Regeling vervallen per 01-04-2019

Waterverordening waterschap Rivierenland (Waterverordening waterschap Rivierenland)

Geldend van 16-09-2014 t/m 31-03-2019

Intitulé

Waterverordening waterschap Rivierenland (Waterverordening waterschap Rivierenland)

Besluit van Provinciale Staten van Gelderland van 15 december 2009, van Utrecht van 14 juli 2009, van Zuid-Holland van 14 oktober 2009 en van Noord-Brabant van 20 november 2009 tot vaststelling van de Waterverordening waterschap Rivierenland (Prov. Blad 2009, nr. 89) gewijzigd bij besluit van 29 februari 2012 (Prov. Blad 2012, nr. 33) en bij besluit van 25 juni 2014 (Prov. Blad 2014, nr. 2154).

HOOFDSTUK 1 Begripsbepalingen, toepassingsbereik, toedeling beheer en toedeling aanwijzing

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

algemeen bestuur: algemeen bestuur van het waterschap;

beheersplan: plan als bedoeld in artikel 4.6 van de wet;

buitengebied: gebied van een gemeente buiten de bebouwde kom, bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

dagelijks bestuur: college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap;

Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, tenzij anders is bepaald;

Minister: Minister van Verkeer en Waterstaat;

Normprofiel: een in de legger vastgelegd maatgevend dwarsprofiel voor delen van waterkeringen die qua vorm, afmeting, ondergrond en belasting vergelijkbaar zijn;

profiel van vrije ruimte: ruimte aan weerszijden van en boven een primaire en regionale waterkering die naar het oordeel van de beheerder benodigd is ten behoeve van een toekomstige versterking van de waterkering;

projectplan: plan als bedoeld in artikel 5.5 van de wet;

regionale waterkering: een waterkering, niet zijnde een primaire waterkering als bedoeld in de wet, die beveiliging biedt tegen overstroming en als zodanig is aangewezen in deze verordening;

reglement: Reglement voor het waterschap Rivierenland;

waterschap: waterschap Rivierenland;: Waterwet.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Deze verordening is van toepassing op het gebied van het waterschap, bedoeld in artikel 2, van het reglement.

Artikel 1.3 Toedeling beheer

Het waterschap is belast met het beheer van het watersysteem dat behoort tot de taak van het waterschap, zoals omschreven in artikel 4 van het reglement.

Artikel 1.4 Toedeling aanwijzing

Voor de toepassing van artikel 3.12 van de wet wordt het toezicht uitgeoefend door Gedeputeerde Staten van de provincie op wiens grondgebied het besluit, bedoeld in artikel 3.12, eerste lid in hoofdzaak betrekking heeft.

HOOFDSTUK 2 Normen

Titel 2.1 Regionale waterkeringen

Artikel 2.1 Aanwijzen regionale waterkeringen

Deze titel is van toepassing op de regionale waterkeringen die zijn aangegeven op de als bijlage 1 bij deze verordening behorende kaarten.

Artikel 2.2 Veiligheidsnorm

1. Op de als bijlage 1 bij deze verordening behorende kaarten is voor elke regionale waterkering of voor elk deel daarvan een veiligheidsnorm aangegeven.

2. Gedeputeerde Staten stellen een technische leidraad vast voor het ontwerp van regionale waterkeringen. Deze strekt tot aanbeveling voor de beheerder.

3. Gedeputeerde Staten stellen voorschriften vast voor de door het dagelijks bestuur te verrichten beoordeling van de veiligheid van regionale waterkeringen en stellen ten behoeve van die beoordeling de maatgevende hoogwaterstanden vast.

4. Voor de toepassing van het tweede en derde lid zijn Gedeputeerde Staten van Gelderland bevoegd nadat zij advies hebben ingewonnen van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, Utrecht en Noord-Brabant.

5. Gedeputeerde Staten van Gelderland, Utrecht, Zuid-Holland en Noord-Brabant stellen voor de regionale waterkeringen die geheel of grotendeels op hun grondgebied zijn gelegen, na overleg met het dagelijks bestuur van het waterschap het tijdstip vast waarop de verschillende regionale waterkeringen voor de eerste keer moeten voldoen aan de veiligheidsnorm, bedoeld in het eerste lid.

