CVDR134431_1Verordening Wet kinderopvang 2012nlregelingLanderd2012-03-01LanderdArena, 3 februari 2012Verordening Wet kinderopvang 2012Wko, Artikel 1.25Gemeentewet, Artikel 149gemeenteraadbestuur en recht2012-01-26De tekst in dit document is vrij van auteursrecht en
databankrecht2012-03-012013-01-01WijzigingOnbekendWet kinderopvangVervallen van rechtswegeVerordening Wet kinderopvang 2012De raad van de gemeente Landerd;Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 januari
2012Gelet op artikel 1.25 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen
peuterspeelzalen en gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;B E S L U I TTot het vaststellen van de 1.BegripsomschrijvingIn deze verordening wordt verstaan onder:
het college: het college van burgemeester en wethouders van de
gemeente Landerd;
de wet: de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen
peuterspeelzalen;
2.Recht op tegemoetkomingRecht op een tegemoetkoming heeft de ouder die valt onder de wettelijke
doelgroep.3.Te verstrekken gegevens bij aanvraag of wijziging voor wettelijke
doelgroepen
Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van
kinderopvang bevat:
Naam, adres en Burger servicenummer (BSN) van de
ouder;
Indien van toepassing: naam en BSNvan de
partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de
partner;
Naam, geboortedatum en BSN van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;
Een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat
de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren
kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;
Gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de
ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 1.22 van de
wet;
Overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten
over de aanvraag van de tegemoetkoming.
De aanvraag geschiedt met een door het college vastgesteld en
beschikbaar gesteld aanvraagformulier.
Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede
ondertekend door de partner.
4.Beslistermijn1.Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst
van alle benodigde gegevens.2.Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het
college stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.5.Inhoud van de beschikking1.Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van
kinderopvang bevat in ieder geval:
De vaststelling of de ouder tot de wettelijke doelgroep
behoort;
De naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop
de tegemoetkoming betrekking heeft;
De naam van het kindercentrum of gastouderbureau en plaatsnaam
waar de kinderopvang plaatsvindt;
De periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor
de tegemoetkoming wordt verleend;
De wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en
het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;
De wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;
De verplichtingen van de ouder.
6.Weigeringsgronden1.Het college weigert de tegemoetkoming indien de ouder niet behoort tot
de personen als bedoeld in artikel 1.22 van de wet.7.Ingangsdatum van de tegemoetkoming1.De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop
de aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is
genomen.2.Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de
tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal
plaatsvinden.3.Het college kan in bijzondere omstandigheden afwijken van de regel
zoals deze in lid 1 en 2 van dit artikel wordt genoemd.8.De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend1.Indien de kinderopvang wordt verleend in het kader van re-integratie
of inburgering, wordt de kinderopvang toegekend voor de periode van het
traject.2.Indien vooraf niet duidelijk is voor welke periode kinderopvang
noodzakelijk is, dan wordt de tegemoetkoming verleend voor de periode van maximaal een kalenderjaar.9.Omvang van de tegemoetkoming1.Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren
kinderopvang dat door de ouder is aangevraagd.2.In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als
bedoeld in artikel 1.24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van
de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en
zorg.3.De hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van
kinderopvang bedraagt maximaal de vastgestelde kostprijs per uur overeenkomstig het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in
kosten kinderopvang.10.De betaling van de tegemoetkoming1.De tegemoetkoming wordt nadat de nota is overgelegd uitbetaald.2.Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van
betaling.11.Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming1.De ouder verstrekt iedere maand, waarin een tegemoetkoming aan de
ouder is verleend, aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van
kinderopvang over deze periode.2.Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van
het overzicht van de kosten vast.3.Het uitgangspunt bij de vaststelling is de daadwerkelijke kosten die
aan de klant zijn voldaan.12.Verrekening met de overgelegde nota’sDe tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken
betaald, onder verrekening van de betaalde nota’s.5.Verplichtingen van de ouder13.Inlichtingenplicht1.De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend
worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en
gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een hogere of lagere
tegemoetkoming.2.De ouder of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een
door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van
hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van
de gemeente van belang kan zijn.14.Opzegtermijn1.Indien de ouder geen gebruik meer wenst te maken van kinderopvang en
dit vooraf bekend is, dient de ouder uiterlijk 2 maanden voorafgaand aan de
laatste dag van de kinderopvang aan zowel de kinderopvanginstelling als aan de gemeente door te geven dat de opvang beëindigd wordt.2.Indien de kinderopvang per direct beëindigd wordt en de ouder hiervan
niet op de hoogte was, wordt de kinderopvang doorbetaald gedurende de
