CVDR92229_1Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren gemeente Etten-Leur 2010nlregelingEtten-Leur2018-12-11Etten-LeurEtten-Leurse Bode, 11-01-2010Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren gemeente Etten-Leur 2010Gemeentewet, art. 147Wet investeren in jongeren, art. 12gemeenteraadmaatschappelijke zorg en welzijn2010-12-22De tekst in dit document is vrij van auteursrecht en
databankrecht2010-01-112012-01-01NieuwSLWerkgelegenheid & participatieGeenVerordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren gemeente Etten-Leur
2010De raad van de gemeente Etten-Leur;gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente
Etten-Leur, d.d. 10 november 2009;gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 12, eerste
lid, onderdeel a van de Wet investeren in jongeren;overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen
aangaande de inhoud van het werkleeraanbod in het kader van de Wet
investeren in jongeren;B E S L U I T:vast te stellen: Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren gemeente
Etten-Leur 20101Algemene bepalingen1.BegripsbepalingenIn deze verordening wordt verstaan onder:
wet: de Wet investeren in jongeren;
algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, niet zijnde arbeid
in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, die algemeen
maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen de openbare
orde of goede zeden;
startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in
artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet
educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen
voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs
als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het
voortgezet onderwijs;
college: het college van burgemeester en wethouders van de
gemeente Etten-Leur;
werkleeraanbod: het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid,
een voorziening gericht op arbeidsinschakeling waaronder
begrepen scholing, opleiding of sociale activering alsmede
ondersteuning bij arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 5,
lid 1 van de wet.
2Beleid en financiën2.Opdracht college1.Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod,
algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de
arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op
arbeidsinschakeling aan.2.Het college kan het werkleeraanbod ook invullen met een combinatie
van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de
arbeidsinschakeling dan wel één of meerdere voorzieningen.3.In afwijking van het tweede lid kan een werkleeraanbod ook bestaan
uit een voorbereidingsperiode op een zelfstandig beroep of bedrijf,
als bedoeld in artikel 17, zesde lid van de wet.4.Het college stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden,
krachten en bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een
werkleeraanbod is vastgesteld. Bij de invulling van het
werkleeraanbod onderzoekt het college de mogelijkheden en
omstandigheden van de jongere. Zij beziet daarbij tevens in hoeverre
de wensen van de jongere bij de invulling van het werkleeraanbod
kunnen worden betrokken.3.Aanspraak op ondersteuning1.Jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod komen in aanmerking
voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en op de naar het
oordeel van het college noodzakelijk geachte en beschikbare
voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.2.Het college doet een werkleeraanbod dat past binnen de criteria die
gesteld zijn in deze verordening.4.ArbeidsinschakelingHet college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod en
naar het oordeel van het college direct inzetbaar zijn op de
arbeidsmarkt in beginsel algemeen geaccepteerde arbeid of ondersteuning
bij de arbeidsinschakeling aan.5.De voorzieningenOnverminderd artikel 4, kan het college jongeren die recht hebben op een
werkleeraanbod, één of meer van de volgende voorzieningen
aanbieden:
ondersteuning bij een beroep op maatschappelijke opvang of
medische zorg;
ondersteuning bij maatschappelijke participatie;
arbeidsactivering en –toeleiding;
sociale activering;
stages bij bedrijven of instellingen;
opleidingen die de toegang tot de arbeidsmarkt bevorderen;
gesubsidieerd werk;
nazorg bij arbeidsinschakeling;
voorbereidingstrajecten voor zelfstandige arbeid;
diagnose-instrumenten;
ondersteunende instrumenten, waaronder kinderopvang,
schuldhulpverlening, onderzoeken door deskundigen en taal- en
beroepsgerichte scholing;
overige voorzieningen die noodzakelijk geacht worden in de
individuele situatie.
