuid-Holland. Verkeersveiligheidheidspartners binnen een regio dienen hun activiteiten of projecten bij de RPV aan te melden.

10. Veerprojecten en veerinfrastructuurprojecten De provincie stelt veerexploitanten in staat om subsidie aan te vragen voor de renovatie van een veerpont dan wel nieuwbouw van een veerpont. Zowel aan wegbeheerders, veerexploitanten als eigenaren van veerstoepen en toevoerwegen tot veerstoepen wordt de mogelijkheid geboden om subsidie aan te vragen om de infrastructuur rond een veerpont te renoveren. Met de renovatie van zowel de veerponten als de veerinfrastructuur worden de ontsluiting van gebieden bij waterwegen gewaarborgd.  

Artikelsgewijze toelichting  

§ 1 Algemene bepalingen

Het artikel geeft een opsomming en definiëring van alle veel voorkomende begrippen in de verschillende paragrafen in de regeling. Er is met het oog op de eenduidigheid van de regelgeving binnen de provincie ervoor gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de algemene bepalingen van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013. Sub d: op grond van de Wet BDU verkeer en vervoer heeft Gedeputeerde Staten de bevoegdheid gekregen om een bestedingsplan op te stellen. Het bestedingsplan heeft de functie van een begroting. Door het instellen van een subsidieplafond wordt recht gedaan aan de rechtszekerheid van subsidieaanvragers als aan de begrotingsdiscipline. Sub e: subsidie voor bedrijfsvervoer kan zowel door privaatrechtelijke- als publiekrechtelijke rechtspersonen worden aangevraagd. Sub f: de begrotingssubsidie wordt onder andere gebruikt als de regeling voor specifieke rechtspersonen is bedoeld. Sub g: volgens de Memorie van Toelichting bij de Wet BDU verkeer en vervoer heeft een bestedingsplan een indicatief karakter en geen rechtsgevolgen door derden. Dat houdt in dat aan het bestedingsplan geen rechten of verplichtingen kunnen worden ontleend. Het heeft het karakter van een rijksbegroting waar ook geen rechten en verplichtingen aan kunnen worden ontleend. Sub m: gaat hierbij om een recht dat anderen uitsluit om openbaar vervoer te verrichten in een bepaald gebied gedurende een bepaald tijdvak. Sub p: Gedeputeerde Staten stemt in met de gebiedsprofielen. Een gebiedsprofiel is door de regio’s opgesteld, in samenspraak met de gemeenten/waterschappen, Rijkswaterstaat en de provincie Zuid-Holland. Sub bb: op grond van artikel 2, sub a, van de Wet BDU verkeer en vervoer is het mogelijk om geld te verstrekken aan een samenwerkingsverband van binnen de provincie liggende gemeenten welke buiten een samenwerkingsgebied liggen. Sub hh: Regionale Projectgroep Verkeersveiligheid (RPV) is een samenwerkingsverband dat zich specifiek op de verkeersveiligheid richt in de betreffende regio. Over het algemeen komen de indeling van de regio’s overeen met die van de RPV’s. Sub rr: de visie Ruimte en Mobiliteit wordt gezien als opvolger van het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan 2002 – 2020. De beleidsvisie wordt conform de huidige planwet Verkeer en Vervoer opgesteld. Dit betekent dat de essentiële onderdelen van het rijksbeleid, zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, in de beleidsvisie zijn opgenomen.Deze bepaling geeft de specifieke onderdelen aan waar subsidie voor kan worden aangevraagd.In het vijfde lid wordt de mogelijkheid genoemd om een incidentele subsidie te verstrekken voor activiteiten waar deze regeling niet in voorziet. Dit artikel sluit aan op het bepaalde in artikel 4:23, derde lid, sub d, Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voorwaarde voor het verlenen van een incidentele subsidie is wel dat er voldoende gelden binnen de vrije ruimte in de Brede doeluitkering beschikbaar zijn en dat de te subsidiëren activiteit past binnen de kaders zoals Provinciale Staten deze hebben vastgesteld in het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan 2002 – 2020 of de visie Ruimte & Mobiliteit. De subsidie mag voor ten hoogste vier jaar worden verstrekt. In het zesde lid wordt de mogelijkheid genoemd om een incidentele subsidie te verstrekken met gelden die door het Rijk beschikbaar zijn gesteld speciaal voor een bepaald programma of een bepaald project, echter wel onder de voorwaarde dat deze regeling niet voorziet in de betreffende activiteiten. Ook dit artikel sluit aan op het bepaalde in artikel 4:23, derde lid, sub d, Awb. De subsidie mag voor ten hoogste vier jaar worden verstrekt.Deze bepaling is opgenomen naar aanleiding van artikel 4:58 Awb.  

