Beleidsregel open bodemenergiestystemen in bodemenergieplannen Zuid-Holland 2016

Geldend van 30-12-2015 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel open bodemenergiesystemen in bodemenergieplannen Zuid-Holland 2016

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,

Gelet op artikel 4.81 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 6.4 van de Waterwet, artikel 6.11 van het Waterbesluit, het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 en de visie Ruimte & Mobiliteit Zuid-Holland;

Overwegende dat:

• de provincie Zuid-Holland inzet op een transitie van fossiele naar duurzame energiebronnen,waaronder bodemenergie;

• in Zuid-Holland, ter benutting van de ondergrond door open bodemenergiesystemen, in de VisieRuimte & Mobiliteit ambitiegebieden voor bodemenergie zijn vastgesteld;

• lokale overheden en andere organisaties bodemenergieplannen laten maken voor deze gebieden;

• deze plannen aan de provincie worden aangeboden om vast te stellen, voor zover zij betrekkinghebben op de bevoegd-gezag-taken van de provincie;

• deze plannen vervolgens worden betrokken bij de vergunningverlening in het kader van de Wa-terwet;

besluiten:

vast te stellen de

Beleidsregel open bodemenergiesystemen bodemenergieplannen Zuid-Holland 2016 . (Prov. Blad 2015, 8608)

Artikel I Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

a) Ambitiegebieden bodemenergie: gebieden waar Gedeputeerde Staten inzetten op de optimaleplaatsing van bodemenergiesystemen middels bodemenergieplannen;

b) Beleidsregel: ‘Beleidsregel open bodemenergiesystemen in bodemenergieplannen Zuid-Holland2016’ die betrekking heeft op de plangebieden voor open bodemenergiesystemen;

c) Bodemenergieplan: een plan waarin wordt aangegeven, hoe de bodem in het plangebied optimaalkan worden benut voor functies, waarbij tenminste open bodemenergiesystemen aan de ordekomen;

d) Onderzoekgebied bodemenergie: gebied waarin de effecten van voorziene bodemenergiesystemenin het plangebied worden onderzocht;

e) Open bodemenergiesysteem: installatie waarmee van de ondergrond gebruik wordt gemaaktvoor de levering van warmte of koude, ten behoeve van de verwarming of koeling van ruimtenin bouwwerken, door grondwater te onttrekken en na gebruik in de bodem terug te brengen, metinbegrip van bijbehorende bronpompen en warmtewisselaar en, voor zover aanwezig, warmtepompen regeneratievoorziening;

f) Plangebied bodemenergie: gebied waar het bodemenergieplan betrekking op heeft;

g) Systeem: open bodemenergiesysteem;

h) Vergunning: vergunning als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, aanhef en onder b. van de Waterwet.

Artikel II Toepassingsbereik

Deze beleidsregel is van toepassing op het opstellen van bodem-energieplannen, het vaststellen vandeze plannen en op vergunningverlening voor open bodemenergiesystemen in (en grenzend aan) bodemenergie-plannen die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld.

Artikel III Bodemenergieplan en vergunningverlening

1. Gedeputeerde Staten kunnen binnen de ambitiegebieden bodemenergie een bodemenergieplanvaststellen. Dit plan geeft inzicht in:

  • a

    de grootte van het plangebied (eventuele deelgebieden) en het onderzoekgebied,

  • b

    de verwachte energievraag in het plangebied en in hoeverre de bodem hierin kan voorzien,met name de watervoerende lagen,

  • c

    de motivering van de gekozen ordening van de verschillende typen systemen ten opzichtevan elkaar en ten opzichte van andere functies,

  • d

    de (toekomstige) andere belangen die in en rond het plangebied mogelijk invloed ondervin-den van de installatie van systemen in het plangebied, alsmede de daarbij betrokken bevoeg-de gezagen,

  • e

    de aard en de grootte van de invloed van de in onderdeel d genoemde belangen bij uitvoeringvan het bodemenergieplan.

2. Bij de beslissing op een aanvraag om een vergunning voor een systeem

  • a

    binnen een plangebied bodemenergie, wordt alleen een vergunning verleend indien deaanvraag voldoet aan het desbetreffende door GS vastgestelde bodemenergieplan;

  • b

    buiten een plangebied bodemenergie, wordt alleen een vergunning verleend indien is aan-getoond dat het systeem de uitvoering van de naburige door GS vastgestelde bodemener-gieplannen niet nadelig beïnvloedt.