6.Inzet van de voorzieningen1.Bij de inzet van voorzieningen kiest het college voor voorzieningen
die beschikbaar, adequaat en toereikend zijn voor het doel dat wordt
beoogd.2.Het doel van de inzet van voorzieningen is het bevorderen van
duurzame arbeidsparticipatie van jongeren door het opdoen van
werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen
van werkritme, maatschappelijke participatie dan wel op andere wijze
vergroten van persoonlijke en maatschappelijke zelfredzaamheid.3.Het college vult de voorziening bedoeld in het eerste lid voor de
jongere die niet beschikt over een startkwalificatie in met scholing
of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij
naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of
opleiding de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat
of onvoldoende bijdraagt aan vergroting van de kans op
arbeidsinschakeling van de jongere.7.Combinatie arbeid en zorgOnverminderd artikel 17, vierde lid, van de wet, betrekt het college bij
de invulling van het werkleeraanbod de beschikbaarheid van passende
kinderopvang, het belang van voldoende scholing en de belastbaarheid van
de jongere.8.GehandicaptenOnverminderd artikel 17, tweede lid, van de wet, stemt het college het
werkleeraanbod af op de medische beperkingen van de jongere en draagt
zorg voor passende voorzieningen ter ondersteuning bij de
arbeidsinschakeling.9.Uitvoering door derdenHet college kan in verband met de invulling en uitvoering van het
werkleeraanbod afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en
re-integratiebedrijven, alsmede subsidies verstrekken.10.Verplichtingen van de jongereEen jongere die gebruik maakt van een voorziening is gehouden te voldoen
aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet structuur
uitvoering werk en inkomen, deze verordening, alsmede aan de
verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft
verbonden.11.Intrekking werkleeraanbodHet college kan het werkleeraanbod intrekken of herzien, indien
wijziging optreedt in de omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de
jongere dan wel indien de jongere niet voldoet aan een of meer op hem
rustende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet en hem dit
te verwijten valt.12.Budgetplafond1.Het college kan een of meer budgetplafonds vaststellen voor de
verschillende voorzieningen.2.Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat
in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.3Subsidie en vergoedingen13.Subsidies1.Het college kan subsidie verlenen aan werkgevers die met een jongere
een arbeidsovereenkomst sluiten, als tegemoetkoming in de loonkosten
en in de kosten van voorbereiding op een beoogd dienstverband met de
jongere.2.Het college kan nadere regels stellen over de duur van de subsidie,
de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden
verbonden.3.Het college kan een subsidieplafond vaststellen.4.Op de subsidies bedoeld in dit artikel is de Algemene
subsidieverordening 2009 gemeente Etten-Leur van toepassing.14.VergoedingenHet college kan aan een jongere die ten behoeve van de uitvoering van
een werkleeraanbod noodzakelijke kosten maakt, een vergoeding voor die
kosten verstrekken.4Slotbepalingen15.Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule1.In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het
college.2.Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in
deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van
overwegende aard leidt.16.EvaluatieHet college zendt de raad uiterlijk binnen 2 jaar na inwerkingtreding
van deze verordening een verslag over de wijze waarop deze verordening
is toegepast.17.Nadere regelsHet college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de
uitvoering van deze verordening.18.InwerkingtredingDeze verordening treedt in werking op de dag na publicatie.19.CiteertitelDeze verordening wordt aangehaald als “Verordening werkleeraanbod Wet
investeren in jongeren gemeente Etten-Leur 2010”.Aldus besloten in de openbare raadsvergaderingVanDe raad voornoemd.De griffier, De voorzitter,drs. W.C.M. Voeten. Mw. H. van Rijnbach-de Groot.de Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren gemeente
Etten-LeurOp 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden.
Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk
van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een
zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd. Het werkleerrecht berust op de uitgangspunt
dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken
gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun
levensonderhoud kunnen voorzien.De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle
jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten
gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Afgeleide van het
werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de
jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen
beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen
of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, dit aanbod
onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan.
De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening
anderzijds is een bepalend element in de WIJ.De relatie tussen werken/leren en een uitkering is fundamenteel anders dan de
WWB, waarbij het recht op bijstand vooropstaat met als afgeleide de plicht tot
arbeidsparticipatie. Met de WIJ wordt een ‘paradigmawisseling’ beoogd: is het
uitgangspunt in de WWB ‘een uitkering, mits’ in de WIJ is dit omgedraaid en
geldt als uitgangpunt ‘geen uitkering, tenzij’.Evenals in de WWB geldt binnen de WIJ een stelsel van rechten en plichten. De
gemeente is onder bepaalde voorwaarden verplicht een werkleeraanbod en eventueel
een inkomensvoorziening aan te bieden. De jongere is verplicht zich te houden
aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan kan het
werkleeraanbod worden ingetrokken en dient de inkomensvoorziening verlaagd te
worden (artikel 41, eerste lid WIJ). Die verlaging geschiedt conform de regels
die in een gemeentelijke verordening moeten zijn vastgelegd (artikel 12, eerste
lid onderdeel b WIJ). Dat is de Maatregelverordening WIJ.Duurzame arbeidsparticipatieVoor jongeren in de leeftijd van 16 tot 27 jaar ontstaat onder de voorwaarden
die in de WIJ zijn genoemd, een individueel recht op een werkleeraanbod. Dat is
meer dan een recht op een eenmalige voorziening. Zo nodig is het een recht op
een reeks voorzieningen gericht op de kortste weg naar duurzame
arbeidsparticipatie. Langs welke route die weg verloopt, is een individueel
gegeven dat wordt bepaald door de afstand van de jongere tot de arbeidsmarkt en
de beschikbaarheid van voorzieningen. Onder duurzame arbeidsparticipatie wordt
verstaan de arbeidsinschakeling waarbij jongeren gedurende langere tijd en op
eigen kracht aan het arbeidsproces kunnen deelnemen en arbeid verrichten dat
past bij hun kennis en vaardigheden of deze kennis en vaardigheden bevordert
(Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 7, p. 11). Tot dat punt is bereikt is de
gemeente verplicht de jongere (bij herhaling) een werkleeraanbod te doen gericht
op arbeidsinschakeling. Er is nadrukkelijk voor gekozen om niet bij voorbaat te
bepalen hoe lang de algemeen geaccepteerde arbeid zou moeten duren voordat over
‘duurzame arbeidsparticipatie’ kan worden gesproken (Handelingen TK 2008-2009,
nr. 76, p. 6006). De jongere dient op het punt gebracht te worden dat hij geen
ondersteuning van het college meer nodig heeft.Inhoud werkleeraanbodHet begrip ‘werkleeraanbod’ moet ruim worden uitgelegd. Het werkleeraanbod kan
allerlei vormen hebben, variërend van een ‘echte’ baan tot vakgerichte scholing
of een combinatie van beide. Een werkleeraanbod kan ook bestaan uit
voorzieningen die nodig worden geacht op weg naar arbeidsinschakeling, zoals een
sollicitatietraining, een cursus gericht op de ontwikkeling van
werknemersvaardigheden, een stageplaats, schuldhulpverlening, sociale
activering, nazorg en gesubsidieerde arbeid. Afgezien van participatieplaatsen
kan het gehele instrumentarium dat gemeenten hebben ontwikkeld voor de
re-integratie in het kader van de WWB, ook op jongeren toegepast worden.