§ 2 Infrastructurele projecten

Artikel 2.5 In het derde lid is verwoord dat Gedeputeerde Staten de reservering in het vastgestelde bestedingsplan voor het project intrekken. De reservering wordt in elk geval ingetrokken als de subsidieaanvraag vóór 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitvoeringsjaar niet volledig is ingediend. Artikel 2.6 Een uitzondering op de weigeringsgrond zoals genoemd in het eerste lid van dit artikel, wordt gemaakt voor de projecten die als vrijvalprojecten kunnen worden aangemerkt aangezien de BDU middelen voor dit soort projecten pas beschikbaar komen nadat een eerder in een vastgesteld Bestedingsplan opgenomen project is komen te vervallen. Het vrijvalproject is veelal niet eerder als (reserve)project in een Bestedingsplan opgenomen geweest. Teneinde het herprioriteren van vrijvallende BDU-middelen niet tegen te gaan, is het tweede lid in artikel 2.6 opgenomen. Artikel 2.8 Bij kosten die ten laste van andere kostendragers kunnen worden gebracht, kan worden gedacht aan reeds toegezegde bijdragen van derden of projectkosten die, op grond van sober- en doelmatigheid, niet in aanmerking komen voor subsidie. Te denken valt hierbij aan kosten die een direct gevolg zijn van een ander project of van bovenmatige eisen niet direct gerelateerd aan de functionaliteit van de betrokken infrastructuur, zoals architectuur of ruimtelijke uitstraling. Bij kosten die zijn toe te rekenen aan achterstallig onderhoud, kan worden gedacht aan kosten die moeten worden gemaakt om wegdek of riolering te herstellen doordat er onvoldoende onderhoud in het verleden heeft plaatsgevonden. Ook de kosten van algemeen bestuurlijke aard komen niet voor subsidie in aanmerking aangezien zij buiten de definitie vallen van het verkeer- en vervoerbeleid. Deze worden van oudsher reeds vanuit andere middelen gedekt. Artikel 2.10 Dit artikel verschaft onder meer de titel om onder voorwaarden een verleende beschikking in te trekken. Dit kan indien een project niet doorgaat of aanbesteding en gunning van het werk nog niet hebben plaatsgevonden binnen zes maanden. Uitzondering hierop kan worden gemaakt indien de wegbeheerder tijdig de vertraging schriftelijk heeft gemeld en een onderbouwing wordt gegeven van de oorzaken van de vertraging en waarom deze niet te voorzien waren op het moment dat de aanvraag werd ingediend. Indien een project niet doorgaat of een subsidie voor een project lager wordt vastgesteld, kan het daarvoor gereserveerde of vrijvallende bedrag worden toegekend aan een bestaand project, reserveproject danwel een project dat niet eerder in een vastgesteld bestedingsplan opgenomen is geweest. Aangezien het bedrag dat is vrijgevallen reeds eerder in een vastgesteld bestedingsplan aan een regio is toebedeeld, wordt het een regio geheel vrijgelaten om te bepalen aan welk soort van de bovengenoemde projecten het vrijgevallen bedrag wordt toegewezen. Artikel 2.11 De bewaking van de voortgang van het project is belangrijk in die zin dat als er geen activiteiten worden uitgevoerd ten behoeve van de realisatie van het project, de subsidieverlening op grond van artikel 4:48 Awb ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd kan worden. Artikel 2.12 Gemeenten en samenwerkingsverbanden die subsidie op grond van deze regeling ontvangen verantwoorden de subsidie jaarlijks in één keer in de SiSa-bijlage (Single information, single audit) bij hun jaarrekening. Voor de overige ontvangers geldt de wijze van vaststelling zoals genoemd in het tweede lid van dit artikel.

