CVDR127941_1Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalennlregelingGoirle2016-09-27GoirleGoirles Belang, 28-12-2011Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen gemeente Goirle 2011Gemeentewetgemeenteraadmaatschappelijke zorg en welzijn2011-12-20De tekst in dit document is vrij van auteursrecht en
databankrecht2011-12-29nieuwe regelingOnbekendpeuterspeelzalenGeen
Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen
1BegripsbepalingIn deze verordening wordt verstaan onder peuterspeelzaal hetgeen daaronder
wordt verstaan in de Wet kinderopvang en Beleidsregels kwaliteit
kinderopvang en peuterspeelzalen.2Groepspeelruimte1.In een peuterspeelzaal is voor ieder kind minimaal 3,5 m2
bruto-oppervlakte aan groepsspeelruimte beschikbaar.2.Elke ruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal en de
leeftijd van de op te vangen kinderen.3Buitenspeelruimte1.De peuterspeelzaal beschikt over aangrenzende buitenspeelruimte.2.De buitenspeelruimte voldoet aan de volgende eisen:
voor kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar;
een oppervlakte van minimaal 3 m2 bruto-oppervlakte speelruimte
per aanwezig kind;
ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen
kinderen.
4Aanwijzing toezichthouders1.Burgemeester en wethouders zien toe op de naleving van de bij deze
verordening gestelde regels.2.Burgemeester en wethouders wijzen de directeur van de GGD aan als
toezichthouder.5Onderzoek door de toezichthouder1.De toezichthouder onderzoekt na een aanvraag als bedoeld in artikel 2.2,
eerste lid van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
of de instandhouding redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming
met de voorschriften uit deze verordening.2.Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder jaarlijks of de
exploitatie van een peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met
de voorschriften uit deze verordening.3.Naast het onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan de
toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving van de
bij deze verordening gestelde voorschriften.6Vastleggen onderzoeksresultaten1.De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek
bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.2.Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de bij of krachtens
artikel 2 en 3 gegeven voorschriften niet zijn of zullen worden
nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.3.Alvorens het rapport vast te stellen, stelt de toezichthouder de houder
in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover
zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de
zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.4.De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder,
die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een
voor ouders en personeel toegankelijke plaats.5.De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de
vaststelling daarvan openbaar.6.De toezichthouder stelt burgemeester en wethouders in kennis van de
vaststelling van het rapport.7HardheidsclausuleBurgemeester en wethouders kunnen artikel 2 en 3 buiten toepassing laten of
daarvan afwijken, voorzover toepassing gelet op het belang van kwalitatief
verantwoorde opvang voor kinderen in een peuterspeelzaal leidt tot een
onbillijkheid van overwegende aard.8OvergangsbepalingBinnen twaalf maanden na inwerkingtreding van deze verordening voldoet de
houder van een peuterspeelzaal aan de voorschriften uit deze
verordening.9Vervallen voorgaande regeling en inwerkingtreding1.De verordening Kinderopvang kwaliteitsregels peuterspeelzalen Goirle
2006 is van rechtswege komen te vervallen.2.De verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen treedt in
werking met ingang van de dag volgend op haar bekendmaking.10CiteertitelDeze verordening wordt aangehaald als: Verordening ruimte- en
inrichtingseisen peuterspeelzalen gemeente Goirle 2011Aldus besloten door de raad van de gemeente Goirle in zijn vergadering van
20 december 2011
, de voorzitter
, de griffier
Artikelsgewijze toelichting1BegripsbepalingDeze bepaling spreekt voor zich2GroepspeelruimteIn dit artikel wordt bepaald dat voor elk kind 3,5m² bruto oppervlak
speelruimte aanwezig moet zijn. Speelruimtes dienen passend te zijn
ingericht voor spelen en rusten. Bij de inrichting van de binnenruimte dient
rekening te worden gehouden met zowel het aantal kinderen dat van een ruimte
gebruik maakt als de leeftijd van de kinderen. Het gaat om het totale aantal
