CVDR34255_1Verordening Afstemmingsbeleid IOAWnlregelingAchtkarspelen2010-07-26AchtkarspelenOnbekendOnbekendOnbekendgemeenteraadbestuur en recht2010-05-20De tekst in dit document is vrij van auteursrecht en
databankrecht2010-07-012013-01-01OnbekendOnbekendGeenVerordening Afstemmingsbeleid IOAW Gemeente Achtkarspelen Gemeente Kollumerland c.a. Verordening Afstemmingsbeleid IOAWAfdeling Werk, Inkomen en Zorg Mei 2010Gemeente Achtkarspelen en gemeente Kollumerland c.a.de Raad van de gemeente Achtkarspelen;en de Raad van de gemeente Kollumerland c.a.;gelet op het bepaalde in artikel 35, lid 1, sub b en artikel 20, lid
2 van de Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk
Arbeidsongeschikte werkloze Werknemersoverwegende dat moet worden vastgesteld in welke gevallen de
uitkering blijvend of tijdelijk moet worden geweigerd en voor voor
welke gedragingen de uitkering wordt verlaagd en op grond van welke
criteria de hoogte van die verlaging wordt bepaald;besluitenvast te stellen: de Verordening Afstemmingsbeleid IOAW 1.Algemene bepalingen1Begripsomschrijving In deze verordening wordt verstaan onder:
de IOAW: de Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk
Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers;
de belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een
besluit is betrokken (Algemene Wet Bestuursrecht) en welke in
deze verordening ook wordt aangeduid met "hem";
de uitkering: het verschil tussen het inkomen en de voor
belanghebbende vastgestelde grondslag als bedoeld in artikel 5
IOAW;
de arbeidsinschakeling: het totaal van activiteiten van
reïntegratiebedrijven en gemeenten op het gebied van de
arbeidstoeleiding en arbeidsinschakeling;
het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de
gemeente Achtkarspelen óf de gemeente Kollumerland c.a.;
de gemeenteraad: de gemeenteraad van de gemeente Achtkarspelen
óf de gemeente Kollumerland c.a..
2ToepasbaarheidBij het geheel of tijdelijk weigeren van de uitkering als bedoeld in
artikel 20, lid 1 IOAW of het toepassen van een verlaging op de
uitkering als bedoeld in artikel 20, lid 2 van de IOAW worden de
bepalingen van deze verordening in acht genomen.2.Gedragingen die leiden tot blijvend of tijdelijk weigeren van de
uitkering en de afstemming naar de mate van verwijtbaarheid3Gedragingen die leiden tot blijvend of tijdelijk weigeren van de
uitkeringDe gedragingen bedoeld in artikel 20, lid 1 van de IOAW worden als
volgt onderscheiden:
het krijgen van ontslag door eigen toedoen, waarbij
belanghebbende een verwijt kan worden gemaakt.
het zelf nemen van ontslag, waarbij geconstateerd wordt dat
voortzetting van de dienstbetrekking mogelijk was geweest en dat
dit redelijkerwijs van belanghebbende had mogen worden
gevergd.
het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.
het verrichten van te weinig acties richting de arbeidsmarkt,
waardoor door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid
wordt verkregen.
