Regeling vervallen per 26-01-2016

Vaarwegenverordening Zuid-Holland (Vaarwegenverordening Zuid-Holland)

Geldend van 29-03-2013 t/m 25-01-2016

Intitulé

Vaarwegenverordening Zuid-Holland (Vaarwegenverordening Zuid-Holland)

Besluit van Provinciale Staten van Zuid-Holland van 9 april 1987, nr. 11, tot vaststelling van de Vaarwegenverordening Zuid-Holland (Prov. Blad 1987, nr. 149), gewijzigd bij besluit van 16 maart 1989, nr. 4c (Prov. Blad 1989, nr. 100), bij besluit van 18 februari 1994, nr. 5d (Prov. Blad 1994, nr. 32), bij besluit van 15 maart 1996, nr. 3a, bij besluit van 20 februari 1998, nr. 4a (Prov. Blad 1998, nr. 38) en bij besluit van 30 januari 2013 (Prov. Blad 2013, nr. 46)

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Doel van de verordening

Deze verordening beoogt de vrijheid en/of de veiligheid van de scheepvaart en de instandhouding en bruikbaarheid van de vaarweg en de oever te beschermen en vormt een aanvullende regeling op het Binnenvaart-politiereglement.

Artikel 1.2 Begripsbepalingen

In de verordening wordt verstaan onder:

  • a. vaarweg: elk voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water;

  • b. vaargeul: het gedeelte van een vaarweg, al of niet betond of bebakend, waarop de doorgaande scheepvaart plaatsvindt;

  • c. werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren;

  • d. oever: de langs een vaarweg aanwezige natuurlijke oever of de aangebrachte oevervoorziening met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke verankering;

  • e. schip: elk vaartuig dat wordt gebruikt of geschikt is om te worden gebruikt als middel van vervoer te water, met inbegrip van drijvende voorwerpen en vaartuigen zonder waterverplaatsing;

  • f. motorschip: een schip dat gebruikmaakt van zijn mechanische middelen tot voortbeweging;

  • g. klein schip: een schip waarvan de lengte minder dan 20 meter bedraagt;

  • h. snelle motorboot: een motorschip dat gebruikmakend van zijn eigen mechanische middelen tot voortbeweging een snelheid van meer dan 20 kilometer per uur kan bereiken en een lengte van minder 15 meter heeft;

  • i. duwstel: een hecht samenstel van één of meer duwboten en één of meer andersoortige schepen waarvan er ten minste één is geplaatst voor één van de duwboten;

  • j. sleep: een samenstel van één of meer slepende schepen met één of meer op tros daaraan verbonden schepen;

  • k. gekoppeld samenstel: een samenstel van langszijde aan elkaar vastgemaakte schepen waarvan er geen is geplaatst voor het motorschip dat dient voor het voortbewegen en het sturen van het samenstel;

  • l. drijvend werktuig: een drijvend bouwsel, met mechanische werktuigen, dat is bestemd om op de vaarwegen of in de havens te worden gebruikt;

  • m. drijvende inrichting: een drijvend bouwsel, dat vanwege zijn bestemming in de regel niet wordt verplaatst;

  • n. drijvend voorwerp: een bouwsel dat geschikt is gemaakt om te water te worden verplaatst en dat geen drijvende inrichting is;

  • o. schipper: de gezagvoerder van een schip, sleep, duwstel, gekoppeld samenstel of diegene die hemvervangt of de eigenaar;

  • p. Gedeputeerde Staten: het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland;

  • q. provinciaal ambtenaar: personeel dat door Gedeputeerde Staten is belast met de handhaving en het toezicht op de uitvoering van deze verordening of van bepaalde artikelen daarvan;

  • r. waterschapsbestuur: het dagelijks bestuur van een hoogheemraadschap, een heemraadschap, een grootwaterschap, een waterschap of een polder;

  • s. gemeentebestuur: het college van burgemeester en wethouders;

  • t. sluis- of brugwachter: diegene die is belast met het bedienen van een sluis of brug;

  • u. ligplaats: plaats in danwel boven het water om door een vaartuig ter verblijf te worden ingenomen.

