CVDR317561_1Algemeen verbindend voorschrift van de gemeenteraad van de gemeente Krimpen aan den IJssel houdende gemeentelijke regelgeving op het gebied van openbare orde en veiligheid Algemene Plaatselijke Verordening Krimpen aan den IJssel 2013nlregelingKrimpen aan den IJssel2018-04-26Krimpen aan den IJsselGemeenteblad 2016, 110433Algemene Plaatselijke Verordening Krimpen aan den IJssel 2013GemwDHWgemeenteraadopenbare orde en veiligheid2013-11-14De tekst in dit document is vrij van auteursrecht en
databankrecht2016-08-122018-04-27nieuwe regeling.Deze regeling is opnieuw bekendgemaakt op 11 augustus 2016.Deze regeling vervangt de Algemene plaatselijke verordening Krimpen aan den IJssel 2006.Algemene Plaatselijke Verordening Krimpen aan den IJssel 2013De raad van de gemeente Krimpen aan den IJssel;Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 20 augustus 2013; Gelet op het bepaalde in de Gemeentewet en de Drank- en Horecawet; besluit:vast te stellen de volgende Algemene Plaatselijke Verordening Krimpen aan den IJssel 2013,
onder gelijktijdige intrekking van de Algemene Plaatselijke Verordening
2006. 1Algemene bepalingen1.1BegripsomschrijvingenIn deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
weg:
de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b,
van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduideparkeerterreinen;
de – al dan niet met enige beperking – voor het publiek toegankelijke
pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en
andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;
de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken,
gangen, passages en galerijen, die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik
zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;
andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare
stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen
gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk
recht bevoegd is, zijn afgesloten;
openbaar water: alle wateren die – al dan niet met enige beperking –
voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn;
openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare
manifestaties daaronder wordt verstaan;
bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld
op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;
rechthebbende: eenieder die over enige zaak enige zeggenschap
heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;
voertuigen: alle voertuigen, als bedoeld in artikel 1, onder a en
onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering
van:
treinen en trams;
kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen;
vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan
drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten;
woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd
of tot woning bestemd;
bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening 2003 daaronder
wordt verstaan;
gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet
daaronder wordt verstaan;
handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten,
waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;
het college: burgemeester en wethouders;
bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste
lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
wijkverbod: een door de burgemeester gegeven bevel om zich
gedurende de in het verbod aangegeven periode niet op te houden
in het aangegeven gebied.
1.2Beslistermijn
Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning
of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht
weken verdagen.
In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist
wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel
2.1.5.1, zesde lid, artikel 2.1.5.2 of artikel 4.3.2.
1.3Indiening aanvraag
Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend
minder dan vijf weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of
ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te
behandelen.
Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of
ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten
hoogste twaalf weken.
1.4Voorschriften en beperkingen1.Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing
kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en
beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in
verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.2 Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing
is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen
na te komen.1.5Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffingDe vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens
deze verordening anders is bepaald.1.6Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffingDe vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige
gegevens zijn verstrekt;
indien op grond van een verandering van de omstandigheden of
inzichten opgetreden
na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen
datintrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen
terbescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;c.indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en
beperkingenniet zijn of worden nagekomen;d.indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt
binnen eendaarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn,
binnen eenredelijke termijn;e.indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.1.7TermijnenDe vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de
vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning
of ontheffing zich daartegen verzet. 2Openbare orde1Orde en veiligheid op de weg1Bestrijding van ongeregeldheden2.1.1.1Samenscholing en ongeregeldheden1.Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing,
onnodig op tedringen, te vechten of door uitdagend gedrag aanleiding te geven
tot wanordelijkheden.2.Eenieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval waardoor
er wanordelijkhedenontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van
publiek aanleiding gevendegebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te
ontstaan, dan welzich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is
verplicht op een daartoestrekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te
vervolgen of zich in dedoor hem aangewezen richting te verwijderen.
Het is verboden zich te begeven of te bevinden op
openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde
bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid
of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het
derde lid gestelde verbod.
Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor
betogingen, vergaderingen en
godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld
in de Wetopenbare manifestaties.2Optochten en betoging2.1.2.1Optochten (vervallen)2.1.2.2Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen1.Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een
betoging te houden,moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 4
weken voordatde betoging zal worden gehouden, schriftelijk kennis geven aan
de burgemeester,met inachtneming van wat in artikel 2.1.2.4, eerste lid,
hierover is bepaald.2.Onder openbare plaats wordt verstaan: een plaats als bedoeld
in artikel 1, eerste lid,juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties.2.1.2.3Afwijking termijnDe burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel
2.1.2.2, eerste lid,genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in
behandeling nemen.2.1.2.4Te verstrekken gegevens
De kennisgeving bevat:
naam en adres van degene die de betoging
houdt;
het doel van de betoging;
de datum waarop de betoging wordt gehouden en
het tijdstip van aanvang en
van beëindiging;d.de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats
vanbeëindiging;
voor zover van toepassing, de wijze van
samenstelling;
maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen
om een regelmatig
verloop te bevorderen.2.Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs
waarin het tijdstip vande kennisgeving is vermeld.3Verspreiden van gedrukte stukken2.1.3.1Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte
stukken ofafbeeldingen1.Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel
afbeeldingen onder publiekte verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of
bekend te maken opof aan door het college aangewezen wegen of gedeelten
daarvan.
Het college kan de werking van het verbod beperken tot
bepaalde dagen en uren.
Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden
of het aan huis bezorgen
van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.4.Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid
gestelde verbod.4Vertoningen e.d. op de weg2.1.4.1Feest, muziek en wedstrijd e.d. (vervallen)2.1.4.2Dienstverlening (vervallen)2.1.4.3Straatartiest1.Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest,
straatfotograaf, tekenaar,filmoperateur of gids op te treden op of aan door de
burgemeester aangewezenwegen of gedeelten daarvan.2.De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot
bepaalde dagen enuren.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het
verbod.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene
wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig
beschikken) van toepassing.
5Bruikbaarheid van de weg2.1.5.1Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg1.Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of
een weggedeelteanders te gebruiken dan overeenkomstig de bestemming
daarvan.
Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing
op:
vlaggen, wimpels en vlaggenstokken indien ze
geen gevaar of hinder kunnen
opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële
doeleindenworden gebruikt;b.zonneschermen, mits ze zijn aangebracht boven het voor
voetgangersbestemde gedeelte van de weg en mits:-geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte
bevindt;en-geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat,
zich opminder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde
gedeeltevan de weg bevindt;
geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande
gevel reikt;
de voorwerpen of stoffen, die
noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg
gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits
degene die dewerkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat
onmiddellijk nahet beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de
voorwerpen ofstoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd
is;
voertuigen;
voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens
worden geopenbaard;
evenementen als bedoeld in artikel 2.2.1;
terrassen als bedoeld in artikel 2.3.1.2, vijfde
lid;
standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3.
Het is verboden op, aan, over of boven de weg
voorwerpen of stoffen waarop
gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te
brengen of tehebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie
of plaats vanbevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor
de bruikbaarheidvan de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan,
danwel een belemmeringvormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.4.Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder
weg verstaan wat artikel1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden
geweigerd:
indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan
de weg, gevaar oplevert
voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig
gebruikdaarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig
beheer enonderhoud van de weg;b.indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in
verband met deomgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;c.in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor
gebruikersvan de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen
voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover
dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2,
eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in
het daarin geregelde onderwerp
wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de
WegenverordeningZuid-Holland.8.De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet
voor zover in het daaringeregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de
Wegenverkeerswet.
De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt
niet voor bouwwerken.
De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt
niet voor zover in het geregelde
onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.2.1.5.2(Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en
veranderen van een weg
Het is verboden zonder of in afwijking van een
vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan
op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard
of breedte van de wegverharding te veranderen of
anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg
van een weg.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg
verstaan wat artikel 1 van de
Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle
niet-openbareontsluitingswegen van gebouwen.
