Regeling vervallen per 01-01-2017

Besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 5 juli 2016, PZH-2016-557229043 (DOS-2015-0007878), inzake het toekennen van mandaat en machtiging aan de directeur van de Omgevingsdienst West-Holland (Mandaatbesluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor de Omgevingsdienst West-Holland juli 2016)

Geldend van 15-07-2016 t/m 31-12-2016

Intitulé

Mandaatbesluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor de Omgevingsdienst West-Holland juli 2016 (provinciaal blad 2016, 3985)

Besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 5 juli 2016, PZH-2016-557229043 (DOS-2015-0007878), inzake het toekennen van mandaat en machtiging aan de directeur van de Omgevingsdienst West-Holland (Mandaatbesluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor de Omgevingsdienst West-Holland juli 2016)

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,

Gelet op:

afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht;

de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst West-Holland;

besluiten:

vast te stellen het Mandaatbesluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor de Omgevingsdienst West-Holland juli 2016

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • a.

    Provinciale Staten: Provinciale Staten van Zuid-Holland;

  • b.

    Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland;

  • c.

    directeur Omgevingsdienst: directeur van de Omgevingsdienst West-Holland;

  • d.

    secretaris: secretaris van de provincie Zuid-Holland;

  • e.

    afdelingshoofd: het hoofd van de afdeling Mobiliteit en Milieu van de provinciale organisatie Zuid-Holland ;

  • f.

    hardheidsclausule: zoals bedoeld in de Beleidsregel Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland 2013.

  • g.

    Omgevingsdienst: Omgevingsdienst West-Holland;

  • h.

    Portefeuillehouder: lid van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland dat zich bezig houdt met het betreffende beleidsterrein.

  • i.

    RIE: Richtlijn Industriële Emissies

  • j.

    Brzo 2015: Besluit risico's zware ongevallen

Artikel 2 Mandaat en ondermandaat

1. Aan de directeur Omgevingsdienst wordt mandaat verleend overeenkomstig de bij dit besluit behorende mandaatlijst en de in artikel 4 van dit besluit opgenomen mandaten, op voorwaarde dat het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst, zo nodig met terugwerkende kracht, daarmee instemt.

2. De directeur Omgevingsdienst kan het hem verleende mandaat eenmaal ondermandateren aan leidinggevenden die onder zijn verantwoordelijkheid vallen, tenzij dat met zoveel woorden ten aanzien van een concreet mandaat in de mandaatlijst is uitgesloten.

3. Het mandaat houdt zowel een beslissings- als een ondertekeningsmandaat in.

4. De algemene mandaten zoals omschreven in de mandaatlijst, kunnen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van besluiten die voortvloeien uit of verband houden met een ander besluit waartoe de directeur van de Omgevingsdienst bevoegd is krachtens dit mandaatbesluit.

5. Indien ten gevolge van wijziging van wetten alsmede uitvoeringsbesluiten, circulaires, beleidsregels en regelingen uitvoerende werkzaamheden als bedoeld in dit besluit of de bij dit besluit behorende mandaatlijst gaan strekken ter uitvoering van een andere regeling dan ter uitvoering waarvan zij ten tijde van het in werking treden van dit besluit strekten, dan wel indien in deze werkzaamheden ten gevolge van een dergelijke wijziging veranderingen optreden, blijven zij, voor zover hun strekking en omvang door die wijziging niet wezenlijk veranderen, behoren tot de taken zoals genoemd in dit besluit of de bij dit besluit behorende mandaatlijst, die aan de Omgevingsdienst zijn opgedragen.

Artikel 3 Machtiging

1. De directeur Omgevingsdienst, alsmede de functionarissen aan wie overeenkomstig artikel 2, tweede lid, ondermandaat is gegeven, zijn gemachtigd om namens Gedeputeerde Staten aan de gemandateerde bevoegdheden gelieerde feitelijke handelingen te verrichten, zijnde handelingen die geen rechtsgevolg hebben.

2. Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitoefenen van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, alsmede het bepaalde bij of krachtens de in artikel 5.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde wetten, juncto artikel 5.2 van die wet.