  • v. vaartuig: naast het begrip in de gebruikelijke zin van het woord een vaartuig zonder waterverplaatsing, een drijvend casco en vaartuig in aanbouw en een vaartuig dat de geschiktheid tot varen of drijven heeft verloren.

Hoofdstuk 2 Provinciale vaarwegen

Paragraaf 2.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.1.1 Goed zeemanschap

1. In gevallen waarvoor in dit hoofdstuk geen voorschriften worden gegeven, moet de schipper alle maatregelen treffen die van een goede schipper mogen worden verwacht of geëist, teneinde belemmering van de scheepvaart of beschadiging van werken en van de varende of stilliggende schepen te voorkomen.

2. Ter voorkoming van ongevallen moet desnoods volgens de eisen van goed zeemanschap van de in dit hoofdstuk gegeven voorschriften worden afgeweken, voorzover de omstandigheden dit vorderen.

Artikel 2.1.2 Toepasselijkheid

1. Hoofdstuk 2 is van toepassing op de in lid 2 te noemen vaarwegen, daaronder begrepen de oevers en de werken.

2. De in het voorgaande lid bedoelde vaarwegen zijn de volgende:

  • a. de vaarwegen in de verbinding tussen de Hollandse IJssel en de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder, via de Julianasluis: de voorhaven van de Julianasluis, het Gouwekanaal, de Gouwe, de Rijn, van Gouwsluis tot de aansluiting met de Heimanswetering, de Heimanswetering, de Woudwetering, het Paddegat, de vaargeul door het Braassemermeer, de Oude Wetering;

  • b. vervallen

  • c. de Otwegswetering;

  • d. het Aarkanaal;

  • e. de vaarwegen in de verbinding tussen Rotterdam en de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder, vanaf de uitmonding van de Delfshavense Schie in de Delftse Schie te Overschie: de Delftse Schie, het Rijn-Schiekanaal, de Zijl, de vaargeul door de Kagerplassen, gaande door het Zweiland, het Norremeer, de Dieperpoel en het 's Gravenwater;

  • f. de Haagse Trekvliet, vanaf het Rijn-Schiekanaal tot de grens tussen de gemeenten Rijswijk en Den Haag;

  • g. de Leidse Trekvliet, vanaf het Rijn-Schiekanaal tot 70 m ten noorden van de Trekvlietbrug;

  • h. het Korte Vlietkanaal;

  • i. de vaarwegen in de verbinding vanaf de grens tussen de provincies Utrecht en Zuid-Holland tot aan Leiden: de Rijn tot aan Gouwsluis, de Rijn, vanaf de aansluiting met de Heimanswetering tot aan de Zijl;

  • j. de vaarwegen in de verbinding tussen Leiden en Katwijk: de Rijn, vanaf het Korte Vlietkanaal, het Additionele Kanaal, het Uitwaterings- of Katwijkskanaal, tot aan de monding van het Prins Hendrikkanaal;

  • k. het Merwedekanaal, gedeelte tussen de Lek te Vianen en de Boven Merwede te Gorinchem, inclusief de vaargeul door de Voorhaven van de Grote Merwede Sluis te Gorinchem;

  • l. het Verbindingskanaal, tussen het Merwedekanaal en de Linge te Arkel.

Artikel 2.1.3 Afmetingen en diepgang van schepen

1. Gedeputeerde Staten stellen de maximum toegestane afmetingen van een schip, met inbegrip van de lading en diepgang vast voor de in artikel 2.1.2, lid, 2, genoemde vaarwegen.

2. Het is de schipper verboden zich op een vaarweg te bevinden met een schip, dat met inbegrip van de lading, de toegestane afmetingen of diepgang overschrijdt.

Artikel 2.1.4 Lengte slepen en duwstellen en breedte gekoppelde samenstellen

1. Gedeputeerde Staten stellen de maximum toegestane lengte van slepen en duwstellen en de maximum toegestane breedte van gekoppelde samenstellen vast voor de in artikel 2.1.2, lid 2, genoemde vaarwegen.