De vergunning wordt verleend
als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag,
indien de activiteiten zijn verboden bij een
bestemmingsplan, beheersverordening,
exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;
oor het college in de overige gevallen.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor
zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien
door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer
rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, het Provinciaal
wegenreglement, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde
Telecommunicatieverordening. 5.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het
leggen, omleggen,vernieuwen, herstellen en verwijderen van kabels en buizen met
toebehoren in wegendoor een bedrijf dat zich in het kader van de openbare
voorzieningen bezighoudt metde levering van gas, elektriciteit, water en warmte.6.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beschikken)
van toepassing.2.1.5.3Maken, veranderen van een uitweg
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd
gezag:
een uitweg te maken naar de weg;
van de weg gebruik te maken voor het hebben van een
uitweg;
verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de
weg.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg
verstaan wat artikel 1 van de
Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt
geweigerd
indien door het maken of veranderen van een uitweg het
verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht
het maken of veranderen van een uitweg zonder noodzaak
ten koste gaat van
een openbare parkeerplaats;
indien door het maken of veranderen van een
uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze
wordt aangetast;
indien er sprake is van een uitweg van een
perceel dat al door een andere uitweg wordt
ontsloten, en de aanleg van de tweede uitweg ten
koste gaat van een openbare parkeerplaats of het
openbaar groen
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover in
het daarin geregelde onderwerp
wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de
Waterschapskeur ofde Wegenverordening Zuid-Holland.6Veiligheid op de weg2.1.6.1Veroorzaken van gladheid (vervallen)2.1.6.2Winkelwagentjes1.De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter
beschikking stelt, mede tenbehoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is
verplicht ze te voorzienvan de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken en de
in de omgevingvan dat bedrijf door het publiek op of langs de weg
achtergelaten winkelwagentjesterstond te verwijderen of te doen verwijderen.2.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het
daarin geregelde onderwerpwordt voorzien door de Wet milieubeheer.2.1.6.3Hinderlijke beplanting of voorwerpHet is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te
hebben op zodanige wijzedat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of
daaraan op andere wijze hinderof gevaar oplevert.2.1.6.4Openen straatkolken e.d.Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een
straatkolk, rioolput, brandkraanof enigerlei andere afsluiting die behoort tot een openbare
nutsvoorziening, te openen,onzichtbaar te maken of af te dekken.2.1.6.5Kelderingangen e.d. (vervallen)2.1.6.6Rookverbod in bossen en natuurterreinen1.Het is verboden te roken in bossen, op heide- of veengronden
dan wel induingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan
gedurende de door hetcollege aangewezen periode.2.Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden dan wel in
duingebieden ofbinnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de
open lucht betreft,brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen
of te laten liggen.3.Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet
voor zover in het daaringeregelde onderwerp wordt voorzien door het bepaalde in artikel
429, aanhef enonder 3º, van het Wetboek van Strafrecht.4.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor
zover het roken plaatsvindtin gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.2.1.6.7Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp1.Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of
(brom)fietsers bestemdedeel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad,
puntdraad of anderescherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan
2,2 meter bovendat gedeelte van de weg.2.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor
prikkeldraad, schrikdraad,puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand
dan 0,25 m uit deuiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van
een afscheiding zijnaangebracht.3.Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan
wat artikel 1 van deWegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.4.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het
daarin geregelde onderwerpwordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.2.1.6.8Vallende voorwerpenHet is verboden aan een weg of enig deel van een bouwwerk een
voorwerp te hebben datniet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.2.1.6.9Voorzieningen voor verkeer en verlichting1.De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat
op of aan datbouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het
college,voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar
verkeer of deopenbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd
of verwijderd.2.Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld
in het eerste lid zijnbesluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen
van een voorwerp,bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.3.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het
daarin geregelde onderwerpwordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet,
of deBelemmeringenwet Privaatrecht.2.1.6.10Objecten onder hoogspanningslijn1.Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan
weerszijden van voorstroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse
hoogspanningslijnenvoorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn
aan te merken alsbouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.2.Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod
ontheffing verlenen indien deelektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat
toelaat.3.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten
die deel uitmaken van dehoogspanningslijn.2.1.6.11Veiligheid op het ijs
Het is verboden:
voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te
beschadigen, te verontreinigen, te
versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te
belemmeren of ingevaar te brengen;b.bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid
geplaatst op deonder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te
beschadigen ofop enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te
belemmeren.2.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het
daarin geregelde onderwerpwordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de
Vaarwegenverordening Zuid-Holland.2Toezicht op evenementen2.2.1Begripsomschrijving1.In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek
toegankelijkeverrichting van vermaak, met uitzondering van:
bioscoopvoorstellingen;
markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van
de Gemeentewet
en artikel 5.2.4 van deze verordening;
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet
gelegenheid geven
tot dansen;e.betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet
openbaremanifestaties;f.activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.2.1, 2.1.4.1, 2.1.4.2,
2.1.4.3 en 2.3.3.1van deze verordening.2.Onder evenement wordt mede verstaan: een herdenkingsplechtigheid,
een optocht, niet zijnde een betoging zoals bedoeld in artikel
2.1.2.2 van dezeverordening, op de weg, een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd
op of aan de weg. 2.2.2Evenement1.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een
evenement teorganiseren.
De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:
de openbare orde;
het voorkomen of beperken van overlast;
de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of
goederen;
de zedelijkheid of gezondheid.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig
beschikken) niet van toepassing.
2.2.2aMeldingsplichtige evenementen
Geen vergunning is vereist voor een evenement, indien:
Het aantal aanwezigen niet meer dan 50 personen
bedraagt;
b De activiteit op een werkdag of een zaterdag plaatsvindt tussen
10.00 uur en 24.00 uur of op een zon- of feestdag tussen 13.00 uur
en 23.00 uur;
Er geen muziek ten gehore wordt gebracht op een
werkdag of een zaterdag vóór 10.00 uur en na 23.00
uur en op een zon- of feestdag vóór 13.00 uur en na
22.00 uur;
De activiteit geen overmatige geluidshinder
veroorzaakt;
De activiteit geen gebruiksmelding op grond van het
Besluit Brandveilig gebruik bouwwerken
(Gebruiksbesluit) vereist met uitzondering van die
gevallen waarbij de aanvrager ten tijde van de
melding al beschikt over een gebruiksvergunning op
grond waarvan het evenement kan plaatsvinden;
De activiteit geen of zeer geringe beperking van het
gebruik van de openbare weg veroorzaakt en het niet
noodzakelijk is om verkeersmaatregelen te treffen en
de activiteit geen belemmering vormt voor het
verkeer en de hulpdiensten;
Er slechts kleine objecten worden geplaatst, met een
oppervlakte van minder dan 10 m2 per object;
De activiteit niet bedrijfsmatig is en om niet wordt
georganiseerd;
De activiteit plaatsvindt onder verantwoordelijkheid
van één organisator;
Omwonenden vooraf worden geïnformeerd over de
activiteit. In de kennisgeving moeten de
activiteiten, de begin- en eindtijd en een
telefoonnummer van een contactpersoon worden
vermeld;
De straat of buurt schoon na afloop van de
activiteit schoon wordt opgeleverd.
De organisator dient de activiteit tenminste 10 werkdagen,
voorafgaand aan het evenement, te melden aan de burgemeester.
De burgemeester kan na ontvangst van de melding besluiten
een klein evenement te verbieden, indien er aanleiding is te
vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare
veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar
komt.
2.2.3OrdeverstoringHet is verboden bij een evenement de orde te verstoren.3Toezicht op openbare inrichtingen1Toezicht op openbare inrichtingen2.3.1.1Begripsomschrijvingen1.Onder openbare inrichting wordt verstaan, een inrichting als
bedoeld in artikel 1, eerstelid , van de Drank- en Horecawet waarin het horecabedrijf wordt
uitgeoefend, zomede de daarbij behorende terrassen
Onder openbare inrichting wordt voorts verstaan, de voor
publiek openstaande lokaliteiten, open plaatsen, tuinen
of gedeelten daarvan, zomede de daarbij behorende
terrassen en de daarmee gemeenschap hebbende vertrekken
die niet uitsluitend als winkel of woning worden
gebruikt, alsmede de niet voor publiek toegankelijke
lokaliteiten welke voor het publiek op de weg bereikbaar
zijn, uitgezonderd standplaatsen als bedoeld in artikel
5.2.3, voor zover daar regelmatig of op gezette
tijden:
gelegenheid wordt gegeven anders dan om niet enigerlei
eet- of drinkwaar te verkrijgen, af te halen of te
verbruiken;
amusement of ontspanning wordt aangeboden, met
uitzondering van een speelautomatenhal, of
voorstellingen of vertoningen van porno-erotische aard
worden gegeven dan wel door middel van automaten
dergelijke voorstellingen of vertoningen kunnen worden
gegeven.
Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de
besloten ruimte van de
inrichting liggend deel van de openbare inrichting waar sta- of
zitgelegenheid kan wordengeboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden
geschonken of spijzenvoor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.4.Onder exploitant wordt in deze paragraaf verstaan: degene die
een openbare inrichtingexploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2 of
2.3.1.3.
Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:
de gezinsleden van de exploitant, alsmede zijn elders
wonende bloed- en
aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en
met de derdegraad;b.de personen die voorkomen in het register als bedoeld in
artikel 438 van hetWetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438,
derde lid,van het Wetboek van Strafrecht;c.de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens
dringende redenennoodzakelijk is.2.3.1.2Exploitatievergunning openbare inrichting1.Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder
vergunning van deburgemeester.
De burgemeester weigert of trekt de vergunning in
indien:
de vestiging of de exploitatie van de openbare
inrichting in strijd is met een geldend
bestemmingsplan of met een stadsvernieuwingsplan
of een leefmilieuverordening in de zin van de Wet
op de stads- en dorpsvernieuwing.
de exploitant of beheerder van de inrichting
onder curatele staat,
de exploitant of beheerder van de inrichting is
ontzet uit de ouderlijke macht of voogdij,
de exploitant of beheerder van de inrichting
niet de leeftijd van eenentwintig jaar heeft
bereikt,
de exploitant of beheerder van de inrichting in
enig opzicht van slecht levensgedrag is.
