CVDR88326_1Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2007nlregelingDen Helder2018-03-20Den HelderStadsnieuws, 2007, 12Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2007Wet werk en bijstand, artikel 8 en artikel 30, lid 1gemeenteraadbestuur en recht2007-01-31De tekst in dit document is vrij van auteursrecht en
databankrecht2007-04-012010-01-01Nieuwe regelingRB07.0005Regeling vervangt de Toeslagenverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 9 juni 2004.Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 20071Algemene bepalingen1Begripsomschrijving
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet
nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet
werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.
In deze verordening wordt verstaan onder:
de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);
verzorgingsbehoevende: degene die is aangewezen op
verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg- of
verzorgingstehuis;
belanghebbende(n) degene(n) wiens belang rechtstreeks
bij een besluit is betrokken;
minimumloon: het minimumloon per maand, genoemd in
artikel 8 eerste lid van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag verminderd met de daarover
verschuldigde loonheffing en ziekenfondspremie.
2Categorieën
Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend geldt
een categorieaanduiding. De categorieën worden aangeduid
als:
alleenstaande;
alleenstaande ouder;
gehuwden.
De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor
belanghebbenden van 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar. In
geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening
alleen indien beide echtgenoten of daarmee gelijkgestelden, 21
jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar zijn.
De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 van de wet laten de toepassing
van artikel 18 eerste lid van de wet onverlet.
Deze verordening voorziet niet in een verlaging ten aanzien van
schoolverlaters zoals genoemd in artikel 28 van de wet.
2Criteria voor het verhogen van de bijstandnorm3Toeslagen
De toeslag als bedoeld in artikel 25 eerste lid van de wet
bedraagt 20% van het minimumloon voor de alleenstaande en
alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn
hoofdverblijf heeft;
De toeslag als bedoeld in artikel 25 eerste lid van de wet
bedraagt 10% van het minimumloon voor de alleenstaande en
alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen hun
hoofdverblijf hebben.
In afwijking van voorgaande wordt de toeslag voor een
alleenstaande van 21 en 22 jaar op grond van artikel 29 van de
wet afwijkend vastgesteld:
voor een alleenstaande van 21 jaar bedraagt de toeslag
10% en voor de alleenstaande van 22 jaar 15% in wiens
woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;
voor een alleenstaande van 21 én 22 jaar bedraagt de
toeslag 5% in wiens woning één of meer anderen hun
hoofdverblijf hebben;
Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen
niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning
zijn hoofdverblijf heeft:
kinderen van 18 jaar of ouder maar jonger dan 21 jaar
met een inkomen lager dan of gelijk aan 50% van het
minimumloon;
kinderen van 18 jaar of ouder met studiefinanciering op
grond van de Wet studiefinanciering 2000;
kinderen van 18 jaar of ouder met een tegemoetkoming op
grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en
schoolkosten;
verzorgingsbehoevenden die door belanghebbende worden
verzorgd.
3Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag4Verlaging gehuwden
De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10%
van het minimumloon die een woning delen met één of meer
anderen.
Het vierde lid van artikel 3 is van overeenkomstige
toepassing.
5Verlaging wegens woonsituatieDe verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:
15% van het minimumloon indien een woning wordt bewoond waaraan
voor de belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten
verbonden zijn;
15% van het minimumloon indien geen woning aangehouden
wordt;
de verlaging genoemd onder a en b vindt plaats op de
toeslag.
4Slotbepalingen6CiteertitelDeze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening WWB
2007.7Inwerkingtreding
Deze gewijzigde verordening treedt in werking met ingang van 1
april 2007.
De Toeslagenverordening vastgesteld op 9 juni 2004 wordt hierbij
ingetrokken.
Vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 31 januari 2007Mw. mr. G.H. Faber, voorzitterMr. drs. M. Huisman, griffier Artikelsgewijze toelichtingInleidingIn artikel 8 lid 1 onder c juncto artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad
bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm
verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die
verhoging of verlaging wordt bepaald. In deze verordening is opgenomen het beleid met toeslagen op en verlagingen van
de bijstandsnorm voor de categorieën van belanghebbenden aan wie in de gemeente
Den Helder bijstand kan worden verleend. In de WWB is niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de
norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient
plaats te vinden. De reden hiervan is gelegen in de financieringsstructuur van
de WWB, waarbij het niet uitmaakt of de norm of de toeslag verlaagd wordt. Omdat
noch uit de wettekst noch uit de Memorie van toelichting kan worden opgemaakt
dat de wetgever heeft beoogd de leeftijdsverlaging een zwaarder gewicht toe te
geven, blijft het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag de
aangewezen volgorde. 1Algemene bepalingen1BegripsomschrijvingEr is voor gekozen om de begrippen die zijn omschreven in de WWB of Awb,
niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval
van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de verordening
moet worden gewijzigd. 2Categorieënlid 1Artikel 30 WWB bepaalt dat de verordening een categoriaal karakter moet
hebben. Voor het gebruik van het begrip gehuwden is gekozen, omdat deze term
en de hoogte van de daarbij horende norm in de WWB zelf wordt gegeven in
artikel 21 onder c WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto
minimumloon. lid 2De bijstandsnormen voor jongeren van 18 tot 21 jaar zijn wettelijk
vastgelegd in de WWB. Het college heeft niet de bevoegdheid deze normen te
verhogen met een gemeentelijke toeslag. Wanneer de jongere noodzakelijk
zelfstandig wonend is, is de norm ontoereikend voor de kosten van
levensonderhoud. In dat geval verstrekt de gemeente aanvullende bijzondere
bijstand, zoals is opgenomen in de verordening “Bijzondere bijstand
2007”.Personen van 65 jaar en ouder ontvangen een hogere bijstandsuitkering dan
andere bijstandsgerechtigden, de zogenaamde ouderennorm. De ouderennorm kan
niet worden verhoogd met een toeslag of worden verlaagd. lid 3Op grond van artikel 30 vierde lid van de wet kan het college, in afwijking
de bijstand anders vaststellen als dat gelet op de omstandigheden,
mogelijkheden en de middelen van de belanghebbende noodzakelijk is. Om
hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te
laten bestaan is de individualiseringsplicht expliciet opgenomen. lid 4Artikel 28 geeft het college de mogelijkheid om de normen voor
schoolverlaters die recentelijk de deelname aan onderwijs of
beroepsopleiding hebben beëindigd, tijdelijk te verlagen. Het college heeft
hiervoor niet gekozen. Dit dient echter wel in de verordening opgenomen te
worden.2Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm3Toeslagenlid 1De hoogte van 20% van het minimumloon als hoogte van de toeslag voor de
alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn
hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 tweede lid onder a
van de wet. Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de
alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat
betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet
het geval is, wordt de bijstandsnorm verhoogd met een toeslag. Voor het
bepalen van de toeslag worden alle extra algemeen noodzakelijke
bestaanskosten in aanmerking genomen die de alleenstaande of de
alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene die met zijn partner een
gezamenlijke huishouding voert. Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten (in beperkte of uitgebreide zijn)
maar ook om alle andere uitgaven waarbij partners een schaalvoordeel hebben
omdat zij alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen.
Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden
geconfronteerd kan vooral gedacht worden aan duurzame gebruiksgoederen,
zoals woninginrichting en huishoudelijke apparatuur, maar ook aan diverse
andere kosten, zoals heffingen, belastingen, verzekeringen etc.Bij de beoordeling of belanghebbende inderdaad hogere bestaanskosten heeft
is in voorkomende gevallen niet bepalend of de kosten ook feitelijk met
anderen worden gedeeld, maar of het (gegeven de omstandigheden) redelijk is
ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. In bijvoorbeeld de
situatie dat een hoofdbewoner de woning met een ander bewoont, zou een
ongewenste gebruikersruimte van bijstandsmiddelen ontstaan als de hoogte van
de toeslag ervan afhankelijk is of de medebewoner (hoewel deze ertoe
financieel in staat is) ook feitelijk een bijdrage levert in de woonkosten.