2. Het is de schipper verboden zich op een vaarweg te bevinden met een sleep, duwstel of gekoppeld samenstel, dat met inbegrip van de lading, de toegestane lengte of breedte overschrijdt.

Artikel 2.1.5 Snelheden

(Vervallen)

Paragraaf 2.2 Bepalingen betreffende het gebruik en de instandhouding van de vaarwegen en de oevers

Artikel 2.2.1 Gebruik vaarweg

Het is eenieder verboden:

  • a. de scheepvaart geheel of gedeeltelijk te stremmen of te belemmeren;

  • b. het gebruik van bruggen, sluizen en remmingwerken te belemmeren of te beletten.

Artikel 2.2.2

(Vervallen)

Artikel 2.2.3 Instandhouden vaarweg

1. Het is eenieder verboden:

  • a. langs een vaarweg een oevervoorziening te maken, te hebben, te herstellen of op te ruimen;

  • b. in, over of onder een vaarweg of ter plaatse van een aan te leggen vaarweg werken te maken, aan te brengen, te hebben, te herstellen of te vernieuwen;

  • c. in een vaarweg vaste stoffen, voorwerpen of plantendelen te brengen of te laten vallen, of vaste stoffen, voorwerpen of plantendelen op de oever te plaatsen of te hebben op zodanige wijze, dat gevaar bestaat dat deze geheel of gedeeltelijk in de vaarweg komen;

  • d. vaste stoffen, voorwerpen of plantendelen die door het niet naleven van het onder c. bepaalde in de vaarweg zijn geraakt, geheel of gedeeltelijk daar in te laten;

  • e. vaste stoffen of voorwerpen zodanig op de oever te plaatsen of te hebben dat deze gedeeltelijk boven de vaarweg uitsteken.

2. Een werk of enig onderdeel daarvan, dat in een zodanige toestand is komen te verkeren dat daardoor, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, gevaar of hinder voor de scheepvaart bestaat of kan bestaan, moet op eerste aanzegging van Gedeputeerde Staten door de onderhouds-plichtige onverwijld worden hersteld of verwijderd, met inachtneming van de daarbij door of vanwege Gedeputeerde Staten te geven aanwijzingen.

3. Een werk, dat ten gevolge van het vervallen van zijn bestemming niet is voltooid of waarvan na zijn voltooiing het doel is vervallen, moet op eerste aanzegging van Gedeputeerde Staten door de onderhoudsplichtige of indien geen onderhoudsplichtige bekend is, door de laatstrechthebbende onverwijld worden opgeruimd.

Artikel 2.2.4 Bijdrage in kosten

1. Indien Gedeputeerde Staten aan een krachtens artikel 4.1.1 verleende ontheffing tot vernieuwing of vervanging van een bestaand werk voor-waarden stellen met het doel in het belang van de scheepvaart gunstiger afmetingen aan dat werk te geven, dan kunnen Gedeputeerde Staten een bijdrage in de meerkosten daarvan toekennen, indien deze meerkosten in redelijkheid niet of niet geheel ten laste van de verkrijger van de ontheffing behoren te komen.

2. De hoogte van de in lid 1 bedoelde bijdrage wordt door Gedeputeerde Staten vastgesteld, gehoord de betreffende vaste commissie van advies en bijstand uit Provinciale Staten en zo nodig na daarover het advies van een of meer deskundigen te hebben ingewonnen. Deze deskundigen worden indien mogelijk in overleg met de verkrijger van de ontheffing benoemd.

Artikel 2.2.5 Onderhoud oevers

1. Het onderhoud van de oevers langs de vaarwegen berust bij degenen, die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening daarmede zijn belast en hun rechtverkrijgenden.

2. De onderhoudsplichtige van de oever is verplicht deze in goede staat te onderhouden.

Artikel 2.2.6 Toezicht op onderhoud oevers

Iedere eigenaar of gebruiker van gronden langs de vaarweg is verplicht de provinciale ambtenaren toegang te verlenen voor het controleren van de oever.