De burgemeester kan de vergunning geheel of gedeeltelijk
weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of
gedeeltelijk intrekken, of wijzigen, indien:
naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het
woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting
door de aanwezigheid van de inrichting nadelig wordt
beïnvloed,
aannemelijk is dat de exploitant of beheerder betrokken
is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij
activiteiten in of vanuit de inrichting, die gevaar
kunnen veroorzaken voor de openbare orde of een
bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de
omgeving van de inrichting,
de exploitant of beheerder strafbare feiten pleegt in de
inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn
inrichting strafbare feiten worden gepleegd,
de exploitant of beheerder zich schuldig maakt aan
discriminatie naar ras, geslacht of seksuele geaardheid,
zich in of vanuit de inrichting anderszins feiten hebben
voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven
van de inrichting gevaar kan veroorzaken voor de
openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of
leefklimaat in de omgeving van de inrichting,
er sprake is van een gewijzigde exploitatie of een
wijziging van exploitant waarvoor geen nieuwe vergunning
is aangevraagd, of
er aanwijzingen zijn dat in de inrichting personen
werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of
krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de
Vreemdelingenwet 2000 bepaalde,
indien blijkt dat de vergunning als gevolg van onjuiste
of onvolledige gegevens en bescheiden is verleend;
indien de exploitant of beheerder van de inrichting de
bepalingen in deze paragraaf, dan wel de voorschriften
behorende bij de vergunning, overtreedt.
Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde
weigeringsgrond houdt de
burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk,
waarin hethorecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de
openbare inrichting, despanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of
bloot zal komen testaan door de exploitatie van de openbare inrichting en de wijze
van bedrijfsvoering door de exploitant of beheerder van de
inrichting in deze of andere openbare inrichtingen. 5.In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.5.1 beslist de
burgemeester in geval vaneen vergunningaanvraag die ook betrekking heeft op een of meer
bij de openbare inrichting behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden over
deingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.6.Onverminderd het gestelde in het derde en vierde lid kan de
burgemeester de in hetvijfde lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van
een of meer bij de openbare inrichting horende terrassen
weigeren:a.indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel
gevaaroplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig
en veiliggebruik daarvan;b.indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het
doelmatig beheer enonderhoud van de weg.
indien het gebruik afbreuk doet aan andere publieke
functies van de openbare ruimte, inclusief de
bescherming van het uiterlijk aanzien daarvan
Het bepaalde in het vijfde en zesde lid geldt niet voor
zover in het daarin geregelde
onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer
rijkswaterstaatwerken of deWegenverordening Zuid-Holland.8.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beschikken)
niet van toepassing.2.3.1.2aEisen houder van een horecabedrijf (vervallen)2.3.1.2b Aanwezigheid van en toezicht door de exploitant van de
openbare inrichting
Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers
geopend te hebben, zonder dat de exploitant van de
openbare inrichting aanwezig is.
De exploitant van een openbare inrichting is verplicht
er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting geen
strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval
de feiten
genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen zeden), XX
(mishandeling), XXII (diefstal)en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van
Strafrecht, in deOpiumwet en in de Wet wapens en munitie.2.3.1.2c Vergunningaanvraag1.De burgemeester stelt nadere regels vast omtrent de gegevens
en bescheiden die bijde vergunningaanvraag moeten worden overgelegd.
Per openbare inrichting wordt niet meer dan één aanvraag
tegelijk in behandeling genomen.
De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de
exploitant van de openbare inrichting en op naam gezet
van de exploitant van de openbare inrichting; de
vergunning is niet overdraagbaar.
2.3.1.2d BeslistermijnIn afwijking van het bepaalde in artikel 1.2 beslist de
burgemeester binnen twaalf weken nade datum waarop hij de aanvraag met de bijbehorende gegevens en
bescheiden heeftontvangen. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste twaalf
weken worden verdaagd.2.3.1.2e Geldigheidsduur exploitatievergunning1.Een door de burgemeester verleende vergunning als bedoeld in
artikel 2.3.1.2, eerste lid, heeft een geldigheidsduur van
drie jaren.2.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en
het woon- en leefklimaat voor bepaalde categorieën van
horecabedrijven een andere geldigheidsduur vaststellen.2.3.1.2f Beëindiging van de exploitatie1.De vergunning vervalt zodra de exploitant de exploitatie van
de openbare inrichting feitelijkheeft beëindigd.2.Uiterlijk binnen een week na de feitelijke beëindiging van de
exploitatie, geeft dehouder daarvan schriftelijk kennis aan de burgemeester.2.3.1.2g Wijziging exploitatieDe exploitatie kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe
exploitant, indien deburgemeester heeft besloten een nieuwe vergunning te
verlenen.2.3.1.2h Verplichting tot aanwezigheid van de
exploitatievergunning in de openbare inrichtingDe exploitant van een openbare inrichting is verplicht:a.de exploitatievergunning of een afschrift daarvan, in de
openbare inrichting aanwezig tehebben;b.de vergunning op eerste vordering ter inzage af te geven aan
een toezichthouder.2.3.1.2.i Handel in openbare inrichtingen
In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de
handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene
maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste
lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De exploitant van de openbare inrichting laat niet toe
dat een handelaar of een voor hem
handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft,
verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.2.3.1.3Opheffing vergunningplicht1.De burgemeester kan bepalen dat het gestelde in artikel
2.3.1.2 niet geldt voor een ofmeer in dat besluit aangeduide soorten openbare inrichtingen in
de gehele gemeente danwel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de
gemeente.2.De exploitatie van een openbare inrichting waarop een besluit
als bedoeld in het eerste lidvan toepassing is, moet zodanig geschieden dat daardoor de woon-
en leefsituatie inde omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde niet
op ontoelaatbare wijzenadelig worden beïnvloed.2.3.1.4Sluitingstijden1.Het is de houder van een openbare inrichting verboden dit voor
bezoekers geopend tehebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten
verblijven:op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 07.00 uur, en
op zaterdag enzondag tussen 02.00 uur en 07.00 uur.2.De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift
anderesluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke openbare
inrichting of een daartoe behorendterras.3.Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover
in het daarin geregeldeonderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde
voorschriften.2.3.1.5Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting1.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde,
veiligheid, zedelijkheid ofgezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner
beoordeling, vooreen of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de
krachtens artikel 2.3.1.4 geldendesluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.2.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het
daarin geregelde onderwerpwordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.2.3.1.6Aanwezigheid in gesloten openbare inrichtingHet is bezoekers van een openbare inrichting verboden gedurende
de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2.3.1.4 of ingevolge
een op grond van artikel 2.3.1.5 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.2.3.1.7OrdeverstoringHet is verboden in een openbare inrichting de orde te
verstoren.2.3.1.8Het college als bevoegd bestuursorgaanIndien een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1
geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet,
treedt niet de burgemeester, maar het college op als bevoegd
bestuursorgaan ten behoeve van artikel 2.3.1.2 tot en met
2.3.1.5.2Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van
nachtverblijf2.3.2.1BegripsomschrijvingenIn deze paragraaf wordt verstaan onder:1.inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de
uitoefening van beroep ofbedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of
gelegenheid tot kamperenwordt verschaft;2.houder: degene die een inrichting exploiteert dan wel daarin
de feitelijke leiding heeft.2.3.2.2Kennisgeving exploitatieDegene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het
houden van een inrichtingstaakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan
schriftelijk kennis te geven aan deburgemeester.2.3.2.3Nachtregister (vervallen) 2.3.2.4Verschaffing gegevens nachtregisterDegene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de
kampeerder is verplichtonverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar
waarheid zijn of haar naam,adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking,
dag van aankomst, alsmedede dag van vertrek te verstrekken.3Toezicht op speelgelegenheden2.3.3.1Speelgelegenheden1.Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het
publiek toegankelijkegelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze
bedrijfsmatig is demogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld
of in geldinwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.2.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een
speelgelegenheid teexploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van
toepassing op:a.speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste
lid, onder b,van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;b.speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de
Kamer vanKoophandel bevoegd is vergunning te verlenen;c.speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het
kleinekansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen
te beoefenen,of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de
Wet op dekansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a,
van de Wet opde kansspelen te verrichten.