vierkante meters die beschikbaar zijn in de groepsruimten. Dus de lengte
vermenigvuldigd met de breedte van de ruimtes waar de kinderen spelen.Daarnaast is de houder van een peuterspeelzaal gehouden aan de eisen die
zijn vastgelegd in het Bouwbesluit 2003. Het Bouwbesluit bevat
bouwtechnische voorschriften waaraan alle bouwwerken minimaal moeten
voldoen. Peuterspeelzalen vallen onder de categorie ’bijeenkomstfunctie voor
kinderopvang’. De eisen uit het Bouwbesluit hebben betrekking op veiligheid,
gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu.3BuitenspeelruimteDit artikel geeft aan dat de buitenspeelruimte voor kinderen die gebruik
maken van de peuterspeelzaal aangrenzend aan de peuterspeelzaal dient te
zijn gesitueerd. Evenals de binnenruimte dient de buitenruimte voor spel
geschikt te zijn en ingericht in overeenstemming met de behoeften en
mogelijkheden van de kinderen. Ook voor de buitenspeelruimte geldt dat bij
de inrichting rekening dient te worden gehouden met het aantal kinderen en
de leeftijd van de kinderen die gebruik maken van de ruimte. De speelruimte
bestaat per aanwezig kind uit minimaal 3m² bruto oppervlakte. Met aanwezig
kind wordt gedoeld op in de peuterspeelzaal aanwezige kinderen, niet
noodzakelijkerwijs buitenspelend.4Aanwijzing toezichthoudersDit artikel maakt burgemeester en wethouders (hierna B&W)
verantwoordelijk voor de naleving van deze verordening. B&W wijzen de
directeur van de GGD Hart van Brabant aan als toezichthouder. Dit is in
overeenstemming met het systeem van de wet. De directeur van de GGD oefent
aldus het toezicht uit onder het gezag van de burgemeester en wethouders.
Afdeling 5.2. van de Algemene wet bestuursrecht bevat een algemene regeling
van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van
plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke
stukken.5Onderzoek door de toezichthouderIn dit artikel worden drie soorten van onderzoek onderscheiden. In de eerste
plaats onderzoekt de toezichthouder naar aanleiding van een aanvraag voor de
exploitatie van een peuterspeelzaal of aan de voorschriften uit deze
verordening zal worden voldaan. Daarnaast voert de toezichthouder jaarlijks
regulier onderzoek uit bij bestaande peuterspeelzalen. Voorts beschikt de
toezichthouder op grond van lid 3 over de mogelijkheid om incidenteel
onderzoek te verrichten naar de naleving van de voorschriften uit deze
verordening.6Vastleggen onderzoeksresultatenDe resultaten van het onderzoek uit artikel 5 worden door de toezichthouder
schriftelijk vastgelegd in een inspectierapport. De toezichthouder zendt het
ontwerp-inspectierapport aan de houder van de peuterspeelzaal. De houder
wordt hiermee in de mogelijkheid gesteld om een reactie te geven op de
inhoud van het rapport. De toezichthouder dient de reactie van de houder als
bijlage bij het rapport te voegen. De houder zorgt er voor dat zowel ouders
van kinderen in de peuterspeelzaal als het personeel inzage hebben in het
inspectierapport van de toezichthouder. Uiterlijk 3 weken na ontvangst maakt
de toezichthouder het inspectierapport openbaar. Het ligt voor de hand dat
de toezichthouder voor de openbaarmaking een breed toegankelijk medium
kiest. Gedacht kan worden aan de mogelijkheden die het internet biedt. Van
deze vaststelling worden burgemeester en wethouders door de houder op de
hoogte gebracht. In de praktijk zal het veelal betekenen dat de
toezichthouder het inspectierapport naar burgemeester en wethouders
toezendt.7Het opnemen van een hardheidsclausule in deze verordening opent de
mogelijkheid voor burgemeester en wethouders om, in gevallen waarin
toepassing van een artikel van de verordening een onbillijkheid van
overwegende aard zou opleveren, artikel 2 en 3 buiten toepassing te laten of
daarvan af te wijken. Het afwijkende besluit van burgemeester en wethouders
moet altijd binnen de doelstellingen van de verordening passen. De
toepassing van de hardheidsclausule moet beperkt blijven tot individuele
gevallen. Het gebruik van dit artikel is slechts in uitzonderlijke gevallen
mogelijk.8De overgangsbepaling is opgenomen om houders van bestaande peuterspeelzalen
de tijd en gelegenheid te bieden om aan de voorschriften zoals gesteld in de
verordening te voldoen. Indien er binnen een gemeente al een verordening
bestaat met eisen aan ruimte- en inrichting van peuterspeelzalen, dan is het
niet nodig om deze overgangsbepaling op te nemen.9en 10Deze bepalingen spreken voor zich.