Artikel 2.2.7 Werkzaamheden aan bij de provincie in onderhoud zijnde oevers

De in artikel 2.2.6 genoemde verplichting strekt zich ook uit tot de onderhouds-, herstel- en verbeteringswerkzaamheden, die door de provincie of in opdracht van de provincie door derden worden uitgevoerd. In dit geval moeten de eigenaren of gebruikers ten minste 48 uur van tevoren daarvan in kennis worden gesteld, spoedeisende gevallen uitgezonderd.

Artikel 2.2.8 Instandhouden bij de provincie in onderhoud zijnde oevers

Het is verboden op, in of boven bij de provincie in onderhoud zijnde oevers bouwwerken of constructies te hebben of aan te brengen.

Paragraaf 2.3 Sluizen en bruggen

Artikel 2.3.1 Bedieningstijden

1. Gedeputeerde Staten stellen, na het horen van de bedieningsplichtige, de dagen en tijden vast waarop een in, respectievelijk over een vaarweg gelegen sluis of brug - niet zijnde een spoorwegbrug - voor de scheepvaart wordt bediend.

2. De bedieningsplichtige van een brug of sluis is verplicht deze te bedienen overeenkomstig de door Gedeputeerde Staten op grond van lid 1 vastgestelde bedieningstijden.

Artikel 2.3.2 Schutpeilen

1. Met de Julianasluis te Gouda wordt niet geschut bij een rivierstand ter plaatse van NAP + 2 m of hoger.

2.Met de Mallegatsluis te Gouda wordt niet geschut bij een rivierstand ter plaatse van NAP + 1,20 m of hoger.

Artikel 2.3.3 Gebruik marifoon

De schipper van een schip, niet zijnde een klein schip, dat met een marifooninstallatie is uitgerust, dient bij nadering van een beweegbare brug uit te luisteren op het voor het vaarweggedeelte vastgestelde kanaal, vanaf een afstand van 500 m voor die brug tot na de passage ervan.

Artikel 2.3.4 Toegang tot sluizen en bruggen

Eenieder, die zich op een sluis, een brug of de daartoe behorende werken of terreinen bevindt, is verplicht de aanwijzingen op te volgen, die hem in het belang van het veilig en ongehinderd gebruik daarvan, door een sluis of brugwachter of een provinciaal ambtenaar worden gegeven.

Artikel 2.3.5 Bediening door onbevoegden

Het is verboden een sluisdeur, een schuif of een brug geheel of gedeeltelijk te openen of te sluiten of andere werkzaamheden te verrichten die tot de bevoegdheden van het bedienend personeel behoren, tenzij daartoe door de sluis of brugwachter het verzoek is gedaan.

Paragraaf 2.4 Ligplaatsen

Artikel 2.4.1 Verbod op ligplaats innemen

1. Het is verboden ligplaats in te nemen, te ankeren met een vaartuig in provinciale vaarwegen, zoals genoemd in artikel 2.1 2 lid 2.

2. Het verbod genoemd in lid 1 van dit artikel geldt niet voor daartoe door of namens Gedeputeerde Staten middels een besluit bestemde en aangegeven ligplaatsen.

Artikel 2.4.2 Ligplaats nemen

1. Het is de schipper verboden een schip, niet zijnde een klein schip, vast te leggen of te laten liggen aan de bij de provincie in onderhoud zijnde oevers door middel van daarin uitgezette ankers, dreggen, pennen of dergelijke voorwerpen.

2. De schipper is verplicht een schip vast te leggen of te laten liggen met de lengterichting evenwijdig aan en zo dicht mogelijk tegen de oever.

Artikel 2.4.3 Laden en lossen

1. Het is verboden een schip te laden of te lossen anders dan bij een daartoe door middel van borden aangegeven ligplaats.2. Van het voornemen tot laden of lossen van een schip bij daartoe door middel van borden aangegeven ligplaatsen, die in beheer zijn bij de provincie, moet kennis worden gegeven aan een provinciaal ambtenaar, van wie de aanwijzingen dienen te worden opgevolgd.