Participatieplaatsen zijn uitgezonderd. Bij jongeren zal de situatie waarin de
afstand tot de arbeidsmarkt dusdanig groot is dat die alleen met de maximale
drie jaar additionele arbeid te overbruggen is zich niet in die mate voordoen
dat de regering participatieplaatsen in de vorm van artikel 10a WWB noodzakelijk
acht. Ook uitgezonderd is het reguliere onderwijs dat door het Rijk wordt
bekostigd (zie ook artikel 23, eerste lid, onderdeel a WIJ). Het college kan de
jongere weliswaar adviseren een dergelijke vorm van onderwijs te volgen of weer
te gaan volgen als dit zinvol wordt geacht, maar het is geen voorziening die de
gemeente kan inzetten om vorm te geven aan het werkleeraanbod. Een premie voor
de arbeidsinschakeling past niet bij het uitgangspunt dat jongeren die daartoe
in staat zijn moeten leren of werken. Daarom is er geen aanleiding om werken
en/of leren te belonen met een financiële vrijlating van inkomsten uit
deeltijdarbeid of van een premie i.v.m. arbeidsinschakeling bij de
inkomensvoorziening. Dat geldt evenzeer voor een onkostenvergoeding voor
vrijwilligerswerk, tenzij deze bestemd is voor aantoonbaar gemaakte kosten.Het college bepaalt de inhoud van het werkleeraanbod. Dat geldt ook voor de
vraag of het accent komt te liggen op werken of leren. Gelet op de duurzame
arbeidsparticipatie als einddoel, zal werken de hoogste prioriteit hebben als de
jongere daartoe in staat is. Zijn er echter belemmeringen op de weg daar
naartoe, dan kunnen allerlei voorzieningen worden ingezet om dat einddoel te
bereiken. Van belang daarbij is dat de startkwalificatie binnen het
werkleeraanbod een ijkpunt vormt, omdat deze in belangrijke mate kan bijdragen
aan duurzame arbeidsparticipatie. Het is aan de gemeenten overgelaten om te
beoordelen in hoeverre de jongere in staat moet worden gesteld een dergelijke
kwalificatie te behalen of anderszins scholing te ontvangen die de toegang tot
de arbeidsmarkt bevordert.MaatwerkUitgangspunt is dat maatwerk wordt geleverd: dat het werkleeraanbod wordt
afgestemd op de omstandigheden, krachten en capaciteiten van de jongere (artikel
18, eerste lid WIJ). De wensen van jongeren worden betrokken bij het vormgeven
van het werkleeraanbod (artikel 14, eerste lid WIJ). Het college is verplicht
die wensen vast te leggen in de rapportage die ten grondslag ligt aan het
werkleeraanbod en dient daarbij tevens aan te geven op welke wijze die wensen
bij het werkleeraanbod betrokken zijn.Werken en leren niet direct mogelijkWanneer het doen van een werkleeraanbod bestaande uit werken en/of leren niet
direct mogelijk is, dient een aanbod gedaan te worden dat op termijn perspectief
biedt op arbeidsinschakeling. Dat kan betekenen dat voorzieningen worden ingezet
in de vorm van zorg- of hulpverlening, waarbij ook aandacht kan worden besteed
aan belemmerende factoren, zoals psychische, sociale en cognitieve problemen.
Het werkleeraanbod omvat immers het geheel van re-integratievoorzieningen, dat
gericht is op duurzame arbeidsparticipatie. Is de jongere naar het oordeel van
het college in het geheel niet in staat dat om redenen van lichamelijk, sociale
of psychische aard uitvoering wordt gegeven aan een werkleeraanbod, dan kan
daarvan vooralsnog worden afgezien (artikel 17, tweede lid WIJ). Zorgtaken
kunnen worden aangemerkt als reden van sociale aard, voor zover daarmee geen
rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening.Alleenstaande oudersBij de vormgeving van het werkleeraanbod in de WIJ is speciale aandacht besteed
aan alleenstaande ouders, vanwege hun zorgtaken en mogelijke medische en/of
fysieke beperkingen. Daarom geldt voor alleenstaande ouders met een ten laste
komend kind jonger dan vijf jaar, dat het werkleeraanbod desgevraagd wordt
ingevuld door middel van scholing of opleiding die de toegang tot de
arbeidsmarkt bevordert, tenzij een dergelijke scholing de krachten of
bekwaamheden van de jongere te boven gaat (artikel 17, vierde lid, WIJ).Daarmee loopt deze regeling parallel met de WWB (artikel 9a WWB). Anders dan in
de WWB echter is uit oogpunt van deregulering afgezien van een maximale termijn
van zes jaar. Dit omdat gezien de maximale duur van het werkleerrecht (van 18
tot 27 jaar) deze maximale termijn in de meeste gevallen reeds in de
werkleerperiode zal zijn geïncorporeerd.ZelfstandigenBesloten is om zelfstandigen uit te zonderen van het recht op een werkleeraanbod
en van het recht op inkomensvoorziening (artikel 23, eerste lid, onderdeel e jo.