4Afstemming naar de mate van verwijtbaarheidIndien een gedraging als bedoeld in artikel 3 als zeer ernstig
verwijtbaar wordt aangemerkt wordt de uitkering blijvend geweigerd. Indien een gedraging als bedoeld in artikel 3 als ernstig verwijtbaar
wordt aangemerkt wordt de uitkering tijdelijk, voor de duur van maximaal
10 jaar geweigerd. Indien een gedraging als bedoeld in artikel 3 als verwijtbaar wordt
aangemerkt wordt is de uitkering tijdelijk, voor de duur van maximaal 5
jaar geweigerd. 3.De categorieën van verwijtbare gedragingen5Categorieën van verwijtbare gedragingenDe gedragingen bedoeld in artikel 20, lid 2 van de IOAW worden
onderscheiden in de volgende categorieën:Hoofdstuk
eerste categorie:
het zich niet als werkzoekende doen inschrijven bij UWV Werkbedrijf,
dan wel de inschrijving niet of niet tijdig doen verlengen;
het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van
belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op uitkering hetgeen
niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag
verlenen van uitkering;
het niet verstrekken van een geldig identificatiebewijs;
tweede categorie:
het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van
informatie die van belang is voor de arbeidsinschakeling
of het recht op uitkering hetgeen heeft geleid tot het
ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van
uitkering tot een bedrag van € 2.000,00 netto;
het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek
naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;
het niet verlenen van medewerking die redelijkerwijs nodig is
voor de uitvoering van de IOAW;
derde categorie:
het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te
verkrijgen;
het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie
die van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op
hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog
bedrag verlenen van uitkering tot een bedrag van € 4.000,00 netto;
het geen gebruik maken van een door het college aangeboden
voorziening, waaronder sociale activering, gericht op
arbeidsinschakeling;
4. vierde categorie:
het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie
die van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op
uitkering hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een
te hoog bedrag verlenen van uitkering tot een bedrag tussen €
4.000,00 en € 10.000,00 netto.
6Zeer ernstige misdragingenZeer ernstige misdragingen jegens het college als bedoeld in artikel 20,
lid 2 van de IOAW dienen, afhankelijk van de ernst, in het kader van
deze verordening te worden gezien als gedraging als bedoeld in artikel
5, lid 2, sub c van deze verordening.4.De verlagingen7Hoogte van de verlaging1.De verlaging als bedoeld in artikel 20, lid 2 van de WWB wordt
vastgesteld op:
vijf procent van de uitkering gedurende een maand bij
gedragingen van de eerste categorie;
tien procent van de uitkering gedurende een maand bij
gedragingen van de tweede categorie;
twintig procent van de uitkering gedurende een maand bij
gedragingen van de derde categorie;
honderd procent van de uitkering gedurende een maand bij
gedragingen van de vierde categorie.
2.De periode van verlaging van de uitkering genoemd in het eerste lid
en afgestemd met inachtneming van artikel 8 van deze verordening
wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf
maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw
schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een
hogere categorie (recidive).8Afstemming1.Bij de vaststelling van de verlaging wordt een beoordeling gemaakt
van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de
gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin
belanghebbende verkeert.2.Ten aanzien van de afstemming van de verlaging van de uitkering op
de mate van verwijtbaarheid geldt het volgende:
indien een gedraging als verwijtbaar wordt aangemerkt wordt
de periode van verlaging vastgesteld op een maand.
indien een gedraging als ernstig verwijtbaar wordt
aangemerkt wordt de periode van verlaging vastgesteld op
twee maanden.
indien een gedraging als zeer ernstig verwijtbaar wordt
aangemerkt wordt de periode van verlaging vastgesteld op
drie maanden.
3.Indien het feitelijk onmogelijk is om de verlaging over twee of drie
maanden, als bedoeld in voorgaand lid, toe te passen, wordt ter
vervanging daarvan de verlaging over één maand verdubbeld, danwel
verdrievoudigd.4.Bij de toepassing van voorgaande leden dient artikel 12 van deze
verordening in beschouwing te worden genomen.9Dringende redenenIndien er dringende redenen aanwezig zijn kan worden afgezien van het
toepassen van een verlaging als bedoeld in artikel 20, lid 2 van de
IOAW. Hiervan wordt de belanghebbende schriftelijk op de hoogte gesteld.
10Horen van belanghebbende
Voordat een verlaging wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in
de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te
brengen.
Het horen van de belanghebbende kan achterwege worden gelaten
indien:
de vereiste spoed zich daartegen verzet;
de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn
zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of
omstandigheden hebben voorgedaan;
de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college
of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 34, lid
3 IOAW werkzaamheden heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn
inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13, lid 1 van de
IOAW;
het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de
ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.