§ 3 Regionaal openbaar vervoer over weg en spoor

Artikel 3.1 Subsidie op grond van dit artikel wordt verleend voor de duur van de concessie. In artikel 22 van de Wet personenvervoer 2000 is aan concessieverleners de bevoegdheid gegeven om subsidie voor openbaar vervoer te verstrekken. Artikel 3.3 Subsidie op grond van dit artikel wordt geweigerd als de concessie bij de desbetreffende activiteit niet de mogelijkheid van subsidiëring vermeld. Artikel 3.4 De subsidiehoogte kan jaarlijks worden geïndexeerd conform de voorschriften uit de concessiebeschikking danwel hetgeen hierover is opgenomen in het programma van eisen. De hoogte van de exploitatiebijdrage is in de concessie vermeld.

§ 4 Regionaal openbaar vervoer over water

Artikel 4.1 Dit artikel vormt de basis om jaarlijks een boekjaarsubsidie te verlenen aan vervoerders die het passagiervervoer over water mogelijk maken. Artikel 4.5 De subsidiehoogte kan jaarlijks worden geïndexeerd conform de voorschriften uit de overeenkomst. De hoogte van de exploitatiebijdrage is in de overeenkomst vermeld.

§ 5 Collectief Vraagafhankelijk Vervoer

Artikel 5.1 Dit artikel vormt de basis om jaarlijks subsidie te verlenen aan die instanties die het vervoer rondom het collectief vraagafhankelijk vervoer mogelijk maken. Hierbij kan worden gedacht aan de Stichtingen die het CVV-vervoer voor de Hopper-systemen danwel de samenwerkingsorganen die de Regiotaxisystemen verzorgen. Het collectief vraagafhankelijk vervoer wordt conform artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000 door middel van overeenkomsten geregeld. Artikel 5.4 Met betrekking tot de aanvraag om subsidie is bepaald dat, in afwijking van artikel 1.6 van deze regeling, een daartoe ingediende begroting als aanvraag voor subsidie geldt. Hiermee wordt aangesloten bij de bestaande praktijk. Artikel 5.5 Dit artikel geeft de kostensoorten weer die de grondslag vormen om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. In de overeenkomst die subsidieontvanger met de vervoerder heeft gesloten, zijn de kosten opgenomen die als exploitatiekosten zijn aan te merken. In de samenwerkingsovereenkomst die de subsidieontvanger met de provincie heeft gesloten is meestal een vast bedrag voor de instandhouding van de stichting danwel regio (samenwerkingsverband) vastgelegd. Deze kosten zijn als beheerskosten aan te merken.

§ 6 Oprichting buurtbusverenigingen

Artikel 6.1 Gedeputeerde Staten beogen met de toekenning van de eenmalige subsidie voor buurtbusverenigingen of buurtbusverenigingen in oprichting het opstarten van de vereniging te vergemakkelijken en te versnellen. Artikel 6.2 Buurtbusverenigingen kunnen deze subsidie zowel net voor als net na hun feitelijke oprichting aanvragen. Daarom is zowel de buurtbusvereniging als de buurtbusvereniging in oprichting benoemd als doelgroep. De weigeringsgrond zoals genoemd in artikel 1.9, tweede lid, onder c is hier, voor wat betreft de buurtbusverenigingen die al zijn opgericht, niet van toepassing. Artikel 6.3 De algemene termijn in deze regeling voor het indienen van een aanvraag om subsidie is 1 oktober voorafgaand aan het jaar waar de aanvraag betrekking op heeft. Dit artikel biedt de mogelijkheid om op ieder willekeurig moment in een jaar een aanvraag om subsidie in te dienen. Artikel 6.4 Omdat niet alleen een buurtbusvereniging een subsidie kan aanvragen, maar ook een buurtbusvereniging in oprichting, moet misbruik van de subsidie zoveel mogelijk worden voorkomen. Het feit dat de buurtbusvereniging of buurtbusvereniging in oprichting met de concessiehouder in contact treedt over het buurtbusproject en dat de concessiehouder bevestigt dat het in de lijn der verwachting ligt dat er een contract wordt afgesloten, bevestigt dat de intentie en capaciteiten goed zijn. Daarnaast is van belang dat ook de betrokken provinciale concessiebeheer bevestigt dat er serieuze contacten met de buurtbusvereniging of buurtbusvereniging in oprichting zijn. In de praktijk kan het gaan om een telefonische of schriftelijke bevestiging van de vervoerder die aangeeft dat zij inschat dat de buurtbusvereniging of buurtbusvereniging in oprichting de intentie en de capaciteiten heeft om het buurtbusproject ook daadwerkelijk uit te voeren. Deze werkwijze geeft voldoende zekerheid dat de subsidie ook aangewend zal worden voor het doel waarvoor ze bedoeld is. Artikel 6.5 De vervoerder stelt materiaal (de buurtbusjes) ter beschikking aan een buurtbusvereniging. Net als in artikel 6.4 bevestigt de vervoerder dat het in de lijn der verwachting ligt er een contract wordt afgesloten. Bovenstaande hoeft overigens niet te betekenen dat de buurtbusvereniging ook daadwerkelijk een buurtbusproject gaat rijden. Er kunnen altijd organisatorische, verkeerskundige, politiek-bestuurlijke of andere redenen zijn die verhinderen dat het buurtbusproject uiteindelijk zijn doorgang vindt.

