CVDR369615_1Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Hellevoetsluis 2015nlregelingHellevoetsluis2017-11-07HellevoetsluisGVOPVerordening individuele inkomenstoeslag gemeente Hellevoetsluis 2015artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, van de Participatiewetgemeenteraadmaatschappelijke zorg en welzijn2014-12-18De tekst in dit document is vrij van auteursrecht en
databankrecht2015-01-012015-01-012017-07-01Nieuwe regeling18-12-14/09DGeenGeenVerordening individuele inkomenstoeslag gemeente Hellevoetsluis 2015Nummer: 18-12-14/09DDe raad der gemeente Hellevoetsluis;gehoord de commissie zorg, welzijn en onderwijs;gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014,
nummer: 18-12-14/09;gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, van de
Participatiewet; besluit:Vast te stellen de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente
Hellevoetsluis 2015.1.BegrippenIn deze verordening wordt verstaan onder:
inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de
Participatiewet, en de algemene bijstand;
peildatum: datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag
aanvraagt;
referteperiode: periode van drie jaar voorafgaand aan de
peildatum.
2.Indienen verzoekEen verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet,
wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.3.Langdurig laag inkomenEen persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36,
eerste lid, van de Participatiewet als gedurende de referteperiode het in
aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110% van de toepasselijke
bijstandsnorm.4.Hoogte individuele inkomenstoeslag1.Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:
Voor een alleenstaande: 40% van de toepasselijke
bijstandsnorm;
Voor een alleenstaande ouder: 50% van de toepasselijke
bijstandsnorm;
Voor een echtpaar: 40% van de toepasselijke bijstandsnorm.
2.Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele
inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de
Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een
individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als
alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.3.Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de
peildatum bepalend.4.Een persoon waaraan in de twaalf kalendermaanden voorafgaand aan de
peildatum een maatregel is opgelegd wegens een schending van een
arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting, komt niet in
aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag.5.De bedragen genoemd in het eerste lid worden jaarlijks geïndexeerd
overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens
het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven
afgerond op hele euro’s.5.InwerkingtredingDeze verordening treedt in werking op 1 januari 2015, onder gelijktijdige
intrekking van de Verordening Langdurigheidstoeslag 2012 gemeente
Hellevoetsluis. 6.CiteertitelDeze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele
inkomenstoeslag gemeente Hellevoetsluis 2015.Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 december 2014.De raad voornoemd.De griffier, H.J. van der WelDe voorzitter,ir. W.J. TempelALGEMENE TOELICHTINGAan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld
ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip
van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële
positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder
druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te
zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de
invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de
langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de
langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds
die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1
januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag.
Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar
een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele
inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden
daarvoor. Het college kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in
aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen
uitzicht hebben op inkomensverbetering. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht
aan personen aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een
schending van een arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting of aan
personen die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgen.Vast te leggen regels in verordeningDe individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is
een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een
laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen
uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de
Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het
verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de
Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze
waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’.
Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een
inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij
verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden. Het
college kan in (wetsinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is
van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8,
tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd
in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op
inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van
de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot
die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:- de krachten en bekwaamheden van de persoon, en- de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te
komen.OvergangsrechtPer 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de
langdurigheidstoeslag. Het is niet nodig om in deze verordening overgangsrecht
op te nemen met betrekking tot eerder verstrekte langdurigheidstoeslagen, omdat
artikel 78z van de Participatiewet voorziet in algemeen overgangsrecht met
betrekking tot de wijzigingen in de Participatiewet als gevolg van de
inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet en de Wet maatregelen WWB
op 1 januari 2015. De individuele inkomenstoeslag en voorheen de
langdurigheidstoeslag worden immers toegekend tegen een peildatum. Zaken die na
de peildatum gebeuren hebben geen betekenis voor het recht op een dergelijke
toeslag. Wie op een datum gelegen vóór 1 januari 2015 op basis van de
toepasselijke verordening recht had op langdurigheidstoeslag, behoudt dat
onverkort, ongeacht of hij voldoet aan de voorwaarden die per 1 januari 2015
zijn gesteld in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening.
Toekenning van het recht op individuele inkomenstoeslag tegen een datum gelegen
op of ná 1 januari 2015 is uitsluitend mogelijk als wordt voldaan aan de in
artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening opgenomen voorwaarden. Wijziging leefvormDe leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan
wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden
individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de
referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan
ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor
individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel
gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoenARTIKELSGEWIJZE TOELICHTINGEnkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.Artikel 1. BegrippenBegrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet
bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk
gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op
deze verordening.InkomenMet inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de
Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de
beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking
genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking
worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere
bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte
individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de
vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder
verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat
dit het ongewenst effect kan hebben dat een persoon geen recht op een
individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in
de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag. Wat voor een eerder
verstrekte individuele inkomenstoeslag geldt, dat geldt ook voor een eerder
verstrekte langdurigheidstoeslag op grond van de WWB zoals die luidde vóór 1
januari 2015.PeildatumDe peildatum is de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag
aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een
persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen
heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de
omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De
peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in
beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om
individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere
omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en
de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet.ReferteperiodeVerder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode
van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel
3 onder ‘Langdurig’.Artikel 2. Indienen verzoekDe Wet maatregelen WWB heeft artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet
dusdanig gewijzigd dat een persoon een verzoek tot verlening van individuele
inkomenstoeslag kan indienen. Voorheen was de langdurigheidstoeslag alleen op
aanvraag verkrijgbaar. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een
persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag
dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden
ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden
gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan
gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan
om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend
door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de
dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel
4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en
bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij
redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb).
Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om
individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de
Participatiewet.Artikel 3. Langdurig laag inkomenVan belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder
‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan. Langdurig De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de
peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld
in artikel 1 van deze verordening. Laag inkomenEen inkomen is laag als het niet hoger is dan 110% van de toepasselijke
bijstandsnorm. De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de
referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 110% van de
toepasselijke bijstandsnorm, zal niet al te rigide mogen worden beoordeeld. Een
marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd. 1 CRvB
19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a., ECLI:NL:CRVB:2008:BE8918 en CRvB
15-02-2011, nr. 08/5141 WWB, ECLI:NL:CRVB:2011:BP5532. Gaat het inkomen van een persoon gedurende (een deel van) de
referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met ongeveer € 5 of
meer te boven, dan is geen sprake meer van een marginale overschrijding van de
bijstandsnorm die niet aan toekenning van een individuele inkomenstoeslag in de
weg staat. Er is immers geen sprake van een incidentele geringe overschrijding
van de bijstandsnorm of van te verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten. 2 CRvB
27-03-2012, nr. 10/2488 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012:BW0068 en CRvB
31-07-2012, nr. 12/1825 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012:BX7178.Artikel 4. Hoogte individuele inkomenstoeslagBij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt
tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden. GehuwdenBij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele
inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum
als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden
van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan
deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag. 3 CRvB
13-07-2010, nr. 08/2345 WWB, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2529. Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele
inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van
artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende
partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om
een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de
Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één
partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende
partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die
voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in
het tweede lid.IndexeringIn het vierde lid is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt
dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie
van de bedragen. Het is van belang de nieuwe bedragen (na indexatie) duidelijk
te communiceren.