CVDR187854_3Algemeen plaatselijke verordeningnlregelingSint-Michielsgestel2018-07-24Sint-MichielsgestelDe brug, 27 september 2012Algemeen plaatselijke verordening 2012Artikel 149 Gemeentewetgemeenteraadopenbare orde en veiligheid2012-09-13De tekst in dit document is vrij van auteursrecht en
databankrecht2012-10-052014-01-04enige artikelenraadsstuk 13-9-2012 nr 10Openbare orde en veiligheidEen uitspraak van de Rechtbank Den Haag geeft aanleiding tot wijziging van een aantal artikelen in de Algemene Plaatselijke Verordening 2012 .Algemeen plaatselijke verordening1Algemene bepalingen1:1BegripsbepalingenIn deze verordening wordt verstaan onder:
openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;
weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 ;
openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;
bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet;
rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;
bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening;
gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;
handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;
bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1:2Beslistermijn1.Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.2.Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.3.In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, artikel 2:11,artikel 4:11 of artikel 4:15.1:3Indiening aanvraag1.Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.2.Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.3.Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor de aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 2:251:4Voorschriften en beperkingen1.Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.2.Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.1:5Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffingElke vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.1:6Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffingDe vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;
indien de houder dit verzoekt.
1:7TermijnenDe vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.1:8WeigeringsgrondenDe vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:
de openbare orde;
de openbare veiligheid;
de volksgezondheid;
de bescherming van het milieu.
1:9Vervallen1:10Vervallen2Openbare orde1Bestrijding van ongeregeldheden2:lSamenscholing en ongeregeldheden1.Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.2.Degene die op een openbare plaats:
aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;
aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeploop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of
zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
3.Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.4.De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.5.Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.6.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 2Optochten en betogingen2:2Optochten[gereserveerd]2:3Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen1.Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.2.De kennisgeving bevat:
naam en adres van degene die de betoging houdt;
het doel van de betoging;
de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;
de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;
voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;
maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
3.Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.4.Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.5.De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.2:4Afwijking termijnGeresereveerd2:5Te verstrekken gegevensGereserveerd3Verspreiden van gedrukte stukken2:6Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingenVervallen4Vertoningen e.d. op de weg2:7Feest, muziek en wedstrijd e.d.[gereserveerd]2:8Dienstverlening[gereserveerd]2:9Straatartiest e.d.Vervallen5Bruikbaarheid en aanzien van de weg2:10Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan1.Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan2.Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen.3.Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.4.Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j.of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.5.Een ontheffing als bedoeld in lid 3, of vergunning als bedoeld in lid 4, kan worden geweigerd:
indien het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of
idien het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of
in het belang van de voorkoming of beperking van overlast door gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
6.Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:
evenementen als bedoeld in artikel 2:24;
standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;
overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.
7.Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.8.Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.2:11(Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg1.Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.2.De vergunning wordt verleend:
als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;
door het college in de overige gevallen.
3.Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.4.Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.5.Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.2:12Maken, veranderen van een uitweg1.Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:
indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;
indien het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.
2.Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg indien:
daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;
dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
het openhaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;
indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
3.De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.4.Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.6Veiligheid op de weg2:13Veroorzaken van gladheid[gereserveerd]2:14WinkelwagentjesVervallen2:15Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp[gereserveerd]2:16Openen straatkolken e.d.Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.2:17Kelderingangen e.d.Gereserveerd2:18Rookverbod in bossen en natuurterreinen1.Het is verboden in bossen dan wel op heide of binnen een afstand van dertig meter daarvan:
te roken gedurende een door het college aangewezen periode;
voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.
2.De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht .3.De verboden zijn voorts niet van toepassing voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.2:19Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp[gereserveerd]2:20Vallende voorwerpen[gereserveerd]2:21Voorzieningen voor verkeer en verlichting1.De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.2.Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.2:22Objecten onder hoogspanningslijn1.Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.2.Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.3.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.4.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht(positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.2:23Veiligheid op het ijs1.Het is verboden:
voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;
bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.
2.Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.7Toezicht op evenementen2:24Begripsbepaling1.In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke vorm van vermaak die voor publiek toegankelijk is, met uitzondering van:
bioscoopvoorstellingen;
markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen ;
het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties ;
activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:40 van deze verordening.
2.Onder evenement wordt mede verstaan
een braderie;
een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;
een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
2:25Evenement1.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.2.Het college kan dagen/evenementen aanwijzen die slechts meldingsplichtig zijn;3.Het college kan dagen/evenementen aanwijzen die meldingsvrij zijn.4.Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.5.Op de vergunning is paragraaf 4.2.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht )(positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.2:26KennisgevingVervallen2:27OrdeverstoringHet is verboden bij een evenement de orde te verstoren.8Toezicht op openbare inrichtingen2:28BegripsbepalingenIn deze afdeling wordt verstaan onder:
openbare inrichting: 1. een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;2. elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid;
terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
2:29Exploitatie horecabedrijfGereser2:30Sluitingstijd1.Openbare inrichtingen zijn gesloten op dinsdag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 05.00 uur, en op zaterdag, zondag en maandag tussen 02.00 uur en 05.00 uur. Met een zondag en maandag worden gelijkgesteld:
Nieuwjaarsdag en de dag daarna;
Tweede Paasdag en de dag daarna;
Hemelvaartsdag en de dag daarna;
Tweede Pinksterdag en de dag daarna;
Tweede Kerstdag en de dag daarna;
De dag waarop de verjaardag van de Koning(in) gevierd wordt en de dag daarna;
de dinsdag en de woensdag na de zondag waarop Carnaval wordt gevierd;
de dinsdag en de woensdag na de zondag waarop kermis wordt gevierd.
2.(Sport)kantines en clubhuizen zijn op alle dagen van de week uiterlijk gesloten om 24.00 uur.3.Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.4.De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.5.Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vierde lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.6.Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing in die situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.7.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.2:31Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting1.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.2.Het eerste lid is niet van toepassing in die situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.2:32Verboden gedragingenHet is verboden in een openbare inrichting
de orde te verstoren;
zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens het eerste lid;
op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van de zitplaatsen die aanwezig zijn op het terras.
2:33Handel binnen openbare inrichtingen1.In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht .2.De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.2:34OrdeverstoringVervallen2:35Het college als bevoegd bestuursorgaanIndien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.9Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf2:36BegripsbepalingIn deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft2:37Kennisgeving exploitatieDegene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.2:38NachtregisterVervallen2:39Verschaffing gegevens nachtregisterDegene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.10Toezicht op speelgelegenheden2:40 SpeelgelegenhedenVervallen2:41KansspelautomatenVervallen11Maatregelen tegen overlast en baldadigheid2:42Betreden gesloten woning of lokaal1.Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.2.Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.3.Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.2:43Plakken en kladden1.Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.2.Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
3.Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.4.Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.5.Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor bet aanbrengen van handelsreclame.6.Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.7.De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.2:44Vervoer plakgereedschap e.d.1.Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.2.Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:43.2:45Vervoer inbrekerswerktuigen1.Her is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.2.Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen. 2:46Betreden van plantsoenen e.d.Vervallen2:47Rijden over bermen e.d.Vervallen2:48Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen1.Het is verboden op een openbare plaats:
te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
zich op te houden op een wijze die aan andere weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent
2.Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424 , 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.2:49Verboden drankgebruik1.Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.2.Het verbod is niet van toepassing op:
een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;
de andereplaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet .
2:50Verboden gedrag bij of in gebouwen1.Het is verboden:
zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;
zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
2.Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.2:51Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimtenHet is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijkeruimte dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.2:52Neerzetten van fietsen e.d.Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:
dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;
daardoor die ingang versperd wordt.
2:53Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.Het is verboden op uren en plaaten die door het college of de burgemeester zin aangewezen, zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.2:54Bespieden van personenGereserveerd2:55Bewakingsapparatuur[gereserveerd]2:56Nodeloos alarmeren[gereserveerd]2:57Alarminstallaties[gereserveerd]2:58Loslopende honden1.Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
Op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;
binnen de bebouwde kom op de weg indien die hond niet is aangelijnd;
op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
2.Het verbod in het eerste lid aanhef en onder b is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.3.De verboden in het eerste lid onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of b. die hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociaal hulphond.2:59Verontreiniging door honden1.Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.2.Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; ofb. die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond. 3.Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.2:60Gevaarlijke honden1.Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.2.Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte , gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.3.Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden met een muilkorf die:a. vervaardigd is van stevig kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; enc. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.4.Onverminderd het bepaalde in artikel 2:58, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrek uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.2:61Houden of vervoerenvan hinderlijke of schadelijke dieren1.Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:
aanwezig te hebben;
aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels;
aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of
te voeren.
2.Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen plaats die een krachten het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid. 3.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing2:62Wilde dieren[gereserveerd]2:63Loslopend veeVervallen2:64DuivenVervallen2:65BijenVervallen2:66BedelarijHet is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere raken.12Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen2:67BegripsbepalingIn deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht .2:68Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister1.De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:
het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
de datum van verkoop of overdracht van het goed;
een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;
de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;
de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
2.De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.3.Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.2:69Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van StrafrechtDe handelaar af een voor hem handelend persoon is verplicht:
de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:
dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;
van een verandering van de onder a, sub l°, bedoelde adressen;
als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;
dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;
de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;
aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;
een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.
2:70Vervreemding van door opkoop verkregen goederen[gereserveerd]2:70Handel in horecabedrijven[gereserveerd]13Vuurwerk2:72BegripsbepalingenIn deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit).2:73Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen.1.Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.2.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.2:74Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling1.Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.2.Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.3.De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.14Carbidschieten2:75BegripsbepalingIn deze afdeling wordt verstaan onder:
carbidschieten: het in een (meld)bus, container, opslagvat of ander daarmee gelijk te stellen voorwerp op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsel met vergelijkbare eigenschappen.
bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het openbare vermakelijkheden als bedoeld in artikel 147 van de Gemeentewet betreft, de burgemeester.
2:76Carbidschieten1.Carbidschieten in de open lucht is verboden.2.Het college kan ontheffing verlenen van het in lid 1 gestelde verbod.3.Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover het daarin geregelde wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het op het wetboek van Strafrecht gebaseerde voorschriften.2:77Bij zich hebben van carbidVervallen15Drugsoverlast2:78Verbod begeven op de weg om drugs te verhandelenVervallen16Bestuurlijke ophouding2:79Bestuurlijke ophoudingDe burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:19, 2:48, 2:49, 2:50, 2:51 of 5:43 van de Algemene plaatselijke verordening Sint-Michielsgestel 2012 groepsgewijs niet naleven.2:80VeiligheidsrisicogebiedenDe burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.2:81Cameratoezicht op openbare plaatsen1.De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.2.De burgemeester heeft die bevoegdheid eveneens ten aanzien van andere, door de gemeenteraad aan te wijzenplaatsen die voor het publiek toegankelijk zijn.3Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.1Begripsbepalingen3:lBegripsbepalingenVervallen3:2Bevoegd bestuursorgaanVervallen3:3Nadere regelsVervallen2Seksinrichtingen, straatprostitutie, e.d. 3:4SeksinrichtingenVer vallen3:5Gedragseisen exploitant en beheerderVervallen3:6SluitingstijdenVervallen3:7Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluitingVervallen3:8Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerderVervallen3:9StraatprostitutieVervallen3:10SekswinkelsVervallen3:11Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijkeVervallen3Beslissingstermijn: weigeringsgronden3:12BeslissingstermijnVervallen3:13WeigeringsgrondenVervallen4Beëindiging exploitatie; wijziging beheer3:14Beëindiging exploitatieVervallen3:15Wijziging beheerVervallen5Overgangsbepaling3:16OvergangsbepalingVervallen4Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente1Geluidhinder en verlichting4:1BegripsbepalingenIn deze afdeling wordt verstaan onder:
Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit ;
houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;
geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;
geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;
onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.
4:2Aanwijzing collectieve festiviteiten1.De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.2.De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.3.Het college maakt wijzigingen in de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend. 4.Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.5.Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 75 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.6.De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.7.Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening- uiterlijk een half uur vóór de vastgestelde sluitingstijden te worden beëindigd.4:3Kennisgeving incidentele festiviteiten1.Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.2.Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.3.Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.4.De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer liet formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.5.De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.6.Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 75 dB(A), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.7.De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwen gelaten.8.Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk een half uur vóór de vastgestelde sluitingstijd te worden beëindigd.9.De geluidsnorm als bedoeld in het zesde lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.10.Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.4:4Verboden incidentele festiviteiten[gereserveerd]4:5Onversterkte muziek1.Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:
de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;
de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;
de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;
bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.
Tabel e
7.00-19.00 uur19.00-23.00 uur23.00-7.00 uurLAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen50 dB(A)45 dB(A)40 dB(A)LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen35 dB(A)30 dB(A)25 dB(A)LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen70 dB(A)65 dB(A)60 dB(A)LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen55 dB(A)50 dB(A)45 dB(A)
2.Voor de duur van 12 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.3.Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.4.Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 4:2 en artikel 4:3.4:6Overige geluidhinder1.Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.2.Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.3.Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.4.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 2Bodem-, weg- en milieuverontreiniging4:7StraatvegenHet is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.4:8Natuurlijke behoefte doenHet is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats ziin natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.4:9Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwenSloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.3Het bewaren van houtopstanden4:10BegripsbepalingenGereserveerd4:11Kapvergunning Gereserveerd4:12Vergunning van rechtswegeVervallen4Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast4:13Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.1.Het is verboden op door het college in het belang van uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of
mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
2.Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.3.Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Verordening.4:14Stankoverlast door gebruik van meststoffen[gereserveerd]4:15Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame1.Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.2.Het eerste lid is niet van toepassing op situateis waarin wordt voorzien door het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer4:16Vergunningsplicht lichtreclame[gereserveerd]5Kamperen buiten kampeerterreinen4:17BegripsbepalingIn deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene regels bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.4:18Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen1.Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.2.Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.3.Uitgezonderd van het verbod zijn de kindervakantieweken en scouting4.Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.5.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:
de bescherming van natuur en landschap;
de bescherming van een stadsgezicht.
6.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 4:19Aanwijzing kampeerplaatsen1.Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen. 2.Het college kan daarbij nadert regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.5Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente1Parkeerexcessen5:lBegripsbepalingenIn deze afdeling wordt verstaan onder:
voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;
parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).
5:2Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.1.Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:
het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;
het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.
2.Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:
voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;
voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.