11Besluit tot verlagingHet besluit tot verlaging dient belanghebbende bij beschikking
onverwijld na het constateren van de verwijtbare gedraging te worden
toegezonden. Hierin dient in ieder geval te worden vermeld: de reden van
de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage van de verlaging,
het bedrag van de verlaging en, indien van toepassing, de reden om af te
wijken van de standaardverlaging. Overigens dienen hierbij de Algemene
Beginselen van Behoorlijk Bestuur in acht te worden genomen. 12Ingangsdatum en tijdvak
De verlaging wordt, voor zover mogelijk, in principe opgelegd
met ingang van de kalendermaand waarin de verwijtbare gedraging
is geconstateerd. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand
geldende uitkering.
Indien de verlaging niet conform het eerste lid kan plaatsvinden
wordt de verlaging opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend
op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de verlaging aan de
belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die
maand geldende uitkering.
Indien oplegging van de verlaging niet conform het eerste en het
tweede lid kan plaatsvinden kan de verlaging met terugwerkende kracht
met toepassing van artikel 17, lid 3 IOAW worden opgelegd, voor zover
het verwijtbaar gedrag, dat tot de verlaging heeft geleid, in deze
periode heeft plaatsgevonden. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die
maand(en) geldende uitkering.
13CumulatieIndien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan
verschillende verwijtbare gedragingen, dan vindt voor het bepalen van de
hoogte en duur van de verlagingen cumulatie plaats. 5.Slotbepalingen14Uitvoering1.Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze
verordening.2.In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin
deze verordening niet voorziet, beslist het college.15 Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening
Afstemmingsbeleid IOAW. 16Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010. Aldus besloten in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente
Achtkarspelen op en de openbare vergadering van de Raad van de gemeente
Kollumerland c.a. op De Raden voornoemd, de Raadsgriffier, de Voorzitter,mr. R. van der Heide T.J. van der Zwande Raadsgriffier, de Voorzitter, mw. N.A Ynema B. BilkerToelichting Verordening Afstemmingsbeleid IOAW AlgemeenOp 1 januari 2010 is de Wet tot Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening
aan gemeenten in werking getreden. Door deze wet worden de financiële middelen
ter uitvoering van de IOAW, de IOAZ de WWIK en de kosten van levensonderhoud
voor startende ondernemersuit het Bbz 2004 gebundeld met het I-deel
uit de WWB. Met deze bundeling van de financiële middelen wordt ook de gemeentelijke
financiële verantwoordelijkheid voor de IOAW, de IOAZ, de WWIK en het Bbz 2004,
voor zover het de kosten van levensonderhoud voor startende ondernemers betreft,
gelijkgetrokken met de WWB. Dat houdt ook in dat de bestaande bevoegdheid tot
het opleggen van boeten en maatregelen in de betreffende regelingen wordt
vervangen door een bevoegdheid tot afstemmen op basis van een gemeentelijke
afstemmingsverordening. De gemeenteraad dient dan ook zelf een "afstemmingsverordening" dient vast te
stellen. Aangezien onze gemeenten de WWIK niet uitvoeren en de
zelfstandigenregelingen Bbz 2004 en de IOAZ voor ons door de gemeente Leeuwarden
worden uitgevoerd, hoeft deze afstemmingsverordening alleen voor de IOAW te
gelden.Om te voorkomen dat het wiel opnieuw wordt uitgevonden is bij het ontwerpen van
de Verordening Afstemmingsbeleid IOAW uitgegaan van de Verordening
afstemmingsbeleid WWB en WIJ en is hier zoveel mogelijk bij aangesloten. Omdat
de IOAW echter een geheel andere regeling is dan de WWB en de WIJ (de IOAW is
veel meer een werkloosheidsregeling met duidelijke WW-kenmerken, zoals
bijvoorbeeld een begrip als “blijvende weigering”) is er ditmaal bewust voor
gekozen een afzonderlijke verordening te maken en het beleid niet binnen de