Artikel 4 Werkingsgebied en omvang mandaat

1.Het mandaat geldt voor het geografische gebied van de Omgevingsdienst, te weten het grondgebied van de gemeenten Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude, indien en voor zover het besluiten betreft op het gebied van:

  • a.

    vergunningverlening, toezicht en handhaving op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en op grond van het Vuurwerkbesluit;

  • b.

    de milieueffectrapportage op grond van Hoofdstuk 7 van de Wet Milieubeheer,

tenzij in dit artikel anders is bepaald.

2. Het mandaat geldt voor het geografisch gebied van de Omgevingsdienst voor zover het ziet op taken en bevoegdheden die worden uitgevoerd respectievelijk uitgeoefend in het kader van toezicht en handhaving met betrekking tot de Ontgrondingenwet, de Provinciale Milieuverordening en het Besluit geluidproductie sportmotoren.

3. Het mandaat geldt voor het geografisch gebied van de Omgevingsdienst voor zover het ziet op taken en bevoegdheden die worden uitgevoerd respectievelijk uitgeoefend in het kader van:

    • a.

      vergunningverlening, toezicht en handhaving op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en op grond van het Vuurwerkbesluit;

    • b.

      de milieueffectrapportage op grond van Hoofdstuk 7 Wet milieubeheer, voor zover die taken en bevoegdheden betrekking hebben op de in de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage genoemde activiteiten en besluiten, niet zijnde plannen en structuurvisies,

tenzij in dit artikel anders is bepaald.

4. Dit mandaatbesluit geldt voor het geografisch gebied van de Omgevingsdienst voor zover het betrekking heeft op taken en bevoegdheden die worden uitgevoerd respectievelijk uitgeoefend in het kader van vergunningverlening, toezicht en handhaving op grond van Hoofdstuk 8, 10, 13, 14 en 19 Wet milieubeheer.

5. Het mandaat geldt niet voor zover het betrekking heeft op taken en bevoegdheden die betrekking hebben op inrichtingen waarop het Brzo van toepassing is of waartoe een installatie behoort voor een industriële activiteit in categorie 4 van Bijlage 1 van de RIE.

6. Het mandaat geldt niet indien en voor zover het betrekking heeft op besluiten gebaseerd op het van toepassing zijn van de hardheidsclausule.

Artikel 5 Kaders en beleid

1. De directeur Omgevingsdienst betrekt bij de uitoefening van de aan hem opgedragen bevoegdheden de relevante door Provinciale Staten vastgestelde kaders alsmede het door Gedeputeerde Staten gehanteerde beleid en de door Gedeputeerde Staten gehanteerde bestendige gedragslijn(en).

2. Het afdelingshoofd zorgt ervoor dat de directeur Omgevingsdienst over alle benodigde informatie noodzakelijk voor de uitoefening van de bevoegdheden kan beschikken.

3. Het afdelingshoofd treedt bij voorgenomen nieuw beleid of beleidswijzigingen in overleg met de directeur Omgevingsdienst over uitvoeringsaspecten.

4. De directeur Omgevingsdienst treedt in overleg het afdelingshoofd indien hij het noodzakelijk acht af te wijken van de in het eerste lid bedoelde kaders of beleid.

5. Artikel 6, leden 1, 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 Informatieplicht

1. De directeur Omgevingsdienst informeert het afdelingshoofd en de portefeuillehouder indien de uitoefening van een gemandateerde bevoegdheid naar verwachting politieke en maatschappelijke gevolgen kan hebben en/of indien een besluit tot consequentie kan hebben dat de provincie of Gedeputeerde Staten aansprakelijk worden gesteld of anderszins aangesproken worden. In de gevallen bedoeld in de vorige volzin verschaft de directeur Omgevingsdienst tijdig vooraf alle benodigde informatie en voert hij overleg met het afdelingshoofd en de portefeuillehouder alvorens de bewuste bevoegdheid uit te oefenen.

2. De directeur Omgevingsdienst pleegt altijd vooroverleg met het afdelingshoofd en de portefeuillehouder bij toepassing van mandaten die door de directeur Omgevingsdienst niet in ondermandaat mogen worden gegeven aan onder zijn verantwoordelijkheid vallende leidinggevenden, tenzij dat ten aanzien van een concreet mandaat in de mandaatlijst anders is bepaald .

3. De directeur Omgevingsdienst en de secretaris, of hun plaatsvervangers, overleggen minimaal twee keer per jaar over de uitvoering en voortgang van de opgedragen taken, de toepassing van de mandaten, het budget, en de werkzaamheden in het kader van dit besluit.