3. Een vergunning in de ambitiegebieden voor bodemenergie wordt in principe alleen verleend vooreen systeem in het tweede en derde watervoerende pakket. In deze gebieden kan alleen een vergunning worden verleend voor een systeem in het eerste watervoerende pakket, indien dat mogelijk is gemaakt in een door Gedeputeerde Staten vastgesteld bodemenergieplan

Artikel IV Procedures

1. Gedeputeerde Staten nemen alleen bodemenergieplannen in behandeling indien:

  • a.

    bij de opstelling alle belanghebbende overheden zijn betrokken,

  • b.

    Burgemeester & Wethouders van de betreffende gemeente met het plan hebben ingestemd.

2. Indien een vergunningaanvraag in een plangebied betrekking heeft op een systeem in het eerste watervoerende pakket, wordt de besluitvorming voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Indien een vergunningaanvraag betrekking heeft op een systeem in het tweede of derde watervoerende pakket, wordt de besluitvorming voorbereid met toepassingvan titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht.

3. Indien Gedeputeerde Staten een bodemenergieplan hebben vastgesteld, waarin systeemlocatiesof warmte/koudezones zijn aangegeven, wordt besluitvorming omtrent vergunningaanvragen voor systemen voorbereid met toepassing van titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht. Indien dit niet het geval is, wordt besluitvorming voorbereid met toepassing van afd. 3.4 van de Algemenewet bestuursrecht.

4. Bij ontvangst van een aanvraag voor een vergunning voor een bodemenergiesysteem binnen een door Gedeputeerde Staten vastgesteld bodemenergieplan, wordt de aanvrager van het betreffende bodemenergieplan op de hoogte gesteld, behalve indien uit de aanvraag blijkt dat de aanvrager al van dit plan op de hoogte is.

Artikel V Intrekking van het Toetsingskader vergunningverlening bodemenergie Zuid-Holland

Het Toetsingskader vergunningverlening bodemenergie Zuid-Holland wordt ingetrokken.

Artikel VI Intrekking beleidsregel open bodemenergiesystemen in bodem-energieplannen

De Beleidsregel open bodemenergiesystemen in bodemenergieplannen Zuid-Holland, provinciaal blad 2014,1565, wordt ingetrokken.

Artikel VII Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin deze beleidsregel wordt geplaatst.

Artikel VIII Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel open bodemenergiesystemen in bodemenergieplannen Zuid-Holland 2016.

Ondertekening

Den Haag, 15 december 2015
Gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
J.Smit, voorzitter
J.H. de Baas, secretaris a.i.

Toelichting

Beleidsregel open bodemenergiesystemen in bodemenergieplannen Zuid-Holland 2016

Algemeen

a. Aanleiding en kader

De provincie Zuid-Holland steunt de transitie van een fossiele naar een hernieuwbare energievoorziening. Bodemenergiesystemen beperken het gebruik van aardgas en elektriciteit en ook de uitstoot van CO2. Ze leveren daarmee een bescheiden bijdrage aan deze transitie. Omdat voor het transitiedoel alle vormen van hernieuwbare energievoorziening noodzakelijk zijn, steunt de provincie ook de toepassing van deze vorm.

In de Visie Ruimte & Mobiliteit (VRM) wordt het strategische ruimtelijke beleid ten aanzien van bodemenergie beschreven. In de zogenoemde ambitiegebieden bodemenergie (het stedelijk en glastuinbouw-gebied), faciliteert de provincie de toepassing van bodemenergie door middel van lokale bodemenergieplannen.

Het doel van de voorliggende beleidsregel is, om door middel van bodemenergieplannen de benutting van de ondergrond door open bodemenergiesystemen te verbeteren. De ondergrond wordt daarmee op de lange termijn maximaal voor energieopslag en energiewinning benut, zonder negatieve consequenties voor de omgeving (inclusief andere bestaande of toekomstige functies).

Overigens zijn in de praktijk voor de betreffende gebieden, voordat met het opstellen van bodemenergie-plannen wordt begonnen, al andere vormen van duurzame energievoorziening beschouwd en afgevallen.

