Regeling vervallen per 01-04-2019

Waterverordening Rijnland (Waterverordening Rijnland)

Geldend van 05-06-2013 t/m 26-02-2015

Besluit van Provinciale Staten van Zuid-Holland van 14 oktober 2009 tot vaststelling van de Waterverordening Rijnland (Prov. Blad 2009, nr. 80), gewijzigd bij besluit van 29 februari 2012 (Prov. Blad 2012, nr. 46) en gewijzigd bij besluit van 30 januari 2013 (Prov. Blad 2013, nr. 67)

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen, toepassing en toedeling beheer

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder: algemeen bestuur algemeen bestuur van het waterschap; bebouwde kom gebied van een gemeente zoals bedoeld bij of krachtens artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994; beheerplan plan als bedoeld in artikel 4.6 van de wet; dagelijks bestuur dagelijks bestuur van het waterschap; gedeputeerde staten Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland en Gedeputeerde Staten van Noord-Holland gezamenlijk, tenzij in deze verordening anders is bepaald; hoofdinfrastructuur hoofdweg of landelijke spoorweg, met bijbehorende voorzieningen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Tracéwet, alsmede de overige spoorwegen; milieubeschermingsgebied voor grondwater gebied waarvoor in de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland regels zijn gesteld ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning; peilbesluit besluit als bedoeld in artikel 5.2 van de wet; projectplan plan als bedoeld in artikel 5.5 van de wet; profiel van vrije ruimte ruimte ter weerszijden van en boven een primaire of regionale waterkering die naar het oordeel van de beheerder benodigd is ten behoeve van een toekomstige versterking van de waterkering; regionale waterkering waterkering, niet zijnde een primaire waterkering als bedoeld in de wet, die beveiliging biedt tegen overstroming en als zodanig is aangegeven op de als bijlage 1 bij deze verordening behorende kaarten; regionaal waterplan plan als bedoeld in artikel 4.4 van de wet; ruimtelijk plan bestemmingsplan, provinciaal of rijksinpassingsplan, zoals bedoeld in de artikelen 3.1, 3.26 en 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening; waterschap Hoogheemraadschap van Rijnland; wet Waterwet.

Artikel 1.2 Toepassing

Deze verordening is van toepassing in het gebied van het waterschap, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap van Rijnland.

Artikel 1.3 Toedeling watersysteembeheer

Het waterschap is belast met het beheer van het watersysteem dat behoort tot de taak van het waterschap, zoals omschreven in artikel 3 van het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap van Rijnland.

Hoofdstuk 2 Normen

Titel 2.1 Regionale waterkeringen

Artikel 2.1 Veiligheidsnorm

1. Op de als bijlage 1 bij deze verordening behorende kaarten is voor de betreffende regionale waterkering of voor een deel daarvan een veiligheidsnorm aangegeven als de gemiddelde overschrijdingskans per jaar.2. Gedeputeerde staten stellen een technische leidraad vast voor het ontwerp van regionale waterkeringen. Deze strekt tot aanbeveling voor het waterschap.3. Gedeputeerde staten stellen voorschriften vast voor de door het dagelijks bestuur te verrichten beoordeling van het waterkerend vermogen van de regionale waterkeringen.4. Gedeputeerde staten stellen, na overleg met het dagelijks bestuur, het tijdstip vast waarop de verschillende regionale waterkeringen voor de eerste keer moeten voldoen aan de veiligheidsnorm, bedoeld in het eerste lid. 5. Een wijziging van de kaart of de veiligheidsnorm, bedoeld in het eerste lid, geschiedt per besluit of per gemeenschappelijk besluit van provinciale staten van de provincie of provincies waarin de regionale waterkering is gelegen.6. De bekendmaking van een besluit tot wijziging van de kaart of de veiligheidsnorm, bedoeld in het eerste lid, geschiedt door plaatsing in het provinciaal blad van de provincie Zuid-Holland en de provincie Noord-Holland.

Artikel 2.2 Toezicht interprovinciale regionale waterkeringen

Indien een regionale waterkering is gelegen in de provincies Zuid-Holland en Noord-Holland, wordt het toezicht uitgeoefend door gedeputeerde staten van de provincie waarin de regionale waterkering in hoofdzaak is gelegen.