6. Een wijziging van de kaart, bedoeld in artikel 2.1, of een wijziging van de veiligheidsnorm, bedoeld in het eerste lid, geschiedt bij besluit of gemeenschappelijk besluit van Provinciale Staten van de provincie of provincies waarin de waterkering is gelegen.

7. De bekendmaking van een besluit als bedoeld in het zesde lid geschiedt door plaatsing in het provinciaal blad van elk van de provincies.

Artikel 2.3 Interprovinciale regionale waterkering

Indien een regionale waterkering is gelegen in meer dan één provincie, wordt het toezicht op die waterkering uitgeoefend door Gedeputeerde Staten van de provincie waarin de waterkering in hoofdzaak is gelegen.

Titel 2.2 Waterkwantiteit

Artikel 2.4 Normen waterkwantiteit

1 Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied van een gemeente binnen de bebouwde kom, bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994, dat in een ruimtelijk plan is bestemd voor de doeleinden bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen, als norm een gemiddelde overstromingskans van 1/100 per jaar en voor het overige gebied een gemiddelde overstromingskans van 1/10 per jaar.

2 Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied van een gemeente buiten de bebouwde kom bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van de gebieden genoemd in het vierde en vijfde lid, als norm een gemiddelde overstromingskans van:

  • a 1/100 per jaar voor hoofdinfrastructuur en spoorwegen;

  • b 1/50 per jaar voor glastuinbouw en hoogwaardige land- en tuinbouw;

  • c 1/25 per jaar voor akkerbouw;

  • d 1/10 per jaar voor grasland.

3 Voor de toepassing van het tweede lid is wat betreft het landgebruik de situatie bepalend zoals vastgelegd in het Landelijk Grondgebruiksbestand Nederland versie 5 van Wageningen Universiteit en Researchcentrum met inachtneming van de navolgende conversietabel:

norm waterkwantiteit legenda-eenheden Landelijk Grondgebruiksbestand Nederland versie 5 1/10 per jaar voor grasland grasland, grasland in bebouwd gebied, maïs 1/25 per jaar voor akkerbouw aardappelen, bieten, granen, overige landbouwgewassen 1//50 per jaar voor glastuinbouw en hoogwaardige land- en tuinbouw boomgaard, glastuinbouw, bollen 1/100 per jaar voor hoofdinfrastructuur en spoorwegen hoofdwegen & spoorwegen

4 Voor bebouwing die is gelegen buiten de bebouwde kom, bedoeld in het eerste lid, geldt de norm van het omringende landgebruik, genoemd in het tweede lid, onder b, c of d.

5 Wat betreft het gebied, bedoeld in het tweede lid, en de bebouwing, bedoeld in het vierde lid, geldt geen norm voor:

  • a gebieden die zijn aangewezen op grond van artikel 10, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 of gebieden die voorlopig zijn aangewezen op grond van artikel 12, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998;

  • b Natura 2000-gebieden als bedoeld in artikel 1, onder n, van de Natuurbeschermingswet 1998;

  • c gebieden, voor zover niet behorend tot de onder a of b bedoelde gebieden, die op de kaart Gebieden binnen groene contouren, behorende bij het Streekplan 2005-2015 van de provincie Utrecht, als bestaande natuur zijn aangegeven;

  • d gebieden, voor zover niet behorend tot de onder a of b bedoelde gebieden, die op de Beleidskaart ruimtelijke structuur, behorende bij het Streekplan 2005 van de provincie Gelderland, als EHS Natuur zijn aangegeven;

  • e gebieden, voor zover niet behorend tot de onder a of b bedoelde gebieden, die op de plankaarten, behorende bij het Streekplan Zuid-Holland Oost van de provincie Zuid-Holland, vastgesteld op 12 november 2003, en het Streekplan Zuid-Holland Zuid van de provincie Zuid-Holland, vastgesteld op 17 mei 2000, als natuur zijn aangegeven en reeds zijn gerealiseerd;

  • f gebieden, voor zover niet behorend tot de onder a of b bedoelde gebieden, die op de kaart bij de Interimstructuurvisie Noord-Brabant als GHS-natuur zijn aangewezen.