4. De directeur Omgevingsdienst en de secretaris, of diens plaatsvervanger, overleggen minimaal één keer per jaar over de samenwerking tussen de omgevingsdienst en de provincie.

Artikel 7 Ondertekening

1.Indien een besluit wordt genomen bij of krachtens het bepaalde in artikel 2, eerste lid, wordt voor de ondertekening het volgende model gebruikt:

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,

namens dezen,

gevolgd door de ondertekening en naam van de functionaris;

directeur van de Omgevingsdienst West-Holland.

2.Indien een besluit wordt genomen bij of krachtens het bepaalde in artikel 2, tweede lid, wordt voor de ondertekening het volgende model gebruikt:

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,

namens dezen,

gevolgd door de ondertekening en naam van de functionaris.

hoofd [naam organisatie-eenheid] van de Omgevingsdienst West-Holland

Artikel 8

Het Mandaatbesluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor de Omgevingsdienst West-Holland 2016 (Provinciaal blad 2015, 8136) wordt ingetrokken.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 15 juli 2016.

Artikel 10 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor de Omgevingsdienst West-Holland juli 2016

Den Haag, 5 juli 2016

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,

drs. J. Smit, voorzitter

drs. J.H. de Baas, secretaris

MANDAATLIJST Omgevingsdienst West-Hollandjuli 2016

BEVOEGDHEDEN/BESLUITEN

Algemeen

TOELICHTING/VOORWAARDEN

RAA01

Besluiten in bestuursrechtelijke procedures:

-Proceshandelingen in bestuursrechtelijke procedures zoals het voeren van verweer, indien het besluit in mandaat is genomen door de directeur Omgevingsdienst of een onder zijn verantwoordelijkheid vallende leidinggevende

-Besluiten inzake verzoeken om toepassing van rechtstreeks beroep (art. 7:1a Awb).

N.b. Op een verzoek om toepassing van rechtstreeks beroep kan op grond van art. 10:3 Awb niet worden beslist door degene die het besluit waartegen een bezwaar zich richt in mandaat heeft genomen.

RAA02

Besluiten op grond:

a.art. 4:5 en 4:6, Awb (vereenvoudigde wijze van afdoen en afdoen herhaalde aanvraag);

b.art. 4.7 en 4:8, Awb (horen);

c.afdeling 4.1.3, Awb(opschorten beslistermijn);

d.besluiten over dwangsommen bij niet tijdig beslissen;

e.titel 4.4, Awb (bestuursrechtelijke geldschulden) m.u.v. afdeling 4.4.4, Awb (aanmaning en invordering bij dwangbevel);

f.art. 8:51a, 8:51b, 8:51c, 8:80a en 8:80b, Awb (bestuurlijke lus en tussenuitspraak)

g.afdeling 3.4 Awb (openbare voorbereidingsprocedure van toepassing verklaren).

RAA03

- Het eenmalig danwel doorlopend machtigen van medewerkers of externe adviseurs om GS te vertegenwoordigen in bestuursrechtelijke procedures.

-Het eenmalig dan wel doorlopend machtigen van medewerkers of externe adviseurs om namens GS ter zitting, binnen de grenzen van het geschil en het daarmee gepaarde gaande financiële belang, mee te werken aan finalegeschillenbeslechting en toezeggingen ten aanzien daarvan te doen.

Kan niet in ondermandaat worden gegeven.

RAA04

-Het aanwijzen van functionarissen voor het voeren van mediationgesprekken en voor het aangaan en ondertekenen van mediationovereenkomsten.

-Het maken van afspraken en het aangaan en ondertekenen van vaststellingsovereenkomsten naar aanleiding van mediationgesprekken.

Vaststellingsovereenkomsten als resultaat van mediationgesprekken mogen alleen in mandaat worden aangegaan en ondertekend, indien het conflict zijn oorsprong vindt in een besluit dat is genomen door de directeur Omgevingsdienst of een onder zijn verantwoordelijkheid vallende leidinggevende.

Kan niet in ondermandaat worden gegeven.

RAA05

Besluiten op bezwaarschriften op grond van de Awb conform advies Awb-bezwarencommissie (art. 7:11, Awb) indien primair besluit genomen is door een onder de verantwoordelijkheid van de directeur Omgevingsdienst vallende leidinggevende.