Deze beleidsregel heeft enkel betrekking op de ruimtelijke plaatsing van open systemen in en rond eenbodemenergieplan. Normen met betrekking tot het functioneren van individuele systemen komen aande orde bij de behandeling van de vergunningaanvraag voor het desbetreffende systeem.

b. Typen bodemenergiesystemen

Voor de vergunningverlening van open bodemenergiesystemen zijn de provincies -in het kader van de Waterwet- het bevoegde gezag. Het gaat hier om systemen waarbij warmte en koude aan de bodem wordt onttrokken, waarbij deze warmte en koude daarbij vaak eerst tijdelijk in de bodem wordt opgeslagen.

Een veel gebruikte variant bestaat uit een zogenoemd doubletsysteem, bestaande uit twee putten. Naonttrekking en infiltratie ontstaan, doordat de stroomrichting van het water in de zomer tegengesteld is aan die in de winter, in de ondergrond warme en koude bellen. Deze zijn horizontaal ten opzichte van elkaar gepositioneerd.

Bij inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen (juli 2013) zijn gemeenten vrijwel altijd bevoegd gezag geworden voor gesloten systemen. In tegenstelling tot open systemen wordt bijgesloten systemen het grondwater zelf niet rondgepompt. Ze bestaan uit lussen (verticaal, horizontaal, spiraalvormig). Hierin circuleert een vloeistof, die de warmte of koude van het grondwater absorbeert.

c. De hoofdordeningsregel en de uitzondering daarop

In het provinciaal waterplan wordt aangegeven, dat vergunningen voor open bodemenergiesystemen in het stedelijk en glastuinbouwgebied (ambitiegebieden) in principe niet in het eerste watervoerende pakket worden verleend, maar wel voor de diepere lagen (de zogenoemde hoofdordeningsregel).

Wanneer bij het maken van een bodemenergieplan alle belangen zijn geduid, is er voldoende informatie beschikbaar om de benutting van alle watervoerende pakketten voor bodemenergie af te wegen, inclusief het eerste pakket.

De provincie vindt het belangrijk dat de gemeenten hun functies in de ondergrond bewust afwegen. Daarom vraagt ze de gemeente met een dergelijk plan in te stemmen.

Hierdoor ontstaan er voor het verlenen van vergunningen aan bodemenergie-systemen dus drie situaties, waarbij de informatiebehoefte en de onderbouwings-noodzaak achtereenvolgens toenemen:

  • 1.

    buiten de ambitiegebieden bodemenergie,

  • 2.

    binnen de ambitiegebieden bodemenergie in het tweede en derde watervoerende pakket,

  • 3.

    binnen de ambitiegebieden bodemenergie in het eerste watervoerende pakket.

Voor situatie 2 geven Gedeputeerde Staten er de voorkeur aan dat er een bodemenergieplan wordt gemaakt. Voor situatie 3 is dit noodzakelijk, omdat Gedeputeerde Staten in principe in het eerste water-voerende pakket geen bodemenergiesystemen willen toestaan. Situatie 3 doet zich trouwens alleen voor, indien bij de maatschappelijke partners wensen leven voor het (deels) openstellen van het eerste watervoerende pakket.

d. Bodemenergieplan

Om het beginsel "Wie het eerst komt, het eerst pompt" te doorbreken, kunnen belanghebbenden in een ambitiegebied een bodemenergieplan (laten) opstellen. Hierin wordt vooraf nagedacht over de ordening tussen de verschillende systemen voor bodemenergie en andere functies als gietwateropslag.

Omdat elke omgeving en elke bodem uniek is, is het nauwelijks mogelijk om algemene provinciale ordeningsregels op te stellen. Daarom wordt elk bodemenergieplan afzonderlijk op- en vastgesteld.

Het bodemenergieplan is vorm-vrij wat betreft rijksregelgeving. Omdat een plan raakt aan zowel de belangen van de provincie, de desbetreffende gemeente en die van derden, is een goede en vroegtijdige afstemming tussen gemeente, provincie en deze derden belangrijk.

e. Gevolgen van deze beleidsregel voor initiatiefnemers van een bodemenergiesysteem

Deze beleidsregel koppelt een bodemenergieplan dat door Gedeputeerde Staten is ontvangen en vastgesteld, aan de provinciale vergunningverlening voor bodemenergiesystemen in het betreffendeplangebied.

Met het bodemenergieplan wordt voor de initiatiefnemer die een bodemenergiesysteem in het desbetreffende gebied wil laten installeren, duidelijkheid geboden over geschikte zones en locaties hiervoor.

Doordat de provincie in principe voor het plangebied alleen vergunningen verleent die aan het bodem-energieplan voldoen, zal de aanvraag worden getoetst aan het bodemenergieplan.

