Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst West-Holland

Geldend van 25-12-2015 t/m 21-06-2018

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst West-Holland

Regeling Milieudienst West-Holland, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 27 december 2000 en als volgt gewijzigd:

1e Wijziging door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland goedgekeurd op 8 april 2003,

2e Wijziging bij raadsbesluit deelnemende gemeenten in werking op 1 oktober 2006,

3e Wijziging bij raadsbesluit deelnemende gemeenten in werking op 29 mei 2009

4e Wijziging bij raadsbesluit deelnemende gemeenten in werking op 1 januari 2011,

5e Wijziging bij raadsbesluit deelnemende gemeenten in werking op 1 januari 2012,

6e Wijziging bij raadsbesluit deelnemende gemeenten en provincie in werking op 1 januari 2012,

7e Wijziging bij raadsbesluit deelnemende gemeenten en provincie in werking op 1 november 2013,

8e Wijziging bij raadsbesluit deelnemende gemeenten en provincie in werking op 1 juni 2014,

9e Wijziging bij raadsbesluit deelnemende gemeenten en provincie in werking op 25 december 2015 (Staatscourant 2015, 48632)

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

1. In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    regeling : deze gemeenschappelijke regeling;

  • b.

    deelnemers : het college van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland en de burgemeesters, raden en colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten;

  • c.

    deelnemende gemeente : aan deze regeling deelnemende gemeente;

  • d.

    wet : Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • e.

    werkgebied : grondgebied van de deelnemende gemeenten, alsmede het grondgebied van andere gemeenten binnen de regio Holland Rijnland voor zover het taken en bevoegdheden van de provincie Zuid-Holland zoals genoemd in artikel 6, eerste lid, onder e van deze regeling betreft;

  • f.

    omgevingsdienst : rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 van de regeling;

  • g.

    directeur : functie als bedoeld in artikel 27 van de regeling;

  • h.

    gedeputeerde staten : Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland;

  • i.

    provincie : provincie Zuid-Holland.

2. Waar in de regeling artikelen van de Gemeentewet of van enige andere wet of wettelijke regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard, komen voor zover mogelijk in die artikelen in de plaats van de gemeente, de raad, burgemeester en wethouders en de burgemeester, onderscheidenlijk de omgevingsdienst, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

3. Waar in de regeling artikelen van de Provinciewet of van enige andere wet of wettelijke regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard, komen voor zover mogelijk in die artikelen in de plaats van de provincie, provinciale staten, gedeputeerde staten en de commissaris van de Koning, onderscheidenlijk de omgevingsdienst, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Hoofdstuk 2 Het rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam

Artikel 2

1. Er is een openbaar lichaam, genaamd Omgevingsdienst West-Holland;

2. De omgevingsdienst is gevestigd in Leiden.

Artikel 3

1. Het bestuur van de omgevingsdienst bestaat uit:

a. het algemeen bestuur;

b. het dagelijks bestuur;

c. de voorzitter.

2. Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van de omgevingsdienst.

Artikel 4

(gereserveerd)

Hoofdstuk 3 Doel en taken

Artikel 5

De regeling wordt getroffen ter ondersteuning van de belangen van de deelnemers op het gebied van omgeving en milieu, met name ter behartiging van het gemeentelijk belang van de beleidsontwikkeling op het gebied van omgeving en milieu, alsmede gericht op een efficiënte en doelmatige uitvoering van de gemeentelijke en provinciale taken en bevoegdheden als bedoeld in artikel 6, eerste lid.

Artikel 6

1. Aan het bestuur van de omgevingsdienst komen, onverminderd het bepaalde in artikel 25, ter behartiging van de belangen waarvoor de regeling is getroffen, de volgende taken en bevoegdheden toe:

a. het verrichten van adviserende, ondersteunende en voorbereidende werkzaamheden op het gebied van het omgevingsrecht en de uitvoering van programma’s en projecten op het gebied van de omgeving;

b. het namens de colleges van burgemeester en wethouders dan wel de burgemeester van de deelnemende gemeenten en voor zover daartoe mandaat is verleend, uitvoeren van de bij of krachtens de navolgende wetten toebedeelde taken en bevoegdheden:

-­Monumentenwet 1988;

-­Ontgrondingenwet;

-­Wet inzake de luchtverontreiniging;

-­Waterwet;

-­Wet milieubeheer;

-­Wet geluidhinder;