opzegtermijn, tot een maximaal bedrag van de laatst gefactureerde nota.15.HardheidsclausuleAan een persoon die geen recht heeft op de bijdrage van de gemeente op
grond van deze verordening kan het college, gelet op alle
omstandigheden, in afwijking van het vorenstaande een bijdrage verlenen
indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.16.EvaluatieHet door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt jaarlijks
geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze
verordening aangepast. Het college zendt hiertoe jaarlijks na de
inwerkingtreding van de verordening aan de raad een verslag over de
doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk17.InwerkingtredingDeze verordening treedt inwerking op 1 maart 2012. De Verordening Wet
Kinderopvang (vastgesteld op 4 oktober 2004) wordt ingaande 1 maart 2012
ingetrokken.18.CiteertitelDe verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet Kinderopvang
2012Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 januari
2012,De raad voornoemd,de griffier, de voorzitter,J.A.G. Huijs W.C. Doorn-Van der HouwenTOELICHTINGAlgemene toelichtingInleidingOp 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang in werking getreden. De Wet
kinderopvang beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg
te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wet
kinderopvang. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op
de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor
kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor
kinderopvang wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming kosten kinderopvang’.
De Wet kinderopvang is aangepast en gewijzigd in “Wet kinderopvang en
kwaliteitseisen peuterspeelzalen’.Artikel 1.25 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen bepaalt dat de
gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de
gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening en de vaststelling van
de tegemoetkoming. Deze verordening geeft uitvoering aan deze wettelijke
opdracht.De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een
bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de
aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van
toepassing op detegemoetkomingen. Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de
kosten van kinderopvang door de gemeente drie regelingen van toepassing
zijn:
de gemeentelijke verordening Wet kinderopvang gemeente 2012;
de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
de subsidieregels in titel 4.2 van de Awb.
De vraag is aan de orde wat de verhouding is tussen de verordening kinderopvang
en de algemene subsidieverordening, en meer in het bijzonder of de algemene
subsidieverordening ook van toepassing is op tegemoetkomingen in de kosten van
kinderopvang. Deze verordening is zo opgezet dat deze geheel los staatvan de algemene subsidieverordening. In dat geval is de algemene
subsidieverordening niet van toepassing op de verstrekking van tegemoetkomingen.
Het principe geldt dan dat de meest specifieke regeling voorrang krijgt boven de
algemene regeling.Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de
tegemoetkomingenIn deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de
tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten
gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de
gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijkmoeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die
gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk
beheersbaar zijn.Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te
bevorderenDe gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten
‘open-einde regeling’. Dit betekent dat slechts diegenen die op grond van de wet
behoort tot de wettelijke doelgroep aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de
gemeente. Om de gemeente in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met
deverstrekking van de tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de
verordening de volgende bepalingen opgenomen:− De omvang van de aanspraak op een tegemoetkoming van ouders die geen eigen
bijdrage in de kosten van kinderopvang hoeven te betalen, wordt aan beperkingen
gebonden. In de verordening wordt bepaald dat bij deze groep ouders de
tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat
naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijsnoodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken.− Er worden geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Een
gemeentelijke tegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van het tijdstip waarop
de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangt is
genomen.− De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvang
plaatsvindt.− De tegemoetkoming wordt uitbetaald na overleg van nota’s. Hierdoor blijft de
omvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders
moet terugvorderen, beperkt.Termijn van de tegemoetkomingIndien reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot
een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een re-integratietraject die in
het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool
gaat of de basisschool verlaat), dan wordt de tegemoetkoming voor die
betreffende periode toegekend. Jaarlijks wordt de verstrekte tegemoetkoming
definitief vastgesteld. Bij deze vaststelling wordt tevens gekeken of er nog aan
de voorwaarden wordt voldaan. Bestaat er vooraf geen duidelijkheid over de duur
van de tegemoetkoming, dan zal de tegemoetkoming verstrekt worden voor de duur
van één kalenderjaar.Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappenDe verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee
wordt aangesloten bij de Awb. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze
beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke
aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is
voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet
zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en
zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter
schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak. De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In
deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde
voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de
tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de
tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de
gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door
gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders
van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.Wettelijke doelgroepDe verordening bevat geen inhoudelijke criteria over de definities van
wettelijke doelgroepen en de hoogte van de tegemoetkomingen. Deze criteria zijn
allemaal rechtstreeks in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisenpeuterspeelzalen opgenomen. Gemeenten hebben bij de bepaling van deze
doelgroepen en de hoogte van de tegemoetkoming dus geen beleidsvrijheid.Wij maken vooralsnog geen gebruik van artikel 1.23. Dit artikel treedt in
werking “op een nader te bepalen tijdstip”. Hiermee kan slechts de wettelijke
doelgroep aanspraak maken op een vergoeding voor de kosten van
kinderopvang.Artikelsgewijze toelichtingArtikel 1. BegripsomschrijvingDe begripsbepalingen in artikel 1.1 en 1.2 van de Wet kinderopvang en
kwaliteitseisen peuterspeelzalen zijn ook van toepassing op deze verordening.
Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.Artikel 2. Recht op tegemoetkomingTer verduidelijking op wie aanspraak heeft op een vergoeding ingevolge de
Verordening kinderopvang is in artikel 2 expliciet verwezen naar de wettelijke
doelgroep in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (artikel
1.22). Artikel 3. Te verstrekken gegevens bij aanvraag voor wettelijke
doelgroepenDe tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 1.26
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen). Het moet dan gaan om het
college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 1.22 derde lid van de Wet
kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen). De aanvraag moet schriftelijk
gebeuren (artikel 4:1 Awb).Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of
contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat
verzorgen moet worden toegevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een
tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een
offerte of contractbeschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van
de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de
kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in het landelijk register
kinderopvang (artikel 1.5 eerst lid van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen
peuterspeelzalen).Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of
verwijzingen naar gegevens moeten worden toegevoegd waaruit blijkt dat de ouder
behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder
volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens
beschikt.Dit is het geval indien:-de ouder of partner een uitkering in het kader van de WWB, IOAW/IOAZ of
Anw ontvangt én gebruik maakt van een voorziening gericht op
arbeidsinschakeling;-de ouder een inburgering plichtige is op grond van artikel 19 Wet inburgering
en Een inburgeringsprogramma volgt;-de inburgeringsbehoeftige die een inburgeringsprogramma volgt. In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten
verstrekken:
De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt,
volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene
bijstand op grond van de WWB of kan zo’n uitkering
ontvangen. Bewijs van inschrijving school ofopleidingsinstituut.De ouder of diens partner zijn ingeschreven bij een school
of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet
tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot
en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000.Bewijs van inschrijving school ofopleidingsinstituut.
In het vierde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze
partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is overeenkomstig artikel
1.26 derde lid van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Artikel 4. BeslistermijnDe termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van
een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Artikel 5. Inhoud van de beschikkingHet besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent
dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden
ingesteld.Lid 1 geeft aan welke zaken in ieder geval in de beschikking vermeld moeten
worden. Artikel 6. WeigeringsgrondenWanneer de aanvrager niet behoort tot de doelgroep zoals geformuleerd in de Wet
kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en in de verordening, wordt er
geen tegemoetkoming verstrekt. Naast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de
subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing.
Artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien
een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;
de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden
verplichtingen;c.de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.Het tweede lid van artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in
ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:a.in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, ofb.failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem deschuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan
wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.Artikel 7. Ingangsdatum van de tegemoetkomingDit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er
zijn twee ingangsdata mogelijk:1.De datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op het moment
dat hij zijn aanvraag indient reeds kinderopvang hebben.2.De datum waarop de kinderopvang van start gaat. Het tweede lid bepaalt dat
er alleen een tegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt.Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten
van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming
bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst
genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb.