Indien de aanvraag daarbinnen past zal de vergunning, op dit onderdeel, niet geweigerd worden. Dit laat onverlet, dat de vergunning nog wel kan worden geweigerd wegens het niet voldoen aan de overige reguliere vergunningvereisten.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel II Toepassingsbereik

Deze beleidsregel is van toepassing op het opstellen van bodem-energieplannen en op vergunningverlening voor open bodem-energiesystemen binnen en rond bodemenergieplannen die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld. Het aantal regels is zo beperkt mogelijk gehouden.

Een bodemenergieplan heeft tenminste betrekking op bodem-energiesystemen, en kan op open systemen, op gesloten systemen of op beide betrekking hebben. Voor de gesloten systemen is de gemeente doorgaans het bevoegd gezag. Daarnaast kan een bodemenergieplan op andere functies, zoals gietwater, betrekking hebben.

In het kader van de aanpassing van het Activiteitenbesluit milieubeheer, is de provincie bevoegd gezag voor gesloten systemen geworden die onderdeel van een IPPC- of BRZO-inrichting [1] vormen.

Het aantal gevallen waarin de provincie het bevoegd gezag is geworden, is zo klein, dat het niet zinvol is om daar in deze beleidsregel aandacht aan te besteden. Bij voorkoming zal worden bekeken, hoe het betreffende systeem het beste in het bodemenergieplan kan worden opgenomen (deze beleidsregel wordt dan naar analogie toegepast).

Artikel III Bodemenergieplan en vergunningverlening

Lid 1: Opstellen van een bodemenergieplan

Voor het maken van een bodemenergieplan is eerst een gebiedsgericht onderzoek nodig, waarbij de belanghebbenden bijeenkomen en de uitgangspunten aangeven. De technische berekeningen kunnen dan worden uitgevoerd door een ingenieursbureau. Hierbij wordt de potentiële vraag naar -en aanbod van- bodemenergie kwantitatief in kaart gebracht door middel van een inventarisatie. Daarnaast worden alle (toekomstige) belangen in het gebied in beeld gebracht (economische, archeologische etc.). Vervolgens worden, om het aanbod bij de vraag te laten aansluiten, iteratief de effecten van systeem-configuraties ingeschat. De plaatsing van systemen ten opzichte van elkaar wordt hierbij dus gevarieerd. Tenslotte worden de gevolgen van de effecten (bijv. veranderde grondwaterstromen) op de bestaande en toekomstige belangen in beeld gebracht.

Door deelname van belanghebbenden aan de begeleiding van het onderzoek, kan draagvlak voor een optimale configuratie ontstaan (zie ook toelichting artikel 4). Hierbij zijn belanghebbenden bij andere functies dan bodemenergie inbegrepen, zodat ook een onderbouwde afweging van bodemenergie met andere (toekomstige) functies kan worden gemaakt. Hierbij kan de uitkomst zelfs zijn, dat er in het betreffende gebied geen open systemen, maar alleen gesloten systemen gewenst zijn.

Soms gaat het bij bodemenergieplannen om nieuwe locaties. In Zuid-Holland zal het vaak gaan om gebieden die al grotendeels zijn ingericht, en waar al vele functies zijn gelokaliseerd, waardoor inpassing van nieuwe functies gecompliceerd is. De provincie neemt aan de begeleiding van het onderzoek deel, en brengt haar belangen en deskundigheid tijdens deze overleggen in.

In artikel 3 wordt in lid 1 een aantal onderwerpen genoemd, waarvan Gedeputeerde Staten het belangrijk vinden dat daaraan in de bodemenergieplan aandacht wordt besteed:

a) De grootte van het plangebied (eventuele deelgebieden) en het onderzoekgebied.

Voor een bodemenergieplan wordt een gebied gekozen dat zoveel mogelijk een geografische/ geohydrologische eenheid vormt (woonwijk, bedrijven-terrein begrenst door kanaal). Hiervan wordt aangegeven hoe groot dit gebied is (en hoe groot eventuele deelgebieden zijn).

Voor het onderzoek wordt een groter gebied in beschouwing genomen dan het plangebied (het onderzoeksgebied), om de gevolgen voor belangen die grenzen aan het plangebied, ook in kaart te brengen.

b) De verwachte vraag naar energie en in hoeverre de bodem hierin kan voorzien

Hierbij wordt de potentiële vraag naar energie (en andere functies als gietwater) kwantitatief in kaart gebracht door middel van een inventarisatie van zowel de huidige bebouwing/functies, als (voor zover bekend) toekomstige bebouwing/functies en infrastructuur.