§ 7 Instandhouding buurtbusverenigingen

Artikel 7.1 De buurtbusvereniging bestaat uit vrijwilligers die chauffeursdiensten organiseren en uitvoeren. De uitwerking van de taken van de vrijwilligers staan in de overeenkomst die met vervoerders is afgesloten. Artikel 7.3 De algemene regel geeft aan dat de mogelijkheid om voor subsidie in aanmerking te komen alleen bestaat als voor 1 oktober voorafgaand aan het jaar waar de aanvraag betrekking op heeft, een aanvraag wordt ingediend. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om, indien sprake is van een nieuw buurtbusproject, een subsidie aan te vragen op ieder moment binnen een kalenderjaar. Op een bestaand buurtbusproject blijft de algemene regel van toepassing dat een aanvraag moet worden ingediend voor 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de activiteiten worden uitgevoerd. Artikel 7.4 De concessiehouder krijgt subsidie voor de exploitatie van de buurtbus. Hij sluit met de buurtbusvereniging een overeenkomst af ten behoeve van de exploitatie. De subsidieaanvrager dient een uittreksel van de Kamer van Koophandel bij de aanvraag in te dienen. De subsidieaanvrager kan volstaan met het eenmalig indienen van dit uittreksel bij de eerste aanvraag om subsidie. Artikel 7.5 In de regeling Vaststelling Kenmerken en Startvoorwaarden Buurtbusprojecten provincie Zuid-Holland 2006 zoals deze door Gedeputeerde Staten met ingang van 1 juli 2006 is vastgesteld, zijn de voorwaarden opgenomen waar een buurtbusproject aan moet voldoen om door Gedeputeerde Staten erkend te worden.

§ 8 Toegankelijkheid bushaltelocaties

Artikel 8.1 Dit artikel is primair bedoeld voor het verbeteren van de toegankelijkheid van bestaande bushaltelocaties. Artikel 8.5 Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu zijn richtlijnen gegeven waar een toegankelijke bushalte minimaal aan moet voldoen. Naast de verplichtingen zoals in dit artikel opgenomen, worden nog een aanbeveling aan een subsidieontvanger in de subsidiebeschikking meegegeven te weten: - de inrichting van de halte is zodanig dat het mogelijk is de afstand tussen bushalte en voertuig te beperken tot: horizontaal aanbevolen maximum 5 cm; verticaal aanbevolen maximum 5 cm; Artikel 8.7 De Rnet vormgeving gaat uit van een productformule waar, naast de voertuigen, ook de haltes aan moeten voldoen zoals een gestandaardiseerde en modulair opgebouwde abri. Artikel 8.9 De subsidieontvanger is verplicht om de haltescan na het toegankelijk maken van een bushalte in te vullen. De haltescan is van nut voor de reiziger, de wegbeheerder en de landelijke overheid.