-­Wet bodembescherming

-­Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

-­Wet ruimtelijke ordening;

-­Woningwet;

-­Drank- en Horecawet;

-­Gemeentewet;

-­Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

c. het namens de colleges van burgemeester en wethouders dan wel de burgemeester van de deelnemende gemeenten tevens uitvoeren van taken op grond van andere wet- en regelgeving dan genoemd in het eerste lid, onder b, voor zover daartoe mandaat is verleend.

d. de taken en bevoegdheden zoals bedoeld in onderdeel a, b en c worden uitgevoerd met inachtneming van het door de betreffende gemeente dan wel het algemeen bestuur van de omgevingsdienst vastgestelde beleid.

e. het namens gedeputeerde staten en voor zover daartoe mandaat is verleend uitvoeren van de volgende taken en bevoegdheden, met inachtneming van het door de provincie vastgestelde beleid:

10 de taken en bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid, onder b, voor zover gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn;

20 taken op grond van andere wet- en regelgeving dan onder b genoemd.

2. Voor zover bij de mandaatverlening niet anders is bepaald kan ten aanzien van de aan de directeur van de omgevingsdienst in mandaat toekomende taken en bevoegdheden ondermandaat worden verleend.

3. Indien ten gevolge van wijziging van wettelijke regelingen ter bescherming van de omgeving en het milieu, de uitvoering van werkzaamheden als bedoeld in eerste lid gaan strekken ter uitvoering van een andere regeling dan ter uitvoering waarvan zij ten tijde van het in werking treden van deze regeling strekten, dan wel indien in deze werkzaamheden ten gevolge van een dergelijke wijziging veranderingen optreden, blijven zij, voor zover hun strekking en omvang door hun wijziging niet wezenlijk veranderen, behoren tot de taken die in de genoemde artikelleden aan de directeur van de omgevingsdienst zijn opgedragen.

Artikel 7

1. De omgevingsdienst is bevoegd tot het verrichten van diensten, voor zover deze vallen binnen het kader van de in artikel 5 vermelde belangen, voor andere dan de deelnemende gemeenten en/of derden, met een publiekrechtelijke taak en/of bevoegdheid.

2. Een besluit tot dienstverlening als bedoeld in het eerste lid wordt genomen door het dagelijks bestuur en vermeldt de wijze van kostenverrekening en de overige voorwaarden.

Artikel 8

1. Het provinciebestuur dan wel de besturen van de deelnemende gemeenten stellen, voor zover de omgevingsdienst daarin een bijdrage kan leveren of daarin een taak heeft, onderwerpen die een relatie hebben met het milieubeleid bij de omgevingsdienst voor overleg of advies, aan de orde.

2. De omgevingsdienst kan ongevraagd zijn ziens­wijze kenbaar maken aan het gemeentebestuur of provinciebestuur omtrent onder­werpen die behoren tot de taakstelling van de omgevingsdienst.

Artikel 9

(Vervallen)

Hoofdstuk 4 Het algemeen bestuur

Paragraaf 1 Samenstelling

Artikel 10

1. Het algemeen bestuur bestaat uit twee leden per deelnemende gemeente, die door de raad van de gemeente uit haar midden, de voorzitter inbegrepen, en uit de wethouders worden aangewezen, alsmede uit twee leden, die door gedeputeerde staten uit zijn midden, de voorzitter inbegrepen, worden aangewezen.

2. De raden van de deelnemende gemeenten en gedeputeerde staten kunnen plaatsvervangende leden aanwijzen, die een lid bij verhindering of ontstentenis vervangt.

3. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt op de dag waarop de zittingperiode van de raad of gedeputeerde staten afloopt of zodra men ophoudt lid of voorzitter te zijn van de raad of gedeputeerde staten uit wiens midden men is aangewezen, dan wel ophoudt wethouder van de betreffende deelnemende gemeente te zijn.

4. De raad van een deelnemende gemeente en gedeputeerde staten wijzen in de eerste vergadering van de nieuwe zittingsperiode de leden en plaatsvervangende leden van het algemeen bestuur aan, dan wel bij tussentijdse vervanging van een lid of plaatsvervangend lid in de eerste vergadering nadat het lid zijn lidmaatschap uit eigener beweging heeft, of van rechtswege is, beëindigd.

Paragraaf 2 Stemverhouding

Artikel 11

1. Het aantal stemmen van een deelnemer is gerelateerd aan de in de begroting van de omgevingsdienst voor het betreffende kalenderjaar opgenomen bijdrage van de deelnemer.

