CVDR417831_1Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht (VTH-taken) gemeente KorendijknlregelingKorendijk2016-08-05Hoeksche WaardGemeenteblad 2016, 108310Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht (VTH-taken) gemeente KorendijkGemeentewet, artikel 149gemeenteraadruimtelijke ordening, verkeer en vervoer2016-07-05De tekst in dit document is vrij van auteursrecht en
databankrecht2016-08-052021-01-01nieuwe regelingOnbekendruimtelijke ordeningGeenGeenVerordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht (VTH-taken) gemeente KorendijkVERORDENING KWALITEIT VERGUNNINGVERLENING, TOEZICHT EN
HANDHAVING OMGEVINGSRECHT (VTH-TAKEN) GEMEENTE
KORENDIJK1.Algemene bepalingen1.BegripsbepalingenIn deze verordening en daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder:
betrokken wetten: de wet en de wetten, bedoeld in artikel 5.1
van de wet, voor zover bij of krachtens de genoemde wetten is
bepaald dat hoofdstuk 5 van de wet van toepassing is;
kwaliteitscriteria: de in landelijke samenwerking tussen
bevoegde gezagen ontwikkelde en beschikbaar gestelde vigerende
kwaliteitscriteria voor vergunningverlening, toezicht en
handhaving inzake de beschikbaarheid en de deskundigheid van
organisaties die met de uitvoering en handhaving van de
betrokken wetten zijn belast;
wet: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2.ReikwijdteDeze verordening is van toepassing op de uitvoering en handhaving van de
betrokken wetten door of in opdracht van burgemeester en wethouders voor
wat betreft de taken die in het verband van een omgevingsdienst worden
uitgevoerd.2.Kwaliteit3.Betrokkenheid van de raadDe gemeenteraad ziet toe op de hoofdlijnen van het beleid voor de
kwaliteit van de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten in het
licht van de voor de gemeente vastgestelde beleidskaders voor de fysieke
leefomgeving.4.Kwaliteitsdoelen1.Burgemeester en wethouders beoordelen de kwaliteit van de uitvoering
en handhaving van de betrokken wetten in het licht van daarvoor door
hen krachtens artikel 7.2, eerste lid, van het Besluit
omgevingsrecht gestelde doelen.2.De doelen, waar deze gestalte krijgen in de uitvoering en handhaving
van de betrokken wetten, bedoeld in artikel 2, hebben in ieder geval
betrekking op:
de dienstverlening;
de uitvoeringskwaliteit van diensten en producten;
de financiën;
5.Kwaliteitsborging1.Op de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten door of in
opdracht van burgemeester en wethouders zijn de kwaliteitscriteria
van toepassing.2.Over de naleving van de kwaliteitscriteria doen burgemeester en
wethouders jaarlijks mededeling aan de gemeenteraad.3.Voor zover de kwaliteitscriteria niet zijn of niet konden worden
nageleefd, doen burgemeester en wethouders daarvan gemotiveerd
opgave.3.Slotbepalingen6.Inwerkingtreding en citeertitel
Deze verordening treedt in werking op de dag na
bekendmaking.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening kwaliteit
vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht
(VTH-taken) gemeente Korendijk.
Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente
Korendijk; 5 juli 2016,TOELICHTINGALGEMEENDeze verordening regelt de kwaliteit van de door de Omgevingsdienst Zuid-Holland
Zuid in opdracht van het college van burgemeester en wethouders uitgevoerde
vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) van het omgevingsrecht. Het
algemeen deel van deze toelichting beschrijft kort de achtergrond en aanleiding
van deze verordening, licht de reikwijdte daarvan toe en schetst de hoofdlijnen
van de inhoud van de verordening. 1. Achtergrond en aanleiding Samen met het kabinet werken gemeenten en provincies aan het verbeteren van de
uitvoering van het omgevingsrecht. De visie van het kabinet over de verbetering
staat beschreven in het kabinetsstandpunt (november 2008) waarin het kabinet
reageert op de analyses en voorstellen van de commissie Mans, Oosting, Lodders,
d’Hondt en de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De
verbeterpunten zijn terug te brengen tot drie hoofdpunten:
De kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken.
Het verbeteren van de afstemming strafrecht-bestuursrecht.
De bevoegdheidsverdeling overheden, interbestuurlijk toezicht en
bestuurlijke drukte.