bestaande afstemmingsverordening te integreren. Uiteraard kent de IOAW ook weer kenmerken van een minimum-regeling, waardoor de
omschrijvingen van sommige gedragingen en de verlagingen die er aan gekoppeld
zijn, zoveel mogelijk aansluiten bij diegenen uit het WWB- en WIJ-beleid. En natuurlijk is, teneinde de kwaliteit van de besluiten tot verlaging van de
uitkering te bevorderen, door de opneming van een afzonderlijk artikel aan de
gemeente nog eens extra de verplichting opgelegd om de besluiten te laten
voldoen aan de Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur. Toelichting per artikelArtikel 1Ten aanzien van de begrippen die in de verordening worden gebruikt is
aansluiting gezocht bij wettelijke omschrijvingen. Voorts is aan aanvullende,
voor de uitvoering van de Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk
Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers belangrijke, begrippen een eigen
omschrijving gegeven. a.de IOAW:Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.b.de belanghebbende:Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.c.de uitkering:Met deze omschrijving wordt aangesloten bij het begrip zoals dat in de IOAW naar
voren komt. d.de arbeidsinschakeling:Door deze omschrijving wordt bereikt dat de arbeidsinschakeling zo ruim mogelijk
wordt opgenomen. Hierdoor wordt eveneens bereikt dat de mogelijkheid wordt
geschapen dat ook de gemaakte kosten in de breedste zin van het woord kunnen
worden opgevat.e.het college:In deze omschrijving worden uitdrukkelijk de colleges van Burgemeester en
Wethouders van beide gemeenten bedoeld. Dit is van belang gezien de vorm van
samenwerking, zoals die ten aanzien van de afdeling Werk, Inkomen en Zorg
bestaat.f.de gemeenteraad:In deze omschrijving worden uitdrukkelijk de gemeenteraden van beide gemeenten
bedoeld. Dit is van belang gezien de vorm van samenwerking, zoals die ten
aanzien van de afdeling Werk, Inkomen en Zorg bestaat.Artikel 2Dit artikel geeft aan dat de Verordening Afstemmingsbeleid IOAW de uitwerking is
van de in artikel 35, lid 1, sub b aan de gemeenteraad gegeven opdracht. Artikel 3Dit artikel beschrijft de gedragingen zoals die voorkomen in het eerste lid van
artikel 20 IOAW, te weten:
het krijgen van ontslag door eigen toedoen, waarbij belanghebbende een
verwijt kan worden gemaakt;
het zelf nemen van ontslag, terwijl de dienstbetrekking zonder problemen
had kunnen voortduren;
het niet aanvaarden van algemeen geacepteerde arbeid;
het verrichten van te weinig acties richting arbeidsmarkt, waardoor door
eigen toedoen geen algemeen geacccpeteerde arbeid wordt verkregen.
Hoewel uit dit artikellid niet blijkt dat de hieromschreven verwijtbare
gedragingen in een gemeentelijke verordening nader moeten worden omschreven,
blijkt uit artikel 35, lid 1, sub b IOAW dat dit wel degelijk de bedoeling is
geweest van de wetgever. Vandaar dat in deze verordening een apart hoofdstuk aan
deze, specifiek voor werkloosheidswetten geldende gedragingen is gewijd. Artikel 4Hoewel in de IOAW nergens een bepaling is opgenomen dat een op te leggen
verlaging moet worden getoetst aan de mate van verwijtbaarheid lijkt dat vanwege
het feit dat het opleggen van verlagingen een facultatieve bevoegdheid is van
het college en het ook nog eens zo is dat er een afweging moet worden gemaakt of
de weigering blijvend of tijdelijk moet zijn, lijkt het aangewezen om de
verlagingsduur te koppelen aan de mate van verwijtbaarheid. Zoals gebruikelijk
is een verdeling gemaakt in “zeer ernstig verwijtbaar, ernstig verwijtbaar en
verwijtbaar”. De genoemde periodes waarover de verlaging kan gelden van
respectievelijk “blijvend, maximaal 10 jaar of maximaal 5 jaar” zouden als fors
kunnen overkomen, maar daarbij moet wel worden bedacht dat het recht op IOAW
alleen kan bestaan als de belanghebbende tussen 50 en 65 jaar is. Een blijvende
weigering houdt dus maximaal 15 jaar in en de tijdelijke weigering moet daarmee
wel in verhouding staan. Daarnaast bestaat natuurlijk altijd de mogelijkheid om
de verlaging naar beneden bij te stellen, desnoods via artikel 14, lid 2 van