De burgemeester weigert de vergunning:
indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de
woon- en
leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de
openbare orde opontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie
van despeelgelegenheid;b.indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is
met een geldendbestemmingsplan.4.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beschikken)
niet van toepassing.2.3.3.2Speelautomaten
In dit artikel wordt verstaan onder:
Wet: de Wet op de kansspelen;
speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder
a, van de Wet;
kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30,
onder c, van de Wet;
hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in
artikel 30, onder d, van de
Wet;e.laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel
30, onder e, van deWet.2.In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten
toegestaan, waarvanmaximaal twee kansspelautomaten.3.In laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten
toegestaan, met dienverstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn
toegestaan.4Maatregelen tegen overlast en baldadigheid2.4.1Betreden gesloten woning of lokaal1.Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet
gesloten woning,een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of
dat lokaal behorenderf te betreden.2.Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten
voor publiektoegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.3.Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de
woning of hetlokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.4.De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid
bedoelde verbodenontheffing te verlenen.2.4.2Plakken en kladden1.Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat
vanaf de wegzichtbaar is te bekrassen of te bekladden.2.Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de
rechthebbende op de weg ofop dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar
is:a.een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan
te plakken,te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen
aanbrengen;b.met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding,
letter, cijfer ofteken aan te brengen of te doen aanbrengen.3.Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing
indien gehandeld wordtkrachtens wettelijk voorschrift.4.Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van
meningsuitingenen bekendmakingen.5.Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te
gebruiken voor hetaanbrengen van handelsreclame.6.Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van
meningsuitingen enbekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van
demeningsuitingen en bekendmakingen.7.De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke
toestemming is verplicht dieaan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter
inzage af tegeven.2.4.3Vervoer plakgereedschap e.d.1.Het is verboden tussen 22.00 en 06.00 uur op de weg of openbaar
water te vervoerenof bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer,
kleur- of verfstof ofverfgereedschap.2.Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen
of gereedschappenniet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als
verboden in artikel 2.4.2.2.4.4Vervoer inbrekerswerktuigen1.Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te
vervoeren of bij zich te hebben.2.Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen
niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de
toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig
sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van
braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te
voorkomen.2.4.4aVerbod op het vervoeren van geprepareerde voorwerpen1.Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels te
vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk
toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te
vergemakkelijken.2.Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing
indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het in dat lid
bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde
handelingen.2.4.4bMosquito op openbare plaatsen1.De burgemeester kan besluiten tot plaatsing van een apparaat, dat
een hoge zoemtoonvoortbrengt die alleen jongeren tot circa 26 jaar kunnen horen, op
een door hem aangewezen openbare plaats waar structurele overlast
door jongeren wordt veroorzaakt, voor een periode van zes maanden,
inden dit in het belang van het handhaven van de openbare orde en het woon- en leefklimaat noodzakelijk is. 2.Na het verstrijken van de in het eerste lid bepaalde termijn wordt
de Mosquitoverwijderd. Verlenging van de termijn is slechts dan mogelijk indien
uit een evaluatie nadrukkelijk blijkt dat de inzet van de Mosquito
gelet op de handhaving van de openbare orde en het woon- en leefklimaat noodzakelijk is. 3.De aanwezigheid van het apparaat als bedoeld in het eerste lid is
op duidelijke wijzekenbaar voor een ieder die de desbetreffende openbare plaats
betreedt. 2.4.5Betreden van plantsoenen e.d.1.Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te
bevinden in of op bijde gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen,
plantsoenen,groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of
paden.2.Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod.2.4.6Rijden over bermen e.d.1.Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van
rubberbanden te rijden overde berm, de glooiing of de zijkant van een weg.2.Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing
indien dat rijden door deomstandigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.3.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover
in het daaringeregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer
rijkswaterstaatswerken ofde Wegenverordening Zuid-Holland.2.4.7Hinderlijk gedrag op of aan de weg
Het is verboden:
op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een
beeld, monument,
overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig,
hekheining ofandere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd
straatmeubilair;b.zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers
ofbewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of
hinderwordt veroorzaakt.2.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het
daarin geregeldeonderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het
Wetboek vanStrafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.2.4.8Hinderlijk drankgebruik1.Het is verboden op of aan de weg alcoholhoudende drank te
gebruiken indien ditgepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het
woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins overlast
veroorzaken.
Het is verboden op de weg, die deel uitmaakt van een door
het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te
gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met
alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor
een terras dat deel uitmaakt van een inrichting als bedoeld
in artikel 1 van de
Drank – en Horecawet;b.De plaats, niet zijnde een inrichting als bedoeld onder a,
waarvoor een ontheffinggeldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet2.4.9Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen
Het is verboden:
zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te
houden;
zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een
drempel van een
gebouw te zitten of te liggen.2.Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van
flatgebouwen,appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van
gebouwen die voorpubliek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te
bevinden in een voorgemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo’n gebouw.2.4.10Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke
ruimtenHet is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen
hinderlijke wijze op te houdenin of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel,
wachtlokaal voor eenopenbaarvervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere
soortgelijke, voor hetpubliek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te
bezigen voor een anderdoel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.2.4.11Neerzetten van fietsen e.d.Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te
plaatsen of te laten staantegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw
dan wel in de ingangvan een portiek indien:a.dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de
gebruiker van dat gebouw ofdat portiek;b.daardoor die ingang versperd wordt.2.4.12Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein
e.d.Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen
uren en plaatsenzich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college
of de burgemeesteraangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst
of plechtigheidgehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de
bezoekers van hetterrein.2.4.13Bespieden van personen1.Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een
gebouw,woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze
persoondan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip
bevindendepersoon, te bespieden.2.Het is verboden door middel van een verrekijker een zich in een
gebouw, woonwagenof woonschip bevindende persoon te bespieden.2.4.14Bewakingsapparatuur (vervallen)2.4.15Nodeloos alarmeren (vervallen)2.4.16Alarminstallaties(vervallen) 2.4.17Loslopende honden1.Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te
laten verblijven of telaten lopen:a.op de weg, zoals bedoeld in artikel 1.1, onder a, sub 1, zonder
dat die hond `aangelijnd is;b.op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig
ingerichtekinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het
collegeaangewezen plaats;c.op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een
anderidentificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet
kennen.2.Het verbod geldt niet voor zover de eigenaar of houder van een
hond zich vanwegezijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als
zodanigaantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van
een hond dezeaantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.2.4.18Verontreiniging door honden1.De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen
dat die hond zichniet van uitwerpselen ontdoet:a.op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd voor
hetverkeer van voetgangers;b.op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig
ingerichtekinderspeelplaats, zandbak of speelweide;
op een andere door het college aangewezen plaats.
De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste
lid gestelde gebod wordt
opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor
draagt dat deuitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.2.4.19Gevaarlijke honden
Indien het college een hond in verband met zijn gedrag
gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder
van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en
muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft op een
openbare plaats of op het terrein van een ander.
Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder
verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met
een lengte, gemeten van de hand tot de halsband, van ten
hoogste 1,50 meter
Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder
verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf
die:
vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van
beide stoffen;
door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals
is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van een mens
niet mogelijk is; en
zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de
afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de
bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf
aanwezig zijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.4.17. eerste lid
onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid
voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op
aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van
een microchip die met een chipreader afleesbaar is.
2.4.20Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het is verboden op door het college ter voorkoming of
opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid
aangewezen plaatsen, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide
dieren:
aanwezig te hebben; dan wel
aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door
hen ter
voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare
gezondheidgestelde regels; dan welc.aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is
aangegevenof mede is aangegeven; dan wel
te voeren
Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen
plaats een daarbij
aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan
wel aanwezigte hebben anders dan met inachtneming van de door het college
gestelde regels, danwel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het college is
aangegeven.3.Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen
binnen eenkrachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente
ontheffing verlenenvan het in het tweede lid gestelde verbod.4.Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet
milieubeheer van toepassing is.2.4.21Wilde dieren(Vervallen)2.4.22Loslopend veeDe rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend
weiland of terrein datniet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is
verplicht ervoor tezorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg
niet kan bereiken.2.4.23Duiven1.De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die
duiven niet kunnenuitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te
bepalen tijdvak datligt tussen 1 maart en 1 juli.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste
lid gesteld gebod.
Het in het eerste lid gestelde geldt niet voor zover in het
daarin geregelde onderwerp
wordt voorzien door de Provinciale ophokverordening.2.4.24Bijen
Het is verboden bijen te houden:
binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere
gebouwen waar
overdag mensen verblijven;
binnen een afstand van 30 meter van de weg.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op
een afstand van ten hoogste
zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht
van twee meterhoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit - en
invliegen van de bijente voorkomen.3.Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt
niet voor zover debijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld
in dat lid.4.Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt
niet voor zover in hetdaarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening
Zuid-Holland.5.Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod
ontheffing verlenen.2.4.25Hinder door dierenDegene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor
een omwonende ofoverigens voor de omgeving hinder ontstaat.2.4.26Hinder door bromfietsen e.d.Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig
te gedragen, datdaardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving hinder
ontstaat.2.4.27Hinder door vrachtauto’s1.Het is verboden een vrachtauto als bedoeld in artikel 1, onder a,
van het Reglementverkeersregels en verkeerstekens op zodanige wijze te beladen of te
lossen datdaardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving
(geluid)hinder wordtveroorzaakt.2.Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing
verlenen.2.4.28Carbidschieten1.Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen
calciumcetylide(carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen op
explosievewijze te ontbranden.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod
ontheffing verlenen.
Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt
voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de
Wetmilieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het
Wetboek vanStrafrecht.2.4.29BedelarijHet is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de
weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om
geld of andere zaken.5Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen2.5.1BegripsomschrijvingenIn deze afdeling wordt verstaan onder:a.handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene
maatregel vanbestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van
Strafrecht;b.verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op
andere wijzeoverdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de
handelaar.2.5.2Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister1.De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte
of ongeregeldegoederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een
doorlopend en eendoor of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin
vermeldt hijonverwijld:
het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het
goed;
de datum van verkoop of overdracht van het goed;
een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor
zover dat mogelijk
is – soort, merk en nummer van het goed;
de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van
het goed;
de naam en het adres van degene die het goed heeft
verkregen.
De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze
verplichtingen.
2.5.3Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek
van StrafrechtDe handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht a.de burgemeester binnen drie dagen in kennis te stellen: 1e dat hij het beroep van handelaar uitoefent met
vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging; 2e van een verandering van de onder a, sub
1e, bedoelde adressen; 3e als hij het beroep van handelaar niet langer
uitoefent; 4e dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs
uit een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;
de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of
register ter inzage geven;
aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben
waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk
zichtbaar zijn;
een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie
dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed
verkregen is.