artikel 42, eerste lid, onderdeel m, WIJ). Zij kunnen een beroep doen op
algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan
bedrijfskapitaal op grond van artikel 78f van de WWB, zodat de (jongere)
zelfstandige zich geheel kan richten op zijn bestaan als zelfstandige. In het
zesde lid van artikel 17 WIJ wordt evenwel bepaald dat het college de
mogelijkheid (niet de verplichting) heeft om aan de jongere die als zelfstandige
wil beginnen een werkleeraanbod te doen dat bestaat uit een
voorbereidingsperiode op het bestaan als zelfstandige. Dit werkleeraanbod duurt
maximaal twaalf maanden en kan slechts worden aangeboden op verzoek van de
jongere.GehandicaptenVoor de groep jongeren met een medische beperking (die niet behoren tot de
doelgroep van de WAJONG) is het van belang dat het aanbod aansluit bij hun
mogelijkheden. Het uitgangspunt van maatwerk bij het werkleerrecht zal vooral
voor deze groep een cruciale rol spelen. Aan de hand van de individuele situatie
zal beoordeeld moeten worden welk aanbod past bij de jongere gelet op zijn/haar
mogelijkheden en beperkingen. Het werkleeraanbod moet aansluiten bij de
individuele mogelijkheden van de persoon in verband met gezondheid en
belastbaarheid. Maatwerk betekent een zorgvuldige op de persoon toegesneden
afweging bij de uiteindelijke keuze van een traject. Voor de groep jongeren die
weinig perspectief heeft op arbeidsinschakeling behoort sociale activering tot
mogelijkheden. Als een werkleeraanbod vanwege de medische situatie in het geheel
niet mogelijk is, wordt de gehandicapte geen aanbod gedaan. Wel kan aanspraak op
een inkomensvoorziening bestaan.Relatie met re-integratieverordening WWBHet instrumentarium dat reeds beschikbaar is voor de re-integratie in het kader
van de WWB kan, uitgezonderd participatieplaatsen en vrijlating van inkomsten
uit arbeid, tevens worden ingezet voor de vormgeving van het werkleeraanbod. Om
die reden is in deze modelverordening in enkele alternatieve bepalingen verwezen
naar de Re-integratieverordening WWB.Relatie met MaatregelenverordeningDe verordening Werkleeraanbod en de Maatregelverordening vormen twee kanten van
dezelfde medaille. Immers, de WIJ legt het college plicht op om jongeren een
werkleeraanbod te doen. Het werkleeraanbod wordt door deze verordening
gefaciliteerd. Anderzijds staat daar wel wat tegenover. De jongere is verplicht
het aanbod te aanvaarden en verplichtingen die aan het werkleeraanbod zijn
gekoppeld na te leven. Komt de jongere die verplichtingen niet na, dan vormt dat
een grond voor verlaging van de inkomensvoorziening. Beide verordeningen sluiten
dus op elkaar aan. In verband daarmee is in de verordening Werkleeraanbod
herhaald dat onder de voorwaarden, genoemd in artikel 21 WIJ het werkleeraanbod
ingetrokken kan worden.Omdat met deze intrekking tevens het recht op inkomensvoorziening vervalt, is
het van belang dat wordt afgebakend wanneer de inkomensvoorziening verlaagd en
wanneer deze ingetrokken wordt. Uitgangspunt van de wetgever is daarbij geweest
dat bij schending van verplichtingen primair een maatregel aangewezen is en pas
in tweede instantie intrekking van het werkleeraanbod en daarmee tevens van de
inkomensvoorziening aan de orde komt. Het opleggen van een maatregel is derhalve
regel, het intrekken van het werkleeraanbod uitzondering. Het is aan de
gemeenten overgelaten om beleid vast te stellen over de grensafbakening tussen
maatregel en intrekking werkleeraanbod.StaatssteunDe Europese regelgeving over staatssteun kan een beperking van de mogelijkheden
voor het gemeentelijke re-integratiebeleid en het beleid m.b.t. het
werkleeraanbod opleveren. Van belang is dat per 1 januari 2009 de Europese
vrijstellingsverordening werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) is komen te
vervallen. Wel van toepassing zijn de Verordening de minimis-steun (Verordening
(EG) Nr. 69/2001) en de Algemene groepsvrijstellingsverordening (nr. 800/2008).