deze verordening.Artikel 5 In dit artikel is een inventarisatie van alle verplichtingen die in de IOAW
opgenomen, die zijn vertaald naar verwijtbare gedragingen. Opvallend is dat de
typische “ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid-gedragingen”, die wij
kennen vanuit de WWB, ontbreken. Dit heeft te maken met het geheel andere
karakter van de IOAW. De aldus ontstane verzameling verwijtbare gedragingen is vervolgens zo logisch
mogelijk in verschillende categorieën ondergebracht: (eerste categorie)"a. het zich niet als werkzoekende doen inschrijven bij UWV Werkbedrijf,
dan wel de inschrijving niet of niet tijdig doen verlengen" vloeit voort uit de
plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 37 van de IOAW. "b. het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die
van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op uitkering hetgeen niet
heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van
uitkering" vloeit voort uit de inlichtingenplicht ex artikel 13 van de IOAW. "c. het niet verstrekken van een geldig identificatiebewijs" vloeit voort
uit de identificatieplicht ex artikel 13 van de IOAW. (tweede categorie)"a. het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die
van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op uitkering hetgeen
heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van
uitkering tot een bedrag van € 2.000,00 netto" vloeit voort uit de
inlichtingenplicht ex artikel 13 van de IOAW. "b. het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar
de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling" vloeit voort uit de plicht tot
arbeidsinschakeling ex artikel 37 van de IOAW. "c. het niet verlenen van medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de
uitvoering van de IOAW" vloeit voort uit de medewerkingplicht ex artikel 13 van
de WWB. (derde categorie)"a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te
verkrijgen" vloeit voort uit de plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 37 van
de IOAW. "b. het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van
belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op uitkering hetgeen heeft
geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering tot
een bedrag van € 4.000,00 netto" vloeit voort uit de inlichtingenplicht ex
artikel 13 van de IOAW."c. het geen gebruik maken van een door het college aangeboden
voorziening, waaronder sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling"
vloeit eveneens voort uit de plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 37 van de
IOAW. (vierde categorie)"a. het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van
belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op uitkering hetgeen heeft
geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering tot
een bedrag tussen € 4.000,00 en € 10.000,00 netto" vloeit voort uit de inlichtingenplicht ex artikel 13 van de
IOAW. Voorts wordt hiermee aangesloten bij de afspraak met het Openbaar
Ministerie dat bij fraude die meer bedraagt dan € 10.000,00 netto aangifte
plaatsvindt bij de Officier van Justitie. Gedragingen als “het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid” of “het
door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking” komen hier niet
terug, aangezien voor dit soort gedragingen in artikel 3 van deze verordening
een eigen verlagings-systematiek is opgenomen. Artikel 6Net als in de WWB is voor ook in de IOAW opgenomen dat het "zeer ernstig
misdragen jegens het college" reden is voor het toepassen van een verlaging. Er
moet dan wel een direct verband bestaan tussen geweld en uitkering. Omdat moet
worden vastgesteld dat het een ondoenlijke zaak is om alle zeer ernstige
misdragingen nader te omschrijven en dit bij de afdeling Werk, Inkomen en Zorg
slechts zeer zelden plaatsvindt, is in dit artikel er voor gekozen om een
incidenteel geval van een zeer ernstige misdraging op te vatten als een
schending van de verplichting om alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs
nodig is voor de uitvoering van de IOAW (artikel 5, lid 2, sub c (tweede
