Verordening Jeugdhulp Gemeente Zwolle 2018

Geldend van 01-01-2018 t/m 30-11-2020

Intitulé

Verordening Jeugdhulp Gemeente Zwolle 2018

De Raad van de gemeente Zwolle

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle van 5 december 2017 en het amendement inzake artikel 13, aangenomen op 18 december 2017;

besluit

  • 1.

    De Verordening Jeugdhulp Gemeente Zwolle 2018 vast te stellen en deze per 1 januari 2018 in werking te laten treden;

  • 2.

    Met ingang van 1 januari 2018 de Verordening Jeugdhulp Zwolle 2015 in te trekken.

Artikel 1. begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk of inkomen niet vallend onder de Jeugdwet;

  • b.

    familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. Hierin zijn in ieder geval de te bereiken doelen en de daarvoor benodigde ondersteuning vastgelegd;

  • c.

    hulpvraag: behoefte van een jeugdige en/of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, van de wet;

  • d.

    individuele voorziening: op de jeugdige en/of zijn ouders toegesneden niet vrij toegankelijke voorziening als bedoeld in artikel 2 lid 2;

  • e.

    melding: melding van een hulpvraag als bedoeld in artikel 4, eerste lid;

  • f.

    overige voorziening: overige voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

  • g.

    ondersteuningsplan: gezinsplan waarin gemeente, ouders en/of de jeugdige hun omstandigheden beschrijven, en gezamenlijk aangeven welke jeugdhulp het meest aangewezen is.

  • h.

    pgb: persoonsgebonden budget zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • i.

    pgb-plan: plan waarin de inwoner omschrijft hoeveel persoonsgebonden budget hij nodig heeft voor een maatwerkvoorziening en waaraan hij het toe te kennen budget gaat besteden.

  • j.

    professionele hulp: de zorg verleend door mensen die daar een diploma voor hebben en die daarvoor betaald worden;

  • k.

    wet: Jeugdwet.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

  • 1.

    De volgende vormen van overige vrij toegankelijke voorzieningen zijn beschikbaar:

    • preventie inclusief advies en voorlichting;

    • lichte opvoedondersteuning;

    • mantelzorgondersteuning;

    • vertrouwenspersoon;

    • Veilig thuis.

  • 2.

    De volgende vormen van individuele niet vrij toegankelijke voorzieningen zijn beschikbaar:

    • begeleiding individueel of begeleiding groep;

    • specialistische diagnostiek en behandeling;

    • vervoer van en naar locatie waar jeugdhulp wordt geboden;

    • forensische zorg;

    • gesloten jeugdzorg;

    • verblijf;

    • persoonlijke verzorging;

    • pleegzorg;

    • spoedzorg met en zonder verblijf.

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente, indiening hulpvraag

  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een hulpvraag melden bij het college.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van de melding.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 4.

    Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een aanbieder van een overige voorziening.

Artikel 5. Het vooronderzoek bij toegang jeugdhulp via gemeente

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek en gesprek, bedoeld in artikel 6, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3.

    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek.

  • 4.

    Het college brengt de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om zelf een familiegroepsplan op te stellen en stelt hen gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen. Een ondersteuningsplan komt voort uit een gesprek.

Artikel 6. Het gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders en waar mogelijk en desgewenst met familie en deskundigen, zo spoedig mogelijk – in ieder geval binnen 6 weken - en voor zover nodig:

    • de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • het gewenste resultaat van het verzoek tot jeugdhulp;

    • het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • de wijze waarop een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk of inkomen;

    • hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders, en

    • de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige of zijn ouders, in voor hen begrijpelijke bewoordingen, worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als de jeugdige en/of zijn ouders een familiegroepsplan bij het college heeft ingediend, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 4.

    Het college kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 7. Het verslag

  • 1.

    Het college zorgt na het gesprek voor een schriftelijk verslag van het onderzoek, bedoeld in artikel 6. Hierin worden de afspraken die met de jeugdige en zijn ouders gemaakt zijn, vastgelegd.

  • 2.

    Binnen 10 werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders een afschrift van het verslag.