2. Het aantal stemmen van de provincie is niet hoger dan de deelnemende gemeente met de meeste stemmen.

3. Het aantal stemmen per deelnemer wordt jaarlijks door het dagelijks bestuur op de eerste vergadering van het jaar vastgesteld aan de hand van de voor dat jaar vastgestelde begroting van de omgevingsdienst. Het aantal stemmen wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde even getal.

4. Het aantal stemmen per lid in het algemeen bestuur wordt berekend door het aantal stemmen per deelnemer te delen door twee. Indien slechts één lid van een deelnemer aan de stemming deelneemt beschikt dat lid over alle stemmen van de deelnemer.

5. Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van alle deelnemers waarvan de leden zich niet van deelneming aan de stemming moeten onthouden, daaraan heeft deelgenomen.

6. Voor het tot stand komen van een besluit bij stemming wordt de volstrekte meerderheid vereist van het aantal uitgebrachte stemmen.

7. Indien gedurende het jaar sprake is van toetredende deelnemers, wordt in afwijking van het derde lid, tussentijds de stemverhouding vastgesteld met inachtneming van de in dit artikel vastgestelde methodiek.

Paragraaf 3 Taken en bevoegdheden

Artikel 12

1. De ingevolge het derde lid jaarlijks vastgestelde kadernota wordt door het dagelijks bestuur voor 15 april aan de raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten van de provincie gestuurd.

2. Het algemeen bestuur kan zijn taken en bevoegdheden aan andere organen van het bestuur van de omgevingsdienst overdragen voor zover de wet of de aard van de bevoegdheid zich daar niet tegen verzet. Niet gedelegeerd wordt de bevoegdheid tot het vaststellen van de begroting en van de jaarrekening.

3. Tot de taken en bevoegdheden van het algemeen bestuur behoren in elk geval het vaststellen van een meerjarenperspectief en een strategienota, alsmede het jaarlijks vaststellen van een kadernota inhoudende beleidsinhoudelijke en financiële kaders.

4. De ingevolge het derde lid jaarlijks vastgestelde kadernota wordt door het dagelijks bestuur voor 15 april aan de raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten van de provincie gestuurd.

Paragraaf 4 Werkwijze

Artikel 13

1. Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast.

2. Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks ten minste tweemaal en voorts zo dikwijls als het daartoe beslist, alsmede als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig acht, dan wel ten minste een vijfde van het aantal leden dit, onder opgaaf van redenen, schriftelijk verzoekt.

3. De voorzitter roept de leden schriftelijk op tot de vergadering onder gelijktijdige openbare kennisgeving van dag, tijdstip en plaats van de vergadering. De agenda en de daarbij behorende voorstellen met uitzondering van de in artikel 15 bedoelde stukken worden gelijktijdig met de oproeping en op een bij de openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.

4. De vergadering wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende deelnemers vertegenwoordigd is.

5. Indien de vergadering niet kan worden geopend, belegt de voorzitter onder verwijzing naar dit artikel opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dat ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen.

6. Op de vergadering bedoeld in het vijfde lid is het vierde lid niet van toepassing. Het algemeen bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de in het vierde lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende deelnemers vertegenwoordigd is.

7. Voor zover daarvan in deze regeling niet is afgeweken, zijn de artikelen 22, 26, 28, 31 en 32 van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing op het houden en de orde van de vergaderingen van het algemeen bestuur.

Artikel 14

1. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.

2. De deuren worden gesloten wanneer een vijfde gedeelte van de aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig acht.

3. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren wordt vergaderd.

Artikel 15

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan in een besloten vergadering geheimhouding opleggen, op grond van de belangen genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de stukken welke aan het algemeen bestuur worden overgelegd,.

  • 2.

    Op grond van de belangen genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door het dagelijks bestuur en de voorzitter en door een commissie als bedoeld in de artikel 23, ieder ten aanzien van stukken die zij aan het algemeen bestuur of aan de leden van het algemeen bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.

  • 3.

    De krachtens het tweede lid aan leden van het algemeen bestuur opgelegde verplichting tot geheimhouding vervalt, indien de oplegging niet door het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering, die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden, tezamen vertegenwoordigend meer dan de helft van het aantal stemmen, is bezocht, wordt bekrachtigd.

  • 4.