Het IPO en de VNG hebben afspraken gemaakt met het kabinet over hoe zij
gezamenlijk met de departementen werken aan het verbeteren van deze punten. Deze
afspraken zijn deels vastgelegd in de Package Deal (29 september 2009). Hiertoe
is een gezamenlijk programma (PumA, programma uitvoering met ambitie) opgezet,
dat inmiddels is afgerond. Zo is er nu onder meer een landelijk stelsel van
omgevingsdiensten, zijn de kwaliteitscriteria 2.1 voor de uitvoering van de Wabo
in brede samenwerking tussen bevoegde gezagen ontwikkeld en beschikbaar gesteld
en is er een landelijke handhavingsstrategie voor bestuurs- en strafrecht.
Een deel van de afspraken uit 2009 is verankerd in de voorgestelde wijziging van
de Wabo (Kamerstukken II 2014/15, 33 872, nr. 2).Bij het verankeren van de afspraken in de wet zijn door de VNG en het IPO nieuwe
afspraken gemaakt met het kabinet. Het nieuwe wetsvoorstel is geschreven vanuit
een stelsel dat gebaseerd is op vertrouwen en decentralisatie. Dit betekent dat
een belangrijk deel van de besluitvorming over de kwaliteit van de uitvoering
decentraal plaatsvindt door de desbetreffende bevoegde gezagen. Leidend hierin
is de afspraak met het kabinet dat er een landelijk kwaliteitsniveau moet worden
gerealiseerd en behouden.2. ReikwijdteHet gaat bij deze verordening om alle taken die door de Omgevingsdienst
Zuid-Holland Zuid, namens het college van burgemeester en wethouders op grond
van Wabo en betrokken wetten, worden uitgevoerd. Daarbij gaat het om de
basistaken die krachtens de wet in opdracht van het college door de
omgevingsdienst wordt verricht en eventuele plustaken, die het college naast de
basistaken heeft belegd bij de omgevingsdienst.De eisen die deze verordening aan de omgevingsdienst stelt, berust op het
vertrekpunt van de Kwaliteitscriteria 2.1 waarvoor een dynamische
begripsbepaling is opgenomen in artikel 1 van de verordening en die door de
betrokken organisatie toegepast dient te worden volgens de regel
“comply or explain” (zie daarover verder artikelsgewijs
toelichting bij artikel 5).. 3. Hoofdlijnen van de kwaliteitsverordeningDe verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving
omgevingsrecht vormt het kader voor de kwaliteit van de Wabo-taken voor de in
opdracht van de gemeente handelende omgevingsdienst.De verordening bindt de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders
en de in opdracht daarvan handelende omgevingsdienst, aan een uniforme ambitie
voor kwaliteit.Vertrekpunt zijn de kwaliteitscriteria 2.1 (die zijn verankerd in artikel 1 en
artikel 5, zie voor een toelichting het artikelsgewijs deel) en andere
standaarden en methoden die door het bevoegde gezag al veel worden gehanteerd.
Deze zijn ontwikkeld en worden toegepast met als doel de kwaliteit van
vergunningverlening, toezicht en handhaving te waarborgen en te bevorderen.Of dat het geval is, moet jaarlijks worden beoordeeld door burgemeester en
wethouders. Hiervoor is input nodig van de omgevingsdiensten en van de interne
gemeentelijke organisatie. Burgemeester en wethouders zullen dus beoordelen "of
het goed gaat" op basis van de door henzelf geformuleerde beleidsdoelen voor in
ieder geval:
de uitvoeringskwaliteit van diensten en producten: de mate waarin een
product voldoet aan de juridische doelen (zoals geformuleerd in de
relevante wet- en regelgeving en de algemene beginselen van behoorlijk
bestuur) en bijdraagt aan de omgevingsdoelen. Ook wel aangeduid als de
inhoudelijke kwaliteit;
de dienstverlening: de manier waarop (in communicatie, snelheid,
service) de organisatie met belanghebbenden (aanvragers, omgeving
klagers, etc.) omgaat;
de financiën: de inzet van middelen in relatie tot de kwaliteit van de
geleverde diensten/producten.