2.5.4Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
(vervallen)2.5.5Handel in horecabedrijven (vervallen)6Vuurwerk2.6.1BegripsomschrijvingenIn deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende
nieuwe regelsmet betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk
(Vuurwerkbesluit) vantoepassing is.2.6.2Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens
deverkoopdagen1.Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf
consumentenvuurwerkter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen
aanwezigte houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente
waar het bedrijfis of zal worden gevestigd.2.Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd
in het belang vande openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van
overlast.2.6.2.Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens
deVerkoopdagen
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of
nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen
dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden
zonder een vergunning van het college
Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend
voor de duur van een jaar.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan het college de
vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, voor onbepaalde
tijd geheel of gedeeltelijk intrekken, tijdelijk opschorten
of wijzigen indien:
in of vanuit het vuurwerkverkooppunt zich een feit voordoet
of zich feiten hebben voorgedaan waardoor de openbare orde
en veiligheid of het woon- en leefklimaat in de omgeving van
het vuurwerkverkooppunt nadelig zal worden beïnvloed;
de exploitant of de beheerder betrokken is bij of ernstige
nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of
strafbare feiten in of vanuit het vuurwerkverkooppunt, dan
wel toestaat of gedoogt dat in het vuurwerkverkooppunt
strafbare feiten worden gepleegd of activiteiten
plaatsvinden waarmee de openbare orde of het woon- en
leefklimaat nadelig wordt beïnvloed;
de exploitant of beheerder in enig opzicht van slechts
levensgedrag is;
de vestiging of de exploitatie van het vuurwerkverkooppunt
in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend
ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening,
een geldend voorbereidingsbesluit of de Wet
milieubeheer;
de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat
kan veroorzaken;
geen melding is gedaan op grond van het Vuurwerkbesluit
De vergunningaanvraag wordt ingediend door de exploitant van
de inrichting
De vergunning is in de inrichting aanwezig
De vergunning vervalt:
indien de beslissing op een aanvraag om een nieuwe
vergunning van kracht is geworden;
zodra de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk is
beëindigd.
2.6.3Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de
jaarwisseling1.Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het
college in hetbelang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen
plaats.2.Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een
voor publiektoegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of
overlast kanveroorzaken.3.De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor
zover in het daaringeregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder
1, van hetWetboek van Strafrecht.4.Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid
gestelde verbod.(wordt geschrapt) 7Drugsoverlast2.7.1Drugshandel op straatOnverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan
de weg post te vattenof zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of
op een voertuig tebevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het
kennelijke doel om middelenals bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende
waar, al dan niet tegenbetaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij
behulpzaam te zijn of daarin tebemiddelen.2.7.2Verzamelingen van personen in verband met drugs1.Het is verboden op of aan wegen, die door de burgemeester zijn
aangewezen indiende openbare orde dat in verband met het openlijke gebruik van en/of
de handel inmiddelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, naar
zijn oordeelnoodzakelijk maakt, aan een verzameling van meer dan vier personen
deel te nemen.2.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet als de
verzameling personen geenverband houdt met het openlijk gebruik van en/of de handel in
middelen als bedoeldin de artikel 2 en 3 van de Opiumwet.3.Een ieder, die zich bevindt in een verzameling van personen als in
het eerste lidbedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een
ambtenaar van politiezijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te
verwijderen.2.7.3Openlijk drugsgebruik (vervallen) 2.7.4Weggooien van spuiten e.d.Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals
naalden, reservoirs, zuigersen dergelijke of daarop gelijkende voorwerpen op of aan de openbare
weg dan wel inafvalbakken achter te laten met het kennelijke doel om afstand van
het voorwerp te doen.8Bestuurlijke ophouding2.8.1Bestuurlijke ophoudingDe burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet
besluiten tot hettijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen
op een door hemaangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikelen
2.1.1.1, 2.1.2.1, 2.4.7,2.4.9, 2.4.10 en 2.6.3 groepsgewijs niet naleven.8ABijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de
Drank- en Horecawet2.8a.1BegripsbepalingIn deze afdeling wordt verstaan onder:
alcoholhoudende drank ,
paracommerciële rechtspersoon,
dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet 2.8a.2Regulering paracommerciële rechtspersonen1.Een paracommercieel rechtspersoon kan, onverminderd het bepaalde
in artikel 2.3.1.4, alcoholhoudende drank uitsluitend
verstrekken vanaf een uur voor de aanvang en tot uiterlijk een
uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in
verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon.2.Een paracommercieel rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende
drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en
bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet
rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende
rechtspersoon betrokken zijn.9Veiligheidsrisicogebieden2.9.1VeiligheidsrisicogebiedenDe burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet
bij verstoring vande openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij
ernstige vrees voor hetontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen
voor het publiekopenstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als
veiligheidsrisicogebied.10Verblijfsontzeggingen2.10.1Wijkverboden1.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en
veiligheid, het voorkomen of beperken van overlast, het
voorkomen of beperken van aantastingen van het woon-of
leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de
gezondheid of de zedelijkheid aan degene die strafbare feiten of
de openbare orde verstorende handelingen verricht een verbod
opleggen om zich te bevinden in het in dat verbod aangewezen
gebied gedurende een in het verbod neergelegde periode.2.Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de
burgemeester aan degenen aan wie eerder een wijkverbod als
bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie
wordt geconstateerd dat hij opnieuw strafbare feiten of de
openbare orde verstorende handelingen verricht, een verbod
opleggen om zich gedurende een in dat wijkverbod genoemd tijdvak
van ten hoogste dertig dagen ten bevinden in het in het verbod
aangewezen gebied.3.Een wijkverbod krachtens het tweede lid kan slechts worden
opgelegd indien strafbare feite of andere de openbare orde
verstorende handelingen binnen zes maanden na het opleggen van
een eerder wijkverbod, opgelegd op basis van het eerste of
tweede lid, zijn geconstateerd.4.De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde
wijkverboden, indien dat in verband met de persoonlijke
omstandigheden noodzakelijk is.5.Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de
burgemeester opgelegd wijkverbod.2.11.1Cameratoezicht op openbare plaatsen1.De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de
Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een
bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare
plaats.2.De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste
lid eveneens ten aanzien van andere, door de raad aan te wijzen
openbare plaatsen.3Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.1Begripsomschrijvingen3.1.1BegripsomschrijvingenIn dit hoofdstuk wordt verstaan onder:a.prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot
het verrichten van seksuele handelingenmet een ander tegen vergoeding;b.prostituee: degene die zich beschikbaar stelt
tot het verrichten van seksuelehandelingen met een ander tegen vergoeding;c.seksinrichting: de voor het publiek
toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatigof in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen
worden verricht, ofvertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een
seksinrichtingworden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal,
sekstheater, eenparenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een
erotische massagesalon,al dan niet in combinatie met elkaar;d.escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep
van personen of rechtspersoon diebedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was
prostitutie aanbiedt die opeen andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;e.sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke,
besloten ruimte waarin hoofdzakelijkgoederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen
te wordenverkocht of verhuurd;f.exploitant: de natuurlijke persoon of personen
of rechtspersoon of rechtspersonen dieeen seksinrichting of escortbedrijf exploiteert en de tot
vertegenwoordiging van dierechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of
personen;g.beheerder: de natuurlijke persoon of personen
die de onmiddellijke feitelijke leidinguitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;
bezoeker: degene die aanwezig is in een
seksinrichting, met uitzondering van:
de exploitant;
de beheerder;
de prostituee;
het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;
toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel
6.2;
andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting
wegens dringende
redenen noodzakelijk is.3.1.2Bevoegd bestuursorgaanIn dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd
bestuursorgaan: het college of, voor zover
hetbetreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende
erven als bedoeld inartikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.3.1.3Nadere regelsMet het oog op de in artikel 3.3.2 genoemde belangen, kan het
college over de uitoefeningde bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.2Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en
dergelijke3.2.1Seksinrichtingen1.Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren
of te wijzigen zondervergunning van het bevoegd bestuursorgaan.
In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in
ieder geval vermeld:
de persoonsgegevens van de exploitant;
de persoonsgegevens van de beheerder;
de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf en;
de locatie van de seksinrichting of het escortbedrijf.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig
beschikken) niet van toepassing.
3.2.2Gedragseisen exploitant en beheerder
De exploitant en de beheerder:
staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de
ouderlijke macht of de voogdij;
is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en
heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant
en de beheerder niet:
met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van
Strafrecht in een
psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a
van hetWetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;b.binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot
eenonvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de
rechter inNederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint
Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een
andererechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel
totvoorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het
Wetboek vanStrafvordering is toegelaten;c.binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke
uitsprakenonherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van
€500 ofmeer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste
lid, onder avan het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens
overtredingvan:1.bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet,
deOpiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;2.de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met
249,250a, 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater
en453 van het Wetboek van Strafrecht;3.de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel
8 ofjuncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;4.de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op
dekansspelen;
de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;
de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt
gelijk gesteld:
vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel
74, tweede lid onder
a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a
van deAlgemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan
€375bedraagt;
een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke
straf.