3.Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:
drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;
de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
4.Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.5:3Te koop aanbieden van voertuigen1.Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.2.Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.3.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing5:4Defecte voertuigenHet is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.5:5Voertuigwrakken1.Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.2.Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.5:6Kampeermiddelen e.a.1.Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;
op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
2.Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.3.Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.4.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikiing bij niet tijdig beslissen) van toepassing.5:7Parkeren van reclamevoertuigen1.Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.2.Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.3.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikiing bij niet tijdig beslissen) van toepassing.5:8Parkeren van grote voertuigen1.Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.2.Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.3.Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.4.Het verbod in hte tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto's, carvans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.5.Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.6.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikiing bij niet tijdig beslissen) van toepassing.5:9Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen1.Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.2.Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.5:10Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen[gereserveerd]5:11Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen1.Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook of het daarin te doen of te laten staan.2.Dit verbod is niet van toepassing:
op de weg;
op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;
op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.
3.Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.4.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikiing bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.5:12Overlast van fiets of bromfietsHet is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.2Collecteren5:13Inzameling van geld of goederenVervallen3Venten5:14Begripsbepaling1.In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;2.Onder venten wordt niet verstaan:
het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet
het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;
het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.
5:15Ventverbod1.Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid,de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.2.Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 17.00 en 09.00 uur.3.Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet .5:16Vrijheid van meningsuiting1.Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid is niet van toepassing op hetventen met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet .2.In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet verboden:
Op door het college aangewezen openbare plaatsen; of
Op door het college aangewezen dagen en uren.
3.Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.4.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing. 4Standplaatsen5:17Begripsbepaling1.In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te knop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.2.Onder standplaats wordt niet verstaan:
een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet ;
een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.
5:18Standplaatsvergunning en weigeringsgronden1.Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.2.Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.3.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:
indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
4.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 5:19Toestemming rechthebbendeHet is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.5:20Afbakeningsbepalingen1.Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer , de Wet beheer rijkswaterstaatswerkenof het Provinciaal wegenreglement.2.De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.5:21Aanhoudingsplicht[gereserveerd]5Snuffelmarkten5:22Begripsbepaling1.In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.2.Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:
een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
een evenement als bedoeld in artikel 2:24.
5:23Organiseren van een snuffelmarkt1.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.2.Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.3.De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.4.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.6Openbaar water5:24Voorwerpen op, in of boven openbaar waterVervallen5:25Ligplaats woonschepen en overige vaartuigenVervallen5:26Aanwijzingen ligplaatsVervallen5:27Verbod innemen ligplaatsVervallen5:28Beschadigen van waterstaatswerkenVervallen5:29ReddingsmiddelenHet is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.5:30Veiligheid op het water1.Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.2.Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening .5:31Overlast aan vaartuigen1.Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.2.Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.7Crossterreinen, gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden5:32Crossterreinen1.Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoel in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.2.Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen.5:33Beperking verkeer in natuurgebieden1.Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets,een fiets of een paard.2.Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:
in het belang van het voorkomen van overlast;
in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;
in het belang van de veiligheid van het publiek.
3.Het verbod in het eerst lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:
ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;
die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;
van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percclen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.
4.Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:
op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;
binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.
5.Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.6.Op de onthefing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.8Verbod vuur te stoken5:34Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken1.Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.2.Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving is het verbod niet van toepassing op:
verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;
sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;
vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.
3.Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.4.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.5.Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.9Verstrooiing van as5:35BegripsbepalingVervallen5:36Verboden plaatsenVervallen5:37Hinder of overlastVervallen6Straf-, overgangs- en slotbepalingen6:1StrafbepalingOvertreding van de op grond van deze verordening strafbaar gestelde feiten en de krachtens deze verordening gegeven voorschriften en beperkingen, wordt bestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de eerste of tweede categorie. Bovendien kan worden gestraft met de openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.6:2Toezichthouders1.Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:
de ambtenaren die krachtens de Wet milieubeheer zijn belast met het toezicht op de naleving van voorschriften, gegeven krachtens artikel 10.10 van die wet;
de ambtenaren die krachtens de Wet administratieve bepalingen omgevingsrecht belast zijn met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens die wet gegeven voorschriften;
de ambtenaren die krachtens de Wegenverkeerswet zijn aangewezen;
de ambtenaren die krachten het wetboek van strafvordering zijn aangewezen.
2.Ook zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.6:3Binnentreden woningenZij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.6:4Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening1.De Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Sint-Michielsgestel van oktober 2010 wordt ingetrokken.2.Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2012. 6:5OvergangsbepalingBesluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.6:6CiteertitelDeze verordening wordt aangehaald als: Algemeen plaatselijke verordening Sint-Michielsgestel 2012.Aldus besloten door de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel in zijn openbare vergadering van 20 mei 2012.De raad voornoemd,de griffier, de voorzittermevr. N.A. Hoogerbrug-van de Ven; mr. J.C.M. PommerHoofdstuk 1 Algemene bepalingenArtikel 1:1 BegripsbepalingenTen opzichte van de Algemeen Plaatselijke Verordening 2010 is dit artikel verder vereenvoudigd.Artikel 1:2 BeslistermijnAan dit artikel is een derde lid toegevoegd, omdat artikel 3.9, tweede lid van de Wabo bepaalt dat de beslistermijn niet met acht, maar met slechts zes weken kan worden verlengd.Artikel 1:3 Indiening aanvraagAan dit artikel is een derde lid toegevoegd. De aanvraagtermijn voor een evenementenvergunning is tenminste 12 weken voor aanvang van het evenement. Komen aanvragen minder dan 12 weken voor aanvang van het evenement binnen, dan is onvoldoende gelegenheid voor advisering door derden (zoals hulpverleningsdiensten) en voor een zorgvuldige afweging van belangen. Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingenIn literatuur en jurisprudentie is men het erover eens dat de bevoegdheid tot het verbinden van voorschriften in beginsel aanwezig is in die gevallen waarin het al dan niet verlenen van die vergunning of ontheffing ter vrije beslissing staat van het beschikkende orgaan. Toch verdient het uit een oogpunt van duidelijkheid aanbeveling deze bevoegdheid uitdrukkelijk vast te leggen. Daarbij moet ook, ten overvloede, worden aangegeven dat die voorschriften uitsluitend mogen strekken ter bescherming van de belangen in verband waarmee het vereiste van vergunning of ontheffing is gesteld.Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffingEen vergunning wordt persoonlijk genoemd, als die alleen of vooral is verleend vanwege de persoon van de vergunningaanvrager (diens persoonlijke kwaliteiten, zoals het bezit van een diploma of een bewijs van onbesproken levensgedrag). De persoonlijke vergunning is in beginsel niet overdraagbaar, tenzij de regeling dat uitdrukkelijk bepaalt. Een voorbeeld van een persoonsgebonden vergunning is de vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet. Deze wet bepaalt dat voor het verkrijgen van een vergunning de nodige diploma’s moeten zijn gehaald. Een persoonlijke vergunning is ook de standplaatsvergunning. Dit vanwege het persoonlijke karakter van de ambulante handel en omdat het aantal aanvragen om vergunning het aantal te verlenen vergunningen meestal verre overtreft. Het zou onredelijk zijn als een standplaatsvergunning zonder meer kan worden overgedragen aan een andere terwijl een groot aantal aanvragers op de wachtlijst staat.Als een vergunning of ontheffing zowel voor de aanvrager als voor zijn rechtsopvolger geldt, is het verstandig een voorschrift op te nemen dat de houder van de vergunning of ontheffing verplicht binnen twee weken schriftelijk te melden dat hij zijn vergunning heeft overgedragen, met vermelding van de naam en het adres van de nieuwe houder van de vergunning of ontheffing.Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffingDe in het eerste lid genoemde intrekkings- en wijzigingsgronden hebben een facultatief karakter (“kan”). Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking of wijziging wordt overgegaan. Zo zal niet iedere niet-nakoming van vergunningsvoorschriften leiden tot intrekking van de vergunning. Met name het rechtzekerheids- en het vertrouwensbeginsel beperken nogal eens de bevoegdheid tot wijziging en intrekking.Als het bestuursorgaan overweegt om de vergunning of ontheffing in te trekken of te wijzigen, dient het de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun bedenkingen in te dienen (artikel 4:8 Awb).Artikel 1:7 TermijnenDit artikel bepaalt dat de vergunning of ontheffing in beginsel voor onbepaalde tijd geldt. Dit vloeit mede voort uit artikel 11 van de Dienstenrichtlijn, dat stelt dat vergunningen geen beperkte geldingsduur mogen hebben, tenzij: a. de vergunning automatisch wordt verlengd of alleen afhankelijk is van de voortdurende vervulling van de voorwaarden; b. het aantal beschikbare vergunningen beperkt is door een dwingende reden van algemeen belang; c. een beperkte duur gerechtvaardigd is om een dwingende reden van algemeen belang.Over punt b.: Uit de Europese Dienstenrichtlijn volgt dat een vergunning in beginsel voor onbepaalde tijd geldt. Maar wanneer het aantal vergunningen logischerwijs beperkt is, bijvoorbeeld omdat de gemeente geen onbeperkt grondgebied heeft, mag de markt juist niet gesloten blijven voor nieuwe aanbieders omdat de bestaande aanbieders voor onbepaalde tijd alle beschikbare vergunningen in handen hebben. In dat geval moet geregeld een transparante en onpartijdige “herverdeling” van de schaarse vergunningen worden georganiseerd.Over punt c: Als gemeenten een vergunning voor bepaalde tijd verlenen, moeten zij beargumenteren waarom deze beperking nodig is en de evenredigheidstoets kan doorstaan.Sommige vergunningen lenen zich uit de aard alleen voor verlening voor bepaalde tijd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een evenementenvergunning of een standplaatsvergunning voor een oliebollenkraam rond de jaarwisseling.Zie voor de betekenis van “een dwingende reden van algemeen belang” bij de toelichting onder artikel 1:8.Artikel 1:6 bepaalt dat bij gewijzigde omstandigheden de vergunning kan worden gewijzigd of ingetrokken. Het ligt ook daarom in de rede dat een vergunning voor onbepaalde duur blijft gelden indien de omstandigheden niet wijzigen. Pas bij gewijzigde omstandigheden dient de vergunning opnieuw te worden bezien. Ook daarbij wordt rekening gehouden met de noodzaak- en proportionaliteitseis. Bij geringe wijziging van omstandigheden die geen gevolgen hebben voor het algemeen belang, kan de vergunning niet worden gewijzigd of ingetrokken. De noodzaak daarvoor ontbreekt.Artikel 1:8 WeigeringsgrondenVergunningstelsels zijn in de model-APV als volgt geformuleerd: een verbodsbepaling om een bepaalde activiteit te verrichten behoudens vergunning. Vergunningstelsels kenden tot 2007 vervolgens een artikellid of –leden met weigeringsgronden. Deze werden op verschillende manier omschreven wat suggereerde dat in verschillende bepalingen materieel andere weigeringsgronden golden. Dit was meestal niet het geval. In het kader van deregulering en vermindering van administratieve lasten is