De vraag of een gemeente thans gehouden is om activiteiten bij de Europese
commissie te melden kan beantwoord worden met behulp van onderstaande
stappenplan:Stap 1: Heeft de staatssteun een generiek karakter of betreft het
steun aan een organisatie die geen economische activiteiten verricht?Generiek houdt in dat de steunmaatregel in wezen non-discriminatoir werkt. Elke
onderneming kan voor de steunmaatregel in aanmerking komen. Steun met een
generiek karakter behoeft daarom niet gemeld te worden. Dit zelfde geldt voor
steun aan een organisatie die geen economische activiteiten verricht.Stap 2: (enkel te nemen indien de staatsteun een niet-generiek
karakter draagt) Blijft de steun beneden de € 200.000,00 per 3
kalenderjaren?Zo ja, dan kan de gemeente er voor kiezen de de-minimisverordening toe te
passen. De steun hoeft dan niet te worden aangemeld.Stap 3: (enkel te nemen indien de staatsteun meer dan € 200.000,00
per 3 kalenderjaren bedraagt) Blijft de steun beneden de 15 miljoen per 3
kalenderjaren en voldoet de steunregeling aan de voorwaarden van de nieuwe
Algemene groepsvrijstellingsverordening nr. 800/2008.Zo ja, dan is ook in die situatie geen melding noodzakelijk.Ter info:Volgens de algemene groepsvrijstellingsverordening mag maximaal 75% van de
loonkosten (definitie in artikel 2 lid 15; kort gezegd het bruto loon en de
verplichte bijdragen) voor het tewerkstellen van een arbeidsgehandicapte
gedurende de gehele periode waarin de arbeidsgehandicapte in dienst is worden
vergoed door steun (artikel 41). De steun mag alleen worden gebruikt om
werkgelegenheid te scheppen.Stap 4: (enkel indien de bovenstaande stappen geen uitsluitsel geven)
Dient de verstrekte subsidie wel te worden aangemerkt als staatsteun?Indien de subsidie enkel ziet op compensatie voor de mindere
arbeidsproductiviteit, is in wezen geen sprake van een voordeel voor een
onderneming, dat deze niet op commerciële manier zou hebben verkregen. In wezen
is dan geen sprake van staatsteun waardoor de subsidieregeling ook niet gemeld
hoeft te worden.Tenslotte:Blijkt melding op basis van het bovenstaande noodzakelijk/wenselijk dan zal de
gemeente hier zelf voor moeten zorg dragen o.a. door toezending van een
samenvatting van de regeling aan de Commissie en het opstellen van jaarlijkse
verslagen over de toepassing van de verordening. De verstrekking van de gegevens
aan SZW is daarmee ook komen te vervallen.ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTINGArtikel 1. BegripsbepalingenBegrippen die in de verordening worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in
de WIJ. Daarom worden bepaalde begrippen, zoals ‘arbeidsinschakeling’ en
‘jongere’, niet opnieuw gedefinieerd. Wel gedefinieerd zijn de begrippen
‘startkwalificatie’ en ‘algemeen geaccepteerde arbeid’, omdat deze in de WIJ
niet nader zijn omschreven. Het begrip ‘startkwalificatie’ is afkomstig uit de
Wet educatie en beroepsonderwijs en wordt wel in de WWB gedefinieerd (art. 6,
eerste lid, onderdeel d WWB). De omschrijving van ‘algemeen geaccepteerde
arbeid’ is afkomstig uit de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken
II 2008-2009, 31 775, nr. 7, p.28).Artikel 2. Opdracht collegeIn het eerste lid is de opdracht aan het college verwoord, zoals deze
voortvloeit uit de artikelen 11, eerste lid en 13, eerste lid, WIJ. Hoewel deze
opdracht ook uit het samenstel van deze bepalingen en artikel 5, eerste lid, WIJ
kan worden afgeleid, is er uit een oogpunt van duidelijkheid voor gekozen de
opdracht aan het college nader te omschrijven. In het tweede lid is tevens
verduidelijkt dat het werkleeraanbod ook samengesteld kan zijn uit een
combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij
arbeidsinschakeling en één of meerdere voorzieningen. Onder voorziening wordt
verstaan een instrument dat wordt ingezet om de jongere dichterbij de
arbeidsmarkt te brengen. Dit kan zoals gezegd allerlei vormen hebben, variërend
van schuldhulpverlening tot training van werknemersvaardigheden.In het derde lid is vastgelegd dat een werkleeraanbod ook kan bestaan uit
ondersteuning bij een traject gericht op werk in zelfstandig beroep of bedrijf.
Dit volgt reeds uit artikel 17, zesde lid, WIJ. Uit een oogpunt van
herkenbaarheid en consistentie, alsmede gelet op het belang dat gehecht wordt
aan het begeleiden van jongeren naar zelfstandig werk, is deze bepaling
opgenomen. Aangetekend moet daarbij worden dat het een zgn. ‘kan’-bepaling
is:het college bepaalt of het zinvol is de jongere een aanbod te doen gericht op
ondersteuning richting zelfstandig bedrijf of beroep. Ter zake kan beleid worden
geformuleerd.Het vierde lid vormt een herhaling van artikel 17, eerste lid, WIJ. Wederom uit
een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, alsmede gelet op het belang van
maatwerk bij het vaststellen van het werkleeraanbod, is dit artikel opgenomen.