Titel 2.2 Waterkwantiteit

Artikel 2.3 Normen waterkwantiteit

1. Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht geldt, voor het gebied van een gemeente binnen de bebouwde kom, als norm een gemiddelde overstromingskans van:

  • a. 1/100 per jaar voor bebouwing, niet zijnde glastuinbouw;

  • b. 1/50 per jaar voor glastuinbouw;

  • c. 1/10 per jaar voor het overige gebied;

2. Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht geldt, voor het gebied van een gemeente buiten de bebouwde kom, als norm een gemiddelde overstromingskans van:

  • a. 1/100 per jaar voor hoofdinfrastructuur;

  • b. 1/50 per jaar voor glastuinbouw en hoogwaardige land- en tuinbouw;

  • c. 1/25 per jaar voor akkerbouw;

  • d. 1/10 per jaar voor grasland.

3. Voor de toepassing van het tweede lid is wat betreft het landgebruik de situatie zoals vastgelegd in een ruimtelijk plan bepalend. Indien een ruimtelijk plan onvoldoende duidelijkheid verschaft over het type landgebruik dan mag het landgebruik ook worden bepaald met behulp van het Landelijk Grondgebruikersbestand Nederland versie 5 van Wageningen Universiteit en Researchcentrum.4. Voor bebouwing, gelegen buiten de bebouwde kom, geldt de norm van het omringende landgebruik genoemd in het tweede lid, onder b, c of d.5. Gedeputeerde staten kunnen nadere voorschriften stellen aangaande de toepassing van het eerste, tweede en vierde lid. 6. Gedeputeerde staten stellen, na overleg met het dagelijks bestuur, een leidraad vast voor de door het dagelijks bestuur te verrichten beoordeling van de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren. 7. Gedeputeerde staten stellen, na overleg met het dagelijks bestuur, het tijdstip vast waarop de inrichting van de regionale wateren voldoet aan de in het eerste, tweede en vierde lid opgenomen normen.

Titel 2.3 Meten en beoordelen

Artikel 2.4 Verslag toetsing watersysteem

1. Het dagelijks bestuur brengt periodiek verslag uit over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale waterkeringen onder zijn beheer aan gedeputeerde staten van de provincie waarin deze regionale waterkeringen in hoofdzaak zijn gelegen.2. Het verslag bedoeld in het voorgaande lid, bevat een beoordeling van de veiligheid van de regionale waterkeringen. Die beoordeling geschiedt onder meer in het licht van de veiligheidsnorm, de technische leidraad en voorschriften bedoeld in artikel 2.1 van deze verordening, en de legger bedoeld in artikel 5.1 van de wet.3. Het dagelijks bestuur brengt periodiek verslag uit over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale wateren onder zijn beheer aan gedeputeerde staten van de provincie waarin deze regionale wateren in hoofdzaak zijn gelegen. 4. Het verslag bedoeld in het voorgaande lid, bevat een beoordeling van de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop deze moeten zijn ingericht. Die beoordeling geschiedt onder meer in het licht van de normen, de leidraad, en de voorschriften bedoeld in artikel 2.3 van deze verordening, en de legger bedoeld in artikel 5.1 van de wet. 5. Indien de beoordeling daartoe aanleiding geeft, bevatten de verslagen bedoeld in dit artikel een omschrijving van de voorzieningen die op een daarbij aan te geven termijn nodig worden geacht.6. Gedeputeerde staten stellen, na overleg met het dagelijks bestuur, het tijdstip vast waarop de verslagen bedoeld in dit artikel, voor de eerste maal worden uitgebracht. Ook stellen zij de frequentie vast waarmee de verslagen daarna worden uitgebracht. 7. Gedeputeerde staten kunnen nadere voorschriften stellen met betrekking tot de vorm en inhoud van de verslagen bedoeld in dit artikel.