kritisch naar de weigeringsgronden gekeken. Ter bevordering van de systematiek en duidelijkheid binnen de APV is ervoor gekozen om in Hoofdstuk I algemene weigeringsgronden te benoemen. In de afzonderlijke vergunningstelsels zijn de betreffende artikel(led)en vervallen. Alleen als er voor een vergunning andere weigeringsgronden gelden dan de in artikel 1:8 genoemde, worden die in het betreffende artikel genoemd.Artikel 1:9 Positieve beschikking bij niet tijdig beslissenDit artikel is komen te vervallen.De doorvoering van de Lex Silencio Positivo (LSP) in verband met de Dienstenrichtlijn en de Dienstenwet leverde soms onduidelijkheid op. Het was voor de lezer niet in één oogopslag duidelijk of een artikel wel of niet onder de werking van de Europese Dienstenrichtlijn valt. Daarmee is ook onduidelijk waarom in het ene artikel wel over de LSP wordt gesproken, terwijl het andere artikel daarover zwijgt. Daarom is er voor gekozen om bij iedere vergunning/ontheffing aan te geven of de LSP wel of niet voor deze vergunning/ontheffing geldt. Op deze keuzevrijheid is één belangrijke uitzondering. Een klein aantal bepalingen in de APV betreft omgevingsvergunningen. Voor deze vergunningen geldt altijd een LSP. Uitzonderingen hierop zijn niet mogelijk.Artikel 1:10 Geen positieve beschikking bij niet tijdig beslissenZie toelichting bij 1:9.Hoofdstuk 2 Openbare ordeAfdeling 1 Bestrijding van ongeregeldhedenArtikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldhedenHet begrip “samenscholing” is ontleend aan artikel 186 WvSr: “Hij die opzettelijk bij gelegenheid van een volksoploop zich niet onmiddellijk verwijdert na het derde door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan gegeven bevel, wordt, als schuldig aan deelneming aan samenscholing, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.”Onder omstandigheden is het denkbaar dat een samenscholing het karakter heeft van bijvoorbeeld een betoging. Gelet op de Wet openbare manifestaties moeten dit soort samenscholingen van de werking van dit artikel uitgezonderd worden. In het vijfde lid is dit dan ook gebeurd.Afdeling 2 Optochten en betogingenArtikel 2:2 OptochtenIn de wijziging van de APV in september 2007 is met het oog op het vereenvoudigen van de APV dit artikel opgenomen onder de evenementenbepaling (artikelen 2:24 en 2:25). Zie verder de toelichting bij die artikelen. Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsenDit artikel is gebaseerd op enkele artikelen uit de Wet openbare manifestaties (WOM).In artikel 1 van de Wet openbare manifestaties wordt in het eerste lid “openbare plaats” gedefinieerd als: een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek. In het tweede lid is bepaald dat daaronder niet is begrepen: een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet (een kerk, moskee, synagoge of een ander gebouw dat met name wordt gebruikt voor godsdienstige of levensbeschouwelijke doelen). Deze definitie van openbare plaats is in artikel 1:1 van deze APV overgenomen.Uit de artikelen 3 en 4 WOM volgt dat de gemeenteraad moet bepalen of, en zo ja, voor welke activiteiten een kennisgeving is vereist en daarbij enkele procedurebepalingen moet vaststellen. Artikel 5 WOM kent de burgemeester de bevoegdheid toe om naar aanleiding van een kennisgeving voorschriften en beperkingen te stellen of een verbod te geven; artikel 6 WOM kent hem een aanwijzingsbevoegdheid toe, terwijl artikel 7 WOM bepaalt dat hij bevoegd is aan de organisatoren van de desbetreffende activiteit de opdracht te geven deze te beëindigen en uiteen te gaan. Ten aanzien van vergaderingen en betogingen op andere dan openbare plaatsen kent artikel 8 WOM de burgemeester o.a. de bevoegdheid toe opdracht te geven deze te beëindigen.Artikel 2:4 Afwijking termijnGereserveerd. Dit is opgenomen in artikel 2:3, vijfde lid.Artikel 2:5 Te verstrekken gegevensGereserveerd. Dit is opgenomen in artikel 2:3, tweede lid.Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukkenArtikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingenDit artikel is in de praktijk een slapend artikel gebleken. Met het oog op de vereenvoudiging van de regelgeving is dit artikel vervallen. Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de wegArtikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.In de wijziging van de APV in september 2007 is met het oog op het vereenvoudigen van de APV dit artikel opgenomen onder de evenementenbepaling (artikelen 2:24 en 2:25). Zie het commentaar bij die artikelen. Artikel 2:8 DienstverleningArtikel 2.1.4.2 (oud) bevatte een vergunningstelsel voor dienstverlening. Dienstverlening betreft allerlei straatberoepen, zoals kruiers, de scharensliep, de reiniger van voertuigen en de glazenwasser. Sommigen zijn uit het straatbeeld verdwenen, anderen hebben hun intrede gedaan. Denk bijvoorbeeld aan besteldiensten van pizzeria’s of de supermarkt en bewakingsdiensten. In de wijziging van de APV in september 2007 is met het oog op het vereenvoudigen van de APV dit artikel komen te vervallen.Artikel 2:9 Straatartiest e.d.Dit artikel is in de praktijk een slapend artikel gebleken. Met het oog op de vereenvoudiging van de regelgeving is dit artikel vervallen. Afdeling 5 Bruikbaarheid van de wegArtikel 2:10 Voorwerpen op of aan de wegDit artikel geeft het college de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing kan worden gedacht aan het plaatsen van reclameborden of containers.Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een wegEerste lidAan artikel 2:11 ligt als motief ten grondslag de behoefte om de aanleg, beschadiging en verandering van wegen te binden aan voorschriften met het oog op de bruikbaarheid van die weg.Naast het opleggen van min of meer technische voorschriften kan het ook gewenst zijn het tempo van wegenaanleg in de hand te houden. Het is natuurlijk hoogst onwenselijk dat wegen voortijdig aangelegd worden waardoor - door de latere aanleg van zogenaamde complementaire openbare voorzieningen, zoals riolering, water en gasvoorziening en verlichting - de bruikbaarheid van die weg gedurende lange tijd sterk verminderd zal zijn, nog daargelaten dat het veel extra kosten meebrengt.Als de gemeente tevens eigenaar van de weg is, moet uiteraard ook privaatrechtelijke toestemming worden gegeven. Een afgegeven vergunning mag niet worden gefrustreerd door privaatrechtelijke weigering van de gemeente. Als een derde eigenaar van de grond is, ligt dat anders. Het college kan in dat geval de aanvrager om vergunning erop wijzen dat hij ook privaatrechtelijke toestemming behoeft.Tweede lidOmdat voor de toepassing van dit artikel o.a. het begrip “weg” uit de Wegenverkeerswet 1994 gebruikt wordt, is een vergunning vereist voor de aanleg, verandering enz. van wegen die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Dit betekent dat in beginsel de vergunningsplicht ook geldt voor de zogenaamde “eigen wegen” die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Ook voor deze wegen is het namelijk wenselijk dat ten behoeve van de bruikbaarheid daarvan voor brandweer, ambulance e.d. voorschriften gesteld kunnen worden over de wijze van verharding, breedte e.d.Derde lidVan de vergunningplicht zijn uitgezonderd de overheden die in de uitvoering van hun publiekrechtelijke taak wegen aanleggen of veranderen. Er mag van uitgegaan worden dat zij hun werkzaamheden afstemmen op de bruikbaarheid van de weg.Vierde lidHet nutsbedrijf zal op grond van artikel 2:11 een vergunning nodig hebben voor het leggen van leidingen e.d. in een weg. Dat is niet zo voor telecommunicatiebedrijven en kabeltelevisiebedrijven en de door hen beheerde telecommunicatiekabels met een openbare status (telecommunicatie- en omroepnetwerken). Voor deze werken wordt een regeling getroffen in de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde (gemeentelijke) Telecommunicatieverordening.Vijfde lid Lex silencio positivo In de WABO is bepaald dat voor deze vergunning een positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen van toepassing is. Voor de duidelijkheid is dat hier nogmaals opgemerkt. NB! De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van de APV niet de vrijheid om te bepalen dat er geen lex silencio van toepassing is!Artikel 2:12 Maken en veranderen van een uitwegIn het kader van deregulering en vermindering van administratieve lasten is in 2007 bezien of de vergunningplicht in deze bepaling zou kunnen worden opgeheven. In veel gevallen kan de aanleg of verandering van een uitweg zonder meer gebeuren zonder dat dit problemen oplevert. Overheidsbemoeienis is dan niet nodig. Men zou zelfs kunnen overwegen of regeling in de APV nodig is, en of uitwegen niet puur privaatrechtelijk zouden kunnen worden geregeld. Het is duidelijk dat dit voor veel gemeenten een zeer vergaande stap zou zijn. Er is daarom voor gekozen de vergunningplicht te wijzigen in een meldingsplicht. Daarbij is wel een zogenaamde “noodrem” opgenomen: bij onacceptabele gevolgen kan het college de uitweg alsnog verbieden.Artikel 2:12 beoogt de aanleg van uitwegen zoveel mogelijk vrij te laten, maar te voorkomen dat er gevaarlijke of hinderlijke situaties voor het verkeer ontstaan, dat een uitrit op onaanvaardbare manier ten koste gaat van openbaar groen, en desgewenst ook dat een uitweg feitelijk opheffing betekent van soms (zeer) schaarse parkeerruimte.Uit de jurisprudentie over artikel 14 Wegenwet blijkt dat de eigenaar van een weg het uitwegen daarop moet gedogen. Voorts blijkt uit de jurisprudentie dat regels in een verordening mogen worden gesteld, bijvoorbeeld in het kader van de vrijheid van het verkeer, veiligheid op de weg of de instandhouding van de bruikbaarheid van de weg.Als de gemeente tevens eigenaar van de weg is, moet ook privaatrechtelijke toestemming worden gegeven. Een publiekrechtelijk toelaatbare uitweg mag niet worden gefrustreerd door privaatrechtelijke weigering van de gemeente. Als een derde eigenaar van de grond is, ligt dat anders. Het college kan in dat geval de aanvrager om vergunning erop wijzen dat hij ook privaatrechtelijke toestemming behoeft.De indiener van de melding moet bij zijn melding een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie ter plaatse voegen. Aan de hand van deze gegevens kan het college sneller de afweging maken of de gewenste uitweg al of niet kan worden toegestaan en eventueel onder oplegging van welke voorschriften.Een verbod dat in het belang van de verkeersveiligheid wordt gesteld, strijdt evenmin met artikel 14 Wegenwet.De grond bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente kan bijvoorbeeld gebruikt worden om het maken van een uitweg te verbieden als dat op een onaanvaardbare manier ten koste gaat van het openbaar groen.Afdeling 6 Veiligheid op de wegArtikel 2:13 Veroorzaken van gladheidDit artikel ging onder andere over het sneeuw- en ijsvrij houden van stoepen. Iedere winter komt de vraag weer op waarom dit geschrapt is. Vele APV’s kennen of kenden een plicht voor de eigenaar van een gebouw of terrein, gelegen binnen de bebouwde kom, om het trottoir langs dat gebouw of terrein sneeuwvrij te maken en te houden. Rond deze bepaling keert dikwijls de vraag terug van bevoegdheid tot regeling. Het opnemen van zo’n plicht in de APV zou namelijk strijd opleveren met de in 1930 in Geneve door de International Labour Organisation vastgestelde conventie betreffende de gedwongen of verplichte arbeid, of zou in strijd zijn met artikel 4 van het EVRM.Daarnaast moet geconstateerd worden dat een dergelijke bepaling door de overheid niet gehandhaafd wordt. Om deze redenen is afgezien van opname van een “sneeuwruimbepaling” in de model APV.Artikel 2:14 WinkelwagentjesDit artikel bestreed het ‘zwerfkarrenprobleem’. In Sint-Michielsgestel is hier geen sprake van. Met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving is dit artikel vervallen.Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerpIn de wijziging van de APV in september 2007 is met het oog op het vereenvoudigen van de APV dit artikel komen te vervallen.Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.Deze bepaling spreekt voor zich.Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.Bij de herziening van de APV in 2009 is besloten deze bepaling facultatief te maken. Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinenHet verbod heeft tot doel bosbranden te voorkomen en beschadiging van eigendommen tegen te gaan. Het verbod kan niet zover strekken dat het roken in de gebouwen en in de bijbehorende tuinen die in een bos of natuurgebied liggen, niet meer mogelijk is. Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerpIn de wijziging van de APV in september 2007 is met het oog op het vereenvoudigen van de APV dit artikel komen te vervallen.Artikel 2:20 Vallende voorwerpenDit artikel is met de aanpassing van de APV in 2009 komen te vervallen.Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichtingIn beginsel biedt de Belemmeringenwet privaatrecht het kader om op het eigendomsrecht van anderen inbreuk te maken. De Belemmeringenwet is echter in haar toepassing bedoeld voor zodanige inbreuken op dat eigendomsrecht waardoor het gebruik van de desbetreffende onroerend zaak al dan niet tijdelijk beperkt wordt.Wanneer daarvan sprake is kan niet een gedoogplicht op grond van het onderhavige artikel geconstrueerd worden. Deze gedoogplicht is alleen dan aanwezig wanneer de voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting het gebruiksrecht van de eigenaar niet aantasten.Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijnTen behoeve van de aanleg van hoogspanningslijnen wordt in bestemmingsplannen een strook grond als zodanig bestemd en worden tevens gebruiksvoorschriften opgesteld waarmee aantasting van deze bestemming voorkomen moet worden. Hierbij kan gedacht worden aan voorschriften over de hoogte van toe te laten gebouwen.Ook sluit het desbetreffende elektriciteitsbedrijf overeenkomsten met de eigenaren van de gronden waarop en waarover de hoogspanningsmasten en leidingen staan of lopen. Deze overeenkomsten beperken, uiteraard tegen een schadevergoeding, de zakelijke rechten van de eigenaren. Zij bevatten dan ook altijd voorwaarden met betrekking tot het gebruik van de gronden onder de hoogspanningslijnen. In gemeenten waar dit op deze wijze is geregeld, kan het opnemen van dit artikel achterwege blijven.Indien een bestemmingsplan ontbreekt, bijvoorbeeld voor de bebouwde kom, dan bevat artikel 2:22 een publiekrechtelijke basis om overtreding van deze bepaling, waardoor een zeer gevaarlijke situatie ontstaat, zo nodig met bestuursdwang recht te kunnen zetten. Wel moeten de voorschriften, bijvoorbeeld de hoogte van toe te laten gebouwen, i.c. twee meter, uit bestemmingsplan en APV op elkaar afgestemd zijn.Vanwege het gevaarsaspect is bepaald dat de Lex Silencio Positivo niet van toepassing is op de ontheffing bedoeld in het tweede lid.Artikel 2:23 Veiligheid op het ijsHet oorspronkelijke tweede lid van dit artikel (“Eenieder is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie onmiddellijk het ijs te verlaten ter voorkoming van gevaar voor personen of goederen”) is in 2002 geschrapt. Reden is dat deze formulering ten onrechte aansprakelijkheid van de gemeente kan suggereren bij het door het ijs zakken. Het oude derde lid is vernummerd tot tweede lid.Afdeling 7 Toezicht op evenementenArtikel 2:24 Begripsbepaling evenementWanneer een feest voor publiek toegankelijk is, is er sprake van een vergunningplichtige activiteit omdat het valt onder de reikwijdte van de begripsomschrijving van artikel 2:24, eerste lid. Het feest kan als een voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak worden aangemerkt. Besloten feesten daarentegen vallen niet onder de reikwijdte van de evenementenbepaling omdat deze activiteit niet een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak is. Bijvoorbeeld bij het houden van een bedrijfsfeest waar aan de hand van uitnodigingslijsten publiek aanwezig is, is er geen sprake van een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak. Maar wanneer een feest een “besloten” karakter heeft en er publiekelijk kaarten worden verkocht en/of reclame wordt gemaakt, is er sprake van een evenement.Artikel 2:25 EvenementEerste lidBij het beoordelen van een aanvraag wordt gekeken of de vergunning al dan niet geweigerd wordt aan de hand van de in artikel 1:8 genoemde criteria en het Evenementenbeleid 2012.Tweede lidVoor bepaalde door het college aan te wijzen dagen/evenementen volstaat een meldingsplicht. Het blijft verboden om zonder melding zo’n evenement te houden, zodat de gemeente kan optreden als zonder deze melding de barbecue en/of straatfeest wordt georganiseerdDerde lidVoor bepaalde door het college aan te wijzen dagen/evenementen volstaat is een vergunning of melding niet nodig. Het kan wel nodig zijn om een aanvullende ontheffing voor het tijdelijk schenken van alcohol aan te vragen of een verkeersbesluit te laten nemen.Een volledige uitwerking van deze bepaling is terug te vinden in het Evenementenbeleid 2012. Bij een evenementenvergunning is een lex silencio positivo niet wenselijk, gezien de impact die een dergelijk evenement kan hebben, met name op de openbare orde. Ook vragen vele aspecten van een dergelijk evenement, zoals brandveiligheid, geluid, aanvoer, afvoer en parkeren van bezoekers, om maatwerk dat alleen een inhoudelijke vergunningsbeschikking kan bieden. Er zijn derhalve verschillende dwingende redenen van algemeen belang, met name de openbare orde, openbare veiligheid en milieu om van een Lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.Artikel 2:26 KennisgevingDit artikel is komen te vervallen, een uitwerking van de wijze waarop een aanvraag voor een evenementenvergunning, dan wel een melding moet worden gedaan, is terug te vinden in het Evenementenbeleid 2012.Artikel 2:27 OrdeverstoringDeze bepaling geeft een verbod om de orde bij evenementen te verstoren, dat zich in zijn algemeenheid tot bezoekers richt.Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingenArtikel 2:28 BegripsbepalingIn plaats van de term "horecabedrijf" wordt nu de term "openbare inrichting" gebruikt. Dit voor de duidelijkheid. In de Drank- en Horecawet wordt namelijk met "horecabedrijf" alleen gedoeld op bedrijven waar bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank wordt verstrekt voor gebruik ter plaatse, de zogenaamde "natte horeca". De bepalingen in de APV betreffen juist ook de bedrijven waar geen alcoholhoudende drank wordt verstrekt, de zogenaamde "droge horeca": tearooms, lunchrooms en dergelijke.Artikel 2:29 Exploitatievergunning horecabedrijfIn de raadsvergadering van 20 mei 2010 heeft de gemeenteraad besloten tot het intrekken van dit artikel. Aan de gemeenteraad werd concreet voorgesteld om de oude verordening in te trekken en de nieuwe vast te stellen. Echter in de nieuwe verordening bleef dit artikel ongedeerd. Voor de rechtsduidelijkheid is dit artikel bij deze wijziging alsnog verwijderd.Artikel 2:30 SluitingstijdEr zijn verschillende dwingende redenen van algemeen belang, met name de openbare orde, openbare veiligheid en milieu om van een Lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.Artikel 2:31 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluitingEerste lidArtikel 174 van de Gemeentewet vormt de grondslag voor de bevoegdheid om een of meer horecabedrijven tijdelijk afwijkende sluitingsuren op te leggen of tijdelijk te sluiten. Aanleiding voor tijdelijke afwijking of sluiting moet zijn gelegen in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid, of in bijzondere omstandigheden (zoals, al dan niet lokale, feestdagen). Het betreft een algemene bevoegdheid die zich niet alleen kan uitstrekken tot een maar ook tot meer of zelfs tot alle in de gemeente aanwezige horecabedrijven. Wel beperkt de bevoegdheid zich tot het tijdelijk vaststellen van afwijkende sluitingstijden of tot tijdelijke sluiting.Artikel 2:32 Verboden gedragingenOnder a:Deze bepaling geeft een verbod om de orde in horecabedrijven te verstoren, dat zich in zijn algemeenheid tot bezoekers richt.Onder b:Ook het bepaalde onder b lid richt zich tot de (potentiële) bezoeker van de inrichting. Als die zich met goedvinden van de exploitant in de inrichting bevindt in de tijd dat de inrichting gesloten moet zijn, is hij in overtreding. Als hij geen toestemming van de exploitant heeft en niet weggaat als de exploitant dat vraagt, overtreedt hij artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht (lokaalvredebreuk).Onder c:Het gestelde onder c richt zich tot de exploitant.Artikel 2:33 Handel binnen openbare inrichtingenDit artikel betreft een verbod van heling. Het is bekend dat in sommige cafés regelmatig gestolen goed wordt verhandeld.In een aantal grote steden doet zich het verschijnsel voor dat drugverslaafden naar bepaalde cafés gaan om daar gestolen goederen aan de man te brengen. Artikel 2:32 sluit aan op het in artikel 14 Drank en Horecawet neergelegde verbod tot het uitoefenen van de kleinhandel. Dit laatste verbod ziet echter slechts op verkoophandelingen.Omdat artikel 2:32 een verbod bevat voor de exploitant (en niet voor de handelaar), kan dit artikel niet worden gebaseerd op artikel 437ter of artikel 437 Wetboek van Strafrecht. Het artikel is vastgesteld op basis van artikel 149 Gemeentewet, terwijl de strafsanctie is gebaseerd op artikel 154 Gemeentewet.Artikel 2:34 OrdeverstoringDit artikel is komen te vervallen. De bepaling met betrekking tot ordeverstoring is opgenomen in artikel 2:32, sub a.Artikel 2:35 Het college als bevoegd bestuursorgaanHet begrip "openbare inrichting" als omschreven in artikel 2:28 ziet ook op inrichtingen die niet voor het publiek toegankelijk zijn, zoals besloten sociëteiten en gezelligheidsverenigingen. Gelet op artikel 174 van de Gemeentewet is in dat geval niet de burgemeester maar het college het bevoegde bestuursorgaan. De tekst is in overeenstemming gebracht met die van artikel 174 van de Gemeentewet.Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijfArtikel 2:36 BegripsbepalingHet begrip “inrichting” als hier omschreven sluit aan bij artikel 438 Wetboek van Strafrecht, dat ziet op het als beroep verschaffen van nachtverblijf aan personen (eerste lid) en op het als beroep of gewoonte beschikbaar stellen van een terrein voor het houden van nachtverblijf of het plaatsen van kampeermiddelen e.d. (tweede lid).Artikel 2:37 Kennisgeving exploitatieDit artikel strekt ertoe, dat de burgemeester een zo volledig mogelijk overzicht heeft van de in de gemeente aanwezig nachtverblijf en kampeerinrichtingen.Artikel 2:38 NachtregisterVervallen. De plicht tot het bijhouden van een nachtregister door de exploitant van de inrichting is neergelegd in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht.Artikel 2:39 Verschaffing gegevens nachtregisterDit artikel komt de exploitant van een inrichting tegemoet. Degene die in de inrichting de nacht doorbrengt, is op grond van deze bepaling verplicht de voor registratie vereiste gegevens volledig en naar waarheid aan de exploitant te verstrekken.Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenhedenArtikel 2:40 SpeelgelegenhedenDe bestemmingsplannen laten een speelgelegenheid (een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren) niet toe. In het kader van de vereenvoudiging van de regelgeving is dit artikel daarom komen te vervallen.Artikel 2:41 KansspelautomatenIn de Wet op de kansspelen is vastgesteld dat er in een hoogdrempelige inrichting maximaal 2 kansspelautomaten zijn toegestaan. In dit artikel in de APV is het voor de gemeenteraad mogelijk om het maximaal aantal kansspelautomaten verder te beperken. Hier bestaat geen enkele aanleiding toe. In het kader van de vereenvoudiging van de regelgeving is dit artikel daarom komen te vervallen.Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheidArtikel 2:42 Betreden gesloten woning of lokaalEerste lidDe burgemeester is op grond van artikel 174a van de Gemeentewet bevoegd tot sluiting van woningen van waaruit (drugs)overlast wordt veroorzaakt. Aangezien dit artikel in de Gemeentewet niet de rechtsgevolgen van de sluiting regelt, verdient het aanbeveling dit in de APV te regelen. Het is aan te raden om voor de gevallen waarin de woning niet is verzegeld of de verzegeling reeds verbroken een strafbepaling zoals in het eerste lid van artikel 2:42 op te nemen, waarin een sanctie wordt gesteld op overtreding van het verbod.Tweede lidHet tweede lid van artikel 2:42 is gebaseerd op de bevoegdheid van de burgemeester ex artikel 13b van de Opiumwet tot toepassing van bestuursdwang als in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven drugs als bedoeld in artikel 2 of 3 van de Opiumwet worden verkocht, afgeleverd, verstrekt, of daarvoor aanwezig zijn. Zie verder onder toelichting eerste lid. Met de laatste wijziging van de Opiumwet is het ook mogelijk om op te treden tegen drugshandel vanuit woningen en niet voor het publiek toegankelijke lokalen.Derde lidAangezien de situatie kan ontstaan dat personen de woning of het lokaal moeten betreden wegens dringende redenen, is het derde lid aan artikel 2:42 toegevoegd. Anders zou het verbod uit het eerste lid wel erg absoluut zijn.Artikel 2:43 Plakken en kladdenBinnen dit artikel is een tekstuele wijziging aangebracht in lid 1. Hierbij is opgenomen dat het laten bekrassen of het laten bekladden verboden is. Dit maakt het mogelijk om niet alleen de persoon die daadwerkelijk beklad of bekrast aan te pakken, maar ook diens opdrachtgever.Artikel 2:44 Vervoer plakgereedschap e.d.Door deze bepaling wordt de effectiviteit van het in het vorige artikel opgenomen aanplakverbod vergroot. Het tweede lid regelt een rechtvaardigingsgrond voor die gevallen dat de in het eerste lid genoemde stoffen en voorwerpen niet waren bestemd om te plakken of te kladden.Artikel 2:45 Vervoer inbrekerswerktuigenDeze verbodsbepaling beoogt het plegen van misdrijven zoals diefstal met braak te bemoeilijken.Artikel 2:46 Betreden van plantsoenen e.d.In de praktijk is dit een slapend artikel gebleken. Het is met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving vervallen.Artikel 2:47 Rijden over bermen e.d.In de praktijk is dit een slapend artikel gebleken. Het is met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving vervallen.Artikel 2:48 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsenOp basis van dit artikel kan tegen vormen van onnodige hinder of overlast worden opgetreden.Artikel 2:49 Verboden drankgebruikIn dit artikel is een verbod opgenomen om in een bepaald door het college aan te wijzen gebied alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben. Dit verbod geldt uiteraard niet voor terrassen die deel uitmaken van een horecabedrijf, of voor een evenement waarbij van gemeentewege op grond van artikel 35 van de Drank en Horecawet toestemming is verleend om op de plaats waar dat evenement zich afspeelt alcoholhoudende drank te verstrekken.Omvang gebiedEr moet een duidelijk omschreven gebied aangewezen worden. Het kan bijvoorbeeld gaan om het uitgaansgebied in het centrum of een park of plein waar regelmatig overlast veroorzaakt wordt.Het is niet mogelijk het grondgebied van de hele gemeente aan te wijzen. Er moet namelijk wel een concrete aanleiding te zijn waarom een bepaald gebied aangewezen wordt. Een gebied kan worden aangewezen als gerechtvaardigde vrees bestaat voor aantasting van de openbare orde, of de openbare orde is al aangetast.Artikel 2:50 Verboden gedrag bij of in gebouwenOp basis van dit artikel kan tegen vormen van onnodige hinder of overlast worden opgetreden.Artikel 2:51 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimtenDeze bepaling is opgesteld om het misbruik van bepaalde, voor het publiek toegankelijke ruimten zoals parkeergarages, telefooncellen en wachtlokalen voor een openbaar vervoermiddel tegen te gaan. In deze bepaling wordt het woord “ruimte” gebruikt ter onderscheiding van het in de APV voorkomende begrip “weg”. Om een indicatie te geven bij het beantwoorden van de vraag op welke voor het publiek toegankelijke ruimten de bepaling het oog heeft, is bij wijze van voorbeeld een aantal ruimten concreet genoemd.Artikel 2:52 Neerzetten van fietsen e.d.Het plaatsen van voertuigen is op verschillende plaatsen geregeld, steeds met een wisselende bedoeling: de instandhouding van het plantsoen, het tegengaan van diefstal of verkeersbelangen. In dit artikel gaat het om de voorkoming van overlast.Het neerzetten van fietsen en bromfietsen tegen panden die niet door de eigenaren van de voertuigen worden bezocht of op plaatsen waar deze voertuigen hinder of schade kunnen veroorzaken, geeft vaak aanleiding tot klachten. Dit artikel geeft de mogelijkheid hiertegen op te treden.Artikel 2:53 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.Op grond van het RVV 1990 kunnen bepaalde categorieën weggebruikers van bepaalde wegen worden geweerd. De achtergrond daarvan is het verkeersbelang, hetzij de verkeersveiligheid of de vrijheid van het (andere) verkeer. Dat moet op de in het reglement voorgeschreven wijze ter kennis van de weggebruiker worden gebracht.Er kunnen echter andere motieven zijn om bepaalde categorieën weggebruikers te weren. Hier is een verbod opgenomen om de fiets of de bromfiets mee te voeren op terreinen, waar onder meer markt wordt gehouden, als dat marktterrein door het college is aangewezen als een voor fietsen en bromfietsen verboden terrein gedurende die tijd. In de mensenmenigte is een fiets hinderlijk. Regenjassen worden besmeurd, nylonkousen sneuvelen. Het verbod moet wel aan de bezoekers van het terrein worden kenbaar gemaakt.Artikel 2:54 Bespieden van personenIn de wijziging van de APV in 2009 is dit artikel komen te vervallen.Artikel 2:55 BewakingsapparatuurIn de wijziging van de APV in september 2007 is met het oog op het vereenvoudigen van de APV dit artikel komen te vervallen.Artikel 2:56 Nodeloos alarmerenIn de wijziging van de APV in september 2007 is met het oog op het vereenvoudigen van de APV dit artikel komen te vervallen.Artikel 2:57 AlarminstallatiesIn de wijziging van de APV in september 2007 is met het oog op het vereenvoudigen van de APV dit artikel komen te vervallen.Artikel 2:58 Loslopende hondenDit artikel beperkt het loslopen van honden op de weg, zonder dat de hond aangelijnd is, en op kinderspeelplaatsen e.d. Aan dit artikel ligt in zijn algemeenheid het motief van de voorkoming en bestrijding van overlast ten grondslag.In het bijzonder heeft dit artikel de volgende bedoelingen:
- de bescherming van de verkeersveiligheid, die door loslopende honden in gevaar kan worden gebracht;
- het voorkomen van beschadiging aan eigendommen van derden;
- het voorkomen van hinder voor voetgangers;
- het bestrijden van verontreiniging (bijvoorbeeld van speelweiden, zandbakken, e.d.);
- het voorkomen van schade en dierenleed, die worden veroorzaakt doordat loslopende honden andere dieren en wel met name schapen en kippen naar het leven staan.