In de fase van de gebiedsontwikkeling wanneer de toekomstige functies en bebouwing slechts deels bekend zijn, is de toekomstige vraag naar bodemenergie ook maar voor een deel specifiek bekend. De ruimte kan dan deels globaal en deels meer specifiek (systeemlocaties, warmte/ koudezones) worden geordend.

Wanneer de energievraag wel volledig bekend is , en op basis hiervan het bodemenergieplan wordt gemaakt, kan deze energievraag –bij het niet tijdig uitvoeren van het bodemenergieplan- veranderen, waardoor het plan moet worden aangepast. Dit pleit voor het plannen van systeemlocaties of warm-te/koudezones met een beperkt oppervlak. De bodemenergieplannen die tot nu toe gemaakt zijn, beslaan dan ook niet meer dan enkele vierkante kilometers.

Wanneer in (delen van) het plangebied open systemen ongewenst zijn, is het overigens vanuit vergunnings-verleningsoogpunt vaak toch nuttig, om het desbetreffende plan met deze notie vast te stellen [2].Vergunningen voor open systemen kunnen dan namelijk op locaties waar andere functies zijn gepland, worden geweigerd.

Het potentiële aanbod qua energieopslag kan in kaart worden gebracht op basis van de omvang van de grondwaterpakketten en de bruikbaarheid van deze pakketten voor het gebruik voor bodemenergie (bijv. het chloridegehalte). De bodemopbouw kan aan de hand van een geohydrologische schematisering worden weergegeven [3]. Naast informatie uit boorbeschrijvingen kan hierbij ook informatie uit modellenals REGIS [4] worden gebruikt. Zonodig kan aanvullend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Ook is de voor het systeem en leidingwerk beschikbare hoeveelheid ruimte direct onder het maaiveld van belang. Daarbij kan in beeld worden gebracht, in hoeverre de gemeente voor de aanleg van bronnen en leidingen, openbare ruimte ter beschikking wenst te stellen.

c) De motivering van de gekozen ordening voor de verschillende typen bodemenergiesystemen

Het doel van een bodemenergieplan is om de bodem zo doelmatig mogelijk voor bodemenergie te gebruiken. Bij de keuze voor de ordening van functies wordt daarom de onderbouwing, waarom met deze ordening de bodem het meest doelmatig wordt gebruikt, van belang geacht. Na ontvangst van het plan wordt beoordeeld, of de voorgestelde ordening de capaciteit van de bodem optimaal benut. Ook wordt gekeken of het plan eventueel op enig punt strijdig is met overig provinciaal beleid.

Het is van belang om de ordening van bodemenergiesystemen op kaart vast te leggen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen gesloten systemen, waarvoor gemeenten hoofdzakelijk bevoegd gezag zijn en open systemen, waarvoor Gedeputeerde Staten bevoegd gezag zijn (doubletsystemen, monobronnen, recirculatie-systemen). De ordening zorgt er voor dat de ondergrond zo veel mogelijk bodemenergie kan leveren, maar kan wel beperkingen opleveren voor het gebruik van percelen. Een onderbouwing van de ordening is daarom belangrijk, zodat zij voor belanghebbenden goed uit te leggen is.

d) De (toekomstige) belangen die in en rond het plangebied mogelijk invloed ondervinden van de installatie van systemen in het plangebied.

1. (Cultuurhistorische) bebouwing en bovengrondse infrastructuur

Het gaat hierbij om een beschrijving van de bestaande en toekomstige bebouwing (inclusief kassen) waarbij aandacht wordt besteed aan garages, aanbouwen en schuren, met daarbij een beschouwing van de funderingen. Indien sprake is van gevoelige bebouwing wat betreft verzakking of aantasting van funderingen), dan kunnen deze grafisch worden weergegeven.

2. Ondergrondse infrastructuur

Het gaat hierbij om een beschrijving van de bestaande en toekomstige ondergrondse infrastructuur. Het betreft werken als tunnels en ondergrondse parkeergarages, maar ook kabel- en leidingstroken, omdat die een belemmering kunnen vormen voor de aanleg van leidingen en bronnen.