Omvat mede:

-besluiten in het kader van de voorbereiding, zoals toepassing van art. 2:2 (weigeren raadsman of vertegenwoordiger), 6:6 (mogelijkheid bieden tot herstel van verzuim) en 7:10 (verdagen beslistermijn), Awb.

Kan niet in ondermandaat worden gegeven.

RAA06

Het aanwijzen van personen belast met het houden van toezicht en van buitengewone opsporingsambtenaren.

RAA07

Het aanvragen en verantwoorden van subsidies op basis van regelingen van andere overheidsorganen, het Rijk en de Europese Unie, alsmede het aangaan van uitvoeringsovereenkomsten ter verkrijging van deze subsidies

Het mandaat heeft geen betrekking op:

-Het besluit om als leadpartner op te treden en daarmee (mede) de verantwoordelijkheid te dragen voor de uitvoering van projecten door derden.

-Het besluit om Gedeputeerde Staten te committeren aan het vaststellen van een subsidieregeling.

De uitgezonderde besluiten blijven voorbehouden aan Gedeputeerde Staten.

Kan niet in ondermandaat worden gegeven.

RAA08

Besluiten in het kader van het beheren van een zekerheidstelling.

RAA09

Het uitoefenen van de bevoegdheden op grond van de Wet Bibob, met uitzondering van het verwerken van het advies “ernstig gevaar” van het Landelijk Bureau Bibob.

Het vragen van advies aan het Landelijk Bureau Bibob (LBB) en het verwerken van dit advies kan niet in ondermandaat worden gegeven.

NB. Het mandaat omvat mede het voorafgaand aan het vragen van advies aan LBB uit te voeren eigen onderzoek. Het verwerken van het advies “ernstig gevaar” van het LBB is voorbehouden aan Gedeputeerde Staten.

BEVOEGDHEDEN/BESLUITEN

Vergunningverlening

TOELICHTING/VOORWAARDEN

RMV01

Besluiten omtrent:

avergunningen o.g.v. de Wabo;

bhet stellen van nadere voorwaarden na een gebruiksmelding brandveilig gebruik op grond van het Bouwbesluit 2012;

cmaatwerkvoorschriften en besluiten op gelijkwaardigheidsverzoeken op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Geldt niet voor besluiten o.g.v.:

-art. 3.1 Bor of indien sprake is van strijd met een provinciaal ruimtelijke belang;

-art. 3 Wet Bibob;

-hoofdstuk 2 van de Wabo met betrekking tot provinciale wegen, en voor zover betrekking hebbend op omgevingsvergunningen voor wegaansluitingen op provinciale wegen, reclame-uitingen op gebouwen, beplantingen en enkelvoudige uitwegen (enkelvoudige omgevingsvergunning).

Betreft:

-procedurestappen;

-ontwerpbesluit;

-besluit.

Daaronder vallen zowel vergunningverlening als intrekking van de vergunning.

RMV02

Besluiten op grond van de W abo:

-een wettelijk advies op grond van art. 2.26, Wabo, behoudens als het wettelijk verplicht advies uitsluitend betrekking heeft op een provinciale weg;

-een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) op grond van art. 2.27 of 2.28, Wabo, aan het bevoegd gezag voor een onderdeel van de omgevingsvergunning zoals bedoeld in de artikelen 6.1 lid 2, 6.3 lid 1 onder b., c. en d., 6.4 lid 3, 6.8 Bor, behoudens als het wettelijk verplicht advies uitsluitend betrekking heeft op een provinciale weg;

-een verzoek aan de gemeente tot wijziging of intrekking van een door de gemeente afgegeven omgevingsvergunning, voor zover dit verzoek betrekking heeft op één of meerdere provinciale taken, behoudens als deze taak uitsluitend betrekking heeft op het provinciale wegbeheer.

Geldt niet voor besluiten o.g.v. artikel 6.5 lid 4 en art 6.6 lid 1 Bor.

Daaronder vallen zowel de vvgb voor één onderdeel van de omgevingsvergunning als de vvgb voor het totaal van de onderdelen van de omgevingsvergunning.

RMV04

Besluiten op grond van Hoofdstuk 8, 10, 13, 14 en 19 Wm, behoudens besluiten op grond van art. 13.11 Wm .