6 Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels stellen aangaande de toepassing van het bepaalde in het eerste, tweede, derde en vierde lid.

7 Gedeputeerde Staten stellen een technische leidraad vast voor de door het dagelijks bestuur te verrichten beoordeling van de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren. Deze strekt tot aanbeveling voor de beheerder.

8 Gedeputeerde Staten stellen na overleg met het dagelijks bestuur het tijdstip vast waarop de bergings- en afvoercapaciteit van de verschillende regionale wateren voor de eerste keer moeten voldoen aan de in het eerste, tweede, derde en vierde lid opgenomen normen.

Titel 2.3 Meten en beoordelen

Artikel 2.5 Verslag toetsing watersysteem

1 Het dagelijks bestuur brengt, vanwege de zorg die op hem rust voor de handhaving van de veiligheidsnorm, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, periodiek verslag uit over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale waterkeringen onder zijn beheer aan Gedeputeerde Staten van de provincie waarin de regionale waterkeringen in hoofdzaak zijn gelegen.

2 Het verslag, bedoeld in het eerste lid, bevat een beoordeling van de veiligheid. Die beoordeling geschiedt onder meer in het licht van de veiligheidsnorm, technische leidraad en voorschriften bedoeld in artikel 2.2 en de legger bedoeld in artikel 4.1.

3 Het dagelijks bestuur brengt, vanwege de zorg die op hem rust voor de handhaving van de normen, bedoeld in artikel 2.4, periodiek verslag uit over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale wateren onder zijn beheer aan Gedeputeerde Staten van de provincie waarin deze regionale wateren in hoofdzaak zijn gelegen.

4 Het verslag, bedoeld in het derde lid, bevat een beoordeling van de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht. Die beoordeling geschiedt onder meer in het licht van de normen en voorschriften bedoeld in artikel 2.4.

5 Indien de beoordeling daartoe aanleiding geeft, bevatten de verslagen bedoeld in het eerste en derde lid een omschrijving van de voorzieningen die op een daarbij aan te geven termijn nodig worden geacht.

6 Gedeputeerde Staten van Gelderland, Utrecht, Zuid-Holland en Noord-Brabant stellen, na overleg met het dagelijks bestuur, vast voor welk tijdstip de verslagen, bedoeld in het eerste en derde lid, voor de eerste maal worden uitgebracht en met welke frequentie de verslagen daarna worden uitgebracht.

HOOFDSTUK 3 Beheerplannen

Artikel 3.1 Inhoud

1 Het beheerplan bevat, naast het bepaalde in artikel 4.6 van de wet, ten minste:

  • a. de beschrijving van de bestaande toestand van het watersysteem waarover het beheer zich uitstrekt;

  • b. het beleid inzake het beheer van de watersystemen gericht op de aan de watersystemen toegekende functies en doelstellingen;

  • c. de beschrijving van de maatregelen met prioriteitstelling en fasering, zodat de gestelde doelen zijn te realiseren;

  • d. een raming van de kosten van de, gedurende de planperiode, te nemen maatregelen, inzicht in de dekking van de kosten en een indicatie van het verloop van de op te leggen omslagen dan wel heffingen in de planperiode, en

  • e. de resultaten voor het buitengebied van het gewenste grond en oppervlaktewaterregiem voor de aan het oppervlaktewater en het freatisch grondwater toegekende functies.

2 Het beheerplan is voorzien van een toelichting, waarin ten minste is opgenomen:

  • f. de aan het plan ten grondslag liggende afwegingen en uitkomsten van de eventueel uitgevoerde onderzoeken, en,

  • g. een overzicht van de strategische doelstellingen in het regionaal waterplan, die worden gerealiseerd door het uitvoeren van de in het eerste lid, onder c, genoemde maatregelen.