Hoofdstuk 3 Beheerplan

Artikel 3.1 Inhoud

1. Het beheerplan bevat, naast het bepaalde in artikel 4.6 van de wet, tenminste:

  • a. een beschrijving van de bestaande toestand van de watersystemen waarover het beheer zich uitstrekt;

  • b. een beschrijving van het beheer van de watersystemen gericht op de aan de watersystemen toegekende functies en doelstellingen;

  • c. een beschrijving van de maatregelen met prioriteitstelling en fasering, met oog op de realisering van de gestelde doelstellingen;

  • d. een raming van de kosten van de, gedurende de planperiode te nemen maatregelen en een indicatie van het verloop van de op te leggen heffingen in de planperiode;

  • e. de wijze van toepassing van het gewenste grond- en oppervlaktewaterregiem voor de aan het oppervlaktewater en het freatisch grondwater toegekende functies.

2. Het beheerplan is voorzien van een toelichting, waarin ten minste is opgenomen:

  • a. de aan het plan ten grondslag liggende afwegingen en de uitkomsten van eventueel uitgevoerde onderzoeken;

  • b. een overzicht van de strategische doelstellingen in het regionaal waterplan, die worden gerealiseerd door het uitvoeren van de in het eerste lid, onder c, van dit artikel genoemde maatregelen;

  • c. een beschrijving van de wijze waarop het watersysteem is getoetst aan de normen, zoals bedoeld in artikel 2.3 van deze verordening.

Artikel 3.2 Voorbereiding

1. Het dagelijks bestuur raadpleegt, bij de voorbereiding van het beheerplan, de dagelijkse besturen van de aangrenzende waterbeheerders, gedeputeerde staten en de colleges van burgemeester en wethouders van de binnen het plangebied liggende gemeenten.2. Op de voorbereiding van het beheerplan is afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat naast de belanghebbenden ook de ingezetenen van het beheersgebied van het waterschap hun zienswijze over het ontwerp van het beheerplan naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren kunnen brengen.

Artikel 3.3 Goedkeuring en toezending

1. Het dagelijks bestuur stuurt binnen vier weken na vaststelling door het algemeen bestuur het beheerplan ter goedkeuring aan gedeputeerde staten. Als bijlagen voegt het toe een verslag van het bij de voorbereiding gevoerde overleg, een overzicht van de ingediende zienswijzen en de beschouwingen van het algemeen bestuur daarover.2. Het dagelijks bestuur stuurt het beheerplan binnen vier weken na de goedkeuring door gedeputeerde staten aan de ingevolge artikel 3.2, eerste lid, van deze verordening geraadpleegde bestuursorganen, alsmede aan de minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel 3.4 Voortgangsrapportage uitvoering beheerplan

1. Het dagelijks bestuur rapporteert tenminste eenmaal per jaar aan gedeputeerde staten over de voortgang van de uitvoering van het beheerplan, de mate waarin de gestelde doelen worden bereikt, de redenen van eventuele afwijkingen en de als gevolg daarvan voorgestelde maatregelen.2. Gedeputeerde staten kunnen nadere voorschriften stellen met betrekking tot de vorm en inhoud van de in het eerste lid bedoelde voortgangsrapportage.

Hoofdstuk 4 Aanleg en beheer van waterstaatswerken

Titel 4.1 Legger

Artikel 4.1 Legger waterstaatswerken

1. De legger bedoeld in artikel 5.1 van de wet bevat, in aansluiting op het bepaalde in het eerste en tweede lid van dat artikel, in ieder geval:

  • a. het lengteprofiel en de dwarsprofielen van de primaire en regionale waterkeringen, alsmede het profiel van vrije ruimte;

  • b. de gemiddelde dwarsprofielen van de oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden onder beheer van het waterschap;

  • c. een omschrijving van de ondersteunende kunstwerken en de bijzondere constructies die deel uitmaken van de primaire en regionale waterkering onder beheer van het waterschap;

  • d. een omschrijving van de ondersteunende kunstwerken en de bijzondere constructies die deel uitmaken van de oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden onder beheer van het waterschap.

2. Op de voorbereiding van de legger is afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.3. In afwijking van hetgeen in het eerste lid, onder letter d is bepaald, geldt de aldaar omschreven verplichting met ingang van een door gedeputeerde staten in onderling overleg met het dagelijks bestuur te bepalen datum.