Toegevoegd is de gemeentelijke onderzoeksplicht en de plicht om de wensen van de
jongere bij de invulling te betrekken. Met het oog op motivering en
kansbenutting zal het college daarmee rekening dienen te houden. Daarmee is niet
gezegd dat de jongere recht heeft op een bepaalde specifieke voorziening en deze
kan opeisen. De uiteindelijke invulling van de aard en de samenstelling van het
aanbod is voorbehouden aan het college.Artikel 3. Aanspraak op ondersteuningAls spiegelbeeld van de opdracht van het college, zoals verwoord in artikel 2,
eerste lid, komen jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod in aanmerking
voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voorzieningen. Dit vloeit reeds
voort uit artikel 13, eerste lid, WIJ maar is omwille van de herkenbaarheid en
eenduidigheid hier nader geconcretiseerd. Wat de vorm van de ondersteuning is,
bepaalt het college zelf (bijv. Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 3, p.
22).Voor de duidelijkheid is verder nog bepaald dat het om jongeren moet gaan die
recht op een werkleeraanbod hebben. Dat is niet iedere ‘jongere’ in de zin van
de WIJ (zie artikel 2, eerste lid, WIJ), want daaronder wordt verstaan de
jongere in de leeftijd van 16 tot 27 jaar. Artikel 13, eerste lid, WIJ kadert de
doelgroep af.In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene
aanspraak van de jongere en de criteria die gesteld zijn voor het aanbieden van
een werkleeraanbod. Daarbij wordt verwezen naar de verordening (en het
beleidsplan waarin die criteria zijn uitgewerkt, als gekozen wordt voor de
zogenaamde procedurele variant genoemd in artikel 4).Artikel 4. ArbeidsinschakelingHet staat het college vrij om bij het werkleeraanbod aan de jongere een keuze te
maken tussen het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij
de arbeidsinschakeling en een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Deze
zijn nevengeschikt. De kortste weg naar duurzame arbeidsparticipatie is echter
het doel van het in te zetten werkleeraanbod. In dat verband kan de gemeenteraad
als beleidslijn opnemen dat jongeren die direct inzetbaar zijn op de
arbeidsmarkt in beginsel algemeen geaccepteerde arbeid wordt aangeboden, of
ondersteuning bij de arbeidsinschakeling, als bijv. arbeid niet direct
beschikbaar is. Het blijft uiteraard een kwestie van maatwerk of daar in het
concrete geval ook toe besloten wordt. De woorden ‘in beginsel’ moeten in die
context worden gelezen.Artikel 5. De voorzieningenNaast het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid en ondersteuning bij de
arbeidsinschakeling kan het college voorzieningen aanbieden. Die voorzieningen
zijn primair bedoeld voor jongeren die niet direct inzetbaar zijn op de
arbeidsmarkt, maar kan in een krimpende arbeidsmarkt ook worden aangeboden aan
jongeren zonder direct aanwijsbare belemmeringen.In dit artikel zijn de voorzieningen opgesomd die het college ter beschikking
staan. Het zal van het specifiek gemeentelijke beleid afhangen hoe het lijstje
er exact komt uit te zien. Dat hoeft trouwens geen statisch geheel te zijn. Het
is denkbaar dat het college nog andere voorzieningen ontwikkelt die (nog) niet
in de verordening zijn opgenomen. Deze verordening staat daaraan niet in de weg.
Uiteraard is het ook denkbaar dat de beschikbare voorzieningen in de verordening
nog nader worden geduid, in die zin, dat tevens aangegeven wordt wat de concrete
inhoud is van de betreffende voorzieningen, wie de feitelijke aanbieders zijn
(opleidingsinstituten, re-integratiebedrijven e.d.) en het aantal trajecten dat
beschikbaar is. Daarbij kan ook per voorziening worden aangegeven welk budget
daarvoor beschikbaar wordt gesteld en of er een budgetplafond van toepassing is.
Het college kan niet gedwongen worden om in een concreet geval een specifieke
voorziening aan te bieden. Het staat het college in beginsel vrij om het
werkleeraanbod zelf invulling te geven en daarbij ook te betrekken de mate
waarin voorzieningen noodzakelijk geacht worden en feitelijk beschikbaar
zijn.Aandachtspunt is wel dat een nadere concretisering (welke voorzieningen door
welke aanbieders) uitgelegd zou kunnen worden als een vorm van staatssteun. Ter
zake wordt verwezen naar wat daarover in de Algemene toelichting is
gesteld.Artikel 6. Inzet van de voorzieningenIn het eerste lid is het maatwerk-principe gerelateerd aan de inzet van
voorzieningen. De voorzieningen die worden ingezet moeten een adequaat en
toereikend middel zijn om het doel te bereiken. In het tweede lid is het doel
van de inzet van voorzieningen verwoord. Afhankelijk van de aard van de
voorziening zal sprake zijn van één van de aangegeven (tussen)doelen, met als
eindbestemming de duurzame arbeidsparticipatie.Het behoort tot de gemeentelijke beleidsvrijheid om te bepalen of het
werkleeraanbod wordt ingevuld door werken of leren of een combinatie van beide.