Artikel 3.2 Voorbereiding

1 Het dagelijks bestuur raadpleegt, bij de voorbereiding van het beheerplan, de dagelijks besturen van de aangrenzende waterbeheerders, Gedeputeerde Staten van de betrokken provincies, de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waarbinnen de watersystemen of onderdelen daarvan zijn gelegen en de ten aanzien van grensvormende of grensoverschrijdende wateren bevoegde Duitse autoriteiten.

2 Op de voorbereiding van het beheerplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing met dien verstande dat naast belanghebbenden ook de ingezetenen van het beheersgebied van het waterschap hun zienswijze over het ontwerp naar voren kunnen brengen.

3 In afwijking van het tweede lid kan bij een herziening van het beheerplan dat op een onderdeel van het beheersgebied van het waterschap betrekking heeft, de kring van belanghebbenden en ingezetenen beperkt worden tot dat onderdeel van het beheersgebied.

Artikel 3.3 Goedkeuring

1 Indien het beheerplan in zijn geheel wordt herzien, wordt het beheerplan ter goedkeuring gestuurd naar Gedeputeerde Staten van Gelderland, Utrecht, Zuid-Holland en Noord-Brabant. Indien het een herziening van beperkte strekking betreft, wordt de herziening ter goedkeuring gestuurd naar Gedeputeerde Staten van de provincie waarop de herziening van het beheerplan in hoofdzaak betrekking heeft. Als bijlagen voegt het dagelijks bestuur toe het verslag van het bij de voorbereiding gevoerde overleg, de ingediende zienswijzen en de beschouwingen van het algemeen bestuur daarover.

2 Het dagelijks bestuur stuurt het beheerplan binnen vier weken na de goedkeuring aan de ingevolge artikel 3.2 geraadpleegde bestuursorganen en aan de Minister.

Artikel 3.4 Voortgangsrapportage uitvoering beheerplan

Het dagelijks bestuur rapporteert tenminste een maal per jaar aan Gedeputeerde Staten van Gelderland, Utrecht, Zuid-Holland en Noord-Brabant over de voortgang van de uitvoering van het beheerplan, de mate waarin de gestelde doelen worden bereikt, de redenen van eventuele afwijkingen en de voorgestelde maatregelen.

HOOFDSTUK 4 Aanleg en beheer van waterstaatswerken

Titel 4.1 Legger

Artikel 4.1 Legger waterstaatswerken

1 De legger, bedoeld in artikel 5.1 van de wet bevat naast het bepaalde in het eerste lid van dat artikel in ieder geval:

  • a. het lengte- en dwarsprofiel van de primaire en regionale waterkeringen;

  • b. het dwarsprofiel van de oppervlaktewaterlichamen onder zijn beheer; en

  • c. een omschrijving van de ondersteunende kunstwerken en de bijzondere constructies die deel uitmaken van de primaire en regionale waterkering, alsmede van de oppervlaktewaterlichamen in zijn beheer.

2. Bij het dwarsprofiel, bedoeld in het eerste lid, onder a, is tevens het profiel van vrije ruimte aangegeven.

3. Het tweede lid is niet van toepassing op regionale waterkeringen die als “handhaven huidig profiel” zijn aangegeven op de als bijlage 1 bij deze verordening behorende kaarten.

4. Voor de regionale waterkeringen, bedoeld in het derde lid, wordt het lengte- en dwarsprofiel aan de hand van normprofielen in de legger vastgelegd. Voorafgaand aan de daartoe te volgen procedure vindt daarover overleg plaats met Gedeputeerde Staten.

Artikel 4.2 Vrijstelling verplichtingen inhoud legger

1 Regionale waterkering Kapiteldijk-Duffeltdijk en C-wateren zoals deze zijn opgenomen in de legger van het waterschap worden vrijgesteld van de leggerplicht, bedoeld in artikel 5.1 van de wet, met betrekking tot vorm, afmeting en constructie.

