CVDR306740_1Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidivenlregelingEemnes2019-01-29EemnesDe Rotonde 26-7-2013Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidiveWet werk en bijstand, art. 8, lid 1, onderdeel igemeenteraadmaatschappelijke zorg en welzijn2013-06-24De tekst in dit document is vrij van auteursrecht en
databankrecht2013-08-03nieuwe regelingRaadsbesluit 2013-25Maatschappelijke zorg en welzijnGeen.Geen.Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidiveDe raad van de gemeente Eemnes;gelezen het voorstel d.d. 7 mei 2013 van burgemeester en wethouders;gelet op gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel i, van de Wet werk en
bijstand; B E S L U I T : vast te stellen de VERORDENING VERREKENING BESTUURLIJKE BOETE BIJ
RECIDIVE1.DefinitiebepalingIn deze verordening wordt onder: beslagvrije voet: beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen475c tot
en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
recidiveboete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde
lid, van de Wet werk en bijstand; verrekenen:verrekening als bedoeld in
artikel 60, vierde lid, van de Wet werk en bijstand.2.De uitoefening van de bevoegdheid tot verrekeningHet college verrekent het openstaande boetebedrag met de algemene
bijstand gedurende de eerste drie maanden na dagtekening van het besluit
tot oplegging van een recidiveboete zonder dat het bepaalde in artikel
4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in acht wordt
genomen.3.Verrekenen met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid van
de Algemene wet bestuursrechtIn afwijking van artikel 2 verrekent het college de openstaande
recidiveboete met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid, van de
Algemene wet bestuursrecht voor zover: toepassing van artikel 2 onaanvaardbare consequenties heeft voor de
eventuele minderjarige belanghebbende(n), dan wel dat huisuitzetting
dreigt ten gevolge van verrekening van de boete. De gezondheidstoestand
van (een van de) belanghebbende(n) naar het oordeel van het college
ernstig wordt bedreigd doordat mogelijkheden ontbreken om de
noodzakelijke medicatie of behandeling te financieren.4.Verzoek tot aanpassen verrekening bestuurlijke boete: Belanghebbende kan het college verzoeken indien sprake is van het
bepaalde in artikel 3 lid a en /of b de buitenwerking stelling van de
beslagvrije voet niet toe te passen. Het is aan belanghebbende(n) om aan
te tonen dat de situatie van artikel 3 lid a of b zich voordoet. Een
verzoek zoals bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval afgewezen
indien belanghebbende(n) redelijkerwijs over voldoende gelden kan
beschikken om de genoemde drie maanden in zijn levensonderhoud te
voorzien dan wel redelijkerwijs deze gelden op korte termijn kan
verwerven. Indien het college van oordeel is dat er sprake is van het
bepaalde in het eerste lid wordt de beslagvrije voet toegepast met
inachtneming van de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering 5.InwerkingtredingDeze verordening treedt in werking op de achtste dag na
bekendmaking.6.CiteertitelDeze verordening wordt aangehaald als: Verordening verrekening
bestuurlijke boete bij recidive.Vastgesteld door de raad in zijn openbare vergadering van 24 juni 2013.J.A. de Bruijn R. van Benthem RAgriffier voorzitterAlgemene Toelichting: Verordening bestuurlijke boete bij recidivePer 1 januari 2013 treedt de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid
SZW-wetgeving in werking. Met deze wet krijgt het college de plicht om een boete
op te leggen indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht. De plicht
een boete op te leggen is geregeld in artikel 18a van de WWB. De eerdere
bevoegdheid om een maatregel in deze situatie op te leggen verdwijnt. De hoogte
van de boete is daarbij in beginsel gelijk aan het bedrag dat belanghebbende te
veel aan bijstand heeft ontvangen.Is sprake van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht (recidive)
dan wordt deze boete in beginsel verhoogd tot 150% van het te veel ontvangen
bedrag. Naast deze verhoging krijgt het college daarbij ook de bevoegdheid om in
de eerste drie maanden na oplegging van de boete de bijstand volledig te
verrekenen met de openstaande boetevordering.In eerste instantie had de wetgever voorzien in een plicht tot volledige
verrekening van de boetevordering. Bij amendement is deze verplichting echter
omgezet in een bevoegdheid, zodat de gemeente de mogelijkheid heeft om daar waar
volledige verrekening onwenselijke effecten heeft (denk b.v. aan hogere
maatschappelijke kosten vanwege uithuisplaatsing) de verrekening aan te passen,
dan wel bij de verrekening de beslagvrije voet volledig te respecteren. Artikel
8 lid 1 onderdeel i van de Wet werk en bijstand verplicht de gemeenteraad in dit
kader bij verordening nadere regels te stellen met betrekking tot het gebruik
van deze bevoegdheid.Opgemerkt zij nog dat de verordening enkel de verrekening regelt van
bijstandsafhankelijken die te maken krijgen met een door het college zelf
opgelegde recidiveboete. Is de recidiveboete opgelegd op het moment dat
belanghebbende elders bijstand ontvangt, dan kan het boete opleggende college
het bijstandsverstrekkende college verzoeken om conform de regels van het boete
opleggende college tot verrekening over te gaan. Mocht belanghebbende
tussentijds het bijstandsverstrekkende college verzoeken de beslagvrije voet
alsnog te respecteren, dan is dit college bij de verrekening daaraan