Artikel 2:59 Verontreiniging door hondenStraatverontreiniging kan grote gevaren opleveren voor de volksgezondheid. Ook wordt via hondenuitwerpselen die op straat, in parken en plantsoenen blijven liggen, het voor honden dodelijke canine parvo virus verspreid. Los daarvan staat het probleem al jaren hoog in de ranglijsten van ergernissen.Artikel 2:60 Gevaarlijke hondenDit artikel schept voor de burgemeester de mogelijkheid om na een (bijt)incident met een hond dat naar zijn oordeel niet voldoende ernstig is om strafrechtelijk op te treden (wat er doorgaans op neer komt dat de hond in beslag wordt genomen en een gedragstest ondergaat om te bekijken of de hond geresocialiseerd kan worden of helaas moet inslapen), de eigenaar te verplichten de hond te muilkorven en/of kort aan te lijnen. Sinds de intrekking van de Regeling agressieve dieren is er in landelijke wetgeving geen definitie van muilkorf meer gegeven, vandaar dat er hier een definitie is opgenomen.Artikel 2:61 Houden of vervoeren van hinderlijke of schadelijke dierenDoor in het eerste lid de zinsnede “buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer” op te nemen wordt de afbakening met de Wet milieubeheer direct vastgelegd. Het (oude) vierde lid is daarmee vervallen.Artikel 2:62 Wilde dierenDit artikel is met de aanpassing in 2009 komen te vervallen.Artikel 2:63 Loslopend veeIn de praktijk is dit een slapend artikel gebleken. Het is met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving vervallen.Artikel 2:64 DuivenIn de praktijk is dit een slapend artikel gebleken. Het is met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving vervallen.Artikel 2:65 BijenIn de praktijk is dit een slapend artikel gebleken. Het is met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving vervallen.Artikel 2:66 BedelarijMet name in de stadscentra wordt soms overlast ondervonden van bedelaars. Deze gedragen zich soms agressief en hinderlijk door passanten aan te klampen, te intimideren, de weg te versperren of te volgen. Hierdoor komt de openbare orde in het geding.Omdat in 2000 de strafbaarstelling van bedelarij uit het Wetboek van Strafrecht (voormalig artikel 432) is verdwenen, kan de politie hiertegen niet of nauwelijks meer optreden. Bij de opheffing van de strafbaarstelling heeft de wetgever echter expliciet de mogelijkheid opengehouden om op basis van de gemeentelijke autonomie zo nodig een regeling ter zake van bedelarij in het leven te roepen, indien dit gedrag de openbare orde verstoort of dreigt te verstoren. Op grond van dit artikel kan het college gebieden aanwijzen waar een bedelverbod geldt. Wanneer er naar het oordeel van het college een overlastgevende situatie in een bepaald gebied ontstaat, kan het dus een verbod instellen.Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederenArtikel 2:67 BegripsbepalingDe bestuurlijke aanpak van heling binnen de gemeente kan een belangrijk aanvulling vormen op het politioneel strafrechtelijk optreden.Het Wetboek van strafrecht (WvSr.). bevat enkele bepalingen die de bestrijding van heling op het oog hebben. Dat zijn artikel 416, 417, 417bis, 417ter, 437, 437bis, 437ter en 437quater. Het binnentreden bij handelaren is - ook zonder dat een strafbaar feit wordt vermoed - te allen tijde mogelijk op basis van artikel 552 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv).De in artikel 141 WvSv genoemde opsporingsambtenaren hebben om controle uit te oefenen vrije toegang tot alle vestigingen en andere plaatsen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij door een handelaar worden gebruikt. Indien deze plaatsen als woning zijn aan te merken, moet het bepaalde in de Algemene wet op het binnentreden in acht worden genomen.De politie kan voorwerpen in beslag nemen.Op grond van artikel 142 WvSv kunnen toezichthouders als buitengewone opsporingsambtenaren optreden. Zie daarover meer in de toelichting bij hoofdstuk 6.Gelet op het karakter van de voorschriften inzake de heling is overigens voor buitengewone opsporingsambtenaren, naast de algemene opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 WvSv, bij de controle op de naleving van voorschriften inzake de helingbestrijding in het algemeen geen plaats. De in artikel 552 WvSv neergelegde binnentredingsbevoegdheid is dan ook alleen verleend aan de algemene opsporingsambtenaren.Voor de handhaving van de helingbepaling zal er op moeten worden toegezien dat bekend is, welke handelaren zich in de gemeente hebben gevestigd. Aan de verplichting ex artikel 437ter, tweede lid, WvSr om zich schriftelijk aan te melden bij de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar wordt in de huidige praktijk door veel handelaren niet voldaan.In dat geval zal de burgemeester gebruik moeten maken van de mogelijkheid de hem door artikelen 437 e.v. WvSr toegekende taken op te dragen aan door hem aan te wijzen ambtenaren.HandelaarVoor de omschrijving van het begrip “handelaar” verwijst artikel 437, eerste lid, Wetboek van Strafrecht naar de Algemene Maatregel van Bestuur op grond van dit artikel (Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, KB 06-01-1992).Artikel 1 van dit besluit noemt als handelaren: opkopers en handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen, platina, goud, zilver, edelstenen, uurwerken, kunstvoorwerpen, auto’s, motorfietsen, bromfietsen, fietsen, foto-, film-, radio-, audio- en videoapparatuur en apparatuur voor automatische registratie. Onder “handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen” worden tevens handelaren in antiek en curiosa verstaan. Daarom hoeven zij niet apart te worden vermeld.Artikel 2:68 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregisterEerste lidHier is een algemene verplichting opgenomen om een verkoopregister bij te houden (“alle” goederen). Aangezien het meestal zal gaan om bepaalde goederen als fietsen, auto’s of antiek, is in het tweede lid een vrijstellingsbepaling toegevoegd.Er kan ook voor worden gekozen om de goederen die niet hoeven te worden geregistreerd expliciet en limitatief op te sommen in het eerste en dan enige lid, óf te bepalen dat alleen die goederen moeten worden geregistreerd die de burgemeester heeft aangewezen.Derde lidHier wordt de lex silencio positivo van toepassing verklaard op de ontheffing van het tweede lid. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van één tot alle verplichtingen in dit artikel. Doorgaans zal daarvoor een praktische reden zijn. Bovendien lijdt de ondernemer doorgaans geen grote schade wanneer er per abuis een vrijstelling van rechtswege ontstaat en die wordt teruggedraaid.Artikel 2:69 Voorschriften als bedoeld in Artikel 437 van het Wetboek van StrafrechtOnder aTen eersteArtikel 437ter, tweede lid, van het WvSr legt de handelaar de verplichting op de burgemeester of door hem aangewezen ambtenaren tevoren schriftelijk in kennis te stellen als hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt. De wetgever heeft afgezien van een regeling om de uitoefening van het opkopersbedrijf aan een voorafgaande toelating door het gemeentebestuur te binden. De aanmeldingsplicht is in onderdeel a, sub 1e, nader uitgewerkt.Ten tweede en derdeAls er zich wijzigingen in het adres of beroep van de handelaar voordoen, dient de burgemeester hiervan in kennis te worden gesteld. De politie kan hierdoor de registratie van de handelaren up to date houden.Ten vierdeHier spelen onder meer de omstandigheden waaronder het goed aan de handelaar wordt aangeboden en diens wetenschap zelf een rol. De inhoud van deze bepaling ligt dicht tegen die van artikel 437bis, eerste lid, van het WvSr aan. Hier is het echter de ondernemer die het initiatief moet nemen. Deze bepaling kan niet in strijd worden geacht met artikel 160 en 161 WvSv.Onder bIn artikel 437, eerste lid, onder c, van het WvSr wordt aan de daartoe aangewezen ambtenaar de bevoegdheid gegeven om inzage te hebben in het inkoopregister. De bevoegdheid tot inzage in het verkoopregister is niet aangegeven in het WvSr, zodat een regeling in de APV noodzakelijk is. Door de bevoegdheid tot inzage van het verkoopregister bij de daartoe aangewezen ambtenaar te leggen, kan deze ambtenaar zowel het inkoop als het verkoopregister inzien.Onder dBij een regeling tot effectieve helingbestrijding mag een bepaling betreffende de vervreemding van door opkoop verkregen goederen niet ontbreken. Dit artikel voorziet hierin.De bepaling sluit nauw aan op hetgeen bepaald in artikel 437, eerste lid, onder d en f, WvSr.Daar is de handelaar et cetera die in strijd met een schriftelijke last van de burgemeester (of een vanwege hem gegeven last) bepaalde goederen vervreemdt, of niet in bewaring geeft, of die niet voldoet aan de daarbij gegeven aanwijzingen, strafbaar gesteld. In onderdeel d is gekozen voor een termijn van drie dagen, zodat de bedrijfsvoering van de handelaren niet al te zeer wordt belemmerd.Artikel 2:70 Vervreemding van door opkoop verkregen goederenDit artikel is bij de wijziging van de APV in 2009 komen te vervallen.Artikel 2:71 Handel in horecabedrijvenDit artikel is verplaatst naar afdeling 8, toezicht op openbare inrichtingen.Afdeling 13 VuurwerkArtikel 2:72 BegripsbepalingVoor de omschrijving van het begrip “consumentenvuurwerk” is aansluiting gezocht bij de omschrijving daarvan in het Vuurwerkbesluit. Consumentenvuurwerk wordt in het Vuurwerkbesluit als volgt gedefinieerd: “vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik” (artikel 1.1.1. lid 1). Consumentenvuurwerk dient te voldoen aan welomschreven productveiligheidseisen, zoals uitgewerkt in de Regeling Nadere eisen aan vuurwerk (Stcrt. 243, 1997).Artikel 2:73 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagenOp basis van dit artikel kan het college aan een bedrijf of nevenbedrijf een vergunning verlenen voor het verkopen van consumentenvuurwerk tijdens de door het Vuurwerkbesluit aangewezen verkoopdagen.Artikel 2:74 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisselingIn het Vuurwerkbesluit is bepaald dat het verboden is om consumentenvuurwerk af te steken op een ander tijdstip dan tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar. Het afsteken van consumentenvuurwerk wordt op dit tijdstip toelaatbaar geacht vanwege de koppeling van het vuurwerkgebruik aan de feestelijkheden rond de jaarwisseling en de inbedding daarvan in de Nederlandse volkscultuur.Toch kunnen er, ondanks dat dit alleen op oudejaarsdag is toegelaten, plaatsen zijn waar het afsteken van consumentenvuurwerk te allen tijde niet toelaatbaar moet worden geacht (bijvoorbeeld bij ziekenhuizen, bejaardentehuizen, huizen met rieten daken, in winkelstraten, bij dierenasiels enz.). Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen waar het afsteken van consumentenvuurwerk altijd verboden is.Het tweede lid maakt het mogelijk om op te treden tegen het gebruik van consumentenvuurwerk in bijvoorbeeld een promenade, een passage, een portiek of een volksverzameling.Afdeling 14 CarbidschietenArtikel 2:75 BegripsbepalingDe bepalingen in dit artikel spreken voor zich.Artikel 2:76 CarbidschietenEr is gekozen voor een sterke vereenvoudiging van dit artikel. Een algemeen verbod op het schieten van carbid in de open lucht en de mogelijkheid voor het college op hierop een ontheffing te verlenen. Hier zal zeer terughoudend mee omgegaan worden.Artikel 2:77 Bij zich hebben van carbidZie toelichting artikel 2:76.Afdeling 15 DrugsoverlastArtikel 2:78 Verbod begeven op de weg om drugs te verhandelenIn de praktijk is dit een slapend artikel gebleken. Het is met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving, in overleg met de politie, vervallen.Afdeling 16 Bestuurlijke ophoudingArtikel 2:79 Bestuurlijke ophoudingDit artikel is gebaseerd op artikel 154a Van de Gemeentewet Dit artikel voorziet in de bevoegdheid van de burgemeester om bij grootschalige ordeverstoringen groepen ordeverstoorders maximaal 12 uur op te houden op een door de burgemeester aangewezen plaats. Het vervoer naar de plaats van ophouding is hieronder begrepen. Bij grootschalige ordeverstoringen moet gedacht worden aan situaties als risicowedstrijden in het betaald voetbal, uit de hand lopende demonstraties en krakersrellen. De toepassing van het bestuursrechtelijke instrument bestuurlijke ophouding vereist (een bepaling in) een verordening waarin de raad de burgemeester de bevoegdheid geeft om bij groepsgewijze niet-naleving van specifieke voorschriften bestuurlijk op te houden. Artikel 2:75 voorziet hierin.De voorwaarden waaronder bestuurlijke ophouding kan worden toegepast, zijn vastgelegd in artikel 154a van de Gemeentewet. De zinsnede “overeenkomstig 154a van de Gemeentewet” impliceert dan ook dat aan alle voorwaarden moet worden voldaan voordat een besluit tot bestuurlijke ophouding kan worden genomen. Deze voorwaarden zijn hiervoor beschreven.Artikel 2:80 VeiligheidsrisicogebiedenOp grond van artikel 151b Gemeentewet kan de raad aan de burgemeester bij verordening de bevoegdheid verlenen om gebieden aan te wijzen, waarin de officier van justitie de controlebevoegdheden die genoemd worden in artikel 50, 51 en 52 Wet wapens en munitie, kan uitoefenen. Het gaat om de controlebevoegdheden om binnen het aangewezen gebied:
- vervoermiddelen te onderzoeken;
- een ieders kleding te onderzoeken;
- te vorderen dat verpakkingen die men bij zich draagt, worden geopend.
De burgemeester kan een gebied aanwijzen als uit feiten of omstandigheden blijkt dat er sprake is van verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. De aanwijzing als veiligheidsrisicogebied wordt gegeven voor een bepaalde duur die niet langer is en voor een gebied dat niet groter is dan strikt noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde. Voordat de burgemeester een gebied aanwijst, overlegt hij hierover in de lokale gezagsdriehoek met de officier van justitie en de korpschef. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:
- feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat er sprake is van verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan;
- zorgvuldige afweging van het objectieve en subjectieve veiligheidsbelang en het individuele belang van de burgers (privacy);
- subsidiariteit en proportionaliteit;
- breder handhavingsbeleid in het beoogd gebied ter vergroting van leefbaarheid en veiligheid.