3. Beschermde gebieden (natuur, landbouw, recreatie , milieu-beschermingsgebieden voor grondwater)

Waar natuurgebieden liggen blijkt onder andere uit de online Natuurwaardenkaart van de provincie Zuid-Holland. Op basis van de landelijke natuurbeschermingswetgeving, de Visie Ruimte en Mobiliteit en de provinciale Verordening Ruimte 2014 zijn toepassingen van bodem-energiesystemenin het Nationale Natuurnetwerk (voorheen Ecologische HoofdStructuur) en de Kroonjuwelen in de Cultuurhistorische hoofdstructuur uitgesloten, tenzij daarvoor door Gedeputeerde Staten een ontheffing is verleend. In de Provinciale Milieuverordening staat aangegeven waar ‘milieubeschermingsgebieden voor grondwater’ liggen. Hier wordt energieopslag in principe niet toegestaan, zodat de desbetreffende gebieden in principe van het plangebied kunnen worden uitgesloten. Verder kan, vanwege de (recreatieve en andere) belangen in het plangebied, het aanwezige (toekomstige) oppervlaktewater worden aangegeven.

4. Bestaande grondwateronttrekkingen en retourneringen

Het gaat hierbij om een beschrijving van de systemen die permanent dan wel langdurig tijdelijk grondwater gebruiken of infiltreren, op basis van gegevens uit het Landelijk Grondwaterregister (LGR) en een inventarisatie van eventuele brijnlozingen in het desbetreffende gebied. Hierbij kan het toekomstig grondwatergebruik worden ingeschat, waaronder het gebruik door de aanwezige (of al geplande) bodemenergiesystemen. Zo kan per grondwatergebruiker het soort onttrekking, het maximale uur-, dag-, maand- en jaardebiet, het watervoerende pakket waaruit wordt onttrokken of wordt geïnfiltreerd, evenals de locatie worden vermeld. In geval van langdurige onttrekkingen wordt nagegaan hoe lang en in welke mate de onttrekking nog in werking is.

5. Grond(water) verontreinigingen

Het gaat hier om een inventarisatie van de aanwezige grond(water) verontreinigingen in de deklaag en de watervoerende pakketten, onder andere op basis van gegevens van bodemloket.nl. Indien in de nabije toekomst veranderingen in de verontreiniging wordt verwacht (zoals saneringen), wordt dit aangegeven.

6. Archeologische en aardkundige waarden Het gaat hier om een inventarisatie van deze aanwezige waarden in de deklaag en de watervoerende pakketten, onder ander op basis van de Cultuurhistorische atlas van Zuid-Holland.

7. Overige belangen

In sommige gevallen kunnen ook andere dan de bovenstaande belangen in een gebied spelen, bijvoorbeeld waterveiligheid (waterkeringen).

Verder worden –indien van toepassing- de bevoegde gezagen voor deze belangen aangegeven.

e) De aard en de grootte van de invloeden op deze belangen bij de uitvoering van het bodemenergieplan.

Het gaat hier om de gevolgen voor

1. (Cultuurhistorische ) bebouwing en infrastructuur (constructief, architectonisch), zoals zettingen, die kunnen optreden door onttrekking en retournering van grondwater, worden beschouwd op basis van de stijgingen en dalingen van grondwaterpeilen.

2. Ondergrondse infrastructuur die kunnen optreden door onttrekking en retournering van grondwater (bijv. paalrot). Deze worden beschouwd op basis van de geaccumuleerde maximale grondwaterstands- en stijghoogteverlagingen plus de berekende (maximale) zettingen/zettings-verhangen.

3. Beschermde gebieden (natuur, landbouw, recreatie, milieubeschermingsgebieden voor grondwater) door toedoen van de optredende effecten (maximale grondwaterstandverlagingen en –verhogingen, plus hydrothermische veranderingen). Voor het gebied met hydrologische beïnvloedingslijnen kan worden vastgesteld of hier natuurgebieden, zoals Natura2000 gebieden, voorkomen en zo ja, of hier beschermde flora en fauna voorkomt die gevoelig is voor de berekende maximaal te verwachten freatische grondwater- en stijghoogte-veranderingen.

4. Bestaande grondwateronttrekkingen en retourneringen door toedoen van het maximale hydrologische en hydrothermische effect van de bodemenergiesystemen binnen het invloedsgebied.

5. Grond (water)kwaliteit (inclusief zoet/brakwater-grensvlak) door toedoen van menging of (hydrothermische) verontreiniging van het grondwater.