  • 3.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 8. De aanvraag

  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag voor een individuele voorziening indienen bij het college. De aanvraag is vergezeld van een pgb-plan als de aanvrager verzoekt om een persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Een voor akkoord ondertekend verslag van het gesprek en, in voorkomend geval, een ondertekend ondersteuningsplan, wordt door het college als aanvraag voor een individuele voorziening beschouwd.

Artikel 9. Toekenning individuele voorziening

  • 1.

    Een jeugdige komt in aanmerking voor een individuele voorziening indien hij jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn en voor zover de jeugdige deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:

    • a.

      op eigen kracht;

    • b.

      met gebruikelijke hulp;

    • c.

      met mantelzorg;

    • d.

      met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

    • e.

      met gebruikmaking van andere en overige voorzieningen.

  • 2.

    De individuele voorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 6 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de jeugdige in staat wordt gesteld om:

    • a.

      gezond en veilig op te groeien

    • b.

      te groeien naar zelfstandigheid, en

    • c.

      voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

  • 3.

    Recht op een individuele voorziening bestaat slechts voor zover deze als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.

Artikel 10. Toekenning voorziening in de vorm van een pgb.

  • 1.

    het college verstrekt alleen een individuele voorziening in de vorm van een pgb:

    • a.

      als de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college in staat zijn de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren en er dus geen sprake is van verslaving, schulden, progressief ziektebeeld en dergelijke;

    • b.

      als de jeugdige en zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening niet geleverd wensen te krijgen door een door het college gecontracteerde jeugdhulpaanbieder;

    • c.

      als naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot een individuele voorziening behoort en die de jeugdige en zijn ouders van het pgb willen betrekken, van goede kwaliteit is;

    • d.

      als in de drie jaren voorafgaand aan de datum van het gesprek geen pgb-voorwaarden van een eerdere toekenning zijn overtreden;

    • e.

      als de jeugdige of zijn ouders de kosten van het pgb die uitstijgen boven de kostprijs van de naar het oordeel van het college adequate individuele voorziening in natura, zelf willen bekostigen.

  • 2.

    Indien de gebruiksduur van de individuele voorziening waarvoor een persoonsgebonden budget is verstrekt, nog niet is verstreken, kan een aanvullend persoonsgebonden budget worden verstrekt als:

    • a.

      er sprake is van een gewijzigde omstandigheid die aanpassing dan wel vervanging van de individuele voorziening noodzakelijk maakt;

    • b.

      er sprake is van een calamiteit die de jeugdige of zijn ouders niet is te verwijten.

Artikel 11. Weigeringsgronden voorziening inclusief pgb

Een individuele voorziening wordt in ieder geval geweigerd:

  • a.

    voor zover de jeugdige met gebruikmaking van een andere of overige voorziening de problemen kan wegnemen tenzij het individuele begeleiding uit de Wet Maatschappelijke Ondersteuning betreft;

  • b.

    indien het een voorziening betreft die de jeugdige na de melding en vóór de datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarover schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

  • c.

    indien de jeugdige geen inwoner is van de gemeente Zwolle conform het woonplaatsbeginsel als gedefinieerd in artikel 1.1 van de wet.

Artikel 12. Regels voor pgb

  • 1.

    Het pgb:

    • a.

      is gebaseerd op een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld pgb-plan over hoe zij het pgb gaan besteden;

    • b.

      is toereikend om veilige, doeltreffende, doelmatige en kwalitatief goede jeugdhulp die tot de individuele voorzieningen behoort van derden te betrekken;

    • c.

      bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura;

Het college kan afwijken van het uitgangspunt onder voorgaande sub c indien de budgethouder overtuigend kan aantonen dat het pgb niet toereikend is om tot een met natura vergelijkbare compensatie te komen.

  • 2.

    De tarieven voor het pgb worden afgeleid van de door het college vastgestelde tarieven voor zorg in natura. De hoogte van de tarieven voor zorg in natura worden door de inkoop bepaald.

  • 3.