Artikel 2:81 Cameratoezicht op openbare plaatsenGemeentelijk cameratoezicht op grond van artikel 151c Gemeentewet mag uitsluitend plaatsvinden voor het handhaven van de openbare orde. Dit begrip omvat ook de algemene bestuurlijke voorkoming van strafbare feiten die invloed hebben op de orde en rust in de gemeentelijke samenleving. Dit hoofddoel laat onverlet dat deze vorm van cameratoezicht ook subdoelen mag dienen. Zo biedt artikel 151c lid 7 Gemeentewet de mogelijkheid om de opgenomen beelden te gebruiken voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Daarnaast mogen camera’s worden gebruikt om de politie en andere hulpdiensten efficiënter en effectiever in te zetten. De preventieve werking van cameratoezicht vergroot bovendien hun veiligheid.Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.De bestemmingsplannen in de gemeente laten een seksinrichting, sekswinkels, straatprostitutie e.d. niet toe. Er wordt een duidelijk 0-beleid gehanteerd. In de praktijk is dit hoofdstuk dan ook een slapend hoofdstuk gebleken. Met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving, in overleg met de politie, vervallen.Afdeling 1 BegripsbepalingenArtikel 3:1 BegripsbepalingenZie toelichting onder het hoofdstuk.Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaanZie toelichting onder het hoofdstuk.Artikel 3:3 Nadere regelsZie toelichting onder het hoofdstuk.Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie e.d.Artikel 3:4 SeksinrichtingenZie toelichting onder het hoofdstuk.Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerZie toelichting onder het hoofdstuk.Artikel 3:6 SluitingstijdenZie toelichting onder het hoofdstuk.Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluitingZie toelichting onder het hoofdstuk.Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerderZie toelichting onder het hoofdstuk.Artikel 3:9 StraatprostitutieZie toelichting onder het hoofdstuk.Artikel 3:10 SekswinkelsZie toelichting onder het hoofdstuk.Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijkeZie toelichting onder het hoofdstuk.Afdeling 3 Beslistermijn en weigeringsgrondenArtikel 3:12 BeslistermijnZie toelichting onder het hoofdstuk.Artikel 3:13 WeigeringsgrondenZie toelichting onder het hoofdstuk.Afdeling 4 Beëindiging exploitatie en wijziging beheerArtikel 3:14 Beeindiging exploitatieZie toelichting onder het hoofdstuk.Artikel 3:15 Wijziging beheerZie toelichting onder het hoofdstuk.Afdeling 5 OvergangsbepalingArtikel 3:16 OvergangsbepalingZie toelichting onder het hoofdstuk.Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeenteAfdeling 1 Geluidhinder en verlichtingArtikel 4:1 BegripsbepalingenBesluit.Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, hierna aangeduid als Besluit, biedt de mogelijkheid om in de gemeentelijke verordening voorwaarden te stellen aan festiviteiten ter voorkoming of beperking van geluidhinder. Het Besluit wordt vaak aangeduid als Activiteitenbesluit.InrichtingOp grond van de Wet milieubeheer moeten inrichtingen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken ofwel over een milieuvergunning beschikken, of voldoen aan een algemene maatregel van bestuur (AMvB), welke artikelen met betrekking tot de bescherming van het milieu bevat.Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteitenEerste lidDe bevoegdheid om te bepalen dat de in dit lid bedoelde geluidsnormen niet gelden bij collectieve festiviteiten komt voort uit artikel 2.21, eerste lid, onder a, van het Besluit. Evenals in het oude besluit voorziet dit artikel van het Besluit erin dat op deze dagen overmatige geluidhinder zo veel mogelijk moet worden voorkomen: De voorschriften gelden niet “voor zover de naleving van deze voorschriften redelijkerwijs niet kan worden gevergd”. Voorbeelden van collectieve festiviteiten zijn carnaval, kermis of culturele, sport- en recreatieve manifestaties.In dit artikel is de uitvoering van de regeling neergelegd bij het college. Er hoeft dus niet jaarlijks een raadsbesluit te worden genomen om te bepalen welke feesten als collectieve festiviteiten worden aangewezen. Tweede lidVolgens artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit moet de verlichting bij sportbeoefening in de buitenlucht tussen 23.00 uur en 07.00 uur zijn uitgeschakeld en indien er geen sport wordt beoefend of onderhoud wordt uitgevoerd. De bevoegdheid om te bepalen dat deze beperkingen niet gelden bij collectieve festiviteiten staat in artikel 4.113, tweede lid, onder a, van het Besluit. Dit voorschrift is met name bedoeld voor sportverenigingen die buiten de reguliere en recreatieve wedstrijden en trainingen gebruik willen maken van hun lichtinstallatie. Een voorbeeld van een collectieve festiviteit is een sportieve manifestatie waar meerdere sportverenigingen aan mee doen, bijvoorbeeld de Gestelse Kampioenschappen tennis. Vijfde tot en met het achtste lidOp inrichtingen zoals bedoeld in dit artikel is het Evenementenbeleid niet van toepassing. Er is echter in het kader van rechtsgelijkheid wel gekozen om de richtlijn van geluidsnormen uit het Evenementenbeleid over te nemen in dit artikel. Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteitenEerste lidDe bevoegdheid voor het vaststellen van het aantal incidentele festiviteiten voor inrichtingen in een gemeentelijke verordening staat in de artikelen 2.21 en 4.113 van het Besluit. Volgens artikel 2.21, eerste lid, onderdeel b kan de gemeenteraad bij verordening het aantal dagen of dagdelen aanwijzen waarop individuele inrichtingen voor incidentele festiviteiten vrijstelling kunnen verkrijgen van de geluidsnormen. Een incidentele festiviteit is een festiviteit die aan één of een klein aantal inrichtingen gebonden is. Dit is bijvoorbeeld een optreden met levende muziek bij een café. In het Besluit is bepaald dat het maximum aantal dagen waarvoor de geluidsnormen niet gelden maximaal 12 dagen of dagdelen per jaar betreft. Het betreft een maximum: de raad heeft de bevoegdheid om, rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden, in dit artikel het aantal te verlagenTweede lidVolgens artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit moet bij inrichtingen de verlichting voor sportbeoefening in de buitenlucht tussen 23.00 uur en 07.00 uur zijn uitgeschakeld en indien er geen sport wordt beoefend of onderhoud wordt uitgevoerd. Op basis van het tweede lid van artikel 4.113 kan hiervan worden afgeweken. Volgens het Besluit is het maximum aantal dagen waarvoor de beperkingen voor de verlichting niet gelden maximaal 12 dagen of dagdelen per jaar. Kortheidshalve wordt voor de verdere toelichting over dit maximum verwezen naar de bovenstaande toelichting bij het eerste lid.Volgens de toelichting bij het Besluit blijft ook bij gebruik van artikel 4.113 tweede lid de algemene zorgplicht met betrekking tot lichthinder en duisterte voor de sportinrichtingen gelden, al is enige mate van hinder is bij incidentele activiteiten aanvaardbaar. De beoordeling of sprake is van onaanvaardbare lichthinder in geval van de viering van een festiviteit is aan het bevoegd gezag.Zesde tot en met het tiende lidOp inrichtingen zoals bedoeld in dit artikel is het Evenementenbeleid niet van toepassing. Er is echter in het kader van rechtsgelijkheid wel gekozen om de richtlijn van geluidsnormen uit het Evenementenbeleid ook over te nemen in dit artikel. Artikel 4:5 Onversterkte muziekDit artikel sluit aan op de artikelen 2.17, 2.18 en 2.20 van het Besluit. Het artikel is alleen gericht op onversterkte muziek vanuit inrichtingen en niet buiten inrichtingen. Of er sprake is van een inrichting, wordt bepaald door de Wet milieubeheer. In het Besluit is onversterkte muziek uitgezonderd van de algemene geluidsniveaus. Gemeenten hebben, in artikel 2.18, eerste lid, onder f juncto vijfde lid, van het Besluit, expliciet de bevoegdheid gekregen om voor onversterkte muziek regels op te nemen in de Algemene Plaatselijke Verordening. Door het feit dat de hinderbeleving van onversterkte muziek zeker niet lager is dan die van versterkte muziek, dient deze op gelijke wijze te worden beschermd. De geluidwaarden kunnen door de gemeenten zelf worden bepaald. Het kan zijn dat u er de voorkeur aan geeft hogere waarden vast te stellen, bijvoorbeeld vanwege oude, meer gehorige panden. Deze keuze is aan de gemeente.Gemeenten kunnen op basis van artikel 2.20 voor geluid maatwerkvoorschriften vaststellen. Er kan op basis van artikel 2.20 en 2.17 (en dus indirect artikel 2.18) voor gekozen worden om ook maatwerkvoorschriften vast te stellen voor onversterkte muziek. Deze kunnen dan mogelijk wel afwijken van hetgeen in de APV gesteld wordt. Dit kan verwarrend zijn voor bedrijven die meer of minder geluid mogen produceren bij versterkte (maatwerkvoorschriften) dan bij onversterkte muziek (APV). Om de geluidsnormen voor versterkte muziek gelijk te kunnen maken aan onversterkte muziek, is dit artikel op genomen.Om vooral amateurgezelschappen in niet professionele oefenruimtes de kans te geven tot het hobbymatig beoefenen van onversterkte muziek, is voor hen in lid 2 een mogelijkheid gecreëerd om een aantal uur in de week uitgezonderd te zijn van de geluidsniveaus. In artikel 2 wordt gesproken over “oefenen”. Op deze manier worden festiviteiten en optredens voor publiek uitgesloten. Er is sprake van oefenen als men muziek maakt zonder dat er publiek aanwezig is.De genoemde geluidsniveaus in het eerste lid onder tabel e zijn niet van toepassing op;
- het geluid ten behoeve van het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten en lijkplechtigheden, alsmede geluid in verband met het houden van deze bijeenkomsten of plechtigheden;
- het geluid van het traditioneel ten gehore brengen van muziek tijdens het hijsen en strijken van de nationale vlag bij zonsopkomst en zonsondergang op militaire inrichtingen;
- het ten gehore brengen van muziek vanwege het oefenen door militaire muziekcorpsen in de buitenlucht gedurende de dagperiode met een maximum van twee uren per week op militaire inrichtingen.
Artikel 4:6 Overige geluidhinderDoor in het eerste lid de zinsnede “een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit” op te nemen wordt de afbakening direct vastgelegd. Een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer heeft ofwel een milieuvergunning nodig (waarin geluidsvoorschriften zijn opgenomen) ofwel zijn algemene regels op grond van het Besluit van toepassing. In deze algemene regels zijn ook geluidsvoorschriften opgenomen.Dit artikel heeft betrekking op de vormen van geluidhinder waarin de andere regelingen niet voorzien. Onder andere valt te denken aan:
- een niet permanente activiteit in een niet besloten ruimte, zoals een kermis, een heidefeest, een braderie, een rally, enz.;
- het door middel van luidsprekers op voertuigen of anderszins reclame of muziek maken of mededelingen doen;
- het ten gehore brengen van achtergrondmuziek in winkelstraten;
-het gebruik van diverse geluidproducerende recreatietoestellen;
het gebruik van bouwmachines, zoals compressors, cirkelzagen, - trilhamers en heistellingen;
- het toepassen van knalapparatuur om vogels te verjagen, enz., enz.;
overige handelingen waardoor geluidoverlast ontstaat.
Voorts kunnen onder artikel 4:6 vormen van geluidhinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van “lawaaiige” hobby’s, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektro- akoestische apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enz. Met name voor deze vormen van geluidhinder ontbreken algemeen geldende criteria of normen. Dit behoeft ook niemand te verwonderen: de bron van geluidhinder is niet een bepaalde, aanwijsbare inrichting of gedraging. In beginsel kan het elke gedraging betreffen. Van geval tot geval zal daarom moeten worden nagegaan in welke situatie en gedurende welke tijden er sprake is van geluidhinder, en welke maatregelen kunnen worden genomen. Uitgangspunt daarbij zal moeten zijn dat een zekere mate van (geluid)hinder als zijnde onvermijdelijk zal moeten worden aanvaard. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen, zo nodig met voorschriften.Lex silencio positivo (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen)Het tweede lid maakt een ontheffing van het verbod in het eerste lid mogelijk. Vanwege de overlast en ergernis die geluidsoverlast oplevert is er van afgezien om hier een lex silencio positivo toe te passen.Bedacht moet worden dat klachten over vormen van geluidhinder nogal eens een minder goede verstandhouding tussen buren of omwonenden als achtergrond hebben. Normale handelingen worden dan eerder als (geluid)hinderlijk ervaren, terwijl men minder geneigd is aan een afdoende oplossing mee te werken.Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreinigingArtikel 4:7 StraatvegenDit artikel bevat een verkeersbeperkende bepaling. Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad is de gemeenteraad op basis van artikel 149 van de Gemeentewet bevoegd tot het treffen van regelen die andere belangen dan verkeersbelangen beogen te dienen, tenzij deze regels ondanks het afwijkende motief zo diep en zo algemeen ingrijpen in het normale verkeer op wegen dat het stelsel van de Wegenverkeerswet 1994 wordt doorkruist. Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doenDoorgaans beter bekend onder de naam “wildplassen”. Momenteel zijn er veel gemeenten die in het kader van een lik-op-stuk-beleid onderhavige bepaling strikt handhaven. Sommige gemeenten hebben in de APV een mogelijkheid gecreëerd om ook buiten de bebouwde kom plaatsen aan te wijzen waar wildplassen is verboden, bijvoorbeeld bij veelbezochte parkeerterreinen en picknickplaatsen, vanwege de daar ondervonden overlast.Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwenDit artikel betreft een samenvoeging van de in de Model-bouwverordening geschrapte artikelen 334 en 336. Aangezien het hier om bepalingen gaat die niet direct het bouwwerk maar meer de omgeving betreffen, is tot onderbrenging in de APV besloten.Afdeling 3 Het bewaren van houtopstandenArtikel 4:10 BegripsbepalingenDe bepalingen ten aanzien van het kappen van bomen zijn in de APV sinds 2009 komen te vervallen. De Bomenverordening is toen vastgesteld en in werking getreden, hierin zijn alle voorwaarden ten aanzien van het kappen van bomen opgenomen. Artikel 4:11 KapvergunningZie toelichting artikel 4:10.Artikel 4:12 Vergunning van rechtswegenZie toelichting artikel 4:10.Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlastArtikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enzovoortsDeze bepaling verschaft een basis voor het treffen van maatregelen tegen een uit oogpunt van welstand en bescherming van de openbare gezondheid ontoelaatbare opslag van bromfietsen en caravans e.d., en landbouwproducten. Het college is bevoegd bepaalde plaatsen aan te wijzen waar deze opslag verboden is c.q. aan bepaalde regels gebonden is.Deze bepaling ziet niet op handelingen die plaatsvinden op de “weg” in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Deze afbakening is aangebracht omdat voor zover de in deze bepaling genoemde activiteiten plaatsvinden op de “weg” daartegen kan worden opgetreden op basis van andere in deze verordening opgenomen voorschriften.AfbakeningDoor in het eerste lid de zinsnede “buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer” op te nemen wordt de afbakening met de Wet milieubeheer direct vastgelegd. Hierdoor vervalt in het vierde lid de afbakening met de Wet milieubeheer.Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffenDit artikel is bij de aanpassing van de APV in 2009 komen te vervallen.Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclameVanwege de vereenvoudiging van vergunningen en de vermindering van administratieve lasten is in 2007 het oude artikel 4.4.2 ingrijpend herzien. Dat houdt in dat de reclamevergunning geheel is verdwenen en vervangen door een algemene regel die verbiedt om door middel van een reclame het verkeer in gevaar te brengen of hinder dan wel overlast te veroorzaken voor omwonenden.De gedachte daarachter is dat voor een reclame van enige omvang of betekenis doorgaans een bouwvergunning nodig is, waardoor al aan de welstand kan worden getoetst. Een reclame waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of overlast wordt veroorzaakt voor omwonenden komt relatief zo weinig voor dat het moeilijk valt te rechtvaardigen om voor die gevallen een vergunningplicht voor alle reclames in stand te houden.Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclameIn het per 1 januari 2008 van kracht geworden Activiteitenbesluit is een zorgplicht opgenomen die ertoe verplicht geen lichthinder te veroorzaken. Daarmee vervalt de noodzaak om dit onderwerp bij APV te regelen.Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinenArtikel 4:17 BegripsbepalingIn de begripsomschrijving gaat het in het algemeen over een tent, tentwagen, kampeerwagen en caravan. In verband met de afschaffing van de Wet op de Openluchtrecreatie (WOR) met ingang van 1 januari 2008 wordt geadviseerd in de APV drie artikelen op te nemen.Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinenAan dit artikel is een lid toegevoegd, lid 3. Hier worden de kindervakantieweken en de scouting uitgezonderd van het verbod. Lex silencio positivoDit artikel dient met name de bescherming van natuur en milieu. Het zou hoogst onwenselijk zijn als er een vergunning van rechtswege zou ontstaan die toestaat dat in een kwetsbaar natuurgebied gekampeerd wordt. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsenIn verband met de afschaffing van de Wet op de Openluchtrecreatie (WOR) met ingang van 1 januari 2008 wordt geadviseerd in de APV drie artikelen op te nemen.Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeenteAfdeling 1 ParkeerexcessenArtikel 5:1 BegripsbepalingenDe definitie van “weg” in artikel 1:1 van deze verordening is ook op deze afdeling van toepassing. Concreet gaat het om alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten. De artikelen 5:2, 5:3, 5:4, 5:5, 5:6, eerste lid, onder a, 5:7, 5:8, tweede lid, en 5:9 hebben derhalve slechts op “echte” parkeerexcessen betrekking. De andere artikelen in deze afdeling strekken zich ook uit tot gedragingen buiten de weg in de zin van de WVW 1994.Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.Eerste lidAangezien het parkeren van voertuigen van rijschoolhouders en taxiondernemers excessieve vormen kan aannemen, is in het tweede lid daarom expliciet bepaald dat onder “verhuren”, zoals in het eerste lid bedoeld, mede wordt verstaan het gebruiken van voertuigen voor het geven van rijlessen of voor het vervoeren van personen tegen betaling. Aldus kan ook tegen excessief gebruik van de weg door rijschoolhouders en taxiondernemers worden opgetreden.Tweede lidOnder a is het woord “vergen” gebezigd in plaats van “duren” ten einde twijfel over de vraag of met een bepaalde herstel- of onderhoudswerkzaamheid meer dan een uur gemoeid is, zoveel mogelijk uit te sluiten. Bij het gebruik van de term “vergen” beschikt men over een meer objectieve maatstaf.Derde lid, onder aDeze bepaling beoogt optreden mogelijk te maken tegen die autohandelaren en exploitanten van garage-, herstel- en autoverhuurbedrijven die de weg voortdurend gebruiken als stallingsruimte voor auto’s die hun toebehoren of zijn toevertrouwd. Bij het opstellen van deze bepaling is er naar gestreefd de delictomschrijving zoveel mogelijk vrij te houden van elementen waarvan de bewijslevering moeilijkheden kan opleveren. Niettemin kan met name het bewijs dat betrokkene “zijn bedrijf of nevenbedrijf dan wel een gewoonte” van de hier bedoelde activiteiten maakt, alsook dat de desbetreffende voertuigen “hem toebehoren of zijn toevertrouwd”, onder omstandigheden problemen opleveren. De woorden “drie of meer voertuigen” zijn gekozen om de bewijslast niet onevenredig zwaar te doen zijn. Doordat het verbod slechts betrekking heeft op het parkeren dat in het kader van (neven)bedrijf of gewoonte plaatsvindt, blijft het normaal parkeren van de voor persoonlijk gebruik gebezigde auto(’s) van de exploitant en eventueel van zijn gezinsleden mogelijk. (Zie het eerste lid, onder b).Deze bepaling heeft slechts betrekking op “eigenlijke” parkeerexcessen, dat wil zeggen op het parkeren van voertuigen op de weg (in de zin van de WVW 1994). Het zou uiteraard te ver gaan deze bepaling ook te laten gelden voor gedragingen buiten de weg.De gemeente dient zelf het aantal meters in te vullen. In de APV’s van Rotterdam en Den Haag bijvoorbeeld wordt een straal van 25 meter genoemd.Derde lid, onder bReparatie- en sloopwerkzaamheden aan op de weg geparkeerde voertuigen in het kader van de uitoefening van een (neven)bedrijf, geven veelal klachten inzake geluidsoverlast en verontreiniging van de weg; in mindere mate wordt geklaagd over de als gevolg van deze activiteiten verminderde parkeergelegenheid.Vierde lidHet verlenen van een ontheffing ingevolge dit lid zal in het algemeen op zijn plaats zijn in geval, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijs moet worden aanvaard dat de exploitant geen andere mogelijkheden ten dienste staan dan de hem toebehorende of toevertrouwde auto’s op de weg te parkeren. Te denken is hierbij aan het geval dat de exploitant van een reeds lang bestaand bedrijf in de feitelijke onmogelijkheid verkeert op eigen terrein of in de nabijheid van zijn bedrijf stallingsruimte te creëren c.q. daarover op andere wijze de beschikking te krijgen. Aan de ontheffing kunnen uiteraard voorschriften worden verbonden, onder meer omtrent de plaats waar en de tijd gedurende welke voertuigen voor de hier aan de orde zijnde doeleinden op de weg mogen worden geplaatst, alsmede ten aanzien van het aantal voertuigen dat ter plaatse door de houder van de ontheffing mag worden geparkeerd.Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigenHet komt regelmatig voor dat eigenaren hun voertuig te koop aanbieden op de openbare weg. Wanneer het een enkel voertuig betreft, is dit geen echt probleem. Van aantasting van het uiterlijk aanzien van de omgeving is niet of nauwelijks sprake, de overlast voor de omwonenden blijft beperkt en het gebruik van de beschikbare parkeerruimte kan niet excessief genoemd worden.Anders ligt het wanneer de voertuigen met grote aantallen tegelijk aangeboden worden. Behalve dat het uiterlijk aanzien wordt aangetast, brengt het voor de omwonenden aanzienlijke overlast met zich mee. Een dergelijke uitstalling van voertuigen trekt immers kooplustigen aan. Ook wordt er een aanmerkelijk beslag op de beschikbare parkeerruimte gelegd.Derde lid Lex silencio positivo (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen)Dit artikel dient om te kunnen optreden tegen geïmproviseerde kleine automarkten op de openbare weg. Gezien de overlast die daarmee gepaard kan gaan is het niet wenselijk om hier een lex silencio positivo toe te passen.Artikel 5:4 Defecte voertuigenVeelvuldig doet zich het verschijnsel voor dat niet-rijklare voertuigen op de weg worden geplaatst. De eigenaar of houder van een of meer van dergelijke voertuigen heeft deze meestal aangekocht om na weken of zelfs maanden van nijvere zelfwerkzaamheid weer een volwaardig voertuig te creëren. Veelal slaagt hij in deze poging niet, waarna het voertuig op de weg wordt achtergelaten, waar het na verloop van tijd degenereert tot autowrak. Deze bepaling richt zich in het bijzonder tegen dit soort parkeergedragingen. Het excessieve is in het bijzonder gelegen in het in relatie tot het tekort aan parkeerruimte niet gerechtvaardigde doel waartoe men het voertuig op de weg zet. Daarnaast kan het hier bedoelde parkeren een ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente meebrengen en om die reden excessief zijn. Beperking van het verbod tot die gevallen waarin er sprake is van min of meer ernstige gebreken aan het voertuig, moet noodzakelijk worden geacht, wil het verbod niet een te ruime strekking krijgen.Artikel 5:5 VoertuigwrakkenAnders dan de niet-rijklare voertuigen die ingeval van parkeren gedurende zekere tijd in het bijzonder een parkeerexces kunnen opleveren door het in relatie tot het tekort aan parkeerruimte niet gerechtvaardigde doel waartoe men een voertuig op de weg zet, geeft een achtergelaten voertuigwrak, inclusief een fiets of bromfiets, in de eerste plaats aanstoot, doordat het een ontsierend element in het straatbeeld vormt. Ook houdt een wrak een gevaar in voor spelende kinderen en voor de weggebruikers.Het verbod in dit artikel richt zich op degene die het voertuigwrak op de weg plaatst of heeft. Dat is op zich al een ruimere kring van subjecten dan alleen de bestuurder; ook andere belanghebbenden bij het voertuig vallen onder deze bepaling.Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.Eerste lid, onder aDeze bepaling richt zich tegen het langer dan nodig plaatsen of hebben van voertuigen die voor recreatie e.d. worden gebruikt. Hieronder vallen in ieder geval: caravans, campers, kampeerwagens, aanhangwagens, magazijnwagens, keetwagens e.d. op de weg. In deze bepaling zijn de woorden “parkeren” gewijzigd in “te plaatsen of te hebben” om de handhaving van deze bepaling eenvoudiger te maken. Met het steeds een paar meter verplaatsen van een caravan, aanhangwagentje e.d. op de openbare weg wordt handhaving van deze bepaling niet langer meer voorkomen. Met de zinsnede “of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt” is beoogd aan te geven dat alle soorten (aanhang)wagens en voertuigen, die niet “dagelijks” worden gebruikt als vervoermiddel onder deze bepaling kunnen vallen.Gezien de veelal toenemende parkeerdruk op de openbare weg - vaak juist ook in woonwijken - zou ervoor gekozen kunnen worden om de redactie van de bepaling in het eerste lid onder a stringenter te redigeren en direct voor de gehele gemeente (of een gedeelte daarvan) van toepassing te verklaren: “a. langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen (binnen de bebouwde kom) op de weg te plaatsen of te hebben;”Eerste lid, onder bDeze bepaling richt zich ook tegen het ontsieren van het uiterlijk aanzien van de gemeente door het doen of laten staan van caravans e.d. elders dan op de weg in de zin van de WVW 1994. In zoverre betreft deze bepaling derhalve niet een “eigenlijk” parkeerexces, dat immers veronderstelt dat de gedraging plaatsvindt op een weg (in de zin van de WVW 1994).Zoals opgemerkt in de toelichting op artikel 5:1, onderdeel b, wordt het begrip “parkeren” zo uitgelegd, dat het verbod in dit artikel zich niet alleen richt op de bestuurder van een voertuig maar ook op de andere belanghebbenden bij het voertuig.Vierde lid Lex silencio positivo (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen)In dit geval is ervoor gekozen een lex silencio positivo op te nemen. Het toekennen of afwijzen van deze ontheffing vergt geen langdurige of complexe afweging.Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigenDeze bepaling richt zich tegen degenen die voor een beroep of bedrijf reclame maken door een of meer voertuigen, voorzien van reclameopschriften, op de weg te parkeren. Hierbij staat het maken van reclame voorop. Als handelsreclame in de zin van dit artikel wordt niet gezien de vermelding op een voertuig van de naam van het bedrijf waarbij het voertuig in gebruik is en een (korte) aanduiding van de goederen of diensten die dat bedrijf pleegt aan te bieden. Deze voertuigen worden immers niet primair gebruikt “met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken”, maar vooral als vervoersmiddel.Het excessieve is primair gelegen in het in relatie tussen het tekort aan parkeerruimte en het niet gerechtvaardigde doel waartoe men het voertuig op de weg zet. Dit doel kan reeds met één voertuig worden bereikt. In de tweede plaats kan het excessieve gelegen zijn in het motief van het tegengaan van ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente.In deze bepaling gaat het om een “eigenlijk” parkeerexces, hetwelk veronderstelt dat de gedraging plaatsvindt op een weg (in de zin van de WVW 1994). Het hebben van handelsreclame op of aan onroerend goed op een vanaf de weg zichtbare plaats is geregeld in artikel 4:15 van deze model-APV.Het in dit artikel omschreven verbod is beperkt tot het maken van handelsreclame (commerciële reclame). Uit de jurisprudentie en uit artikel 7, vierde lid, van de Grondwet blijkt, dat de gemeentelijke wetgever in ieder geval het maken van handelsreclame aan beperkingen mag onderwerpen. Voor wat betreft de relatie met artikel 10 EVRM en 19 IVBP zij verwezen naar de jurisprudentie vermeld bij artikel 4:15.Derde lid Lex silencio positivo (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen)In dit geval is ervoor gekozen een lex silencio positivo op te nemen. Deze situatie is veel zeldzamer dan die in het vorige artikel (kampeermiddelen e.a.). Ook vergt het toekennen of afwijzen van deze ontheffing geen langdurige of complexe afweging.Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigenIn gemeentelijke kring wordt het meer en meer als noodzakelijk ervaren dat het parkeren van grote voertuigen - in het bijzonder vrachtwagens - op wegen in de stadscentra en in de woonwijken zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Maatschappelijk gezien is er een tendens waarneembaar dat dit parkeren wordt ervaren als misbruik van de weg. De gevaren en inconveniënten die deze parkeergedragingen kunnen opleveren, zijn velerlei: onvoldoende opvallen bij schemer en duisternis van geparkeerde vrachtwagens, onvoldoende zichtbaarheid van tussen of achter deze voertuigen spelende kinderen, buitensporige inbeslagneming van de schaarse parkeerruimte, belemmering van het uitzicht vanuit de woning, afbreuk aan het uiterlijk aanzien der gemeente enz. Op den duur zal het parkeren van grote voertuigen dan ook niet meer dienen te geschieden op wegen binnen de bebouwde kom, althans niet op die wegen binnen de bebouwde kom, welke gelegen zijn in het centrum of in de woonwijken. Uit de jurisprudentie kan worden opgemaakt, dat ook volgens de Hoge Raad het parkeren van vrachtwagens in woonwijken enz., bezien tegen de achtergrond van de recente verkeersomstandigheden en maatschappelijke inzichten, niet (meer) redelijkerwijze als “normaal” verkeer kan worden beschouwd. De artikelen 5:8 en 5:9 bevatten regels waarmee het parkeren van grote voertuigen, voor zover dit excessief is, kan worden tegengegaan. Zie voorts ook de algemene toelichting onder punt 5 Vervangende parkeergelegenheid.Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigenEerste lidDeze bepaling beoogt optreden mogelijk te maken tegen het op de weg parkeren van vrachtwagens e.d. bij andermans voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw, zodanig, dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers van het gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan. Zie voorts ook de toelichting bij artikel 5:8.Zoals opgemerkt in de toelichting op artikel 5:1, onderdeel b, wordt het begrip “parkeren” zo uitgelegd, dat het verbod in dit artikel zich niet alleen richt op de bestuurder van een voertuig maar ook op de andere belanghebbenden bij het voertuig.Tweede lidDe in dit lid opgenomen uitzondering ziet bij voorbeeld op (het parkeren van) "hoogwerkers", meetwagens e.d.Een ontheffingsmogelijkheid is niet geboden. Niet goed valt in te zien hoe deze mogelijkheid te rijmen valt met het hinderlijke karakter van het hier bedoelde parkeren.Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffenDit artikel is met de aanpassing van de APV in 2009 komen te vervallen.Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigenHet is helaas een veelvuldig voorkomend verschijnsel dat groenstroken, openbare beplantingen, plantsoenen en grasperken worden benut voor het parkeren van voertuigen. Met deze bepaling wordt beoogd beschadiging van groenstroken e.d., die het uiterlijk aanzien van de gemeente beogen te verfraaien, te voorkomen en het groen beter aan zijn bestemming te doen beantwoorden. Tweede lidBij de onder b bedoelde voertuigen kan worden gedacht aan voertuigen, in gebruik bij de politie of de brandweer, als ook bij de gemeentelijke plantsoenendienst. Campings vallen onder terreinen als bedoeld onder c.Vierde lid Lex silencio positivo (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen)Gezien het belang dat hier aan de orde is: het voorkomen van schade aan groenvoorzieningen, lijkt het niet bijzonder wenselijk om hier een lex silencio positivo toe te passen. Daarvan is dan ook afgezien.Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfietsIn de praktijk wordt regelmatig overlast ondervonden van fietsen en bromfietsen die her en der buiten de daartoe bestemde fietsenstallingen worden geplaatst. Het gaat hierbij doorgaans om plaatsen, waar zich grote concentraties van gestalde (brom)fietsen voordoen, zoals bijvoorbeeld bij stations, winkelcentra en dergelijke. Voorop staat dat dan wel voldoende stallingsmogelijkheden ter plekke aanwezig zijn.Ter regulering van overlast van foutief geplaatste (brom)fietsen is in het eerste lid van dit artikel aan het college de bevoegdheid gegeven om plaatsen aan te wijzen waar het verboden is (brom)fietsen neer te zetten buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen dan wel deze daar te laten staan. De belangen die het college hierbij onder meer in overweging kan nemen zijn: de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente, de voorkoming of opheffing van overlast of de voorkoming van schade aan de openbare gezondheid. Bij het laatste motief kan worden gedacht aan het voorkomen van mogelijke verwondingen aan voetgangers die zich tussen een woud van (brom)fietsen een weg moeten banen.Afdeling 2 CollecterenArtikel 5:13 inzameling van geld of goederenVeel landelijke goededoelenorganisaties zijn namelijk aangesloten bij het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) en beschikken daarmee over een CBF-keur of over een Verklaring van geen bezwaar. Burgers kunnen er van op aan dat er toezicht plaatsvindt op het bestuur, beleid, de bestedingen, fondsenwerving en verslaglegging van dat goede doel. U kunt dus aan collectanten vragen of de organisatie is aangesloten bij het CBF.Het CBF coördineert ook het tijdstip van de landelijke collectes. Het collecterooster en meer informatie zijn terug te vinden op de website van het CBF.Kleinere goede doelen kunnen ingeschreven staan bij het algemeen nut beogende instelling-register. Deze instellingen worden gecontroleerd door de Belastingdienst en moeten aan bijna dezelfde eisen voldoen als een organisatie met CBF-keur. Gezien alle controle die er al is en de vrijheid die de burger heeft om wel of niet te doneren, maken de noodzaak van het handhaven van een vergunningplicht overbodig. Afdeling 3 VentenArtikel 5:14 BegripsbepalingBij de herziening van 2007 is omschreven wat onder venten wordt verstaan. Dit is een verbetering omdat het uitoefenen van de ambulante handel (het venten) onderscheiden moet worden van enerzijds de collectevergunning en anderzijds de standplaatsvergunning. Bij venten is het van belang dat de venter in beweging is. De venter biedt zijn waren voortdurend aan vanaf een andere plaats. Het tijdelijk stilstaan in afwachting van klanten is geen venten.Artikel 5:15 VentverbodHet is verboden te venten als de openbare orde wordt verstoord, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komen. De terminologie sluit aan bij de Europese Dienstenrichtlijn. Het tweede lid is ingevoegd om te voorkomen dat burgers op zondag of in de late avonduren en nacht worden lastig gevallen door venters.Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuitingDe verkoop van daklozenkranten is noch venten noch collecteren. Op grond van artikel 7 van de Grondwet kan het verkopen niet verbonden worden aan een vergunning. Wel kan de gemeente gebruik maken van artikel 2:6. Als verkoop plaats vindt op het grondgebied van bijvoorbeeld een supermarkt, dan kan de eigenaar de verkoper verzoeken weg te gaanVierde lid Lex silencio positivoEr is voor gekozen hier wel een lex silencio positivo op te nemen. De vrijheid van meningsuiting is een zaak van belang, en het zou niet wenselijk zijn als de overheid hier door niet te beslissen de zaak in het onzekere zou laten.Artikel 5:17 BegripsbepalingHet hebben van een standplaats ziet op het te koop aanbieden van goederen vanaf een vaste plaats. Dit is dan ook het onderscheidend criterium ten opzichte van het venten met goederen. Bij het venten met goederen wordt er immers vanuit gegaan dat de venter voortdurend zijn goederen vanaf een andere plaats in de openbare ruimte aanbiedt. Met andere woorden: de venter is ambulant, de standplaatshouder niet.Het tweede lid bepaalt dat de definitie van het eerste lid niet bevat het innemen van een standplaats op een door de gemeente ingestelde markt op basis van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet. Degene die op een door de gemeente ingestelde markt een standplaats wil innemen zal zich moeten houden aan de regels die voor de markt gelden. Deze zijn in veel gemeenten in een marktverordening neergelegd. Een afbakening met de snuffelmarkt is niet nodig, omdat snuffelmarkten in gebouwen plaats vinden en standplaatsen worden ingenomen in de open lucht.Voor het innemen van een standplaats op een bepaald evenement is geen vergunning krachtens afdeling 5.4 nodig. Op het evenement zijn de artikelen 2:24 en 2:25 van toepassing, waarbij de bepalingen met betrekking tot het innemen van een standplaats niet van toepassing zijn.Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgrondenWij achten een vergunning voor het hebben van een standplaats, hoe eenvoudig ook, noodzakelijk en evenredig. De vergunning dient om te voorkomen dat de openbare orde wordt verstoord en overlast wordt tegengegaan. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld: geluidsoverlast, stankoverlast, verkeershinder en overlast door zwerfafval. De vergunning is persoonsgebonden (artikel 1:6).Artikel 5:19 Toestemming rechthebbendeDit artikel verbiedt de rechthebbende op een terrein toe te laten dat een standplaats wordt ingenomen, zonder dat hiervoor een vergunning is verstrekt. Met dit verbod is het mogelijk niet alleen maatregelen te nemen tegen degene die zonder vergunning een standplaats inneemt maar ook tegen de eigenaar van de grond die het innemen van een standplaats zonder vergunning toestaat.Artikel 5:20 AfbakeningsbepalingenDit artikel spreekt voor zich.Artikel 5:21 AanhoudingsplichtDit artikel is met de aanpassing van de APV in 2009 komen te vervallen.Afdeling 5 SnuffelmarktenArtikel 5:22 BegripsbepalingDe laatste tijd komt het in steeds meer plaatsen voor dat particulieren markten organiseren in grote (doorgaans leegstaande) gebouwen. Hoofdzakelijk worden daar “ongeregelde” zaken verkocht. Bij “ongeregelde” zaken kan met name worden gedacht aan incourante goederen, dat wil zeggen goederen, die in de regel niet meer langs normale handelskanalen het publiek bereiken, zoals bij voorbeeld beschadigde artikelen, artikelen die uit de mode zijn, restanten en zaken van een te liquideren onderneming.Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarktDe aard van de goederen en de omstandigheden rondom een snuffelmarkt kunnen een uitstralende werking hebben buiten het gebouw. Het houden van een snuffelmarkt is dan ook verboden als de openbare orde dreigt te worden aangetast en overlast (milieu in de zin van de Dienstenrichtlijn) te verwachten is.Lex silencio positivoNu aan de verlening of weigering van de vergunning een relatief eenvoudige afweging ten grondslag ligt en de gevolgen van een snuffelmarkt doorgaans beperkt zullen zijn, zijn er geen dwingende redenen van algemeen belang aanwezig om van een lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt op het artikel van toepassing verklaard.Afdeling 6 Openbaar waterArtikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven waterAlle wateren in de gemeente Sint-Michielsgestel zijn in beheer van het waterschap. Dit artikel blijkt in de praktijk een slapend artikel. Met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving is dit artikel vervallen.Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigenEr zijn in de gemeente geen wateren waar plaats is voor woonschepen of andere vaartuigen. Dit artikel blijkt in de praktijk een slapend artikel. Met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving is dit artikel vervallen.Artikel 5:26 Aanwijzing ligplaatsZie toelichting bij artikel 5:25.Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaatsZie toelichting bij artikel 5:25.Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerkenDit artikel blijkt in de praktijk een slapend artikel. Met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving is dit artikel vervallen.Artikel 5:29 ReddingsmiddelenOm te waarborgen dat deze middelen aanwezig zijn en gebruikt kunnen worden voor het redden van personen is andersoortig gebruik of het voor gebruik onklaar maken van reddingsmiddelen strafbaar gesteld.Artikel 5:30 Veiligheid op het waterHet Binnenvaartpolitiereglement bepaalt aan welke verkeersregels de schippers van vaartuigen zich hebben te houden. Zij is dus uitsluitend gericht op de gebruikers van vaartuigen en niet op de overige gebruikers van het openbaar water.Dit artikel betekent dan ook een eigenlijke aanvulling op dit reglement door in algemene zin, vergelijkbaar met de redactie van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994, hinder of gevaarlijk gedrag van de overige gebruikers te verbieden.Artikel 5:31 Overlast van vaartuigenDeze bepaling spreekt voor zich.Afdeling 7 Crossterreinen, gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebiedenArtikel 5:32 CrossterreinenIn dit artikel is het lid waarin het college terreinen kan aanwijzen waarop het verbod niet van toepassing is, verwijderd. Met het oog op het in stand houden van de Groene Gemeente is het van belang dat behoedzaam omgegaan wordt met deze ruimte. Crossterreinen passen hier niet in.In het Evenementenbeleid 2012 is opgenomen dat voor motor- of autocrosswesdstrijden geen vergunning zal worden verleend.Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebiedenVele gemeenten worden in toenemende mate geconfronteerd met het bezoek van motorcrossers aan natuurgebieden, met als gevolg klachten over geluidhinder, schade aan de flora, verstoring van wild e.d. Verder worden natuurgebieden, parken e.d. steeds vaker door ruiters en fietsers/mountainbikers bezocht. Het komt nogal eens voor dat ruiters en fietsers/mountainbikers de speciaal voor hen aangewezen ruiter- of fietspaden verlaten. Deze gedraging levert gevaar en hinder op voor wandelaars en berokkent vaak ook schade aan flora en fauna.Lex silencio positivoGezien de belangen die hier wordt geschermd: de rust en recreatie in natuurgebieden, lijkt het niet bijzonder wenselijk om hier een ontheffing van rechtswege in het leven te roepen en is daarvan afgezien.Afdeling 8 Verbod vuur te stokenArtikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stokenBenadrukt wordt dat voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen altijd een ontheffing nodig is op grond van artikel 10.63, tweede lid, Wet milieubeheer. Het college kan een ontheffing verlenen, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. Met andere woorden, het college kan een ontheffing weigeren op grond van milieuhygiënische argumenten.Afdeling 9 Verstrooiing van asArtikel 5:35 BegripsbepalingDit artikel blijkt in de praktijk een slapend artikel. Met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving is, in overleg met de afdeling Uitvoering, dit artikel vervallen.Artikel 5:36 Verboden plaatsenDit artikel blijkt in de praktijk een slapend artikel. Met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving is, in overleg met de afdeling Uitvoering, dit artikel vervallen.Artikel 5:37 Hinder of overlastDit artikel blijkt in de praktijk een slapend artikel. Met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving is, in overleg met de afdeling Uitvoering, dit artikel vervallen.Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingenArtikel 6:1 StrafbepalingOp grond van artikel 154 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad op overtreding van zijn verordeningen straf stellen. Deze straf mag niet zwaarder zijn dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.Artikel 6:2 ToezichthoudersToezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). De aanwijzing van toezichthouders kan derhalve in de APV plaatsvinden. Een deel van de toezichthouders wordt in de APV zelf aangewezen (dit is noodzakelijk indien een toezichthouder tevens opsporingsbevoegdheden dient te krijgen. Zie de toelichting hierna onder opsporingsambtenaren). Hiernaast kunnen toezichthouders door het college dan wel de burgemeester worden aangewezen.Artikel 6:3 Binnentreden woningHet is soms noodzakelijk dat personen die belast zijn met het toezicht op de naleving dan wel de opsporing van overtredingen van de APV bepaalde plaatsen kunnen betreden. De woning geniet extra bescherming op basis van artikel 12 van de Grondwet, dat het zogenaamde “huisrecht” regelt. Het betreden van de woning zonder toestemming van de bewoner is daarom met veel waarborgen omkleed.Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe- en intrekken oude verordeningDeze bepaling spreekt voor zich.Artikel 6:5 OvergangsbepalingVan belang is in de overgangsbepalingen aan te geven of bestaande vergunningen, ontheffingen, enz. al dan niet hun rechtskracht blijven behouden na de inwerkingtreding van deze verordening.Op aanvragen om een besluit, ingediend onder de oude verordening, wordt volgens de Algemene wet bestuursrecht beslist overeenkomstig de nieuwe verordening (toetsing ex nunc).Op bezwaarschriften ingediend tegen besluiten genomen onder het oude recht, wordt eveneens besloten krachtens deze verordening met dien verstande dat de bezwaarde niet in een nadeliger positie mag komen dan hij onder het oude recht zou hebben gehad (verbod van reformatio in peius).Artikel 6:6 CiteertitelDeze bepaling spreekt voor zich.