De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid,
wordt:
bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de
datum van
beslissing op de aanvraag van de vergunning;b.bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum
van deintrekking van deze vergunning.5.De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen
exploitant ofbeheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor
ten minste eenmaand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de
vergunningbedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij
aannemelijk is dat hemterzake geen verwijt treft.3.2.3Sluitingstijden1.Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te
hebben en daarinbezoekers toe te laten of te laten verblijven:
op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 en 07.00
uur;
op zaterdag en zondag tussen 02.00 en 07.00uur.
Het bevoegd orgaan kan door middel van een voorschrift als
bedoeld in artikel 1.4
voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden
vaststellen.3.Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te
bevinden gedurendede tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede
lid, dan wel krachtensartikel 3.2.4, eerste lid, gesloten dient te zijn.4.Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet
voorzover in het daaringeregelde onderwerp wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer
gebaseerdevoorschriften.3.2.4Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke)
sluiting1.Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen
of in geval vanstrijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd
bestuursorgaan:a.tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, eerste of tweede
lid, geldendesluitingsuren vaststellen;b.van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de
gedeeltelijke ofalgehele sluiting bevelen.2.Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet
bestuursrecht,maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde
besluit openbaarbekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.3.2.5Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en
beheerder1.Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te
hebben, zonder dat deingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of
beheerder in deseksinrichting aanwezig is.2.De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe te zien
dat in deseksinrichting:a.geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de
feitengenoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX
(mishandeling), XXII(diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek
vanStrafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; enb.geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het
bij ofkrachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet
bepaalde.3.2.6Straatprostitutie1.Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op
andere wijze,passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te
lokken:
op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of
gebieden;
gedurende andere dan door het college vastgestelde
tijden.
Met het oog op de naleving van het in het eerste lid
gestelde verbod, kan door
politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een
bepaalderichting te verwijderen.3.Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen
kan doorpolitieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en
tijden bedoeld inhet eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een
bepaalde richting teverwijderen.4.De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede
lid, genoemdebelangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven
als bedoeld inhet derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn,
anders dan in eenopenbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de
tijdenbedoeld in het eerste lid.5.De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod
indien dat in verbandmet de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk
is.6.Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de
burgemeester opgelegdverbod als bedoeld in het vierde lid.3.2.7SekswinkelsHet is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een
sekswinkel teexploiteren in door het college in het belang van de openbare orde
of de woon- enleefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.3.2.8Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van
erotisch-pornografischegoederen, afbeeldingen en dergelijke1.Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of
daaropgoederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven
stukken dan welafbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te
stellen, aan tebieden of aan te brengen:a.indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeftbekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of
aanbrengendaarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar
brengt;b.anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in
hetbelang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde
regels.2.Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op
het tentoonstellen,aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen,
gedrukte ofgeschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het
openbaren vangedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de
Grondwet.3Beslissingstermijn; weigeringsgronden3.3.1Beslissingstermijn1.In afwijking van het bepaalde in artikel 1.2 neemt het bevoegd
bestuursorgaan hetbesluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.2.1,
eerste lid, binnentwaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.2.Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste
twaalf wekenverdagen.3.3.2Weigeringsgronden
De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt
geweigerd indien:
de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel
3.2.2 gestelde
eisen;b.de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het
escortbedrijf in strijdis met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan ofleefmilieuverordening;c.er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf
personenwerkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 250a van het
Wetboek vanStrafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen
of deVreemdelingenwet bepaalde.2.De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, dan wel de
aanwijzing ofvaststelling bedoeld in artikel 3.2.6, eerste lid, kan worden
geweigerd:
in het belang van de openbare orde;
in het belang van het voorkomen of beperken van
overlast;
in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting
van de woon- en
leefklimaat;
in het belang van de veiligheid van personen of
goederen;
in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;
in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;
in het belang van de arbeidsomstandigheden van de
prostituee.
4Beëindiging exploitatie; wijziging beheer3.4.1Beëindiging exploitatie1.De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.2.1 op de
vergunning vermeldeexploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het
escortbedrijf feitelijk heeftbeëindigd.2.Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie,
geeft de exploitantdaarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.3.4.2Wijziging beheer1.Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.2.1, tweede lid,
onder b, het beheer inde seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd,
geeft de exploitantdaarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer
schriftelijkkennis aan het bevoegd bestuursorgaan.2.Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder,
indien het bevoegdbestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de
verleendevergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen.
Het bepaalde inartikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige
toepassing.3.In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het
beheer wordenuitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een
aanvraag alsbedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag
is besloten.4Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor
hetuiterlijk aanzien van de gemeente1Geluid- en lichthinder4.1.1BegripsomschrijvingenIn deze afdeling wordt verstaan onder:
Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen
milieubeheer
inrichting: inrichting type A of B als bedoeld in het
Besluit
collectieve festiviteit: festiviteit of activiteit die niet
specifiek aan een of een klein aantal inrichtingen is
verbonden
incidentele festiviteit: festiviteit die gebonden is aan een
of een klein aantal inrichtingen is verbonden
onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is
versterkt.
4.1.2Aanwijzing collectieve festiviteiten1.De artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor
door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve
festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of
dagdelen2.Artikel 3.148 van het Besluit geldt niet voor door het college
per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten
gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen3.In een aanwijzing krachtens het eerste of tweede lid kan het
college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer
delen van de gemeente4.Het college kan wanneer een collectieve festiviteit
redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit onverwijld
als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid
aanwijzen.4.1.3.Kennisgeving incidentele festiviteiten1.De exploitant van een inrichting kan maximaal zes incidentele
festiviteiten per kalenderjaar houden waarbij de artikelen 2.17,
2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn mits de
exploitant op de dag waarop de festiviteit plaatsvindt, voor de
aanvang daarvan, doch uiterlijk om 22 uur het college kennis
heeft gegeven van de festiviteit.2.De exploitant van een inrichting kan maximaal zes incidentele
festiviteiten per kalenderjaar houden waarbij artikel 3.148 van
het Besluit niet van toepassing is mits de exploitant op de dag
waarop de festiviteit plaatsvindt, voor de aanvang daarvan, doch
uiterlijk om 22 uur, het college kennis heeft gegeven van de
festiviteit.3.De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer
het hiervoor vastgestelde formulier volledig en naar waarheid is
ingevuld en tijdig is ingeleverd op de plaats die op het
formulier is vermeld.4.1.4Verboden incidentele festiviteiten (vervallen)4.1.5Overige geluidhinder1.Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet
milieubeheer of het Besluit op een zodanige wijze toestellen of
geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te
verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving
geluidhinder ontstaat2.Het college kan van het verbod ontheffing verlenen3.Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt
voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet
openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale
milieuverordening4.1.6(Geluid)hinder door bromfietser e.d.Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet
milieubeheer zich met eenmotorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor
voor een omwonende ofoverigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.4.1.7(Geluid)hinder door onversterkte muziek vanuit
inrichtingenIn afwijking van artikel 2.18, eerste lid, onder f, van het Besluit
algemene regels voor inrichtingen milieubeheer wordt onversterkte
muziek tussen 23 uur en 7 uur niet buiten beschouwing gelaten bij
het geluidsniveau van een openbare inrichting. 2Bodem-, weg- en milieuverontreiniging4.2.1StraatvegenHet is verboden op een door het college ten behoeve van de
werkzaamheden van degemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig
te parkeren of enigander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide
tijdsperiode.4.2.2Natuurlijke behoefte doenHet is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn
natuurlijke behoefte te doenbuiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.4.2.3Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen
enputten buiten gebouwenSloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten
gebouwen mogen zichniet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de
veiligheid, nadeel voor degezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor
anderen.3Het bewaren van houtopstanden4.3.1Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;
hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op
de stronk
uitlopen;
dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de
houtopstand;
bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld
ingevolge
artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;e.iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma
ulmi(Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);f.iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium,
behorende tot desoorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en
Scolytuspygmaeus.2.In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met
inbegrip vanverplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of
ernstigebeschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen
hebben.4.3.2Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag
houtopstand te vellen of te doen vellen.
Het in het eerste lid gestelde verbod is slechts van
toepassing op door het college
aangewezen waardevolle, beeldbepalende bomen, alsmede op bomen die
zichbevinden in door het college aangewezen gebieden.
Het verbod geldt niet voor:
wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs
landbouwgronden,
beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of
wilgen;
vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;
fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen
als kerstbomen en
geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
kweekgoed;
houtopstand die bij wijze van dunning moet worden
geveld;
houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het
Bosschap
geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een
bebouwdekom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:
ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;
ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen,
gerekend
over het totale aantalrijen;g.houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet
ofkrachtens een aanschrijving of last van het college, zulks
onverminderd hetbepaalde in artikel 4.3.6;h.houtopstand, waarvan de gemeente de eigenares of de rechthebbende
is,wanneer het vellen daarvan gebeurt ter vervanging van verloren
geganebeplanting op openbaar terrein;i.houtopstand ten aanzien waarvan bij een geldend bestemmingsplan of
bij eengeldend voorbereidingsbesluit is bepaald dat het verboden is deze te
vellenzonder schriftelijke vergunning van het college
(aanlegvergunning);j.houtopstand in tuinen of erven behorende bij woningen welke niet
zichtbaar isvanaf de openbare weg en niet voorkomt op de door het college
opgesteldelijst van waardevolle tuin- of erfbomen.4.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beschikken) van
toepassing.4.3.3Aanvraag vergunning1.De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met
toestemmingvan degene die krachtens zakelijk recht of door degene die
krachtenspubliekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te
beschikken.2.Wanneer het bureau LASER een afschrift heeft toegezonden van de
ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet,
beschouwt het bevoegd gezag dit afschriftmede als een vergunningaanvraag. 4.3.3aWeigeringsgrondenDe vergunning kan in elk geval worden geweigerd op grond van:
de natuurwaarde van de houtopstand;
de landschappelijke waarde van de houtopstand;
de waarde van de houtopstand voor stads- en
dorpsschoon;
de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
4.3.4Vergunning ex lege(Vervallen )4.3.5Bijzondere vergunningsvoorschriften
Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan
behoren dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig
het door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden
herplant.
Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven,
dan kan daarbij tevens
worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke
wijze niet geslaagdebeplanting moet worden vervangen.3.Een vergunning wordt verleend onder de standaardvoorwaarde van
feitelijk nietgebruiktot het moment van definitief worden van de vergunning, oftewel tot
hetmoment dat:a.de bezwaar- of beroepstermijn voor derden is verstreken zonder dat
bezwaarof beroep is ingediend;
beslist is op een verzoek om een voorlopige
voorziening;
beslist is op het beroep van derden en geen verzoek tot
voorlopige
voorziening is gedaan.4.3.6Herplant-/instandhoudingsplicht1.Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoel in deze
afdeling van toepas- sing is, zonder vergunning van het bevoegd
gezag is geveld dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde
van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde
tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten
overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen binnen een door het
bevoegd gezag te stellen termijn. 2.Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan
kan daarbij wordenbepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze
niet geslaagdebeplanting moet worden vervangen.3.Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in
deze afdeling van toe-passing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het
bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt
dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen
bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven
aanwijzingen binnen een door het bevoegd gezag te stellen termijn voorzieningen te treffen,
waardoor die dreiging wordt weggenomen. 4.Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en
met derde lid isopgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te
voldoen.4.3.7SchadevergoedingIndien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de
toepassing van artikel 4.3.2, artikel 4.3.5 of artikel 4.3.6 schade
lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te
zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet
anderszins is verzekerd, kent het bevoegd gezag hem op zijn verzoek een naar billijkheid te
bepalen schadevergoeding toe. 4.3.8Bestrijding iepziekte1.Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het
oordeel van hetcollege gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor
vermeerderingvan iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door
het college isaangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te
stellen termijn:
indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;
de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;
of de niet-ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen
of zodanig te
behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.2.Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan, met uitzondering
van geheelontschorst iepenhout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4
cm, voorhandenof in voorraad te hebben of te vervoeren. Het college kan ontheffing
verlenen van ditverbod.4Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast4.4.1Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen
enz.
Het is verboden op een door het college aangewezen plaats
buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in
de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het
uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of
opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de
openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te
slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken
voer- of
vaartuigen of onderdelen daarvan;
bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke,
gewoonlijk
voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het
plaatsen ofaanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of
anderszinsvoor een commercieel doel;d.mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een
verzamelingingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten,afbraakmaterialen en oude metalen;2.Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerpwordt voorzien door de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de
VerordeningBescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland.4.4.2HandelsreclameHet is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te
maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of
afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige
hinder ontstaat voor de omgeving.5Kamperen buiten kampeerterreinen4.5.1BegripsbepalingIn deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen
of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 2.1
van de Wet administratieve bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat
bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden
gebruikt voor recreatief nachtverblijf. 4.5.2Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen1.Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf
kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een
kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd
of mede bestemd.2.Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor
eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.3.Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld
in het eerste lid.4.De ontheffing kan worden geweigerd in het belang van:a.de openbare orde;b.de openbare veiligheid;c.de volksgezondheid;d.de bescherming van het milieu;e.de bescherming van natuur en landschap;f.de bescherming van een stadsgezicht.4.5.3Aanwijzing kampeerplaatsen1.Het verbod van artikel 4.5.2, eerste lid, is niet van toepassing
op door het college aangewezen plaatsen.2.Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van
de gronden, genoemd in artikel 4.5.2, vierde lid.5Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente1Parkeerexcessen5.1.1BegripsomschrijvingenIn deze afdeling wordt verstaan onder:a.weg: de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de
Wegenverkeerswet1994;
voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:
treinen en trams;
fietsen, bromfietsen;
3 invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels
enverkeerstekens 1990;
kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen,
rolstoelen.
parkeren: het laten stilstaan van een voertuig, anders dan
gedurende de tijd die nodig
is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van
passagiers of voorhet onmiddellijk laden of lossen van goederen.5.1.2Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.1.Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een
gewoonte van maaktvoertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te
verhandelen,verboden:a.drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd,
op de weg teparkerenbinnen een cirkel met een straal van 25 meter met
als middelpunt een van deze voertuigen; dan wel
de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede
verstaan:
het gebruiken van een voertuig voor het geven van
lessen;
het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van
personen tegen
betaling.
Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet
gerekend:
voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden
worden verricht
die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd
die nodig isvoor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;b.voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste
lidgenoemde persoon.4.Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod
ontheffing verlenen.5.1.2aTe koop aanbieden van voertuigen1.Het is verboden op door het college aangewezen wegen of
weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel
het te koop aan te bieden of te verhandelen.2.Het college kan van het eerste lid bedoelde verbod ontheffing
verlenen.5.1.3Defecte voertuigenHet is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan
eenvoudig te verhelpengebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie
achtereenvolgende dagen opde weg te parkeren.5.1.4Voertuigwrakken
Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te
hebben.
Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat
rijtechnisch in onvoldoende
staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde
toestand verkeert.3.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover de Wet
milieubeheer vantoepassing is.5.1.5Kampeermiddelen e.a.1) Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins
voor andere verkeersdoeleinden wordt gebruikt langer dan op drie
achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben 2) Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid
gestelde verbod. 3) De ontheffing wordt in elk geval geweigerd indien het parkeren
naar het oordeel van het college buitensporig is met het oog op de
verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk voor het
uiterlijk aanzien van de gemeente. 4) Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in
het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de
Wegenverordening Zuid-Holland of de Verordening Bescherming
Landschap en Natuur Zuid-Holland.5.1.6Parkeren van reclamevoertuigen1.Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding
van handelsreclame,op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee
handelsreclame te maken.2.Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.5.1.7Parkeren van grote voertuigen1.Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een
lengte heeft vanmeer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter op de weg te
parkeren.2.Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod
ontheffing verlenen. Dezeontheffing wordt in ieder geval geweigerd, indien het parkeren naar
zijn oordeelbuitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare
parkeerruimte ofschadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op
werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks tussen
08.00 uur en 18.00 uur.
Het verbod is voorts niet van toepassing op campers,
kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze
voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op
de weg worden geplaatst of gehouden.
Het college kan wegen of weggedeelten aanwijzen, waar het in
afwijking van het in
het eerste lid gestelde verbod, is toegestaan om een aldaar bedoeld
voertuig teparkeren.5.1.8Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen1.Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een
lengte heeft van meerdan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te
parkeren bij eenvoor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige
wijze datdaardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw
op hinderlijkewijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt
aangedaan.2.Dit verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en
gebruikt wordt voor hetuitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het
voertuig terplaatse noodzakelijk is.5.1.9Parkeren van voertuigen met stankverspreidende
stoffen1.Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar
te parkeren waarbewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen
daarvan hinder ofoverlast kunnen ondervinden.2.Dit verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp
wordt voorziendoor de Wet milieubeheer.5.1.10Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen1.Het is verboden een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door
dan wel deze te doen ofte laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege
aangelegdebeplanting of groenstrook.