2 Bergingsgebieden worden vrijgesteld van de leggerplicht, bedoeld in artikel 5.1. van de wet, met betrekking tot vorm en constructie.

Artikel 4.3 Tijdelijke vrijstelling leggerplicht waterkeringen

Artikel 5.1, eerste lid, van de wet, is tot één jaar na afronding van de dijkverbetering van de Diefdijklinie, doch uiterlijk 1 januari 2017 niet van toepassing op de primaire waterkering de Diefdijklinie.

Artikel 4.4 Procedure

Op de voorbereiding van de legger, bedoeld in artikel 5.1 van de wet, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing indien de legger niet wordt gecombineerd met de legger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.

Titel 4.2 Peilbesluiten

Artikel 4.5 Aanwijzing verplichte peilbesluiten

Het algemeen bestuur stelt één of meer peilbesluiten vast voor de oppervlaktewaterlichamen in de gebieden die zijn aangegeven op de als bijlage 2 bij deze verordening behorende kaart.

Artikel 4.6 Inhoud peilbesluit

1 Het peilbesluit bevat naast het bepaalde in het tweede lid van artikel 5.2 van de wet een kaart met de begrenzing van het gebied waarbinnen de oppervlaktewaterlichamen zijn gelegen en waarop het peilbesluit betrekking heeft.

2 Het peilbesluit gaat vergezeld van een toelichting waarin ten minste zijn opgenomen:

  • a. de aan het besluit ten grondslag liggende afwegingen en uitkomsten van verrichte onderzoeken;

  • b. een aanduiding van de veranderingen van de waterstanden ten opzichte van de bestaande situatie, en

  • c. een aanduiding van de gevolgen van de te handhaven waterstanden voor de diverse belangen.

Artikel 4.7 Openbare voorbereiding

Op de voorbereiding van het peilbesluit is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 4.8 Herziening

1 Een peilbesluit wordt ten minste eens in de tien jaren herzien.

2 Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van het algemeen bestuur eenmalig voor ten hoogste vijf jaren vrijstelling verlenen van de verplichting, genoemd in het eerste lid.

3 Indien het peilbesluit betrekking heeft op het grondgebied van meerdere provincies, dan wordt de vrijstelling verleend door Gedeputeerde Staten van de provincie, waarop het peilbesluit in hoofdzaak betrekking heeft.

Titel 4.3 Projectprocedure voor waterstaatswerken

Artikel 4.9 Projectprocedure

Gedeputeerde Staten van de provincie waarbinnen het te realiseren project in hoofdzaak is gelegen kunnen, op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap, paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van de wet van toepassing verklaren op:

  • a projectplannen tot de aanleg of wijziging van bergingsgebieden in regionale watersystemen;

  • b projectplannen tot aanleg of wijziging van regionale waterkeringen.

Artikel 4.10 Toezending projectplan

Een projectplan, dat betrekking heeft op een primaire of regionale waterkering die onderdeel uitmaakt van een dijkring die tevens is gelegen op het grondgebied van een andere provincie of provincies, wordt door het dagelijks bestuur tevens toegezonden aan Gedeputeerde Staten van die provincie of provincies.

HOOFDSTUK 5 Grondwater

Artikel 5.1 Verstrekken gegevens

1 Het dagelijks bestuur verstrekt aan Gedeputeerde Staten van de provincie of de provincies waarin de onttrekking van grondwater of het infiltreren van water plaatsvindt:

  • a de gegevens die op grond van artikel 6.11 van het Waterbesluit worden verkregen, en

  • b een overzicht van de vergunningen en meldingen op basis waarvan het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water plaatsvindt.

2 De opgave, bedoeld in het eerste lid, wordt uiterlijk op 31 mei van elk jaar of, bij beëindiging van de onttrekking, binnen vier maanden na die beëindiging verstrekt.

3 Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels stellen aangaande de wijze waarop de gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden aangeleverd.

Artikel 5.2 Melden, meten en registreren

1 Het algemeen bestuur kan de vrijstellingsmogelijkheid, bedoeld in artikel 6.11, vijfde lid, van het Waterbesluit niet toepassen voor onttrekkingen of infiltraties van meer dan 12.000 m³ per jaar en voor tijdelijke onttrekkingen of infiltraties van in totaal meer dan 12.000 m³.