Zie RMV05

RMV05

Besluiten op grond van art. 13.11 Wm (toepassing verkorte procedure bij gevaarlijk afval).

RMV09

Besluiten op grond van het Vuurwerkbesluit.

RMV13

Besluiten in het kader van de MER (Hoofdstuk 7 Wm).

Betreft mede:

-procedurestappen;

-advies reikwijdte en detailniveau MER;

-besluit MER-beoordeling;

-aanvaardbaarheidsverklaring (op grond van overgangsregels.

Ingeval het besluit betrekking heeft op een activiteit die plaatsvindt op het grondgebied van meerdere omgevingsdiensten, geldt het mandaat voor het grondgebied van de gehele activiteit. In dat geval wordt in overleg tussen de betrokken omgevingsdiensten en het afdelingshoofd van PZH bepaald wie het besluit in mandaat neemt.

BEVOEGDHEDEN/BESLUITEN

Toezicht en Handhaving

TOELICHTING/VOORWAARDEN

RH01

Besluiten omtrent gedoogbeschikkingen

Kan niet in ondermandaat worden gegeven.

RH02

Besluiten omtrent toezicht

Betreft mede:

a.bezoekbevestigingsbrief;

b.voorwaarschuwingsbrief;

c.acceptatie van een melding of beoordelen van rapportages op grond van vergunningvoorschriften;

d.nemen van goedkeuringsbesluiten op basis van vergunningvoorschriften;

e.het beoordelen van milieujaarverslagen overeenkomstig de bij of krachtens titel 12.3 Wm gestelde regels;

f.vorderingen om informatie in het kader van de controle op de naleving van regelgeving, alsmede de reacties op de in dit kader toegezonden informatie (art. 5.16, Awb).

Betreft mede het naar aanleiding van de kenbaar gemaakte zienswijze afzien van bestuurlijk optreden.

Dit laatste kan niet in ondermandaat worden gegeven.

RH03

Besluiten op verzoeken van derden om bestuursrechtelijk/handhavend op te treden.

RH04

Besluiten op grond van Titel 5.3 en Titel 5.4, Awb (herstelsancties en bestuurlijke boete).

Betreft mede besluit tot het opleggen van een spoedeisende last onder bestuursdwang, dan wel het toepassen van spoedeisende bestuursdwang, conform art. 5.31, Awb juncto 5.17, Wabo dan wel de schriftelijke bekrachtiging van de mondelinge aanzegging daartoe.

Besluiten tot het opleggen van een last onder dwangsom en tot het opleggen van een last onder bestuursdwang kunnen niet in ondermandaat worden gegeven.

RH07

1.Toezicht/handhaving op het aanwezig hebben van een begeleidingsbrief bij het vervoer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.

2.Vorderingen om informatie in het kader van de controle op de naleving van regelgeving, alsmede de reacties op de in dit kader toegezonden informatie.

Betreft een mandaat o.g.v. art. 18.2c Wm (taak om zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de bij of krachtens hoofdstuk 10 gestelde verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op het aanwezig hebben van een begeleidingsbrief bij het vervoer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 10.44 Wm).

Dit mandaat heeft met name betrekking op vervoer tussen bedrijven.

RH09

Besluiten in het kader van omgevingsvergunningen voor zover het betreft PMV, waarbij GS niet het bevoegd gezag zijn

Betreft mede:

-het verzoek om handhaving bij een gemeente als bedoeld in art. 5.20, eerste lid, Wabo ((Indien na ambtelijk/bestuurlijk overleg door de gemeente geen gevolg wordt gegeven aan het handhavingsadvies kan een formeel verzoek om handhaving worden ingediend bij de gemeente);

-het ingebreke stellen van een gemeente indien niet tijdig wordt besloten op het handhavingsverzoek (Alvorens tot ingebrekestelling wordt overgegaan, dient eerst nog ambtelijk/bestuurlijk overleg plaats te vinden).

Kan niet in ondermandaat worden gegeven.