Hiertoe wordt gesproken van het “kunnen delen” van de kosten. Met deze
omschrijving wordt uitdrukkelijk niet beoogt aan te geven
dat van de belanghebbende kan worden gevergd dat deze bijvoorbeeld zijn
woonsituatie aanpast om zo met een lagere bijstandsuitkering te kunnen
volstaan. De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaalt, zoals
gesteld, de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt minimaal 0% en
maximaal 20% van het netto minimumloon. Degene die voor een toeslag in
aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van
kosten die kunnen worden gedeeld en dat er daarom terecht aanspraak op een
toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel van de
bijstandsuitkering uit. De inlichtingenplicht, zoals opgenomen in artikel 17 van de wet, geldt dan
ook voor het toeslagendeel. Belanghebbende zal dan ook door middel van het
overleggen van gegevens het recht moeten aantonen. id 2Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze
schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten in uitgebreide zin kunnen
worden gedeeld. De kosten van onder andere huur, belastingen, verzekeringen,
vastrecht nutsbedrijven en dergelijke, zijn voor personen die een woning
delen lager omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden
gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10%. Ingeval er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten
wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op
10% van het netto minimumloon. Dit is ook van toepassing als meerdere personen in een
hulpverleningsinstelling e.d. woonachtig zijn.lid 3Artikel 29 van de wet geeft het college de bevoegdheid de toeslagen
afwijkend vast te stellen. Zonder afwijkende toeslag is het verschil met het
minimumloon niet of beperkt aanwezig en dat geeft een te geringe stimulans
om werk te aanvaarden. Reden om voor 21 en 22 jarigen een afwijkende toeslag
te hanteren,lid 4In het vierde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm
begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet
aannemelijk is dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden,
niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben.Aangezien betreffende kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan
de alleenstaande ouder om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan
worden vastgesteld of de onderdelen a, b of c van toepassing zijn. In onderdeel d van het vierde lid wordt geregeld dat zorgbehoevenden
eveneens niet worden meegeteld als personen die in dezelfde woning hun
hoofdverblijf hebben. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om
belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere
toeslag. 3Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag4Verlaging gehuwdenlid 1 In de gehuwdennorm is al rekening gehouden met het feit dat beide
echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar.
Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de
algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden.
Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet
van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf. Ongeacht het aantal andere personen dat in de woning zijn hoofdverblijf
heeft, vindt er een verlaging van 10% van de bijstandsnorm plaats. Dit omdat
het in de praktijk dan ook vaak gaat om een grotere en duurdere woning bij
meer bewoners van een woning. lid 2Hier wordt verwezen naar de toelichting zoals opgenomen bij artikel 3 vierde
lid van deze verordening. 5Verlaging wegens woonsituatielid 1Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te
verlagen voor zover belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van
het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is
aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB.In deze verordening wordt niet langer het begrip “woonkosten” gehanteerd,
maar “kosten van huur of hypotheeklasten”. Het uitgangspunt voor de
verlaging is het bedrag dat de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieu hanteert als minimumbedrag bij het toepassen van
huurtoeslag (het zogenaamde normbedrag voor de minimum inkomensklasse).
Omgerekend naar een percentage van de uitkering bedraagt deze verlaging,
afgerond, 15% van het minimumloon. lid 2In het tweede lid wordt de verlaging geregeld ingeval er door de
belanghebbende in het geheel geen woning wordt bewoond, daar hij wordt
geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben
vanwege het ontbreken van alle woonlasten (in brede zin).Gekozen is om deze situatie toch vergelijkbaar te stellen met een
belanghebbende die geen huur of hypotheeklasten heeft, daar een dakloze
geconfronteerd wordt met de hogere kosten van het op straat leven, zoals de
kosten van nachtopvang. De hoogte van de verlaging krachtens dit artikel
heeft geen invloed op de wijze waarop de bijstand verleend moet worden.
Indien bijstand verleend wordt aan daklozen, kan het college gebruik maken
van zijn bevoegdheid om een budgetteringsplicht op te leggen dan wel de
bijstand in natura (in de vorm van opvang) te verlenen. lid 3De korting vindt plaats op de toeslag.