    De krachtens het tweede lid aan leden van het algemeen bestuur opgelegde verplichting tot geheimhouding wordt door hen in acht genomen totdat het orgaan, dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het onderwerp waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan het algemeen bestuur is voorgelegd, totdat het algemeen bestuur haar opheft. Het algemeen bestuur kan deze beslissing alleen nemen in een vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting nemende leden, tezamen vertegenwoordigend meer dan de helft van het aantal stemmen, is bezocht.

Artikel 16

  • 1.

    Het bestuur van de omgevingsdienst verstrekt aan de raden van de deelnemende gemeenten, aan gedeputeerde staten en provinciale staten van de provincie de door een of meer van hun leden gevraagde inlichtingen.

  • 2.

    De raden van de deelnemende gemeenten en gedeputeerde staten stellen ieder regels vast omtrent:

    • a.

      de wijze waarop een door hen benoemd lid van het algemeen bestuur de door één of meer leden van gedeputeerde staten of raden gevraagde inlichtingen dient te verstrekken;

    • b.

      de wijze waarop een door hen benoemd lid ter verantwoording kan worden geroepen voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid.

  • 3.

    De raden van de deelnemende gemeenten en gedeputeerde staten zijn bevoegd een door hen aangewezen lid van het algemeen bestuur ontslag te verlenen, indien dit lid het vertrouwen van de staten of de raad niet meer bezit.

Hoofdstuk 5 Het dagelijks bestuur

Paragraaf 1 Samenstelling

Artikel 17

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit vijf leden, inclusief de voorzitter. De leden worden door en uit het algemeen bestuur aangewezen met dien verstande dat de aan te wijzen leden deel uitmaken van gedeputeerde staten of van een college van burgemeester en wethouders.

  • 2.

    De leden van het dagelijks bestuur worden aangewezen in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling.

  • 3.

    De aanwijzing van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaat­sen, die door ontslag, overlijden of anderszins openvallen, vindt plaats uiterlijk één maand na dat openvallen.

  • 4.

    De leden van het dagelijks bestuur treden af op de dag van aftreden van de leden van het algemeen bestuur.

Paragraaf 2 Stemverhouding

Artikel 18

  • 1.

    Ieder lid in het dagelijks bestuur, inclusief de voorzitter, heeft één stem in het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Indien bij een stemming, anders dan over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen, de stemmen staken, wordt opnieuw gestemd.

  • 3.

    Bij het staken van de stemmen andermaal over hetzelfde voorstel, dan beslist de stem van de voorzitter.

Paragraaf 3 Taken en bevoegdheden

Artikel 19

1. Het dagelijks bestuur is in elk geval bevoegd:

a. het dagelijks bestuur van de omgevingsdienst te voeren, voor zover niet bij of krachtens de wet of de regeling het algemeen bestuur of de voorzitter hiermee is belast;

b. beslissingen van het algemeen bestuur voor te bereiden en uit te voeren;

c. tot de zorg over en het beheer van de financiële administratie, het geldelijk beheer en de boekhouding van de omgevingsdienst;

d. tot het stimuleren en coördineren van het overleg tussen de deelnemers en het voorstaan van de belangen van de omgevingsdienst bij andere overheden, instellingen of personen waarmee contact voor de omgevingsdienst van belang is;

e. regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de omgevingsdienst;

f. ambtenaren te benoemen, te schorsen en te ontslaan;

g. tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van de omgevingsdienst te besluiten, met uitzondering van de oprichting van en deelname aan privaatrechtelijke rechtspersonen;

h. te besluiten namens de omgevingsdienst, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratieve beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist;

i. ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen te nemen en te doen wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

2. De leden van het dagelijks bestuur, tezamen en ieder afzonderlijk, zijn aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur en verschaffen daartoe aan het algemeen bestuur of aan een lid van het algemeen bestuur dat hierom verzoekt, alle inlichtingen.

3. Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Op het ontslagbesluit is artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. De rechter treedt niet in de beoordeling van de gronden waarop het algemeen bestuur tot het ontslag heeft besloten.

Paragraaf 4 Werkwijze

Artikel 20

1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter dit nodig oordeelt of ten minste twee andere leden van het dagelijks bestuur zulks, schrifte­lijk, onder opgave van de te behandelen onderwerpen, verzoeken.

2. De artikelen 56 tot en met 59 van de Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6 Informatieplicht

Artikel 21

  • 1.