BEVOEGDHEDEN/BESLUITEN

Bodem

TOELICHTING/VOORWAARDEN

Onderzoeksfase bodemsaneringsprojecten

RBS01

Besluiten op grond van art. 48 en 49, Wbb

Betreft het uitvoeren van onderzoek en van saneringen, alsmede stakings- en gedoogbevelen

Besluiten op basis van de Wet bodembescherming

RBS02

Besluiten op grond van art. 30, 32, Wbb, met betrekking tot het treffen van maatregelen bij ongewone voorvallen

Kan niet in ondermandaat worden gegeven.

RBS03

Het uitvoeren van maatregelen bij ongewone voorvallen als bedoeld in de art. 30, 32, Wbb, die zijn genomen met behulp van RBS02

Omvat niet de besluiten tot het nemen van maatregelen bij ongewone voorvallen als bedoeld in de art. 30en 32, Wbb

RBS04

Besluiten in het kader van meldingen nieuwe verontreinigingen en historische verontreinigingen voor wat betreft:

a.procedurestappen

b.ontwerpbesluiten

c.definitieve besluiten

Omvat niet de besluiten tot inzet van het bevelsinstrumentarium.

RBS05

Besluiten op grond van art. 43 Wbb, met betrekking tot de inzet van het bevelsinstrumentarium

Kan niet in ondermandaat worden gegeven.

RBS06

Het voorbereiden en uitvoeren van besluiten op grond van art. 43 Wbb, met betrekking tot de inzet van het bevelsinstrumentarium, die zijn genomen met RBS05

Omvat niet de besluiten tot de inzet van het bevelsinstrumentarium.

RBS07

Besluiten op grond van de art. 70 en 71, Wbb (gedogen van onderzoek en inzet middelen)

Kan niet in ondermandaat worden gegeven.

RBS08

Het voorbereiden en uitvoeren van besluiten op grond van art. 70 en 71, Wbb (gedogen van onderzoek en inzet middelen), die zijn genomen met behulp van RBS07

Omvat niet de besluiten tot het gedogen van onderzoek en inzet middelen

RBS09

Besluiten op grond van art. 50, lid 1, Wbb (vordering van gebruik of eigendom onroerende zaken of beperkte rechten)

Kan niet in ondermandaat worden gegeven.

Besluit Verbond/BSB

RBS10

Besluiten in het kader van de uitvoering van het besluit Verbond c.q. Bsb-operatie met uitzondering van de in RBS11 bedoelde besluiten

RBS11

Ontwerpaanwijzing ex. Besluit verplicht bodemonderzoek bedrijfsterreinen op grond van verkennend onderzoek van art. 4, Besluit Verbond

Kan niet in ondermandaat worden gegeven.

Overig

RBS12

Vaststellen/aanpassen meldingsformulier als bedoeld in art. 6.2, PMV

RBS13

Besluiten inzake subsidieverstrekking voor de sanering van bedrijfsterreinen, zoals bedoeld in het Besluit financiële bepalingen bodemsanering tot een bedrag van max. € 100.000,-.

RBS 13A

Besluiten inzake subsidieverstrekking voor de sanering van bedrijfsterreinen zoals bedoeld in het Besluit financiële bepalingen bodemsanering waarbij een bedrag boven de € 100.000 is gevraagd/toegekend, voor zover het betreft:

-verlenging beslistermijn;

-wijziging uitvoeringstermijn;

-vaststelling subsidie;

-wijzigingen van ondergeschikt belang.

RBS14

Besluiten omtrent het afstand doen van recht van kostenverhaal op grond van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging artikel 75 lid 6 Wet bodembescherming.

RBS15

Besluiten op grond van de Wet bodembescherming in het kader van de nazorg van gesaneerde bodemsaneringslocaties.

Betreft:

-meldingen en adviesaanvragen;

-verzoek om toestemming voor bodemonderzoek, monitoring en nazorgmaatregelen;

-aanmeldingen schademelding bij verzekeraar of schade-expert.