Titel 4.2 Peilbesluiten

Artikel 4.2 Aanwijzing verplichte peilbesluiten

Het algemeen bestuur stelt één of meer peilbesluiten vast voor de oppervlaktewaterlichamen in de gebieden die zijn aangegeven op de als bijlage 2 bij deze verordening behorende kaart.

Artikel 4.3 Inhoud peilbesluit

1. Het peilbesluit bevat naast het bepaalde in het tweede lid van artikel 5.2 van de wet één of meer kaarten met de begrenzing van het gebied waarbinnen de oppervlaktewaterlichamen gelegen zijn waarop het peilbesluit betrekking heeft. 2. Het peilbesluit gaat vergezeld van een toelichting waarin tenminste zijn opgenomen:

  • a. de aan het besluit ten grondslag liggende afwegingen en uitkomsten van verrichte onderzoeken;

  • b. een aanduiding van de veranderingen van de waterstanden ten opzichte van de bestaande situatie;

  • c. een aanduiding van de gevolgen van de te handhaven waterstanden voor alle betrokken belangen.

Artikel 4.4 Openbare voorbereiding

Op de voorbereiding van het peilbesluit is afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 4.5 Herziening

1. Een peilbesluit wordt ten minste eenmaal in de tien jaar herzien.2. Gedeputeerde staten, van de provincie waarbinnen het gebied waarvoor het peilbesluit zal gaan gelden geheel of in hoofdzaak is gelegen, kunnen op verzoek van het algemeen bestuur voor ten hoogste vijf jaar vrijstelling verlenen van de verplichting genoemd in het eerste lid.

Titel 4.3 Projectprocedure voor waterstaatswerken

Artikel 4.6 Projectprocedure

Gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen het te realiseren project in hoofdzaak is gelegen kunnen, in overleg met of op verzoek van het dagelijks bestuur, paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van de wet van toepassing verklaren op projectplannen tot aanleg of wijziging van andere waterstaatswerken dan primaire waterkeringen, welke met spoed op een gecoördineerde wijze tot stand moeten worden gebracht.

Artikel 4.7 Toezending projectplan

1. Een aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland of Noord-Holland ter goedkeuring toegezonden projectplan als bedoeld in artikel 5.5 van de wet, dat betrekking heeft op een primaire waterkering die onderdeel uitmaakt van een dijkring die tevens is gelegen op het grondgebied van een andere provincie of andere provincies, wordt door het dagelijks bestuur tevens ter kennisneming toegezonden aan gedeputeerde staten van die andere provincie of provincies.2. Indien gedeputeerde staten toepassing geven aan artikel 5.7, tweede lid, van de wet wordt het ter goedkeuring toegezonden projectplan door het dagelijks bestuur tevens ter kennisneming toegezonden aan gedeputeerde staten van de andere provincie.

Hoofdstuk 5 Grondwater

Artikel 5.1 Verstrekken gegevens

1. Het dagelijks bestuur verstrekt aan gedeputeerde staten van de provincie of de provincies waarin de onttrekking van grondwater of het infiltreren van water plaatsvindt:

  • a. de gegevens die op grond van artikel 6.11 van het Waterbesluit worden verkregen;

  • b. een overzicht van de vergunningen en meldingen op basis waarvan het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water plaatsvindt.

2. De opgave, bedoeld in het eerste lid, wordt uiterlijk 31 mei van elk jaar of, bij beëindiging van de onttrekking, binnen vier maanden na die beëindiging verstrekt.3. Gedeputeerde staten kunnen, na overleg moet het dagelijks bestuur, nadere regels stellen omtrent de wijze waarop de gegevens, bedoeld in het eerste lid, moeten worden aangeleverd.

Artikel 5.2 Melden, meten en registreren

1. Het algemeen bestuur kan de vrijstellingsmogelijkheid, bedoeld in artikel 6.11, vijfde lid, van het Waterbesluit niet toepassen voor onttrekkingen of infiltraties van meer dan 12.000 m3 per jaar en voor tijdelijke onttrekkingen of infiltraties van in totaal meer dan 12.000 m3.2. Het eerste lid geldt tevens voor permanente onttrekkingen van grondwater of permanente infiltraties van water, van minder dan 12.000 m3 per jaar, voor andere doeleinden dan genoemd in artikel 6.4, van de wet, welke zijn gelegen in een milieubeschermingsgebied voor grondwater.