Gelet op het belang dat door de wetgever wordt gehecht aan het behalen van een
startkwalificatie, stelt het derde lid dat een voorziening ingevuld wordt met
scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert als de
jongere daarover niet beschikt. Dit kan een opleiding zijn die tot een
startkwalificatie leidt, maar ook een andere scholing of opleiding die de
jongere dichterbij het perspectief van duurzame arbeidsinschakeling brengt.Artikel 7. Combinatie arbeid en zorgBij de vormgeving van het werkleeraanbod in de WIJ is speciale aandacht besteed
aan alleenstaande ouders, vanwege hun zorgtaken en mogelijk verminderde
belastbaarheid. Daarom geldt voor alleenstaande ouders met een ten laste komend
kind jonger dan vijf jaar, dat het werkleeraanbod desgevraagd wordt ingevuld
door middel van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt
bevordert, tenzij een dergelijke scholing de krachten of bekwaamheden van de
jongere te boven gaat (artikel 17, vierde lid, WIJ). Daaraan wordt in artikel 7
van deze verordening toegevoegd dat het college bij de invulling van het
werkleeraanbod de situatie van de alleenstaande ouder betrekt, ongeacht de
leeftijd van het kind. Evt. kosten voor kinderopvang die niet toereikend door
voorliggende voorzieningen worden gecompenseerd, kunnen op grond van artikel 10
(of 14) worden vergoed en ten laste van het participatiebudget worden
gebracht.Artikel 8. GehandicaptenDe gehandicapte jongeren nemen eveneens een bijzondere positie in binnen de WIJ.
Voor deze groep jongeren met een medische beperking is het van belang dat het
aanbod aansluit bij hun mogelijkheden. Het uitgangspunt van maatwerk bij het
werkleerrecht zal vooral voor deze groep een cruciale rol spelen. Aan de hand
van de individuele situatie zal het college beoordelen welk aanbod past bij de
jongere met inachtneming van zijn/haar mogelijkheden en beperkingen. Voor de
groep jongeren die weinig perspectief heeft op arbeidsinschakeling behoort
sociale activering tot mogelijkheden. Is arbeidsinschakeling in het geheel (nog)
niet aan de orde, dan brengt artikel 17, tweede lid, WIJ met zich mee dat
(tijdelijk) geen werkleeraanbod wordt gedaan. Er bestaat gedurende die periode
wel aanspraak op inkomensvoorziening. Zodra de belemmeringen zijn opgeheven,
dient een gericht werkleeraanbod te worden gedaan.Artikel 9. Uitvoering door derdenIn artikel 11, vierde lid van de WIJ is bepaald dat het college de uitvoering
van de WIJ, behoudens het vaststellen van de rechten en plichten en de daarvoor
noodzakelijke beoordeling van zijn omstandigheden, door derden kan laten
verrichten. De genoemde vaststelling kan wel worden gemandateerd aan
bestuursorganen. Er zijn in de WIJ geen wettelijke belemmeringen opgeworpen om
de feitelijke werkzaamheden m.b.t. de uitvoering van het werkleeraanbod of de
inrichting van het werkleeraanbod in handen te stellen van derden, zoals
opleidingsinstituten en re-integratiebedrijven. Binnen de beleidskaders die de
gemeenteraad vaststelt kan het college nadere afspraken maken met deze
derden.Artikel 10. Verplichtingen van de jongereIn de WIJ is vastgelegd welke verplichtingen verbonden zijn aan het recht op een
werkleeraanbod (zie de artikelen 44 en 45 WIJ). Daaraan is toegevoegd dat de
jongere de verplichtingen dient na te komen die voortvloeien uit de verordening
of die in concreto aan een voorziening zijn verbonden. Dit kunnen verplichtingen
van uiteenlopende aard zijn, die een concretisering vormen van de in de WIJ
opgenomen verplichtingen. Zo kan bepaald worden dat een jongere gedurende het
traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.Artikel 11. Intrekking werkleeraanbodDit artikel vormt een herhaling van artikel 21 WIJ. De meerwaarde van opname van
deze bepaling in de verordening werkleeraanbod is gelegen in de overweging dat
intrekking van het werkleeraanbod complementair is aan het voeren van beleid
m.b.t. de invulling het werkleeraanbod. Daar waar het recht op werkleeraanbod
wordt toegekend en ingevuld, kan dit ook worden ingetrokken, onder de
voorwaarden, genoemd in artikel 21 WIJ. Met betrekking tot intrekking van het
werkleeraanbod in verband met schending van de verplichtingen verbonden aan het
werkleeraanbod, wordt het aan het college overgelaten om te bepalen onder welke
voorwaarden daartoe kan worden besloten. Het is niet aan de gemeenteraad om
daarover voorschriften te geven, niettemin dient het intrekken van het
werkleeraanbod met terughoudendheid plaats te vinden, zoals reeds in de Algemene
toelichting is opgemerkt. Intrekking is in wezen slechts aan de orde als er een
situatie is ontstaan dat niet langer kan worden gevergd dat het werkleeraanbod
wordt voortgezet en een andere invulling (via gedeeltelijke herziening) evenmin
soelaas biedt. Gedacht kan worden aan herhaalde misdragingen jegens andere
jongeren of begeleiders op de werk/leerplek of veelvuldig verzuim. Daarbij
kunnen bijv. ook een rol spelen de positie van gemotiveerde jongeren die wachten