6. Archeologisch waardevolle objecten en aardkundige waarden door toedoen van hydrologische en hydrothermische effecten van bodemenergiesystemen. Deze worden beschouwd op basis van de maximale grondwaterstands- en stijghoogteverlagingen en zettingen en eventuele veranderingen in de grondwaterkwaliteit.

7. Overige belangen (als bijvoorbeeld waterkeringen) door toedoen hydrologische en hydrothermische effecten van bodemenergiesystemen.

Hierbij kan worden aangegeven welke maatregelen worden genomen om deze risico’s te verminderen, en of er bij de diverse invloeden sprake is van norm onder- of overschrijding.

Lid 2: Weigeringsgronden op basis van een vastgesteld bodemenergieplan

De weigeringsgronden voor een watervergunning zijn opgenomen in artikel 6.21 van de Waterwet. In artikel 3, tweede en derde lid, van deze beleidsregel wordt voor bodemenergieplannen een nadere invulling gegeven aan deze weigeringsgronden.

Bij de beslissing op een aanvraag om een vergunning voor een open bodemenergiesysteem binnen een door Gedeputeerde Staten vastgesteld bodemenergieplan, wordt alleen een vergunning verleend op basis van het bodemenergieplan. In dit plan kunnen naast locaties en zones ook een globale ordening worden aangegeven (bijv. plaatsing in een bepaald watervoerend pakket). Ook deze globale regels kunnen wat betreft het optimaal benutten van de ondergrond van belang zijn.

Buiten door Gedeputeerde Staten vastgestelde bodemenergieplannen, wordt alleen een vergunning verleend voor systemen waarvoor is aangetoond dat zij de uitvoering van die naburige bodemenergieplannen niet nadelig beïnvloeden. Wat nadelige beïnvloeding is, is echter maatwerk. Toch is het zinvol dit lid in deze beleidsregel op te nemen, zodat, wanneer wordt berekend dat bij bestaande of geplande systemen een significant energieverlies zal optreden ten gevolge van de aanleg van een nieuw systeem buiten een bodemenergieplangebied, de vergunning voor dit nieuwe systeem kan worden geweigerd.

Lid 3: Eerste watervoerende pakket in ambitiegebieden

Uit een inventarisatie van bestaande en (mogelijke) toekomstige bovengrondse en ondergrondse bouwwerken en infrastructuur, blijkt soms dat de ruimte in het eerste watervoerende pakket nu en in de toekomst voor verschillende functies, anders dan ‘open’ bodemenergie, nodig is.

Indien in het eerste watervoerende pakket ook open bodem-energiesystemen zouden worden gerealiseerd, zou dat in de toekomst naar verwachting leiden tot negatieve beïnvloeding van andere functies.

Daarom worden in het stedelijk en glastuinbouwgebied in Zuid-Holland bodemenergiesystemen in principe dieper dan het eerste watervoerende pakket geplaatst (hoofdordeningsregel), en worden aanvragen voor het eerste watervoerende pakket geweigerd.

Alleen indien uit onderzoek blijkt dat naar verwachting geen negatieve beïnvloeding van functies in het eerste watervoerende pakket zal plaatsvinden, kan op de hoofdordeningsregel een uitzondering worden gemaakt, en kunnen in het eerste watervoerende pakket in het bodemenergieplan wél bodem-energiesystemen worden opgenomen.

Artikel IV Procedures

Lid 1: Aanbieden van het bodemenergieplan

Zoals eerder aangegeven, ligt de procedure voor het vaststellen van een bodemenergieplan niet vast in een wet. In de praktijk nemen verschillende organisaties het initiatief tot het maken van een bodemenergieplan.

Na afronding wordt het plan aan de provincie (als zijnde het bevoegd gezag voor de open bodemenergiesystemen) ter vaststelling aangeboden, bijvoorbeeld door de betrokken gemeente. Indien een andere partij het plan aanbiedt, heeft de gemeente eerst met het betreffende plan ingestemd.

Dit heeft als achtergrond dat Gedeputeerde Staten het belangrijk vinden dat de gemeenten een bewuste afweging maken omtrent de ordening van functies in de ondergrond.

Verder dienen zoveel mogelijk belanghebbenden bij de opstelling van het plan te worden betrokken. Het gaat hierbij om tenminste de belang-hebbende overheden (gemeente, provincie). In geval van gietwateropslag zal het betreffende waterschap bij de opstelling betrokken moeten zijn.