gehouden.Artikelsgewijze toelichting: Verordening bestuurlijke boete bij recidiveArtikel 1Behoeft geen nadere toelichtingArtikel 2Artikel 4:93, vierde lid, van Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat verrekening
niet mogelijk is voorzover beslag op de vordering nietig zou zijn. Concreet
houdt dit in dat bij verrekening in beginsel rekening moet worden gehouden met
de beslagvrije voet zoals deze zijn regeling vindt in artikel 475c tot en met
475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zoals reeds aangegeven
geeft de Wet werk en bijstand het college de bevoegdheid om deze bepaling in de
eerste drie maanden na oplegging van de boete buiten toepassing te laten. Het
college mag dus de openstaande boetevordering (zowel de recidiveboete als een
wellicht nog openstaand bedrag in verband met de eerdere boete) in deze eerste
drie maanden volledig met een eventueel bijstandsrecht verrekenen.In eerste instantie was deze verrekening – zoals nog steeds in de IOAW en IOAZ –
als een verplichting opgenomen in de wet. De Kamer achtte echter - juist bij
bijstandsverlening – het risico reëel dat zich situaties zouden kunnen voordoen
waarbij de uiteindelijke totale maatschappelijke kosten beduidend hoger lagen
dan het met deze invorderingsmethodiek bereikte resultaat. Reden voor de Kamer
om de gemeente in dit kader meer handelingsvrijheid te geven, om juist in deze
individuele situaties af te kunnen wijken van het principe. Vandaar dat bij de
verrekening met de bijstand niet gesproken wordt over een plicht, maar over een
bij verordening nader in te kaderen bevoegdheid.In deze verordening is er voor gekozen om in lijn met deze bedoeling uit te gaan
van het principe van volledige verrekening, om vervolgens in artikel 3 en 4 de
mogelijkheden te benoemen om van dit principe af te wijken.Het hier gaat om een maximum bedrag. Mocht belanghebbende’s recht op bijstand
beperkter zijn dan bedraagt de inhouding natuurlijk dit beperktere recht. Een
bepaling zoals hier opgenomen in artikel 3 is in dit geval niet nodig.Artikel 3Zoals in de toelichting is aangegeven, zijn in artikel 3 en 4 de mogelijkheden
om van het in artikel 2 benoemde principe af te wijken nader uitgewerkt. In
artikel 3 zijn een tweetal situaties benoemd waarin het college ondanks de in de
wet opgenomen bevoegdheid toch de beslagvrije voet bij verrekening in acht
neemt. De genoemde omstandigheden betreffen situaties die ook tijdens de
parlementaire behandeling expliciet zijn benoemd.Artikel 3 onderdeel a voorziet daarbij in de mogelijkheid voor belanghebbende om
het college te verzoeken af te zien van het buiten werking stellen van de
beslagvrije voet indien door verrekening van de boete uithuiszetting dreigt dan
wel onaanvaardbare consequenties ontstaan voor eventuele minderjarigen binnen
het huishouden.Gedachte hierachter is dat met name moet worden gevreesd dat belanghebbende
wanneer hij drie maanden van bijstand verstoken blijft het risico loopt dat hij
vanwege de ontstane achterstand in de woonlasten uit huis wordt geplaatst met
allerlei eventuele extra kosten voor de maatschappij. Om dit te voorkomen
voorziet deze bepaling in de mogelijkheid dat het college af kan zien van het
buitenwerking stellen van de beslagvrije voet.Artikel 3b voorziet daar ook in indien de gezondheidstoestand van (een van de )
belanghebbenden naar het oordeel van het college ernstig wordt bedreigd doordat
mogelijkheden ontbreken om de noodzakelijk medicatie of behandeling te
financieren.Artikel 4In artikel 4, lid 1 wordt gesproken over een verzoek. Dit houdt in dat
belanghebbende zelf in actie moet komen als hij de verrekening wil laten
aanpassen. Dat houdt tevens in dat zo’n verzoek ook lopende de drie maanden van
verrekening kan worden gedaan, mocht bijvoorbeeld plots blijken dat
uithuiszetting dreigt of dat verwachte inkomsten uitblijven.In artikel 4 lid 2 is bepaald dat een verzoek tot toepassing van de beslagvrije
voet zonder meer wordt geweigerd indien belanghebbende in redelijkheid over
voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in zijn
levensonderhoud te voorzien dan wel in redelijkheid deze gelden op korte termijn
kan verwerven.Gesproken wordt over gelden, niet over middelen. Van het in de Wet werk en
bijstand gedefinieerde middelen begrip zijn immers een aantal posten
uitgesloten. Denk dan bijvoorbeeld aan bedragen die belanghebbende heeft
ontvangen in het kader van een immateriële schadevergoeding of bedragen waarover
belanghebbende wel beschikt, maar die bij saldering met de openstaande schulden
geen aan te spreken vermogen opleveren. Dit zijn echter wel gelden die
belanghebbende in deze situatie kan aanspreken voor zijn levensonderhoud, voor
zover hij er in ieder geval in redelijkheid over kan (gaan) beschikken.Iemand kan onder andere redelijkerwijs over gelden gaan beschikken, indien het
redelijk is dat hij ofwel binnen afzienbare tijd vermogensbestanddelen te gelde
weet te maken ofwel op korte termijn werk weet te aanvaarden.Belanghebbende kan natuurlijk altijd al zijn bezittingen verkopen en op die
wijze over gelden gaan beschikken, maar het is niet redelijk dat het college in
deze van belanghebbende verlangt dat hij bezittingen verkoopt die naar hun aard
en waarde algemeen gebruikelijk zijn (denk aan z’n meubels of bed). En
natuurlijk kunnen inkomsten worden verworven door werk te aanvaarden, maar
indien belanghebbende’s afstand tot de arbeidsmarkt heel groot is, is het niet
reëel om te verwachten dat hem dit op zeer korte termijn zal lukken. In dit
soort situaties kan dus niet met een beroep op het tweede lid een verzoek tot
buiten werking stellen van de beslagvrije voet zonder meer worden
afgewezen.Artikel 5 en 6Behoeven geen nadere bespreking.