    Het algemeen en het dagelijks bestuur alsmede de voorzitter geven aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan gedeputeerde staten ongevraagd de informatie die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur van de omgevingsdienst gevoerde en te voeren beleid nodig is.

  • 2.

    Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter verstrekken aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan gedeputeerde staten de inlichtingen die door een of meer leden van die raden of gedeputeerde staten worden verlangd.

  • 3.

    Het reglement van orde voor de vergaderingen van het algemeen bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het in de vorige leden bepaalde.

Hoofdstuk 7 De voorzitter

Artikel 22

  • 1.

    De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen.

  • 2.

    De voorzitter is voorzitter van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.

  • 3.

    De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.

  • 4.

    Bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter wordt deze vervangen door een door het dagelijks bestuur uit zijn midden aan te wijzen lid van dit bestuur.

  • 5.

    De voorzitter tekent de stukken die van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur uitgaan. De artikelen 32a en 59a van de Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in plaats komen van griffier en secretaris in die artikelen, de secretaris van de omgevingsdienst.

  • 6.

    De voorzitter vertegenwoordigt de omgevingsdienst in en buiten rechte. In­dien de gemeente of de provincie van waaruit de voorzitter afkomstig is partij is in een geding waarbij de omgevingsdienst betrok­ken is, oefent een ander door het dagelijks bestuur aan te wijzen lid van dat bestuur deze bevoegdheid uit.

  • 7.

    In spoedeisende gevallen is de voorzitter bevoegd voorlopige maatre­ge­len te nemen, die hij in de eerstvolgende vergadering van het da­gelijks bestuur ter bekrachtiging aanbiedt.

Hoofdstuk 8 Commissies

Artikel 23

1. Het algemeen bestuur is bevoegd commissies in te stellen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 24 en 25 van de wet.

2. De Regionale Commissie Bezwaarschriften van de gemeenten Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest, Zoeterwoude en Servicepunt71 is bevoegd tot het adviseren van deelnemende gemeenten inzake ingediende bezwaarschriften tegen door de omgevingsdienst krachtens mandaat genomen besluiten.

Hoofdstuk 9 De secretaris

Artikel 24

  • 1.

    De directeur van de omgevingsdienst treedt op als secretaris van het algemeen en het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur wijst een ambtenaar van de omgevingsdienst aan als waarnemend secretaris.

  • 2.

    De secretaris is het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter behulpzaam bij de vervulling van hun taak en heeft in het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur een raadgevende stem.

  • 3.

    Alle stukken, die van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur uitgaan, worden door hem mede ondertekend.

  • 4.

    Artikel 59a, derde lid, van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 10 De omgevingsdienst

Artikel 25

  • 1.

    De omgevingsdienst voert haar taken zo doeltreffend en doelmatig mogelijk uit. Hieronder kan worden verstaan:

    • a.

      het desgevraagd gemeenten ondersteunen en adviseren omtrent het opstellen van een gemeentelijk of gemeenschappelijk omgevings- en milieubeleid;

    • b.

      het verzorgen van de communicatie op het gebied van omgeving en milieu;

    • c.

      het in ontvangst nemen, verwerken en behandelen van klachten op het gebied van omgeving en milieu;

    • d.

      het verrichten of laten verrichten van metingen en onderzoek op het gebied van omgeving en milieu;

    • e.

      het voor gemeenten onderhouden van een bedrijfsregistratiesysteem en het verzamelen en be- of verwerken van omgevings- en milieurelevante gegevens;

  • 2.

    Met betrekking tot de taken en werkzaamheden van de omgevingsdienst worden met de deelnemende gemeenten en de provincie schriftelijke werkafspraken gemaakt, waarin in ieder geval wordt vastgelegd welke producten en diensten de omgevingsdienst aan de deelnemende gemeenten en de provincie levert.

Artikel 26

(Vervallen)

Hoofdstuk 11 Personeel

Artikel 27

  • 1.

    Het algemeen bestuur benoemt, schorst en ontslaat de directeur van de omgevingsdienst, op voordracht van ten minste twee leden van het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt de instructie van de directeur vast.

  • 3.

    De directeur is onder verantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur belast met de ambtelijke leiding van de omgevingsdienst en de zorg voor een juiste taakvervulling in de organisatie.

Artikel 28

  • 1.