    Het pgb voor jeugdhulp door:

    • a.

      een jeugdhulpaanbieder die bedrijfsmatig jeugdhulp verleent vanuit een instelling en werkt volgens de norm van de verantwoorde werktoedeling, bedraagt maximaal 90% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura;

    • b.

      een jeugdhulpaanbieder zijnde een solistisch werkende jeugdhulpverlener (zzp’er) en die werkt volgens de norm van de verantwoorde werktoedeling, bedraagt maximaal 80% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura;

    • c.

      een persoon uit het sociale netwerk, dan wel een persoon anders dan de onder a en b genoemde jeugdhulpaanbieders, bedraagt maximaal 50% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura, met een maximumtarief per uur voor een niet-professionele zorgverlener zoals in artikel 5.22, lid 2 van de Regeling langdurige zorg is vermeld.

  • 4.

    Voor vervoer van de jeugdige van en naar de locatie waar jeugdhulp wordt verleend, wordt € 0,19 per kilometer gerekend conform het belastingvrije bedrag in de inkomstenbelasting.

Artikel 13. Verantwoording pgb

    • 1.

      De persoon die een persoonsgebonden budget ontvangt, geeft de middelen uit in overeenstemming met het pgb-plan. Hij bewaart gedurende een periode van vijf jaar de originele aankoopbewijzen, overeenkomsten en betaalbewijzen van alle tot het bestedingsdoel van het persoonsgebonden budget behorende goederen of diensten.

    • 2.

      Deze gegevens worden op verzoek van de gemeente aangeleverd door de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is toegekend, binnen een termijn van 20 werkdagen nadat de gemeente hierom heeft gevraagd.

    • 3.

      Het pgb mag worden aangewend voor een mantelzorgvergoeding en lidmaatschap van een belangenvereniging voor mensen met een pgb.

    • 4.

      Het pgb mag niet worden aangewend voor de betaling van tussenpersonen, belangenbehartigers, bemiddelingskosten, coördinatietaken, cadeaus, feestdagenuitkeringen, begeleidingskosten of administratiekosten.

    • 5.

      De cliënt hoeft van het persoonsgebonden budget 1,5% per jaar niet te verantwoorden, met een minimum van € 250,- en een maximum van € 1250,- per jaar. Wanneer de budgetperiode minder is dan een jaar, wordt het verantwoordingsvrije bedrag berekend naar rato.

    • 6.

      Wanneer geen passende voorziening in natura beschikbaar is, én niet door de gemeente alsnog gecontracteerd kan worden, én de jeugdige en/of zijn ouder(s) niet in staat is op verantwoorde wijze uitvoering te geven aan het pgb, dan zal de gemeente een coördinator (zorg in natura) aanwijzen of (al dan niet tijdelijk) toestaan dat een pgb-bureau voor ondersteuning wordt ingeschakeld. Er vindt daarbij in ieder geval functiescheiding plaats tussen de coördinatortaken en het bieden van daadwerkelijke hulp.

Artikel 14. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening al dan niet in de vorm van een pgb.

  • 2.

    Een individuele voorziening al dan niet in de vorm van een pgb wordt beëindigd wanneer de jeugdige of zijn ouders hebben aangegeven geen prijs meer te stellen op de verstrekte individuele voorziening.

  • 3.

    Een pgb wordt uiterlijk beëindigd op de eerste dag van de maand volgend op de maand dat de cliënt is overleden dan wel niet langer staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente Zwolle.

  • 4.

    Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige en zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige en zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige en zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige en zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 5.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 6.

    Als verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan na intrekking van het besluit het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 7.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Artikel 15. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, en

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 16. Vertrouwenspersoon

Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 17. Klachtregeling

Het college behandelt klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van hulpvragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht en volgens de door het college vastgestelde Procedureregeling Klachtbehandeling.

Artikel 18. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval inwoners of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp, overeenkomstig de Inspraakverordening van de gemeente Zwolle en de ‘verordening participatieraad gemeente Zwolle’.

  • 2.

    Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen en in ieder geval de Participatieraad vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen betreffende jeugdhulp.

Artikel 19. Overgangsrecht

Een inwoner houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de verordening Jeugdhulp gemeente Zwolle 2015 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

Artikel 20. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening Jeugdhulp Gemeente Zwolle 2018”.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 18 december 2017

drs. H.J. Meijer, voorzitter

drs. A. ten Have, griffier