Uiteindelijk zal het college hierover verantwoording afleggen aan de
gemeenteraad (horizontale verantwoording). De leden van de gemeenteraad vormen
immers ook een eigen oordeel "of het goed gaat” in het licht van de kwaliteit
van de leefomgeving. De politiek-bestuurlijke overwegingen van de leden van de
gemeenteraad zullen betrekking hebben op de meerjarige hoofdlijnen van het
beleid, niet op de organisatorische kwesties van bezetting die tot de
competentie van de directeuren van de diensten behoort. Daarbij zal ook het
verband gelegd kunnen worden tussen de strategische plannen en visies over de
hoofdlijnen van het omgevingsbeleid binnen de gemeente, zoals een
milieubeleidsplan, een structuurvisie of omgevingsvisies.De gemeenteraad oefent invloed uit op de formulering van doelen en indicatoren
door burgemeester en wethouders en op de bijstelling daarvan zoals bijvoorbeeld
welke informatie zij willen terug zien in de verantwoordingsrapportages van het
college. In die zin worden de kaders voor de beoordeling van de gemeenteraad
overgelaten aan het politieke debat over kwaliteit.Zo ordent de verordening de kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en
handhaving door de betrokken actoren met elkaar te verbinden vanuit ieders
competentie:
De organisaties, werken onder leiding van hun directie overeenkomstig de
kwaliteitscriteria 2.1 met betrekking tot deskundigheid en
beschikbaarheid, en leggen rekenschap af aan het college van
burgemeester en wethouders die hiervoor verantwoording afleggen aan de
raden en staten.
Het college is, als bevoegde bestuursorganen belast met het stellen van
beleidsdoelen voor de kwaliteit van de vergunningverlening, toezicht en
handhaving, overeenkomstig de procesregels van het Besluit
omgevingsrecht en de Regeling omgevingsrecht, in ieder geval over
dienstverlening, uitvoeringskwaliteit van besluiten en financiën.
De gemeenteraad oefenen horizontaal toezicht uit op het college en
gebruiken waar nodig de krachtens de organieke wetten de aan hun
toekomende mogelijkheden met het oog op de hoofdlijnen en de
continuïteit het beleid over de kwaliteit van VTH, als belangrijk
onderdeel van de zorg voor een veilige en gezonde leefomgeving.
ARTIKELSGEWIJSARTIKELSGEWIJSArtikel 1In dit artikel zijn slechts begrippen opgenomen die niet al met een
begripsbepaling zijn gedefinieerd in de Wabo. Als betrokken wetten worden aangemerkt de Wabo zelf, en de
wetten bedoeld in artikel 5.1 van de Wabo, voor zover bij of krachtens
die wetten is bepaald dat Hoofdstuk 5 van de Wabo van toepassing
is. Op de uitvoering of handhaving van een geheel andere wet,
zoals bijvoorbeeld de Drank- en Horecawet, is deze verordening niet van
toepassing (wat onverlet laat dat over overlappende onderwerpen elders wordt
gerapporteerd, zie het algemeen deel van de toelichting). De wetten waarom het
krachtens artikel 5.1 Wabo om kan gaan zijn: de Flora- en faunawet, de
Kernenergiewet, de Monumentenwet 1998, de Natuurbeschermingswet 1998, de
Ontgrondingenwet, de Wet bescherming Antarctica, de Wet bodembescherming, de Wet
geluidhinder, de Wet inzake de luchtverontreiniging, de Wet milieubeheer, de Wet
ruimtelijke ordening, de Waterwet en de Woningwet. Een belangrijk begrip in deze verordening is
kwaliteitscriteria. De kwaliteitscriteria waar het hier
om gaat zijn - thans - de alom bekende Kwaliteitscriteria 2.1 voor VTH, die in
brede samenwerking door de bevoegde gezagen zijn ontwikkeld en beschikbaar
gesteld voor de kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving, op
het gebied van de beschikbaarheid en de deskundigheid van de daarmee belaste
organisaties. Deze liggen aan de basis van het VTH-stelsel. Het ligt in de rede
dat van deze kwaliteitscriteria in de loop van de jaren verbeterde en
geactualiseerde versies beschikbaar zullen worden gemaakt om de versie 2.1 op te
volgen. Vanwege deze verdere ontwikkeling van de kwaliteitscriteria is in de
begripsbepaling een dynamische verwijzing opgenomen, zodat bij de ontwikkeling
en beschikbaarstelling van een volgende versie van de kwaliteitscriteria niet
tot aanpassing van de verordening hoeft te worden overgegaan. Met deze
begripsbepaling en de verankering in artikel 5 van de verordening liggen de
Kwaliteitscriteria 2.1 aan de basis van deze verordening.Voor het begrip omgevingsdienst is aangesloten bij de
omgevingsdiensten waarvan melding wordt gemaakt in artikel 5.3 van de Wabo,
zoals dat zal komen te luiden wanneer wetsvoorstel 33 872 tot wijziging van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening,
toezicht en handhaving) tot wet is verheven.Artikel 2De reikwijdte van de verordening heeft een inhoudelijke afbakening en een
afbakening naar bevoegd gezag. Ten eerste moet het gaan om de uitvoering of
handhaving van de betrokken wetten. De terminologie “uitvoering en handhaving”
is overgenomen uit het wetsvoorstel en wordt ook gehanteerd in het Besluit
omgevingsrecht zoals dat op grond van het wetsvoorstel zal worden gewijzigd.