    De benoeming, schorsing en ontslag van personeelsleden van de omgevingsdienst als ambtenaar, dan wel volgens een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, geschiedt door het dagelijks bestuur met inachtneming van de door het algemeen bestuur vastgestelde formatie.

  • 2.

    Op het personeel in dienst van de omgevingsdienst zijn de rechtspositieregelingen van de gemeente Leiden van overeenkomstige toepassing. De directeur is bevoegd gemotiveerd hiervan af te wijken.

  • 3.

    Indien rechtspositionele besluiten van de gemeente Leiden door het dagelijks bestuur van de omgevingsdienst als niet toepasbaar worden beschouwd, stelt het algemeen bestuur, gehoord het georganiseerd overleg van de omgevingsdienst, op die onderdelen een eigen regeling vast, welke regeling instemming van het georganiseerd overleg behoeft.

  • 4.

    Waar in de in het derde lid bedoelde regelingen wordt gesproken van 'gemeenteraad, burgemeester en wethouders, burgemeester en hoofd van dienst' wordt voor de toepassing in het kader van deze gemeenschappelijke regeling respectievelijk gelezen: algemeen bestuur, dagelijks bestuur, voorzitter en directeur.

Hoofdstuk 12 Financiële bepalingen

Artikel 29

(vervallen)

Artikel 30

(vervallen)

Artikel 31

  • 1.

    De kosten van de omgevingsdienst worden gedekt door verrekening per deelnemer op basis van gewerkte uren zoals bepaald in door het algemeen bestuur vast te stellen regels.

  • 2.

    Tot de kosten van de omgevingsdienst worden, naast de directe uitvoeringskosten, tevens gerekend de overheadkosten en de kapitaalslasten.

  • 3.

    De tarieven worden jaarlijks met ingang van 1 januari aangepast met de indexering zoals vastgesteld in de begroting van het desbetreffende jaar.

Artikel 32

  • 1.

    De door de deelnemers op grond van de gemaakte werkafspraken verschuldigde bedragen worden door de omgevingsdienst periodiek gefactureerd en zijn door de deelnemers bij vooruitbetaling verschuldigd.

  • 2.

    In geval van niet tijdige betaling van de op grond van dit artikel door de deelnemers verschuldigde bedragen, wordt de wet­te­lijke rente in rekening gebracht.

Artikel 33

  • 1.

    De overige uit deze regeling voortvloeiende gezamenlijke inkomsten en uitgaven worden met de deelnemers verrekend naar evenredigheid van de bijdrage per deelnemer als bedoeld in artikel 31, eerste lid. De verrekening wordt door het dagelijks bestuur op de eerste vergadering van het jaar vastgesteld aan de hand van de voor dat jaar vastgestelde begroting en rekening van de omgevingsdienst met de peildatum 1 januari van het voorgaande jaar.

  • 2.

    Het algemeen bestuur bepaalt elk jaar bij het vaststel­len van de be­groting de bijdrage per deelnemer in de voor het begro­tingsjaar geraamde kosten.

Artikel 33a

De deelnemers zullen er steeds zorg voor dragen dat de omgevingsdienst te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

Artikel 33b

  • 1.

    Indien aan het algemeen bestuur van de omgevingsdienst blijkt dat een gemeente weigert de verplichte uitgaven op de begroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 Gemeentewet.

  • 2.

    Indien aan het algemeen bestuur van de omgevingsdienst blijkt dat de provincie weigert de verplichte uitgaven op de begroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 198 en 199 van de Provinciewet.

Artikel 34

  • 1.

    Het dagelijks bestuur stelt jaarlijks een ontwerpbegroting op van inkomsten en uitgaven en legt deze ter besluitvorming voor aan het algemeen bestuur. Het dagelijks bestuur doet het algemeen bestuur tijdig voorstellen tot wijziging van de begroting toekomen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting, met de daarbij behorende aanbiedingsbrief en toelichting, acht weken voordat deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden voor zienswijze toe aan de raden van de gemeenten en aan provinciale staten.

  • 3.

    Het totaal van de begroting vormt het autorisatieniveau voor begrotingswijzigingen. Indien noodzakelijk vinden begrotingswijzigingen plaats bij de eerste bestuursrapportage (hierna te noemen: “BURAP”) en/of de tweede BURAP. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerp begrotingswijzigingen acht weken voordat deze aan het algemeen bestuur worden aangeboden voor zienswijze toe aan de raden van de gemeenten en aan provinciale staten. Het dagelijks bestuur hoeft dit niet te doen als:

    • 1.