Lid 2: Ter visie legging en vaststelling van het bodemenergieplan

Bij het installeren van bodemenergiesystemen in de diepere watervoerende lagen spelen veel minder belangen dan bij het installeren van deze systemen in het eerste watervoerende pakket. Zo werd op het bodem-energieplan Centrumgebied Rotterdam (dat alleen op de diepere lagen betrekking heeft) alleen een zienswijze ingediend door de landelijke branche-organisatie en niet door de direct betrokkenen.

Daarom wordt, indien een bodemenergieplan alleen betrekking heeft op die diepere lagen (tweede en derde watervoerende pakket), dit plan niet ter inzage gelegd. Later -bij de individuele vergunningverlening- bestaat nog een mogelijkheid tot bezwaar en beroep.

Indien een bodemenergieplan betrekking heeft op het eerste watervoerende pakket, wordt het, vanwege de vele betrokken belangen, als ontwerp wél ter inzage gelegd (uitgebreide procedure). Na inspraak wordt dan het (eventueel aangepaste) ontwerp door Gedeputeerde Staten vastgesteld.

Van de vaststelling van het bodemenergieplan worden de betrokken partijen op de hoogte gesteld.

Lid 3: Te volgen procedure bij de vergunningverlening

In een plangebied bodemenergie worden de provinciale vergunningen voor bodemenergiesystemen door de verantwoordelijke omgevingsdienst verstrekt.

Bij het opstellen van een bodemenergieplan worden alle bestaande en (mogelijke) toekomstige bovengrondse en ondergrondse bouwwerken, infrastructuur en ander gebruik (bijv. gietwatervoorziening) geïnventariseerd.

Ook worden de gevolgen van het installeren van de bodemenergiesystemen op deze belangen beschouwd. Soms kunnen in delen van het plangebied veel bodemenergiesystemen aanwezig zijn dan wel worden gepland, met daartussen gebieden, waar minder duidelijk is hoeveel systemen er zullen komen. In het laatste geval, kunnen de effecten van open systemen op de aanwezige belangen en grondwaterstromingen niet volledig worden doorgerekend.

Voor (delen van) het bodemenergieplan dat (die) voldoen aan hetgeen in artikel 4, derde lid, is aangegeven kan, omdat de effecten van de mogelijk te vergunnen open bodemenergiesystemen al zijn doorgerekend, de vergunningverlening worden vereenvoudigd. Daarvoor kan de zogenoemde verkorte procedure worden gevolgd. Hierdoor wordt voor het betrokken bedrijfsleven (en ook voor de provincie) de lastendruk beperkt.

Voor (delen van) het bodemenergieplan die niet voldoen aan dit artikel, wordt de uitgebreide proceduretoegepast.

Bij bevestiging van de ontvangst van een vergunningaanvraag, wordt de aanvrager door de omgevingsdienst in kennis gesteld van de procedure die zal worden gevolgd.

Lid 4: Reactie op aanvraag

Voor aanvragers van een bodemenergiesysteem in een gebied waarvoor een bodemenergieplan isvastgesteld, is het nuttig om van de provincie de inhoud van het bodemenergieplan te vernemen. Zij kunnen zich dan daaraan committeren, en –indien het plan bij hen vragen oproept- kunnen zij hierover contact met de provincie opnemen.

Artikel V en VI Intrekking Toetsingskader en Beleidsregel

Het Toetsingskader vergunningverlening bodemenergie (2011), is naar aanleiding van een toezegging aan Gedeputeerde Staten geëvalueerd. Op basis hiervan is besloten dit toetsingskader in te trekken. Een aantal essentiële elementen uit het Toetsingskader werd in de Beleidsregel open bodemenergiesystemen in bodemenergieplannen Zuid-Holland (2014) opgenomen.

Dit laatste betekent, dat de voorliggende nieuwe versie van de beleidsregel is vastgesteld, en dat daarmee de ‘oude versie’ (dd. 5-8-2014) is komen te vervallen.

[1] Integrated Pollution-Prevention and Control , richtlijn nr. 2008/1/EG, Besluit Risico Zware Ongevallen

[2] Behalve wanneer dat (deel van het) plangebied door slechts een projectontwikkelaar wordt ontwikkeld.

[3] Onder andere de kD en c-waarden en de hoogte van het maaiveld ten opzichte van NAP.

[4] Regionaal geohydrologisch informatie systeem