Dit verbod is niet van toepassing:
op wegen, zoals bedoeld in artikel 5.1.1, onder a;
op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter
uitvoering van
werkzaamheden door of vanwege de overheid;c.op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op
terreinen diemede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.3.Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.5.1.11Overlast van fiets of bromfiets1.Het is verboden op door het college in het belang van het
uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing
van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare
gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd
buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten
staan.2.Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen
of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde
periode onafgebroken te laten staan.2Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten5.2.1Inzameling van geld of goederen1.Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare
inzameling vangeld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te
bieden.2.Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het
bij hetaanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of
gedruktestukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld
of goederen,indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat
de opbrengstgeheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is
bestemd.3.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een
inzameling die in beslotenkring gehouden wordt.5.2.2.Venten e.d.1.In dit artikel wordt onder venten verstaan: het in de
uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen
of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een
openbare en in de openlucht gelegen plaats of aan huis.2.Onder venten wordt niet verstaan:a.het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of
geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden
geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de
Grondwet, dit met uitzondering van door het college aangewezen
openbare plaatsen of door het college aangewezen dagen en
uren;b.het aan huis afleveren door of vanwege degene die dit doet ter
exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de
Winkeltijdenwet;c.het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan
wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als
bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet
of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5.2.4;d.het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan
wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in
artikel 5.2.3.3.Het is verboden zonder vergunning van het college te
venten.4.Een vergunning als bedoeld in het derde lid kan worden
geweigerd:a.in het belang van de openbare orde;b.in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;c.in het belang van de vrijheid van het verkeer of de
verkeersveiligheid;d.indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente
of in een deel van de gemeente redelijkerwijs valt te verwachten
dat door het verlenen van de vergunning een redelijk
verzorgingsniveau ter plaatse in gevaar komt.’5.2.3Standplaatsen1.In dit artikel wordt onder standplaats verstaan: het vanaf een
vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats
te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel
diensten aan te bieden, gebruik makend van fysieke middelen,
zoals een kraam, een wagen of een tafel.2.Onder standplaats wordt niet verstaan:a.een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in
artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de
Gemeentewet;b.een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel
2.2.23.Het is verboden zonder vergunning van het college een
standplaats in te nemen of te hebben.4.Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat
daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt
ingenomen.5.Een vergunning als bedoeld in het derde lid kan worden
geweigerd:a.in het belang van de openbare orde;b.in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;c.in het belang van de vrijheid van het verkeer of de
verkeersveiligheid;d.indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente
of in een deel van de gemeente redelijkerwijs valt te verwachten
dat door het verlenen van de vergunning een redelijk
verzorgingsniveau ter plaatse in gevaar komt;e.indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met
de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand.6.Een vergunning als bedoeld in het derde lid wordt geweigerd
wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.7.De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voor
zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de
Wet milieubeheer.8.De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder e, geldt niet voor
bouwwerken.9.Het verbod in het derde lid geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer
rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Zuid-Holland.5.2.4.Snuffelmarkten1.In dit artikel wordt onder snuffelmarkt verstaan: een markt in
een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk
tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten
worden aangeboden vanaf een standplaats.2.Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:a.een markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en
onder h, van de Gemeentewet;b.een evenement als bedoeld in artikel 2.2.23.Het is verboden een snuffelmarkt te organiseren zonder
vergunning van de burgemeester.4.Het verbod van het derde lid geldt niet voor ruimten die
uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik
zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.5.Een vergunning als bedoeld in het derde lid kan worden
geweigerd:a.in het belang van de openbare orde;b.in het belang van een markt als bedoeld in artikel 160, eerste
lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet.6.De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een
geldend bestemmingsplan.7.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beschikken)
van toepassing.3Openbaar water5.3.1Voorwerpen op, in of boven openbaar water1.Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden
zondervergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig,
op, in of bovenopenbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.2.Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op
voorwerpen waaropgedachten of gevoelens worden geopenbaard.3.Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop
gedachten ofgevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te
hebben, indiendeze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van
bevestiging gevaaropleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het
doelmatig enveilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het
doelmatig beheeren onderhoud van het openbaar water.4.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerpwordt voorzien door de Scheepvaartverkeerswet, het
Binnenvaartpolitiereglement, deWet beheer rijkswaterstaatswerken, de Vaarwegenverordening
Zuid-Holland, deTelecommunicatiewet.5.3.2Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats
in te nemen of te hebben dan wel eenligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het
college aangewezengedeelten van openbaar water.2.Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van
een ligplaatsmet dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid
aangewezen gedeeltenvan openbaar water:a.nadere regels stellen in het belang van de openbare orde,
volksgezondheid,veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;
beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.
Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor
zover in het daarin geregelde
onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het
Binnenvaartpolitiereglement,de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Vaarwegenverordening
Zuid-Holland of de Verordening Bescherming Landschap en Natuur
Zuid-Holland.5.3.3Nadere aanwijzingen bevoegd gezag1.Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.3.2
bepaalde kan het collegeaan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met
betrekking tot hetinnemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van
de openbareorde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien
van de gemeente.2.De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege
het collegegegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of
gebruik van eenligplaats op te volgen.3.Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in
het daarin geregeldeonderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de
Wet beheerrijkswaterstaatswerken, de Vaarwegenverordening Zuid-Holland of de
VerordeningBescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland.5.3.4Verbod innemen ligplaatsHet is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar
te stellen in strijd methet krachtens de artikelen 5.3.2, tweede lid, en 5.3.3
bepaalde.5.3.5Beschadigen van waterstaatswerken1.Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te
brengen in detoestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens,
dijken, wallen, kaden,trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers,
pompen,waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of
sluizen.2.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerpwordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer
rijkswaterstaatswerken,het Binnenvaartpolitiereglement of de Vaarwegenverordening
Zuid-Holland.5.3.6ReddingsmiddelenHet is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en
daartoe bij het wateraangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor
dadelijk gebruikongeschikt te maken.5.3.7Veiligheid op het water1.Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar
water ophoudt,verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan
hinder ofgevaar kan ondervinden.2.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerpwordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet
beheerrijkswaterstaatswerken of de Provinciale Vaarwegenverordening
Zuid-Holland.5.3.8Overlast aan vaartuigen1.Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een
vaartuig inopenbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te
begeven of tebevinden.2.Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een
vaartuig, liggend in ofaan een openbaar water, los te maken.4Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer innatuurgebieden5.4.1Crossterreinen1.Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een
motorvoertuig als bedoeldin artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel
1, onderdeel i van hetReglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan
wel, tervoorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te
houden of te doenhouden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of
een bromfietsmet het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door
het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij
regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:
in het belang van het voorkomen of beperken van
overlast;
in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien
van de omgeving
en ter bescherming van andere milieuwaarden;c.in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het
eerste lidbedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.3.Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan
wat artikel 1 vande Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.4.Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerpwordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit
geluidproductie sportmotoren.5.4.2Beperking verkeer in natuurgebieden1.Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden,
parken,plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te
rijden of zich tebevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z,
Reglementverkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in
artikel 1, onderi, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets
of een paard.2.Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het
college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij regels stellen
ten aanzien van het gebruik vandeze terreinen:
in het belang van het voorkomen van overlast;
in het belang van de bescherming van natuur- of
milieuwaarden;
in het belang van de veiligheid van het publiek.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor
bestuurders van motorvoertuigen
en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:a.ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening
en vanandere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels
enverkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaataangewezen hulpverleningsdiensten;b.die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of
exploitatie van dedoor het college aangewezen plaatsen;c.die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk
voorschriftmoeten worden uitgevoerd;d.van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen
gelegenbinnen de door het college aangewezen plaatsen;e.voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van
de onderd bedoelde personen.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts
niet:
op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van
de
Wegenverkeerswet 1994;b.binnen de bij of krachtens de provinciale verordening
‘Stiltegebieden’aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of
krachtensdie verordening zijn aangewezen als ‘toestel’.5.Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid
gestelde verbod.5Verbod vuur te stoken5.5.1Verbod vuur te stoken1.Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten
inrichtingen in dezin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te
stoken of tehebben.
Het verbod geldt niet voor zover het betreft:
verlichting door middel van kaarsen, fakkels en
dergelijke;
sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen
afvalstoffen
worden verbrand;c.vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar,
overlast ofhinder voor de omgeving oplevert.
Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.
De ontheffing kan worden geweigerd:
in het belang van de openbare orde en veiligheid;
ter bescherming van de woon- en leefomgeving;
ter bescherming van de flora en de fauna.
Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp
wordt voorzien door
artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht
of de Provincialemilieuverordening.6Straatnaamborden, huisnummers e.d.5.6.1Gedoogplicht aanduidingen (vervallen)5.6.2Verwijdering e.d. aanduidingen (vervallen)7Vloekverbod5.7.1Vloekverbod
Het is verboden in het openbaar de naam van God vloekende te
gebruiken.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover
gedachten of gevoelens
worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet of voor
zover hetWetboek van Strafrecht van toepassing is.8Verstrooiing van as5.8.1BegripsomschrijvingIn deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing:
het verstrooien van as alsbedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of
nabestaande(n)gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.5.8.2Verboden plaatsen1.Incidentele asverstrooiing is verboden op andere plaatsen dan op
de gemeentelijkebegraafplaats “Waalhoven”.2.Het college kan een besluit nemen waarin de plaatsen genoemd in
het eerste lid vooreen bepaalde termijn worden onttrokken aan de mogelijkheid voor
asverstrooiing.3.Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor
de asbus opgrond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het
verbod voor hetverstrooien op andere plaatsen dan op de plaatsen genoemd in het
eerste lid.5.8.3Hinder of overlastIncidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of
overlast wordt veroorzaakt.voor derden.6Straf-, overgangs- en slotbepalingen6.1StrafbepalingOvertreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt
gestraft met hechtenisvan ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan
bovendienworden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.6.2Toezichthouders1.Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze
verordening bepaalde zijn belast, de buitengewoon
opsporingsambtenaren van de Groenservice Zuid-Holland voor het
verzorgingsgebied van het Natuur- en recreatieschap Krimpenerwaard,
voor zover dit gebied behoort tot het grondgebied van de gemeente
Krimpen aan den IJssel.2.Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen
met dit toezicht belasten.6.3Binnentreden woningenZij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van
een overtreding van debij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken
tot handhaving vande openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de
gezondheid vanpersonen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder
toestemming van debewoner.6.4Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van
haar bekendmaking.
De Algemene plaatselijke verordening Krimpen aan den IJssel 2006
wordt
ingetrokken.6.5OvergangsbepalingBesluiten, genomen krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening
Krimpen aan den IJssel 2006, die golden op het moment van de
inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening
overeenkomstige bepalingen kent, gelden als besluiten genomen krachtens
deze verordening. 6.6CiteertitelDeze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening
Krimpen aanden IJssel 2013.Aldus besloten door de raad van de gemeente Krimpen aan den IJssel in
zijn openbare vergadering van 14 november 2013 De griffier, De voorzitter,