§ 9 Sociale Veiligheid

Artikel 9.1 In het derde lid is aangegeven dat de activiteit leidt tot meer subjectieve en objectieve veiligheid bij het reizen met het openbaar vervoer. Bij subjectieve en objectieve veiligheid kan worden gedacht aan respectievelijke gevoelsmatige en meetbare veiligheidsverbeteringen. Artikel 9.4 Per concessie zijn verschillende maatregelen voor sociale veiligheid opgenomen. In de concessie benoemde activiteiten op het gebied van sociale veiligheid, die op grond van die concessie al moeten worden uitgevoerd, komen niet voor subsidie in aanmerking. Artikel 9.6 In het tweede lid is aangegeven dat een aanvraag om subsidie, voor activiteiten die worden gecoördineerd door een platform voor sociale veiligheid, alleen door een gemeente kunnen worden ingediend.

§ 10 Mobiliteitsmanagement

Artikel 10.1 De subsidiëring van bedrijfsvervoer stimuleert werkgevers om hun werknemers bedrijfsvervoer aan te bieden. Artikel 10.3 Uit efficiencyoverwegingen is ervoor gekozen om een minimale ondergrens aan het subsidiebedrag te stellen. Artikel 10.5 Deze bedragen zijn niet geïndexeerd. In de aanvraag geeft de subsidieaanvrager duidelijk aan voor welke optie hij gekozen heeft om de subsidie te berekenen. Uiteindelijk zal de subsidieaanvrager diens administratie hierop moeten instellen om achteraf de controleverklaring te kunnen laten opstellen. De berekeningssystematiek van de twee keuzemogelijkheden ziet er als volgt uit: - Per deelnemende werknemer: de berekening vindt plaats door het aantal deelnemers te vermenigvuldigen met het aantal dagen en het bedrag van € 1,30 waarmee het totaal aan te vragen subsidiebedrag wordt gegenereerd. - Per reizigerskilometer: de berekening vindt plaats het aantal reizigerskilometers te delen door 100 en te vermenigvuldigen met € 1,80 waarmee het totaal aan te vragen subsidiebedrag wordt bepaald. Een bedrijf of instelling past op de raming van het aantal reizigerskilometers of dagen een correctie toe van 10% voor ziekte en verlof. Deze correctie wordt door de aanvrager duidelijk zichtbaar gemaakt in de aanvraag om subsidie. Artikel 10.6 Gecontroleerd moet kunnen worden of het bedrijf of instelling daadwerkelijk vervoer voor haar werknemers heeft ingezet. Daarom moet het bedrijf of instelling bijhouden welke van haar werknemers gebruik maken van het ingezette vervoer. Daarnaast heeft het bedrijf of instelling dit nodig ter bepaling van de aanvraag voor definitieve vaststelling van de subsidie. Artikel 10.8 Het is gebruikelijk dat bij het verlenen van subsidie voor bedrijfsvervoer geen voorschot wordt uitgekeerd. Het niet verlenen van een voorschot bij dit onderdeel vindt zijn grondslag in de ervaring dat er veelal grote verschillen zichtbaar zijn in wat wordt aangevraagd en wat wordt vastgesteld. Om onnodige administratieve lasten in terugvorderingen te voorkomen, is gekozen voor het niet toekennen van een voorschot.