      De bijdrage van de individuele deelnemers niet wijzigt; of

    • 2.

      Het totaal aan (budget)mutaties minder dan 5% van de totale begrotingsomvang (baten) bedraagt; of

    • 3.

      De wijziging(en) het totaal van de begrote lasten niet te boven gaan of waar deze de begrote lasten wel te boven gaan er in financiële dekking is voorzien door:

      • a) extra opdracht(en) van een individuele deelnemer en bijbehorende financiële dekking; of

      • b) overige taken, zoals wettelijke taken waar extra bijdragen van derden/deelnemers tegenover staan.

    • 4.

      Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

    • 5.

      Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór de in artikel 58, tweede lid, van de wet genoemde datum van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 35

(vervallen)

Artikel 36

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt de rekening van inkomsten en uitgaven vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur biedt daartoe jaarlijks, zo spoedig mogelijk na beëindiging van elk dienstjaar, de rekening van inkomsten en uitgaven aan het algemeen bestuur aan. De directeur doet de rekening van inkomsten en uitgaven aan het dagelijks bestuur toekomen. De aanbieding aan het algemeen bestuur gaat vergezeld van een verantwoording en van een verslag van een onderzoek naar de deugdelijkheid van de rekening.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt een afschrift van de rekening aan de raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten toe.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur zendt de rekening van inkomsten en uitgaven binnen twee weken na de vaststelling doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de rekening betrekking heeft, aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 37

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de finan­ciële administratie en met betrekking tot het kasbeheer.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt een regeling vast omtrent de verzekering van de gelden van de omgevingsdienst tegen benadeling.

Artikel 38

  • 1.

    Uiterlijk binnen een maand na de vast­stelling van de rekening doet het dagelijks bestuur aan elke ge­meente en aan de provincie mededeling van het over het betreffende jaar verschuldigde aandeel.

  • 2.

    Het exploitatiesaldo van een vastgestelde rekening in een jaar komt ten bate dan wel laste van de deelnemers, tenzij het algemeen bestuur anders besluit. De verdeling is gebaseerd op de inbreng van de deelnemers.

Artikel 39

Het dagelijks bestuur draagt elk jaar vóór 15 juli zorg voor de samenstel­ling van een verslag met betrekking tot de door de omgevingsdienst over het afgelopen jaar verrichte werkzaam­he­den. Het algemeen bestuur stelt het verslag vast en draagt zorg voor de toezending aan de gemeenten en de provincie.

Artikel 39a

Deelnemers dragen zorg voor de continuïteit van de omgevingsdienst en overleggen met de omgevingsdienst als eerste partij omtrent de voorwaarden voor het uitvoeren van de in de artikelen 6 en 25 genoemde taken en bevoegdheden.

Artikel 39b

Bij opheffing van de omgevingsdienst stelt het algemeen bestuur een plan op dat voorziet in de verplichting van de deelnemers alle rechten en verplichtingen van de omgevingsdienst over de deelnemers te verdelen op een in het plan te bepalen wijze.

Hoofdstuk 13 Het archief

Artikel 40

1.Het dagelijks bestuur van de omgevingsdienst draagt zorg voor het in goede, geordende en toegankelijke staat onderbrengen en bewaren van de archiefbescheiden volgens een door het algemeen bestuur vast te stellen regeling, alsmede draagt het zorg voor de vernietiging van daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden.

2. De directeur is belast met de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden.

3. De kosten verbonden aan de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde zorg komen ten laste van de omgevingsdienst.

4. Voor de bewaring van de op grond van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden wordt door het dagelijks bestuur gebruik gemaakt van de archiefbewaarplaats van de gemeente Leiden.

Hoofdstuk 14 Geschillenregeling

Artikel 41

  • 1.

    Geschillen, voortvloeiende uit deze regeling worden, voordat door de deelnemers van een daarvoor openstaande wettelijke voorziening gebruik wordt gemaakt, door het algemeen bestuur voorgelegd aan een door hem in te stellen geschillencommissie.

  • 2.

    De geschillencommissie bestaat uit drie leden en is samengesteld uit:

    -­de voorzitter van de Regionale Commissie Bezwaarschriften van de gemeenten Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest, Zoeterwoude en Servicepunt71.,

    -­een voorzitter van de Commissie voor de bezwaarschriften van één van de overige deelnemers,

    -­een door hen beiden aan te wijzen derde.