Bijlage A Lijst van afkortingen

AmvB: Algemene Maatregel van Bestuur

Art.: artikel

Asv: Algemene subsidieverordening Zuid-Holland

Awb: Algemene wet bestuursrecht

BenW: Burgemeester en Wethouders

Bgs: Besluit geluidproductie sportmotoren

Bhvbz: Besluit hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden

Bibob: bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

Bor: Besluit omgevingsrecht

Brzo: Besluit risico's zware ongevallen 2015

BSB: Bodemsanering bedrijfsterreinen

Bssa: Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen

Fl- en Fwet: Flora- en Faunawet

GS: Gedeputeerde Staten

Gww: Grondwaterwet

MER: Milieu Effect Rapportage

Nb-wet: Natuurbeschermingswet 1998

Ontgr.wet: Ontgrondingenwet

PMV: Provinciale milieuverordening Zuid-Holland

PS: Provinciale Staten

PZH: Provincie Zuid-Holland

Rie: Richtlijn industriële emissies

Vvgb: verklaring van geen bedenkingen

Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Wbb: Wet bodembescherming

Wgh: Wet geluidhinder

Wm: Wet milieubeheer

Whbvz: Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden

Wro: Wet ruimtelijke ordening

Toelichting

Algemeen

Wat is mandaat?

Om te voorkomen dat een bestuursorgaan alle besluiten zelf moet nemen is in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geregeld dat besluiten ook namens het bestuursorgaan kunnen worden genomen. Deze bevoegdheid om namens een bestuursorgaan een besluit te nemen staat bekend als mandaat. Onder besluit dient op grond van artikel 1:3, eerste lid, Awb te worden verstaan, een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Dit laatste betekent dat de schriftelijke beslissing gericht moet zijn op een rechtsgevolg. Indien de handeling van of namens een bestuursorgaan niet is gericht op rechtsgevolg, dan is er sprake van een feitelijke handeling. De bevoegdheid om namens iemand anders een feitelijke handeling en een privaatrechtelijke rechtshandeling te verrichten heet machtiging, respectievelijk volmacht. De overkoepelende term voor al deze figuren is (evenzeer) machtiging.

Kenmerkend voor mandaat is dat er geen overdracht van bevoegdheden plaatsvindt. De uitoefening van het mandaat geschiedt namens en dus onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan dat het mandaat verleent. Het bestuursorgaan, in dit geval dus Gedeputeerde Staten, behoudt ondanks de mandaatverlening altijd de bevoegdheid om zelf de besluiten te nemen. Overigens is het altijd mogelijk dat Gedeputeerde Staten een mandaat voor een speciale aangelegenheid verlenen, een zogenaamd ad hoc mandaat. Is een mandaat daarentegen structureel bedoeld dan is opname in de bij dit algemeen mandaatbesluit behorende mandaatlijsten aangewezen.

Kaders

Gelet op het feit dat het mandaat wordt uitgeoefend namens Gedeputeerde Staten, is besluitvorming conform regelgeving, beleid en gedragslijnen van Gedeputeerde Staten geboden. Onder beleid wordt tevens verstaan een bestendige gedragslijn die via individuele besluiten wordt geformaliseerd en kenbaar gemaakt.

In dat licht is eveneens van belang dat Gedeputeerde Staten, en derhalve dus ook haar mandatarissen zich houden aan de procedures en termijnen die gelden voor afdoening van besluiten. Dit houdt in dat Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht slechts daar wordt toegepast waar dat voorgeschreven is, tenzij Gedeputeerde Staten in individuele gevallen anders besluiten.

Aangezien de omgevingsdienst de oren en ogen is van Gedeputeerde Staten, is het van groot belang dat de portefeuillehouder(s) door tussenkomst van de desbetreffende directeur minimaal twee weken van tevoren dan wel zo spoedig mogelijk daarna op de hoogte word(t)en gesteld (derhalve tijdig) van besluiten die naar verwachting politieke en maatschappelijke gevolgen kunnen hebben of indien een besluit tot consequentie kan hebben dat de provincie of Gedeputeerde Staten aansprakelijk worden gesteld of anderszins aangesproken worden.

Het mandaatsysteem

Het mandaatsysteem is te typeren als een gesloten systeem. Alleen wat daadwerkelijk is benoemd kan in mandaat worden afgedaan.

Werkingsgebied

Het werkingsgebied is in beginsel geografisch bepaald en betreft het grondgebied van de gemeenten die zijn aangesloten bij de desbetreffende omgevingsdienst.

De geconcentreerde taken zijn ondergebracht bij één bepaalde omgevingsdienst, maar betreffen het hele grondgebied van de provincie Zuid-Holland.

De algemene mandaten (mandaten beginnend met “RAA”) betreffen uitsluitend de bevoegdheden die samenhangen met de opgedragen taken, te weten handhaving (mandaten beginnend met “RH”), vergunningen (mandaten beginnend met “RMV) en bodemsanering (mandaten beginnend met “RBS”).