“Uitvoering en handhaving” betekent dan vergunningverlening, toezicht en
handhaving. Dat wil zeggen alle taken tot uitvoering of handhaving van de Wabo
en van de wetten, bedoeld in artikel 5.1 van de Wabo. Zie daarover de
toelichting bij artikel 1. Ten tweede moet het gaan om de uitvoering of handhaving in opdracht
vanburgemeester en wethouders door de omgevingsdient. De verordening
is dus van toepassing als het gaat om de uitvoering van de betrokken wetten in
opdracht van het college door een omgevingsdienst. Uitvoering van wetten die genoemd zijn in artikel 5.1 van de Wabo of van de Wabo
zelf door andere bevoegde gezagen, zoals het provinciebestuur en andere
gemeentebesturen die hun verordeningen op basis van hetzelfde model vaststellen,
het waterschapsbestuur of de Minister van Infrastructuur en Milieu of de
Minister van Economische Zaken, valt buiten het bereik van deze verordening. De
uitvoering en handhaving van de Wet bescherming Antarctica of de Kernenergiewet
wordt bijvoorbeeld niet door de besturen van gemeenten of provincies uitgeoefend
en valt dus buiten deze verordening. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor de
Waterwet voor zover die door het Rijk of door waterschappen wordt uitgevoerd.
Waar hier wordt gesproken over de uitvoering of handhaving van taken
door of in opdracht van het bevoegd gezag wordt gedoeld
op de uitvoering door gemeentelijke diensten en regionale uitvoeringsdiensten. Artikel 3Dit artikel is van belang in verband met de rolverdeling tussen de gemeenteraad
en burgemeester en wethouders. Ingevolge de systematiek van het Besluit
omgevingsrecht, is de jaarlijkse beoordeling van en rapportage over kwaliteit
een taak voor het bevoegd gezag. Dat wil zeggen: burgemeester en wethouders.
Bezien vanuit de Gemeentewet, is kaderstelling juist de taak van de
gemeenteraad]. De kaderstellende rol krijgt allereerst gestalte door de vaststelling van deze
verordening als geheel. Daarnaast is het echter, gelet op de samenhang met het
Besluit omgevingsrecht, van belang uitdrukking te geven aan het feit dat de
gemeenteraad vooral vanuit de hoofdlijnen betrokken zijn bij het beleid en
zullen toezien op de continuïteit van de kwaliteit over meerdere jaren.Het horizontale toezicht door de gemeenteraad op het (regionale) uitvoerings- en
handhavingsbeleid door burgemeester en wethouders zal daarom plaatsvinden in het
licht van het strategische beleid dat op hoofdlijnen wordt gevoerd voor de
fysieke leefomgeving, zoals omgevingsvisies, milieubeleidsplannen en
structuurvisies.Artikel 3 richt zich tot de gemeenteraad. Indirect is het eveneens van belang
voor burgemeester en wethouders, en de omgevingsdiensten die in hun opdracht
werken, omdat de rol van de gemeenteraad zich juist bij de
meerjarenprogrammering en hoofdlijnen laat gelden. Voor het waarmaken van deze
rol, beschikt de gemeenteraad reeds over de mogelijkheden die de organieke
wetgeving hen biedt en de kaders die zijn op strategisch niveau voor de fysieke
leefomgeving in plannen en visies hebben vastgelegd. Om deze rol waar te kunnen maken is het vanzelfsprekend van belang dat het
college de raad daartoe door tijdige informatieverstrekking in staat stelt. Dat
daarvoor eveneens informatie van de omgevingsdienst van belang kan zijn, spreekt
voor zich en is op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen en de
opdrachten aan de omgevingsdiensten voldoende gewaarborgd.Artikel 4Artikel 7.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht verplicht het bevoegd