2 Het eerste lid geldt tevens voor permanente onttrekkingen van grondwater of permanente infiltraties van water voor andere doeleinden dan genoemd in artikel 6.4 van de wet, welke zijn gelegen binnen een gebied dat krachtens artikel 1.2, tweede lid, onder a, van de Wet milieubeheer in de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland is aangewezen en waarvoor regels zijn gesteld ter bescherming van het grondwater met het oog op de waterwinning.

Artikel 5.3 Vergunningplicht

Het algemeen bestuur regelt bij verordening dat het verboden is zonder vergunning permanent grondwater te onttrekken of water te infiltreren voor andere doeleinden dan genoemd in artikel 6.4, eerste lid, onder a en b, van de wet binnen een gebied dat krachtens artikel 1.2, tweede lid, onder a, van de Wet milieubeheer in de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland is aangewezen en waarvoor regels zijn gesteld ter bescherming van het grondwater met het oog op de waterwinning.

HOOFDSTUK 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Intrekken verordeningen

De Verordening waterbeheer Rivierenland en de Verordening waterkering West-Nederland, voor zover deze betrekking heeft op het gebied van het waterschap, worden ingetrokken.

Artikel 6.2 Overgangsrecht

1 De voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening geldende besluiten die op grond van de verordeningen, genoemd in artikel 6.1 zijn genomen, blijven van kracht zolang het bevoegde bestuursorgaan niet anders beslist.

2 Op procedures op grond van de verordeningen, genoemd in artikel 6.1, die zijn aangevangen voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening, blijft het op dat moment geldende recht van toepassing.

3 De verplichting tot het aangeven van het profiel van vrije ruimte, bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, in de legger, geldt vanaf 1 januari 2013.

Artikel 6.3 Aanbrengen doorlopende nummering, aanpassing aanhalingen

1 Voor de plaatsing in het Provinciaal Blad stellen Gedeputeerde Staten de nummering van de artikelen van deze verordening opnieuw vast en brengen zij de in deze verordening voorkomende aanhalingen van de artikelen met de nieuwe nummering in overeenstemming.

2 Voor de plaatsing in het Provinciaal Blad brengen Gedeputeerde Staten de in deze verordening voorkomende aanhalingen van de artikelen van de wet, het Waterbesluit en de Waterregeling met de nieuwe nummering van de wet, het Waterbesluit en de Waterregeling in overeenstemming.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de wet van 29 januari 2009, houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen (Waterwet), in werking treedt.

Artikel 6.5 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Waterverordening waterschap Rivierenland.

Ondertekening

Den Haag, 14 oktober 2009
Provinciale Staten van Zuid-Holland,
J. FRANSSEN, voorzitter
H. ENGELS-VAN NEIJEN, griffier

Bijlagen

Bijlage 1: Kaart regionale waterkeringen als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Waterverordening waterschap Rivierenland : deel 1

Kaart regionale waterkeringen als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Waterverordening waterschap Rivierenland : deel 2

Kaart regionale waterkeringen als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Waterverordening waterschap Rivierenland : deel 3

Bijlage 2: Kaart peilbesluiten als bedoeld in artikel 4.2 van de Waterverordening waterschap Rivierenland

Toelichting

Algemeen

Op grond van artikel 2.4 van de Waterwet moeten bij provinciale verordening voor daarbij aan te wijzen waterkeringen, niet zijnde primaire waterkeringen, die in beheer zijn bij een andere beheerder dan het Rijk, veiligheidsnormen worden vastgesteld. Op grond van artikel 5.1 Waterwet moet de beheerder een legger maken waarin is aangegeven waaraan een waterstaatswerk naar ligging, vorm, afmeting en constructie dient te voldoen. In de provinciale verordening kunnen nadere voorschriften worden gegeven ten aanzien van de inhoud, vorm en periodieke herziening van de legger en is een mogelijkheid tot vrijstelling van de leggerplicht voor waterstaatswerken die zich naar hun aard of functie niet lenen voor de omschrijving van die elementen.