Ditbetekent dat een aanvraag:
schriftelijk moet worden ingediend;
moet zijn ondertekend;
de naam en het adres van aanvragen dient te bevatten;
een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.
De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de
aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming
vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de
tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende krachtplaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen.Met betrekking tot uitbreiding of vermindering van het aantal uren kinderopvang,
wordt de tegemoetkoming aangepast per datum wijziging die genoemd wordt in het
contract wat de klant volgens artikel 3 van deze verordening heeft
ingeleverd.Artikel 8. De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt
verleendDe tegemoetkoming wordt in principe verleend voor de duur van het contract wat
geldt voor de re-integratie of inburgering of, indien er sprake is van een
sociaal medische indicatie, voor de duur van de indicatie. Door de periode van
verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het
re-ïntegratietraject (of eenandere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de
verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen
eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen. Tevens hoeft de
ouder niet jaarlijks een verzoek tot verlenging of een nieuwe aanvraag in te
dienen.Lid 2 geeft aan dat indien er geen duidelijkheid bestaat over de termijn
waarvoor kinderopvang noodzakelijk is, wordt de tegemoetkoming verstrekt voor de
periode van maximaal één kalenderjaar.Artikel 9. Omvang van de tegemoetkomingDe Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen regelt de aanspraak van
ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang.
Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een
gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke
tegemoetkoming.In de uitvoeringspraktijk kwam het vaak voor dat ouders meer uren opgaven dan er
daadwerkelijk aan opvang plaatsvond. Om dit tegen te gaan is ervoor gekozen om
een maximaal aantal uren in te stellen waarvoor kinderopvangtoeslag verkregen
kan worden. Hoeveel dit daadwerkelijk is, wordt bij algemene maatregel van
bestuur (Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang)
vastgesteld. In artikel 8a van deze AMvB wordt het maximaal aantal uren
vastgesteld op 230 uur per kalendermaand (aantal uren geldend in 2011).Lid 3 bepaalt dat de tegemoetkoming van de gemeente niet meer mag bedragen dan
de maximale uurprijs die genoemd wordt in artikel 4 van het Besluit
Kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang. Indien de
kinderopvanginstelling een hoger tarief dan het tarief wat in artikel 4 van het
Besluit wordt genoemd, worden de meerkosten door de gemeente vergoed, indien de
ouder een re-integratietraject of inburgeringstraject volgt waardoor
kinderopvang noodzakelijk is. Deze kosten worden vanuit het P-budget
(reintegratie)of vanuit het inburgeringsbudget betaald.Artikel 10. De bevoorschotting van de tegemoetkomingDe subsidieverstrekking vindt plaats nadat de nota is overgelegd. De gemeente
betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek
van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de
betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze
machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente
en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het
kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de
tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te
stellen over de wijze van betaling van de tegemoetkoming. Zo kan het college
bepalen dat er alleen een betaling plaats vind op basis van een factuur van het
kindercentrum of gastouderbureau. Artikel 11. Het besluit tot vaststelling van de
tegemoetkomingDe ouders zijn verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor
de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke
kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Het college heeft
vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen.In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de
tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel
inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te
vragen.In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat
precies het bedrag is wat de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd heeft
ontvangen. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening
van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van
detegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis
van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de
tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. Bij de
vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lageraantal uren, maar niet van een hoger aantal. Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming
op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul
vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46,
tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager
worden vastgesteld indien:a.de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;b.de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;c.de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt ende verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, ofd.de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie
afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is
verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden
beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.Artikel 12. Verrekening Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel
van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft
uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde
bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 1.38 Wet
kinderopvang enkwaliteitseisen peuterspeelzalen (zie ook de toelichting bij artikel 14).Artikel 13. InlichtingenplichtDeze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 1.28,
eerste tot en met derde lid Wet kinderopvang en kwaliteitseisen
peuterspeelzalen. De reden dat zij in deze verordening nogmaals worden
opgenomen, is dat de wet niet geldt voor een tegemoetkoming verstrekt aan een
sociaal-medisch geïndiceerde.Er kunnen drie vormen van schending van de inlichtingenplicht worden
onderscheiden:
het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;
er wordt wel gebruik gemaakt van kinderopvang, maar de ouder heeft
geen
recht op een tegemoetkoming (hij behoort niet tot de wettelijke doelgroep).3.Het verstrekken van onjuiste informatie waardoor geen recht bestaat op een tegmoetkomingIndien er sprake is van een wijziging van het aantal uren (verhoging of
verlaging) dient de klant dit door middel van een schriftelijke melding door te
geven aan het college (artikel 1.28 derde lid en artikel 1.16 eerste lid van de
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen). Voldoende is dat de klant
een gewijzigd contractvan de kinderopvanginstelling overhandigt, waaruit blijkt welke wijziging in
uren er heeft plaatsgevonden. Uitbreiding van het aantal uren is niet mogelijk
zonder een nieuw contract in te leveren. Na de wijziging te hebben doorgevoerd,
stelt de consulent een wijzigingsbeschikking op, waarin het besluit omtrent de
gewijzigdeuren wordt medegedeeld.Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte
een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de
beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming
intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen.Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de
tegemoetkomingIn de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de
terminologie van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen) kan
worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden
onderscheiden:
de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld en
de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.
Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen
van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48
Awb)Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking
tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van
de tegemoetkoming wijzigen, indien:a.de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet
geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;b.de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;c.de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;d.de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de
subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is
bepaald.Opschorten van de betaling (artikel 4:56 Awb)Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het
besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het
college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te
schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot
betaling van een nota opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de
ouder schriftelijk kennis geeft vanhet ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van
de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en
met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is
bekendgemaakt of de dag waarop vanaf de kennisgeving van het ernstige vermoeden
dertien weken zijn verstreken.Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de
beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen
bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken
of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de
volgende gevallen:a.er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld.b.de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming wist dit of behoorde dit te weten;c.de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de
ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag
waarop zij is bekendgemaakt.Terugvordering (artikel 1.38 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen
peuterspeelzalen)Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming
is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het
reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen. In artikel 1.38 Wet
kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen worden de bepalingen in de Wet
werk en bijstand(WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing
verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld
dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de
tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot
terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld
(artikel 60, eerste lid WWB).Artikel 14. OpzegtermijnDe kinderopvanginstellingen hanteren in de meeste gevallen een opzegtermijn van
2 maanden. Indien vooraf bekend is wanneer de kinderopvang wordt beëindigd zal
dit tijdig gecommuniceerd moeten worden aan de kinderopvanginstelling en de
gemeente. Indien er sprake is van een traject is in de meeste gevallen
voorafduidelijk wanneer de kinderopvang beëindigd wordt. Het is de
verantwoordelijkheid van de ouder om dit vroegtijdig door te geven.Mocht er wegens omstandigheden binnen 2 maanden een einde worden gemaakt aan de
kinderopvang en de ouder kon hiervan niet op de hoogte zijn, dan zal de gemeente
de kosten van de kinderopvang voor de duur van maximaal 2 maanden door betalen.
Let op: het gaat hier alleen om de kosten die de gemeente anders ookgemaakt zou hebben en dus niet de kosten die normaal gesproken als
kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst wordt ontvangen. Lid 2 zal echter
slechts in uitzonderingen voorkomen. Het is aan de consulent om te beoordelen of
er inderdaad sprake is van een situatie zoals benoemd in lid 2 van dit artikel.
Motiveringhiervoor dient duidelijk in de rapportage naar voren te komen.Artikel 15. HardheidsclausuleDe verordening kent een hardheidsclausule. Dat betekent dat in gevallen die niet
in de verordening geregeld zijn en waarin dit tot een kennelijk onbillijke
situatie zou leiden er met een beroep op deze bepaling alsnog een tegemoetkoming
voor kinderopvang kan worden verleend. Toepassing van de hardheidsclausule is
bedoeldvoor echt uitzonderlijke situaties, omdat het overgrote deel van de voorkomende
situaties in de verordening is geregeld.Artikel 16. EvaluatieDeze bepaling spreekt voor zich.Artikel 17. InwerkingtredingDeze bepaling spreekt voor zich.Artikel 18. CiteertitelDeze bepaling spreekt voor zich.