op een werk/leerplek, de staat van de arbeidsmarkt en de kosten van de
voorziening. Het verdient aanbeveling als het college bij de invulling van het
gemeentelijk beleid met deze kaders rekening houdt en slechts tot intrekking
besluit nadat de individuele situatie zorgvuldig afgewogen is.Artikel 12. BudgetplafondsDe gemeente kan een verdeling maken van de beschikbare middelen over de
verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan of de begroting
gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn
om geen werkleeraanbod te doen. De verplichting daartoe is immers vastgelegd in
artikel 13, eerste lid WIJ. Wel kan de invulling van het werkleeraanbod
beïnvloed worden door budgettaire beperkingen. Zijn er vanwege die beperkingen
voor bepaalde voorzieningen geen middelen meer dan dient te worden nagegaan
welke andere instrumenten beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen
algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een
plafond wordt ingebouwd. Dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander
instrument wordt uitgeweken om tot duurzame arbeidsparticipatie te komen.Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds
in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt
verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de
verschillende voorzieningen worden gereserveerd.Artikel 13. SubsidiesHet werkleeraanbod kan worden ingevuld met gesubsidieerde arbeid. Dit wordt ook
als voorziening worden aangemerkt. In het eerste lid is vastgelegd dat de
subsidie aan de werkgever kan bestaan in een tegemoetkoming in de loonkosten of
andere bijkomende kosten. Deze subsidie vormt als zodanig een noodzakelijke
voorwaarde voor de voorziening. Voor het verstrekken van een subsidie is een
wettelijke grondslag vereist (art. 4:23, eerste lid Awb). Om die reden is een
specifiek artikel opgenomen dat deze grondslag biedt. In het eerste lid worden
loonkostensubsidies en subsidies ter voorbereiding van een dienstverband van een
grondslag voorzien.De hoogte van de subsidies en de voorwaarden waaronder subsidie wordt verleend,
dienen afzonderlijk te worden geregeld. Dat kan in deze verordening maar zal
doorgaans in het beleidsplan worden afgekaderd.Op grond van het tweede lid kan het college nadere regels kan stellen over
enkele zaken over de subsidiëring. Hoewel uitgangspunt is dat het beleid over
het werkleeraanbod door de gemeenteraad wordt vastgesteld, is reeds eerder
aangegeven dat waar het om uitvoeringsbeleid gaat, dit door het college ter hand
kan worden genomen.De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, subsidieplafonds
vaststellen.Om subsidies te kunnen weigeren bij ontbrekende middelen is het een vereiste dat
een dergelijk plafond is ingesteld, zie ook art. 4:24 e.v. Awb. In lid 3 is de
bevoegdheid van het college vastgesteld om plafonds in te stellen. Een
mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de
bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende soorten
subsidie worden gereserveerd. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te
worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).Artikel 14. VergoedingenKosten die voor de jongere verbonden zijn aan het uitvoeren van het
werkleeraanbod kunnen worden vergoed op grond van dit artikel. Gedacht kan
bijvoorbeeld worden aan kosten van kinderopvang, voor zover de voorliggende
voorziening (Wet Kinderopvang) daarin onvoldoende voorziet. Ook noodzakelijke
reiskosten en andere kosten, bijvoorbeeld voor verplichte kleding of schoeisel,
kunnen voor vergoeding in aanmerking komen, mits de kosten aantoonbaar en
noodzakelijk zijn en er geen andere voorzieningen zijn. De kosten kunnen ten
laste worden gebracht van het participatiebudget.Artikel 15. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausuleIn de bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad en college past het dat de
gemeenteraad beleidskaders vaststelt. Dat is in deze verordening uitgewerkt. Het
college is belast met de uitvoering van dat beleid en op sommige onderdelen, met
de nadere uitwerking daarvan. Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien
of waarin onverkorte toepassing van de gestelde bepalingen onverhoopt tot
onbillijkheden van overwegende aard leidt, dan is het aan het college om
besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van
handhaving van het gemeentelijk beleid en anderzijds het individuele belang van
de jongere. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen
die afwijken van deze verordening.Artikel 16. EvaluatieVanwege de verstrekkende (juridische en budgettaire) verplichtingen die de WIJ
met zich meebrengt, is het gewenst zijn de effecten van het beleid en de werking
van deze verordening nauwlettend te volgen. In dit artikel is gekozen om voor de
evaluatietermijn aansluiting te zoeken bij de evaluatie van de WIJ, die binnen
twee jaar na inwerkingtreding van de wet moet plaatsvinden (artikel 92
WIJ).