Artikel 5.3 Vergunningsplicht en begripsbepaling inrichting

1. Het algemeen bestuur regelt bij verordening, dat het verboden is zonder vergunning van het dagelijks bestuur permanent grondwater te onttrekken of permanent water te infiltreren voor andere doeleinden dan genoemd in artikel 6.4, van de wet binnen een milieubeschermingsgebied voor grondwater.2. In de in het voorgaande lid bedoelde verordening regelt het algemeen bestuur dat het begrip onttrekkingsinrichting uit de wet wordt aangevuld met het hiernavolgende:

  • a. inrichtingen en/of infiltratiewerken die vanwege één opdrachtgever en/of één project plaatsvinden en die een samenhangend geheel vormen, gelden als één inrichting;

  • b. in aanvulling op het vermelde onder letter a, is er in één of meer van de volgende gevallen geen sprake van een samenhangend geheel indien:- de invloedsgebieden van onttrekkingen en/of infiltraties elkaar niet overlappen;

    • - bij onttrekkingen een periode van zes maanden of langer ligt tussen de beëindiging van een onttrekking en het begin van de volgende onttrekking;

    • - is aangetoond dat voorafgaand aan een opvolgende onttrekking de grondwaterstand en de stijghoogte in de diepere watervoerende pakketten zich hebben hersteld tot het natuurlijk niveau.

       

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Intrekking verordeningen

De Verordening waterbeheer Rijnland en de Verordening waterkering West-Nederland, voor zover deze betrekking heeft op het gebied van het waterschap worden ingetrokken.

Artikel 6.2 Overgangsrecht

1. De onmiddellijk voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening geldende besluiten die zijn genomen op grond van de verordeningen, genoemd in artikel 6.1 van deze verordening, blijven van kracht zolang het bevoegde bestuursorgaan niet anders heeft beslist.2. Op procedures op grond van de verordeningen genoemd in artikel 6.1 van deze verordening, die zijn aangevangen voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening, blijft het op dat tijdstip geldende recht van toepassing.

Artikel 6.3 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Waterverordening Rijnland.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de wet van 29 januari 2009, houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen (Waterwet), in werking treedt.

Artikel 6.5 Aanbrengen doorlopende nummering: aanpassing aanhalingen

Voor de plaatsing in het provinciaal blad brengen gedeputeerde staten de nummering van de artikelen van deze verordening opnieuw vast en brengen zij de in deze verordening voorkomende aanhalingen van de artikelen met de nieuwe nummering in overeenstemming en brengen zij de in deze verordening voorkomende aanhalingen van de artikelen van de wet, het Waterbesluit en de Waterregeling met de nieuwe nummering van de wet, het Waterbesluit en de Waterregeling in overeenstemming.

Ondertekening

Den Haag, 14 oktober 2009 Provinciale Staten van Zuid-Holland, J. FRANSSEN, voorzitter H. ENGELS-VAN NEIJEN, griffier 

Bijlagen behorende bij de Waterverordening Rijnland

Bijlage 1, kaart A (januari / februari 2013) 

Bijlage 1, kaart B (januari / februari 2013)

Bijlage 1, kaart C (januari / februari 2013)

Bijlage 2:Kaart A behorende bij artikel 4.2, aanwijzing verplichte peilbesluiten Hoogheemraadschap van RijnlandKaart B behorende bij artikel 4.2, aanwijzing verplichte peilbesluiten Hoogheemraadschap van RijnlandKaart C behorende bij artikel 4.2, aanwijzing verplichte peilbesluiten Hoogheemraadschap van Rijnland

 

AanleidingHet Hoogheemraadschap van Rijnland heeft de provincies, beginnend bij brief d.d. 25 januari 2012, verzocht om op de kaarten A, B en C in bijlage 1 van de Waterverordening Rijnland: - het stelsel van regionale keringen uit te breiden en hiervoor veiligheidsnormen vast te stellen; - de veiligheidsnorm voor een deel van de regionale waterkering rond de Aderpolder en Kalkpolder te wijzigen, en; - de status van enkele eerder aangewezen keringen te laten vervallen. Dit is in gezamenlijkheid verder uitgewerkt, waarbij Rijnland in de gelegenheid is gesteld om voorafgaande aan de terinzagelegging, nog te reageren op het ontwerpbesluit tot wijziging van de Waterverordening Rijnland. De reactie van Rijnland is vervolgens verwerkt in het ontwerpbesluit.