  • 3.

    De geschillencommissie hoort de bij het geschil betrokken besturen en brengt advies uit over de mogelijkheden partijen tot overeenstemming te brengen.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan een termijn vaststellen, binnen welke de geschillencommissie advies moet uitbrengen.

Hoofdstuk 15 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 42

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking op een door het algemeen bestuur te bepalen tijdstip. Elk van de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten en Gedeputeerde staten dragen zorg voor de opname in het regis­ter als bedoeld in artikel 27 van de wet, respectievelijk artikel 52, eerste lid, onder j van de wet.

  • 2.

    De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 3.

    Een voorstel tot wijziging van de regeling kan worden gedaan door het algemeen bestuur of door de besturen van een deelnemer. In het laatste geval wordt een zodanig voorstel ingediend bij het algemeen bestuur, die dit voorstel eventueel vergezeld van een advies, aan de besturen van de deelnemers ter vaststelling aanbiedt.

  • 4.

    De artikelen 5, 6, 11, 18, 31, leden 1 en 2, 32, 33, 45, 46 en 47 kunnen slechts worden gewijzigd bij eenslui­dende besluiten van de deelnemende bestuursorganen van de deelnemers.

  • 5.

    De niet in het vierde lid van dit artikel genoemde artikelen worden gewijzigd bij eensluiden­de besluiten van de besturen van ten minste twee derde van de deelnemers.

  • 6.

    De bestuursorganen van een deelnemer die, binnen een half jaar nadat een voorstel tot wijziging bij de deelnemer is ingediend, ter zake geen beslissing hebben genomen, worden geacht te hebben ingestemd met de wijziging.

Artikel 43

  • 1.

    Toetreding kan op verzoek van de beoogde toekomstige deelnemer, plaatsvinden bij daartoe strekkende besluiten van de deelnemende bestuursorganen.

  • 2.

    Het algemeen bestuur doet daartoe een voorstel en geeft daarin aan of, en zo ja, welke voorwaarden, waaronder financiële, aan de toetreding zijn verbon­den.

  • 3.

    De toetreding gaat in op een in overleg tussen het alge­meen bestuur en de toetredende deelnemer te bepalen tijd­stip, dat niet ligt voor het tijdstip dat de in het eerste lid genoemde besluiten zijn genomen.

Artikel 44

  • 1.

    Een deelnemer kan uittreden door toezending van de daartoe strekkende besluiten van de deelnemende bestuursor­ganen van de deelnemer aan het algemeen be­stuur, doch slechts nadat het algemeen bestuur daarin bewilligt.

  • 2.

    De uittreding gaat in op 1 januari van het tweede jaar volgend op het jaar waarin het algemeen bestuur te kennen heeft gegeven met de uittreding in te stemmen, tenzij door het algemeen bestuur een andere datum is bepaald.

  • 3.

    Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de uittreding en kan aan de uittreding voorwaarden, waaronder financiële en personele, verbinden.

    Tot deze financiële voorwaarden behoort in elk geval de bepaling, dat een uittredende deelnemer van het jaar van uittreding af aan de omgevingsdienst blijft betalen een bijdrage in de jaarlijkse (vaste) exploi­tatielasten van de omgevingsdienst. Deze bijdrage wordt bepaald naar het gemiddelde van de in de laatste drie jaren, vooraf­gaande aan de uittreding, door de uittredende deelnemer afgenomen producten en diensten, uitgedrukt in geld. De bijdrage is niet meer verschuldigd, zodra het algemeen bestuur beslist, dat de uit de uittreding voortgekomen kostenstijging op voldoende wijze is gecompenseerd.

  • 4.

    Een uittredende deelnemer kan geen recht doen gelden op de over­dracht van enig eigen­dom van de omgevingsdienst.

Artikel 45

  • 1.

    De regeling kan worden opgeheven bij daartoe strekkende besluiten van de bestuursorganen van alle deelnemers.

  • 2.

    De opheffing wordt van kracht op 1 januari na de datum waarop de besluitvorming zoals bedoeld in het eerste lid is afgerond. Het algemeen bestuur kan een andere datum vaststellen, mits deze niet ligt voor het tijdstip van afronding van de in het eerste lid bedoelde besluitvorming.

  • 3.

    Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de opheffing.

Artikel 46

(vervallen)

Artikel 47

Deze regeling kan worden aangehaald als: Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst West-Holland.