De Lingedijken in Gelderland zijn bij Waterverordening waterschap Rivierenland in 2009 als regionale waterkeringen aangewezen. Destijds zijn zij genormeerd op hun huidig profiel vanwege de belangrijke invloed die ze hebben op het overstromingsverloop na de doorbraak van primaire waterkeringen (compartimenterende werking). De provincie Zuid-Holland heeft de Lingedijken op haar grondgebied nog niet als regionale waterkeringen aangewezen en wil daar nu toe overgaan. In samenwerking met het waterschap Rivierenland hebben de provincies Zuid-Holland en Gelderland onderzocht in hoeverre de Lingedijken in verband met het keren van regionaal water een veiligheidsnorm moeten krijgen op basis van de gemiddelde overschrijdingsfrequentie per jaar (kans van voorkomen van een bepaalde waterstand).

Naar aanleiding van het bovenstaande heeft de provincie Noord-Brabant in overleg met het waterschap Rivierenland besloten om ook voor de regionale waterkering Werkendam aan te sluiten bij de werkwijze om normprofielen te hanteren. Tevens wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om het tracé van de regionale kering ter hoogte van de Grote Sluis te Vianen te herzien. Omdat de Waterverordening waterschap Rivierenland een interprovinciale verordening is, is sprake van een gemeenschappelijk besluit van Provinciale Staten van Gelderland, Zuid-Holland, Utrecht en Noord-Brabant.

Artikelsgewijs

Artikel 1.1

In de vigerende waterverordening is nog geen definitie opgenomen van het begrip ‘normprofiel’. Voor waterkeringen met de norm ‘handhaven huidig profiel’ wordt het normprofiel bepaald op basis van de in het veld aanwezige geometrie en opbouw van de waterkering en ondergrond en geeft een conservatieve benadering van de sterkte van de waterkering (de minimale sterkte per dijktraject).

Artikel 4.1, derde en vierde lid

Het lengte- en dwarsprofiel voor regionale waterkeringen die als “handhaven huidig profiel” worden aangegeven op de kaarten in bijlage 1 van deze verordening, worden in de legger vastgelegd aan de hand van normprofielen. De beheerder bepaalt deze normprofielen in eerste instantie aan de hand van de bestaande geometrie van de regionale waterkeringen gecombineerd met de op dat moment beschikbare gegevens over de opbouw van de waterkeringen en de ondergrond. Op basis van deze gegevens worden de representatieve trajecten en het bijbehorende maatgevende lengte- en dwarsprofiel per traject bepaald (het normprofiel). Vervolgens onderzoekt de beheerder de mogelijkheid tot verdere verfijning van het normprofiel. Een mogelijke uitwerking is dat aanvullend onderzoek wordt verricht naar de ondergrond en de dijkopbouw (grondonderzoek) en naar de verschillende belastingen op de waterkeringen (bijvoorbeeld waterstandsbelasting vanuit het regionale systeem of vanuit het hoofdsysteem en bovenbelasting door een weg). De betreffende beheerder stelt, in overleg met Gedeputeerde Staten, voor het bovenstaande een plan van aanpak op. Hierin wordt in elk geval aandacht geschonken aan de termijn voor het vaststellen van de legger, de te leveren inspanning (grondonderzoek) afgezet tegen de meerwaarde die het inzicht in de sterkte van de regionale waterkeringen heeft voor de vergunningverlening en/of handhaving, de doorwerking naar het dagelijks beheer en de calamiteitenzorg.

Artikel 4.2

In artikel 5.1, derde lid, van de Waterwet is een vrijstellingsmogelijkheid opgenomen van de verplichting tot vaststelling van een legger waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. Van deze mogelijkheid wordt gebruikgemaakt voor de waterkering Kapiteldijk-Duffeltdijk en C-watergangen omdat deze zich gelet op hun aard en functie niet lenen voor het vastleggen van de vorm, afmeting en constructie. Het vermelden van de ligging van deze waterkering en C-watergangen blijft wel verplicht omdat de legger de reikwijdte van de keur van het waterschap bepaalt. De huidige vrijstelling van de leggerplicht voor de vorm, afmeting en constructie wordt voor de Lingedijken ten oosten van de Diefdijklinie en de regionale waterkering Werkendam opgeheven.