Uitbreiding van het stelsel regionale keringen, inclusief vaststelling veiligheidsnormen

Westelijk deel van Rijnland (met name Geestgronden) Door het Hoogheemraadschap van Rijnland is verzocht om vooral in het westelijk deel van het beheergebied keringen aan te wijzen en te normeren. Het gaat om een totale lengte van circa 374 km gelegen in met name de provincie Zuid-Holland. Het betreft hier voornamelijk boezemland, waarbij via regulatie van het peilbeheer de bescherming van de maatschappelijk-economische waarden op verantwoorde wijze wordt verzekerd. Binnen dit deel van het hoogheemraadschap liggen ondiepe polders die door stroken boezemland en waterscheidingen tegen hoge boezemwaterstanden worden beschermd. Dit stelsel van keringen maakt deel uit van de afwateringseenheden binnen het boezemland. Gezien de maatschappelijke ontwrichting die een doorbraak van deze keringen veroorzaakt, heeft het algemeen bestuur van Rijnland hiervoor aandacht gevraagd bij Gedeputeerde Staten, met het verzoek om voor deze keringen het beschermingsniveau vast te stellen.

Normering van deze uitbreiding in het westelijk deel van Rijnland Uit een in 2004 in opdracht van de provincie uitgevoerd onderzoek “Toetsing kruinhoogten boezemkaden binnenkaden dijkring 14 en 44”, blijkt dat aan deze aanvullende keringen merendeels veiligheidsklasse I kan worden toegekend. Bij de toekenning van de hoogte van het beschermingsniveau aan deze nieuw aan te wijzen keringen rond ondiepe polders, dient echter ook rekening te worden gehouden met de normen voor de waterkwantiteit (ter voorkoming van wateroverlast door neerslag) zoals opgenomen in de Waterverordening Rijnland uit 2009. Onevenwichtigheid in de normering voor wateroverlast enerzijds en de regionale keringen anderzijds dient te worden voorkomen. De normen voor waterkwantiteit zijn gebaseerd op het landgebruik. Het voorstel voor normering van deze aanvullende keringen luidt daarom als volgt: - Aan de keringen die een gebied beschermen met als landgebruik voornamelijk grasland, wordt minimaal veiligheidklasse I (1/10 per jaar) toegekend; - Aan keringen die een gebied beschermen met als landgebruik hoogwaardige land- en tuinbouw en glastuinbouw (o.a. bollenteelt), wordt in principe minimaal veiligheidsklasse II (1/30 per jaar) toegekend, en; - Aan keringen die een gebied beschermen met als landgebruik voornamelijk bebouwing en infrastructuur (binnen de bebouwde kom) en hoofdinfrastructuur (buiten de bebouwde kom) wordt in principe minimaal veiligheidsklasse III (1/100 per jaar) toegekend.

Noordelijk deel van Rijnland (boezem van Noordzeekanaal) Eerst zijn alleen de keringen binnen het stroomgebied van Rijnlands Boezem genormeerd. Nu zijn de keringen van een aantal polders in het binnendijks gebied van de boezem van het Noordzeekanaal eveneens aangewezen als regionale keringen waaraan een beschermingsniveau is toegekend. Het betreft een vijftal polders. Ook voor deze polders geldt, evenals voor de polders in het westelijk deel, dat bij doorbraak van de kering de gevolgen van een overstroming niet gering zijn. Uit onderzoek bleek dat ten zuiden van de Spaarndammerdijk (delen van) tracé’s niet of niet correct waren weergegeven. De precieze ligging is nu in het kaartbeeld opgenomen.