§ 11 Gedragsbeïnvloeding verkeersveiligheid

Artikel 11.2 Als doelgroep worden regio’s aangemerkt omdat regio's als openbare lichamen zijn ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen en daarmee in staat zijn om een subsidie te ontvangen. De RPV's verrichten echter de feitelijke werkzaamheden: het beoordelen van de subsidieaanvragen en het opnemen van de subsdieaanvragen in een gecoördineerde subsidieaanvraag na een positieve beoordeling. Verkeersveiligheidpartners dienen hun activiteiten of projecten dan ook bij de RPV in hun regio aan te melden. Voor deze constructie is gekozen omdat RPV's geen openbare lichamen zijn en dus zelf geen subsidie kunnen ontvangen. Artikel 11.3 Het betreft hier regionale en lokale activiteiten. Onderdeel a: onder activiteiten op het gebied van planvorming wordt het uitwerken van beleidsplannen, uitvoeringsprogramma’s en afzonderlijke verkeersveiligheidsmaatregelen verstaan. Onderdeel b: onder activiteiten op het gebied van onderzoek en evaluatie wordt het verrichten van onderzoek en uitwerking van participatie door burgers en (andere) belanghebbenden verstaan. Onderdeel c: onder activiteiten op het gebied van educatie en training worden activiteiten voor de leeftijdscategorieën van 4-25 jaar en boven de 25 jaar verstaan. Onderdeel d: onder activiteiten op het gebied van communicatie en publiciteit wordt het verrichten van activiteiten ter bevordering van persoonlijke bescherming en naleving van verkeersregels door communicatie en publiciteit verstaan. Onderdeel e: onder kleine gedragsgerelateerde verkeersmaatregelen worden lokale ondersteunende verkeersmaatregelen als bijvoorbeeld voetgangersoversteekplaatsen verstaan die nodig zijn om het gedrag van verkeersdeelnemers te beïnvloeden. Onderdeel f: onder het instandhouden van een RPV worden ook de werkzaamheden opgevat die de projectleiders voor de activiteiten uitvoeren. Artikel 11.4 Voorbeelden van kosten die redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers kunnen worden gebracht zijn onder andere lesmethoden voor basisonderwijs en verkeersmeetmiddelen voor politie. Artikel 11.5 De hoogte van de subsidie zoals bedoeld in het tweede lid heeft betrekking op activiteiten op het gebied van educatie en training van 4-25 jarigen. Onder deze activiteiten wordt het verrichten van activiteiten binnen en buiten het onderwijs naar beginnende bestuurders verstaan.

§ 12 Veerprojecten

Artikel 12.1 Zowel particuliere veren als veren die door gemeenten worden geëxploiteerd kunnen, indien zij voldoen aan de voorwaarden van de regeling, in aanmerking komen voor een subsidie ten behoeve van een renovatie of nieuwbouwproject. Artikel 12.4 De subsidie wordt in ieder geval geweigerd als uit onderzoek of uit gegevens bij de voorbereiding van het besluit mocht blijken dat de veerdienst binnen vijf jaar zal worden beëindigd. Artikel 12.5 De veerexploitant die een subsidieaanvraag wenst in te dienen zal ook een beschrijving dienen in te leveren van het maatschappelijk belang van de veerdienst ondertekend door de betrokken oevergemeenten ten einde zeker te zijn van groot draagvlak binnen de regio waar de veerdienst actief is. Artikel 12.9 In dit artikel zijn de verplichtingen voor de subsidieaanvrager beschreven. De verplichting om het veer minimaal vijf jaar in de provincie Zuid-Holland te exploiteren is opgenomen in de regeling om een duurzame en doelmatige investering tot stand te brengen.

§ 13 Veerinfrastructuurprojecten

Artikel 13.1 Voor subsidie komen in aanmerking projecten die de inrichting van aanmeerlocaties verbeteren zoals renovatie of nieuwbouw van veerstoepen en aanmeersteigers; wachtruimtes, fietsenstallingen en reisinformatiesystemen. Artikel 13.5 Indien een wegbeheerder, veerexploitant, of een eigenaar van veerstoepen en toevoerwegen tot veerstoepen een projectsubsidie wenst aan te vragen voor veerinfrastructuur is er een minimum aan voorgeschreven gegevens benodigd ten einde de aanvraag te kunnen beoordelen. Artikel 13.7 Naar aanleiding van de mogelijkheid een subsidie te verstrekken aan veerinfrastructuur is de subsidie van de provincie Zuid-Holland zoals genoemd in artikel 13.1, aan een maximum gebonden van € 200.000,00 per project echter in uitzonderlijke gevallen kunnen Gedeputeerde Staten hiervan afwijken bijvoorbeeld in de situatie van urgentie of groot regionaal draagvlak. Terughoudenheid zal hierbij wel worden betracht. Er is geen sprake van een uitzonderlijk geval indien deze wordt gebruikt in normale voorziene gevallen. Artikel 13.10 In dit artikel zijn de verplichtingen voor de subsidieaanvrager beschreven. Als verplichting is onder meer in de regeling opgenomen dat de subsidieontvanger het veerinfrastructuurproject realiseert uiterlijk binnen twee jaar na subsidieverlening. Deze verplichting dient ertoe dat de subsidieontvanger het project binnen een redelijke termijn tot uitvoering laat komen. De verplichting om de veerinfrastructuur vijf jaar in stand te houden is opgenomen in de regeling om een duurzame en doelmatige investering tot stand te brengen.