Artikel 2.4.4 Verbod ligplaats meerdere vaartuigen

Het is verboden om ligplaats in te nemen met meerdere vaartuigen naast elkaar.

Hoofdstuk 3 Niet-provinciale vaarwegen

Paragraaf 3.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1.1 Toepasselijkheid

1. Hoofdstuk 3 is van toepassing op de vaarwegen genoemd in de bij deze verordening behorende lijsten A en B, daaronder begrepen de oevers en de werken.

2. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd om, gehoord de betreffende gemeente- en waterschapsbesturen, andere vaarwegen in de in lid 1 van dit artikel genoemde lijsten op te nemen, of vaarwegen van de ene naar de andere lijst over te plaatsen of te schrappen, voorzover zij dat in het belang van de veiligheid en de vrijheid van het scheepvaartverkeer op die betreffende vaarwegen, of voor de instandhouding en bruikbaarheid van die vaarwegen voor het scheepvaartverkeer, nodig oordelen.

Artikel 3.1.2 Toegankelijkheid vaarwegen

(Vervallen)

Artikel 3.1.3 Snelheden

(Vervallen)

Paragraaf 3.2 Bepalingen betreffende het gebruik en de instandhouding van de vaarwegen

Artikel 3.2.1 Belemmeren of stremmen scheepvaart

(Vervallen)

Artikel 3.2.2 Instandhouden vaarweg

1.Het is eenieder verboden:

  • a. een oevervoorziening te plaatsen aan de waterzijde van de bestaande oever;

  • b. in, over of onder een vaarweg of ter plaatse van een nieuw aan te leggen vaarweg werken te maken, aan te brengen, te hebben, te herstellen of te vernieuwen;

  • c. in een vaarweg vaste stoffen, voorwerpen of plantendelen te brengen of te laten vallen, of vaste stoffen, voorwerpen of plantendelen op de oever te plaatsen of te hebben op zodanige wijze, dat gevaar bestaat dat deze geheel of gedeeltelijk in de vaarweg komen;

  • d. vaste stoffen, voorwerpen of plantendelen die door het niet naleven van het onder c. bepaalde in de vaarweg zijn geraakt, geheel of gedeeltelijk daar in te laten;

  • e. plantendelen die bij het schoonmaken van een vaarweg worden afgesneden of verwijderd, daarin te laten drijven;

  • f. vaste stoffen of voorwerpen zodanig op de oever te plaatsen of te hebben dat deze gedeeltelijk boven de vaarweg uitsteken.

2. Een werk of enig onderdeel daarvan, dat in een zodanige toestand is komen te verkeren dat daardoor, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, gevaar of hinder voor de scheepvaart bestaat of kan bestaan, moet op eerste aanzegging van Gedeputeerde Staten door de onderhouds-plichtige onverwijld worden hersteld of verwijderd, met inachtneming van de daarbij door of vanwege Gedeputeerde Staten te geven aanwijzingen.

3. Een werk, dat ten gevolge van het vervallen van zijn bestemming niet is voltooid of waarvan na zijn voltooiing het doel is vervallen, moet op eerste aanzegging van Gedeputeerde Staten door de onderhoudsplichtige of indien geen onderhoudsplichtige bekend is, door de laatstrechthebbende onverwijld worden opgeruimd.

Artikel 3.2.3 Bijdrage in kosten

1. Indien Gedeputeerde Staten aan een krachtens artikel 4.1.2, lid 1, verleende ontheffing tot vernieuwing of vervanging van een bestaand werk voorwaarden stellen met het doel in het belang van de scheepvaart gunstiger afmetingen aan dat werk te geven, dan kunnen Gedeputeerde Staten een bijdrage in de meerkosten daarvan toekennen, indien deze meerkosten in redelijkheid niet of niet geheel ten laste van de verkrijger van de ontheffing behoren te komen.