Ambtelijk mandaat = besluitvorming + ondertekening

Gedeputeerde Staten geven mandaat aan de directeur van de omgevingsdienst. In de bij het mandaatbesluit behorende lijst (bijlage) staan de besluiten opgesomd, die namens Gedeputeerde Staten kunnen worden genomen.

Het mandaat betreft zowel een beslissingsmandaat als een ondertekeningsmandaat. Met andere woorden, degene die namens Gedeputeerde Staten mag beslissen, is tevens bevoegd het betreffende besluit, alsmede uitgaande brieven namens Gedeputeerde Staten te ondertekenen. Concreet betekent dat dat besluitvorming en ondertekening in één hand liggen.

Ondermandaat

Deze regeling biedt in het algemeen de mogelijkheid aan de directeur het verkregen mandaat onder te mandateren, tenzij dit uitdrukkelijk is uitgesloten in een specifiek mandaat.

Het verlenen van ondermandaat dient altijd schriftelijk te geschieden en te worden gepubliceerd.

Machtiging

Zoals hiervoor is aangegeven, houdt mandaat in de bevoegdheid om namens een bestuursorgaan een besluit te nemen. Indien de handeling van of namens een bestuursorgaan niet is gericht op rechtsgevolg, dan is er sprake van een feitelijke handeling. Dit betreft bijvoorbeeld het doorzenden van onjuist geadresseerde post, het verzenden van een ontvangstbevestiging of het uitnodigen van belanghebbenden voor een hoorzitting.

Vertegenwoordiging

In de mandaatlijst is een bepaling opgenomen ten aanzien van de mogelijkheid tot vertegenwoordiging van Gedeputeerde Staten in rechte (RAA04). In praktijk gaat het om vertegenwoordiging van het college bij bestuursrechtelijke procedures. Het kan zowel om een algemene als om een incidentele machtiging gaan.

Rapporteren over mandaten

Gedeputeerde Staten zullen hiertoe een format verstrekken

Citeertitel

Eind 2013 hebben Gedeputeerde Staten het mandaatbesluit van Gedeputeerde Staten voor de Omgevingsdienst West-Holland 2014 vastgesteld. Dit mandaatbesluit wordt nu ingetrokken en vervangen door het voorliggende mandaatbesluit. Voor de duidelijkheid is in de citeertitel het jaartal 2016 toegevoegd.

Leeswijzer mandaatlijsten

De RAA-nummers betreffen algemene mandaten waarvan alle gemandateerden binnen hun reguliere werkzaamheden gebruik kunnen maken.

De daaropvolgende mandaten (RMV, RBS, RH) betreffen specifiek belegde mandaten. De rubricering binnen de mandaatlijst is een aanwijzing binnen welk organisatieonderdeel de mandaten kunnen worden uitgeoefend.

De reikwijdte van het mandaat behoort in beginsel duidelijk te zijn uit de tekst in de linkerkolom. De mandaten zijn in de linkerkolom zo kernachtig mogelijk geformuleerd, waarbij in beginsel de meest verstrekkende bevoegdheid is aangeduid: wie het meerdere mag, mag ook het mindere. Om niet alle besluitmogelijkheden te moeten benoemen is hierbij veelal gebruik gemaakt van “besluiten omtrent”. In principe houdt “omtrent” dus alle besluiten in, tenzij expliciet anders opgenomen.

Daar waar “betreft mede” is gebruikt is bedoeld desalniettemin een niet limitatieve opsomming als voorbeeld te noemen.

Daar waar “besluiten tot” is gebruikt, is bedoeld dat alleen het onmiddellijk hierop volgende in mandaat is belegd. Bij bij voorbeeld “besluiten tot goedkeuring” betekent dit dat het onthouden van goedkeuring niet in mandaat is toegestaan. In de rechterkolom kan wel, als daaraan behoefte bestaat, (de omvang van) het mandaat worden toegelicht. Naast een toelichting is de rechterkolom tevens bedoeld voor het opnemen van voorwaarden bij het mandaat, bij voorbeeld een periodieke rapportageverplichting. Tevens staat in de rechterkolom aangeduid wanneer het mandaat is voorbehouden aan de directeur en er dus geen ondermandaat kan worden verleend.