Artikel 4.3

Het eerste lid komt te vervallen, omdat de genoemde termijn in dit artikel is verstreken. In het nieuwe artikel 4.3 wordt gebruikgemaakt van de mogelijkheid van artikel 2.14 van de Invoeringswet Waterwet om bij verordening te bepalen dat de legger tijdelijk niet van toepassing is op daarbij aan te wijzen waterkeringen. Er wordt uitstel verleend voor de primaire waterkering Diefdijklinie tot uiterlijk 1 jaar na afronding van de dijkverbetering van de Diefdijklinie, met als uiterste datum 1 januari 2017. Deze tijdelijke vrijstelling wordt verleend, omdat het waterschap Rivierenland momenteel een dijkverbetering in uitvoering heeft genomen voor een omvangrijk deel van de Diefdijk.

Kaartdelen 2 en 3, bijlage 1

De regionale waterkeringen langs de Linge in Gelderland (ten oosten van de Diefdijklinie) zijn in 2009 genormeerd op hun huidig profiel vanwege de belangrijke invloed die ze hebben op het overstromingsverloop na de doorbraak van de primaire waterkeringen (compartimenterende werking).

Conform de Richtlijn Normering keringen langs regionale rivieren (Stowa, 2008) is in 2012 voor de Lingedijken vanwege het keren van regionaal water een normeringstudie uitgevoerd en het veiligheidsniveau bepaald, zoals bedoeld in artikel 2.2 van deze verordening. Voor de dijkvakken ten oosten van de Diefdijklinie (Gelders grondgebied) is in deze normeringstudie vastgesteld dat de compartimenterende werking maatgevend is ten opzichte van het keren van regionaal water. Deze regionale waterkeringen blijven daarom genormeerd op hun huidig profiel. Bij het vaststellen van het lengte- en dwarsprofiel voor deze regionale waterkeringen in de legger - zoals bepaald in artikel 4.1, lid 4 - worden de berekende normen vanwege het keren van regionaal water als ondergrens aangehouden.

De regionale waterkeringen langs de Linge ten westen van de Diefdijklinie zijn volgens de voornoemde normeringstudie vooral belangrijk vanwege het keren van regionaal water. Naar aanleiding van deze studie zijn deze waterkeringen aangewezen en voorzien van een veiligheidsklasse op de kaartdelen 2 en 3 van bijlage 1 bij deze verordening. Ten westen van de Diefdijklinie wordt voor de Lingedijk op Zuid-Hollands grondgebied deels een veiligheidsklasse IV en deels een veiligheidsklasse V aangehouden en voor de Lingedijk op Gelders grondgebied veiligheidsklasse III. Voor het deel van de regionale waterkering rondom de binnenstad van Gorinchem, dat nog niet was genormeerd, wordt, overeenkomstig het reeds genormeerde deel, een veiligheidsklasse III aangehouden.

Tevens wordt van de gelegenheid gebruikgemaakt om het tracé van de regionale kering ter hoogte van de Grote Sluis te Vianen aan te passen. De reden van deze aanpassing is de volgende: Aan beide zijden van het Merwedekanaal ligt een regionale waterkering. Tot voor kort waren de meest zuidelijk gelegen sluisdeuren van de Grote Sluis te Vianen als verbindende schakel aangegeven als regionale waterkering. Omdat in het kader van een renovatie van die sluis de zuidelijke sluisdeuren zijn verwijderd, dient het tracé van de regionale kering zodanig te worden aangepast dat de noordelijk gelegen sluisdeuren de verbindende schakel vormen. Het nieuwe tracé is uit een oogpunt van veiligheid minstens gelijkwaardig aan het oude tracé.