gezag (lees: burgemeester en wethouders) om beleid te formuleren voor de
kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken. De grondslag van deze bepaling
(art. 5.3 Wabo) zag voorheen op een doelmatige en programmatische handhaving,
maar zal op grond van de wijziging van de Wabo en het Bor door het wetsvoorstel
VTH, ook gaan gelden voor uitvoering (vergunningverlening). Er is dan sprake van
een uitvoeringsbeleid en handhavingsbeleid, waarover onderlinge afstemming
plaats dient te vinden tussen de bevoegde gezagen op het niveau van de
omgevingsdienst. Welk beleid moet worden geformuleerd laat het Bor inhoudelijk
open. Dit artikel strekt ertoe een inhoudelijke ambitie te geven aan de
procesverplichting om kwaliteitsbeleid te vormen. Ten eerste door voor te schrijven dat burgemeester en wethoudersnaar de
kwaliteit van de uitvoering en handhaving kijken in het licht van het
geformuleerde (regionale) beleid, waarbij de doelen van dat beleid betrekking
moeten hebben op een aantal voorgeschreven inhoudelijke thema's. Het gaat er
daarbij telkens om die doelen te zien, niet vanuit elke mogelijke factor die
daaraan kan bijdragen, maar vanuit het perspectief van de prestaties en
kwaliteit van de uitvoering van de eigen organisaties. Het gaat dan in ieder
geval om dienstverlening, uitvoeringskwaliteit van producten en diensten en om
financiën.In paragraaf 4 van deze toelichting is de herkomst van de in dit artikel
gehanteerde begrippen toegelicht. Er is voor gekozen in deze verordening geen voorschriften te geven over de te
gebruiken indicatoren. Dat is in de eerste plaats een taak voor de bevoegde
gezagen, die daarmee in de praktijk al ruime ervaring hebben. Artikel 5Dit artikel geeft een verankering aan de kwaliteitscriteria 2.1 en de opvolgers
daarvan (zie ook de toelichting bij artikel 1, waarin een begripsbepaling voor
kwaliteitscriteria is opgenomen). Het strekt ertoe te regelen dat van die
kwaliteitscriteria voor de uitvoering van VTH-taken in de praktijk gebruik
gemaakt wordt. Het gaat immers om criteria waaraan zorgvuldig en met grote
deskundigheid is gewerkt door de betrokken bevoegde gezagen. Van belang is dat
deze criteria relevante input leveren voor de kwaliteit. Dat geeft
vanzelfsprekend geen garantie dat de doelen die door het college zijn gesteld op
grond van artikel 3 ook zonder meer in alle gevallen worden gehaald. Het
bereiken van deze doelen zal immers niet alleen afhankelijk zijn van de goede
verrichtingen van de uitvoerende organisaties. Van de naleving van de
kwaliteitscriteria zal daarom jaarlijks mededeling gedaan moeten worden aan de
gemeenteraad. Het gaat hier om een belangrijke inhoudelijke mededelingsplicht
die kan worden meegenomen in bestaande jaarlijkse rapportages, in de op grond
van het Besluit omgevingsrecht op te stellen documenten.Omgekeerd wil het evenmin zeggen dat, als de criteria (nog) niet in alle
relevante taken worden toegepast, dat de kwaliteit per definitie te wensen zal
overlaten. In dit geval zal echter wel gemotiveerd moeten worden waarom de
criteria niet toegepast zijn of konden worden en hoe wel voor de gestelde
kwaliteit wordt gezorgd. De kwaliteitscriteria 2.1 zijn derhalve een cruciaal
richtsnoer waarvoor geldt: pas toe of leg uit, “comply or
explain”. Artikel 6Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de verordening. Het is, gelet op de
aard van de gestelde regels, niet nodig om deze verordening in overgangsrecht te
voorzien.