Oostelijk deel van Rijnland (diepe polders) Hier zijn een aantal kadestrekkingen die in het verleden abusievelijk niet waren opgenomen, alsnog aangewezen en genormeerd. Deze strekkingen zijn opgenomen in de Legger van Rijnland. Met deze aanpassing worden de keringen rondom reeds genormeerde polders (ook op kaart) sluitend gemaakt. Het gaat hierbij om kadestrekkingen langs met name de Grietpolder, de Piestpolders, de Rodepolder, polder Achthoven, Hondsdijksepolder, Hogenwaardse polder, Voorofsepolder/Polder de Noordplas en Oostvliet-, Hof- en Spekpolder. Bij de normering is uitgegaan van voornoemd onderzoek “Toetsing kruinhoogten boezemkaden binnenkaden dijkring 14 en 44”.

Verder is gebleken dat de ligging van al aangewezen keringen in het Zuid-Hollands deel niet overal geheel overeenstemde met de ligging ingevolge de Legger van Rijnland. De preciese ligging is nu in het kaartbeeld opgenomen.

Aanpassing normering twee kadestrekkingen in het Zuid-Hollands deelVolgens de systematiek van het IPO zou de gehele Aderpolder beschermd moeten worden door een kering met veiligheidsklasse I (1/10)*. Rijnland heeft in 2006 in eerste instantie besloten om alle keringen in het beheergebied, dus ook rond de Aderpolder, minimaal klasse III (1/100) te hanteren. Bij de toetsing aan de norm voor veiligheidsklasse III, is de kering afgekeurd. De klasse III normering rond de Aderpolder is te hoog gelet op de totale economische waarde binnen de polder (landgebruik is voornamelijk agrarisch grasland) die door de kering moet worden beschermd. Maatschappelijke efficiëntie en veiligheid zijn doorslaggevend, daarom wordt voor de waterkering, rond het zuidelijk deel van de Aderpolder het veiligheidsniveau van klasse III teruggebracht naar klasse I. Het deel van de dijkring gelegen ter hoogte van de ringdijk van de Haarlemmermeerpolder (noordzijde Aderpolder) wordt niet verlaagd en blijft klasse III. Dit om te voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan het beschermingsniveau voor de ringdijk van de Haarlemmermeerpolder. De kadering rond de Munniken-, Zijllaan- en Meijepolder en de Kalkpolder kan vanwege de aanwezigheid van een belangrijke boezemwatergang tussen beide polders worden gesplitst, waarbij de norm van de waterkering langs de Kalkpolder (deels) is verlaagd in verband met het hoge maaiveld van het achterliggende gebied.

Het vervallen van de status van enkele eerder aangewezen keringenVoor het merendeel van de keringen waarvan de status vervalt, geldt dat het maaiveld van het achterliggende gebied van deze eerder aangewezen keringen boven het boezempeil ligt (betreft hogere/verhoogde gronden), waardoor deze keringen in de praktijk geen waterkerende functie vervullen en ze derhalve niet zijn opgenomen in de Legger van Rijnland. Verder komt de kade ten zuiden van de Noordse Buurt (gemeente Nieuwkoop) op de kaart bij de Waterverordening Rijnland te vervallen omdat deze al is opgenomen in de Waterverordening van Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. De status van de kering ten zuiden van de Oranjewijk in Leiderdorp komt deels te vervallen, omdat in de achterliggende Kalkpolder andere strekkingen zijn opgenomen die het gebied beschermen en de afstand tussen polder- en boezemwater groot is. Beide kadestrekkingen zijn niet (meer) opgenomen in de Legger van Rijnland.

Ruimtelijke doorwerkingHet wijzigen van de in bijlage 1 bij de Waterverordening Rijnland behorende kaarten A, B en C is tevens van belang in verband met de doorwerking in gemeentelijke bestemmingsplannen. De waterkeringen zijn weergegeven op de kaarten behorende bij de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie van de provincie Noord-Holland. Dit heeft consequenties voor de doorwerking in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarom worden de kaarten behorende bij deze Verordeningen overeenkomstig gewijzigd. Dit zal geschieden door middel van een afzonderlijk besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland en Provinciale Staten van Zuid-Holland.

InspraakHet ontwerpbesluit tot wijziging van de Waterverordening Rijnland heeft van 13 september 2012 tot en met 24 oktober 2012 ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.

 

* Zie rapport Fugro, brief van Rijnland 11 januari 2012.