categorie)), welke gedraging met inachtneming van artikel 8 nog eens nader op de
ernst van de gedraging kan worden afgestemd. Hierbij moet een onderscheid worden
gemaakt in instrumenteel geweld (geweld om een bepaald doel te bereiken) en
frustratiegeweld (geweld uit onmacht, ontevredenheid en dergelijke). Het is
duidelijk dat de verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is
dan bij frustratiegeweld. Voorkomen moet worden dat het toepassen van een
dergelijke verlaging vervolgens nog weer meer ongepast gedrag uitlokt.Artikel 7Dit artikel vormt de basis voor de vaststelling van de verlaging, onverlet de
nadere afstemming van artikel 8. In het tweede lid worden de gevolgen van
recidive (herhaling van het verwijtbare gedrag) beschreven. Artikel 8Dit artikel is een nadere uitwerking van het individualiseringsbeginsel, dat ook
voor het toepassen van verlagingen geldt. De tekst is overgenomen van de
Verordening afstemmingsbeleid WWB en WIJ. In lid 2 is ten aanzien van de
beoordeling van de mate van verwijtbaarheid een nadere aanwijzing gegeven. Het
derde lid is een ontsnappingsclausule wanneer er sprake is van ontoereikend
aantal maanden waarop een verlaging kan worden toegepast. In die situatie kan er
voor worden gekozen de verlaging over de "beschikbare" maand te verdubbelen of
te verdrievoudigen. Ook wordt in dit artikel uitdrukkelijk verwezen naar artikel
12 van deze verordening omdat voorkomen moet worden dat er verlagingen worden
toegepast op maanden waarin geen sprake is geweest van verwijtbare gedragingen. Artikel 9Evenals het kunnen afstemmen van de verlaging, zoals bedoeld in artikel 8, dient
in het kader van de individualisering tevens de mogelijkheid te worden ingebouwd
om op grond van dringende redenen te kunnen afzien van het toepassen van een
verlaging.Artikel 10Vanuit een oogpunt van zorgvuldige besluitvoorbereiding is het goed om, alvorens
de negatieve beschikking te versturen, belanghebbende in de gelegenheid te
stellen om zijn zienswijze naar voren te brengen. Tevens worden in dit artikel
de gronden genoemd, op basis waarvan van het horen van belanghebbende kan worden
afgezien. Artikel 11Het is in het kader van "Lik op stuk", maar evenzeer in het kader van de
Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur, van belang dat belanghebbende zo
spoedig mogelijk in kennis wordt gesteld van de gevolgen van zijn verwijtbare
handelen. Aangezien het hier gaat om een (hernieuwde) vaststelling van het recht
op uitkering, wordt een verlaging bij beschikking medegedeeld. Uiteraard dient
het besluit en de daaruit voortvloeiende beschikking te voldoen aan de Algemene
beginselen van Behoorlijk Bestuur. Artikel 12Bij het toepassen van verlagingen wordt het Lik op Stuk-principe toegepast. Dat
betekent dat verlagingen, voor zover dat wettelijk mogelijk is, in principe
worden toegepast op de maand waarin het verwijtbare handelen is geconstateerd.
Indien dit op belemmeringen stuit wordt de verlaging toegepast op de daarop
volgende maand. In het derde lid is bepaald dat wanneer het voorgaande niet
mogelijk is, bijvoorbeeld doordat de uitkering reeds is beëindigd, dit ook door
middel van herziening (en terugvordering) van de uitkering kan worden bereikt.
De beperking die hier geldt is dat er over de maanden waarin geen sprake was van
verwijtbaar handelen ook geen verlaging mogelijk is. Artikel 13Dit artikel bepaalt dat een samenloop van verschillende verwijtbare gedragingen
er toe leidt dat de percentages van de verlagingen in principe bij elkaar worden
opgeteld. Natuurlijk kan door gebruik te maken van artikel 8 een nadere
afstemming plaatsvinden. Artikel 14De uitvoering van de IOAW berust bij Burgemeester en Wethouders. Zij kunnen deze
bevoegdheid overeenkomstig hetgeen hierover in de wet is geregeld vervolgens
mandateren aan ambtenaren. Het tweede lid voorziet in de bevoegdheid om in
individuele gevallen af te wijken van het in de verordening bepaalde.Artikel 15Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.Artikel 16Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.