2. De hoogte van de in lid 1 bedoelde bijdrage wordt door Gedeputeerde Staten vastgesteld, gehoord de betreffende vaste commissie van advies en bijstand uit Provinciale Staten en zo nodig na daarover het advies van een of meer deskundigen te hebben ingewonnen. Deze deskundigen worden indien mogelijk in overleg met de verkrijger van de ontheffing benoemd.

Artikel 3.2.4 Bedieningstijden

1. De onderhoudsplichtige van of indien geen onderhoudsplichtige bekend is de laatstrechthebbende op een in, respectievelijk over een vaarweg gelegen sluis of beweegbare brug is verplicht om die sluis of brug op voldoende wijze voor de scheepvaart te (doen) bedienen, zo nodig ter beoordeling van Gedeputeerde Staten.

2. Voor die sluizen en bruggen waarvoor zij dat in het belang van de doorgaande scheepvaart nodig oordelen, stellen Gedeputeerde Staten, gehoord de in lid 1 bedoelde bedieningsplichtige, de bedieningstijden vast.

3. De in lid 1 bedoelde bedieningsplichtige dient zorg te dragen voor het openbaar bekendmaken van de in lid 2 van dit artikel bedoelde bedieningstijden.

Hoofdstuk 4 Ontheffingen

Artikel 4.1.1 Ontheffing

1. Door of namens Gedeputeerde Staten kan ontheffing worden verleend van de verboden, vervat in de artikelen 2.1.3, lid 2, 2.1.4, lid 2, 2.2.1, onder a, 2.2.3, lid 1, 2.2.8 en 2.4.1, lid 1, 2.4.3, lid 1 en 2.4.4.

2. Aan een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

Artikel 4.1.2 Ontheffing verbodsbepalingen niet-provinciale vaarwegen

Door of namens Gedeputeerde Staten kan ontheffing worden verleend van de verboden vervat in artikel 3.2.2, lid 1.

Artikel 4.1.3 Ontheffing voor snelle motorboten

(Vervallen)

Artikel 4.1.4 Aanvragen om ontheffing

1. Van de ontvangst van een aanvraag om ontheffing ingevolge deze verordening wordt de aanvrager zo spoedig mogelijk mededeling gedaan.

2. Bij een aanvraag om ontheffing voor het sneller varen dan maximaal is toegestaan met snelle motorboten moeten worden overgelegd:

  • a. het vaarbewijs in de gevallen waarin dit is verplicht gesteld in de Binnenschepenwet;

  • b. het bewijs van een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid, ten bedrage van het voor het desbetreffende schip geldende maximum van de wettelijke aansprakelijkheid, bedoeld in artikel 944 van het Wetboek van Koophandel, juncto artikel 2, sub n, van het ter uitvoering van eerstvermeld artikel vastgestelde Koninklijk Besluit van 7 februari 1952, Staatsblad nr. 64, met inachtneming van de daarin aangebrachte en van de daarin nog aan te brengen wijzigingen;

  • c. het door de Rijksdienst voor het Wegverkeer te Veendam uitgereikte registratiebewijs.

3. Een nieuwe ontheffing voor een ligplaats ten behoeve van een woonboot die van rechtswege is komen te vervallen moet worden aangevraagd binnen 12 maanden na het vervallen van deze ontheffing.

Artikel 4.1.5 t/m Artikel 4.1.7

(Vervallen)

Artikel 4.1.8 Beoordeling van aanvragen om ontheffing

1. Een ontheffing mag alleen worden geweigerd in het belang van de vrijheid en/of de veiligheid van de scheepvaart en van de instandhouding en bruikbaarheid van de vaarweg en de oever.

2.De aan een ontheffing verbonden voorwaarden mogen uitsluitend strekken tot bescherming van de in het vorige lid genoemde belangen.

Artikel 4.1.9 Besluiten inzake ontheffingen

1. Bij een beschikking ingevolge deze verordening kan:

  • a. een ontheffing geheel of gedeeltelijk worden verleend of geweigerd;

  • b. een verleende ontheffing worden gewijzigd, aangevuld of geheel of gedeeltelijk ingetrokken.

2. In alle in het tweede lid bedoelde gevallen is, behalve in het geval dat de ontheffing geheel wordt verleend, het besluit met redenen omkleed.

3.Een ontheffing geldt, indien en voorzover niet anders is bepaald, voor degene op wiens naam zij is gesteld.

Artikel 4.1.10 Besluiten inzake ontheffingen voor snelle motorboten

(Vervallen)

Artikel 4.1.11 Uitvoeren werken door of in opdracht van Gedeputeerde Staten

1.Ontheffing wordt geacht te zijn verleend zonder dat daaromtrent een besluit moet worden genomen, voor een werk c.q. handeling uitgevoerd door of in opdracht van Gedeputeerde Staten.

2. Het voorgaande lid is niet van toepassing indien uitvoering is gegeven aan artikel 4.1.6 en tegen het voornemen tot uitvoering van het werk c.q. de handeling bezwaren zijn ingediend.

Artikel 4.1.12 Intrekken van ontheffing

De ontheffing kan worden ingetrokken:

  • a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn ingediend;

  • b. indien de aan de ontheffing verbonden voorwaarden of beperkingen niet worden nagekomen;

  • c. indien op grond van een verandering van omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de ontheffing moet worden aangenomen dat intrekking wordt gevorderd door het belang of de belangen op basis waarvan de ontheffing is vereist en verleend;

  • d. indien de houder van de ontheffing daartoe een aanvraag indient;

  • e. indien er sprake is van misbruik van de ontheffing.

 Hoofdstuk 5. Straf , slot en overgangsbepalingen

Paragraaf 5.1 Handhaving van de verordening

Artikel 5.1.1 Verordening aan boord

Aan boord van een schip, niet zijnde een klein schip, moet een bijgewerkt exemplaar van deze verordening aanwezig zijn.

Artikel 5.1.2 Strafbepalingen

Overtreding van enige bepaling van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 5.1.3 Opsporing van overtredingen

Met de opsporing van overtredingen als bedoeld in artikel 5.1.2 zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde personen, belast de door Gedeputeerde Staten aangewezen provinciale ambtenaren en bovendien voor het in artikel 3.1.2, lid 2, en artikel 4.1.3, lid 2, bepaalde de door het waterschapsbestuur aangewezen ambtenaren en voor het in artikel 4.1.3, lid 1, bepaalde de door het gemeentebestuur aangewezen ambtenaren.

Artikel 5.1.4 Toezicht op naleving

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van Gedeputeerde Staten aangewezen personen.

2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.

Artikel 5.1.5 Termijnen

Op de termijnen, genoemd in deze verordening, is de Algemene termijnenwet van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 5.2 Overgangs en slotbepalingen

Artikel 5.2.1 Bestaande ontheffingen

1. Ontheffingen verleend voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening door een daartoe bevoegd bestuursorgaan, worden voor de toepassing van deze verordening beschouwd als ontheffingen ingevolge de artikelen 4.1.1 en 4.1.2.

2. De op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van enige wijziging van deze verordening geldende besluiten die op grond van de Vaarwegenverordening Zuid-Holland zijn genomen blijven van kracht zolang niet anders is beslist.

Artikel 5.2.2 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als 'Vaarwegenverordening Zuid-Holland'.

Artikel 5.2.3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op een nader door Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip.

Op dat tijdstip komen te vervallen:

  • a. het besluit van Provinciale Staten van Zuid-Holland van 1 juli 1936, nr. III, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 20 november 1986, nr. 11j, tot vaststelling van de Verordening scheepvaartbelangen Zuid-Holland;

  • b. het besluit van Provinciale Staten van Zuid-Holland van 1 juli 1936, nr. II, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 20 november 1986, nr. 11j, tot vaststelling van het Vaarwegenreglement Zuid-Holland. 

Ondertekening

Den Haag, 9 april 1987 Provinciale Staten van Zuid-Holland, S. PATIJN, voorzitter J.P. HOPMAN, griffier  

Bijlagen

Bijlage bij de Vaarwegenverordening Zuid-Holland