CVDR94956_2Re-integratieverordening Wet Werk en BijstandnlregelingTen Boer2017-07-18Ten BoerNoorderkrant 09-06-2010Re-integratieverordening Wet Werk en BijstandArt. 147 lid 1 GemeentewetArt. 8 lid 1 en 2 en artikel 10 Wet Werk en Bijstandgemeenteraadmaatschappelijke zorg en welzijn2010-05-26De tekst in dit document is vrij van auteursrecht en
databankrecht2010-07-012013-03-11OnbekendOnbekend
Re-integratieverordening Wet Werk en Bijstand
1:Algemene bepalingen1BegripsomschrijvingenIn deze verordening wordt verstaan onder:
De wet: de Wet werk en bijstand (WWB);
IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
Uitkeringsgerechtigden : personen met een uitkering
ingevolge de wet, de IOAW of de IOAZ;
Awb: de Algemene wet bestuursrecht;
Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene
nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het UWV Werkbedrijf;
Nuggers: personen die als werkzoekenden zijn ingeschreven
bij het UWV Werkbedrijf en die geen uitkeringsgerechtigden zijn;
Belanghebbende: de persoon als bedoeld in artikel 7, eerste
lid, onderdeel a, van de wet, of artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van de IOAW of de
IOAZ, die woonachtig is in de gemeente Ten Boer;
Het college: het college van burgemeester en wethouders van
de gemeente Ten Boer;
De raad: de gemeenteraad van de gemeente Ten Boer;
Gesubsidieerde werknemer: de persoon als bedoeld in artikel
10, tweede lid van de wet.
1aAfwijkende bepalingen voor jongerenIn afwijking van hetgeen in deze verordening is bepaald, kunnen de
volgende voorzieningen en instrumenten niet worden ingezet voor de
arbeidsinschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:
onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van
de wet;
premies en vrijlatingen als bedoeld in artikel 31, vijfde
lid van de wet.
2:Beleid en financiën2Opdracht college1.Het college biedt aan bijstandsgerechtigden tot 65 jaar, aan
personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering,
niet-uitkeringsgerechtigden, personen als bedoeld in artikel 10,
tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling
en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een
voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40,
eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.2.Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het
aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging
gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de
voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de
belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op
inschakeling in de arbeid.3.Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod
aan ondersteuning en voorzieningen. 4.Het college kan een vergoeding geven voor flankerende kosten die
noodzakelijk zijn om de voorziening te kunnen starten en
volgen.5.Het college biedt Anw-ers en niet-uitekeringsgerechtigde
personen aanpsraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling.
Geen ondersteuning wordt ingezet als belanghebbende gehuwd is en
het netto inkomen meer bedraagt dan 130% van het WML.6.Indien de persoon, bedoeld in het vorige lid 5, een reeds
gestart re-integratietrajecet tussentijds verwijtbaar beëindigt,
kan het college de ondersteuningskosten geheel of gedeeltelijk
terugvorderen.3ProgrammabegrotingDe raad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks
in de programmabegroting een beleidsplan vast, waarin beleidsdoelen worden aangegeven. 4Aanspraak op ondersteuning1.Iedere belanghebbende heeft aanspraak op ondersteuning bij
arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college
noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
2.Het college betrekt bij zijn oordeel over de noodzaak om een
voorziening aan te bieden:
De mogelijkheden tot arbeidsinschakeling van de
belanghebbende;
De beschikbaarheid van de benodigde voorziening of
alternatieven daarvoor;
De financiële middelen die beschikbaar zijn ten behoeve
van de voorziening;
De zienswijze van de belanghebbende.
3.Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die
gesteld zijn in deze verordening, de in artikel 3 genoemde
programmabegroting en in de op grond van deze verordening
vastgestelde uitvoeringsbesluiten. 5Ontheffingen arbeidsverplichtingen1.Het college kan met inachtneming van artikel 9, tweede lid van
de wet, onderscheidenlijk artikel 37a van de IOAW en de IOAZ
bepalen dat aan belanghebbende tijdelijk, geheel of
gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 9,
eerste lid van de wet genoemde verplichtingen. Ontheffing vindt
in ieder geval plaats indien belanghebbende ouder is dan 57,5
jaar en de afstand tot de arbeidsmarkt dermate groot is dat het
opleggen van de arbeidsverplichtingen niet reëel is.2.Ontheffing van de arbeidsverplichtingen wordt slechts voor een
door het college vast te stellen periode verleend.3.Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten een
ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te
verlengen.4.Indien de alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor
een tot zijn last komend kind tot vijf jaar een verzoek om
ontheffing van de arbeidsverplichting indient, verleent het
college op grond van artikel 9a van de wet algehele ontheffing
van de verplichting tot het verkrijgen en aanvaarden van
algemene geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 9, eerste
lid onderdeel a, van de wet.5.In aanvulling op artikel 9a, lid 9 van de wet kan het college
ten aanzien van een alleenstaande ouder die reeds beschikt over
een startkwalificatie na overleg met belanghebbende beoordelen
of scholing of opleiding die toeleidt naar een hoger
kwalificatieniveau dan MBO4-niveau de toegang tot de
arbeidsmarkt verder bevordert en bepalen dat die opleiding als
voorziening geldt.6Budget- en subsidieplafonds1.Het college kan bij uitvoeringsbesluit een of meer
subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de
verschillende voorzieningen. Een door het college
ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een
weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke
voorziening.2.Het college kan bij uitvoeringsbesluit een plafond
instellen voor het aantal personen dat in aanmerking
komt voor een specifieke voorziening.3:Voorzieningen7Algemene bepalingen over voorzieningen1.Aan voorzieningen met een werkcomponent wordt de
voorwaarde gesteld dat de concurrentieverhoudingen niet
onverantwoord worden beïnvloed en dat verdringing niet
of zo min mogelijk plaatsvindt.2.Het college kan besluiten een voorziening te beëindigen,
als naar het oordeel van het college:
de voorziening niet langer noodzakelijk is voor
de arbeidsinschakeling;
de voorziening onvoldoende blijkt bij te dragen
aan de arbeidsinschakeling;
de belanghebbende onvoldoende medewerking
verleent aan zijn arbeidsinschakeling.
3.Het college kan besluiten een voorziening te beëindigen,
als:
de belanghebbende niet meer behoort tot de
doelgroep van de wet dan wel deze
verordening;
de belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid
aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van
deze voorziening.
4.Met inachtneming van hetgeen daarover in deze
verordening of de programmabegroting is bepaald, kan het
college met betrekking tot voorzieningen, nadere regels
stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op:
de voorwaarden waaronder een voorziening wordt
aangeboden;
het stellen van nadere verplichtingen bij het
gebruikmaken van een voorziening;
de weigeringsgronden bij het aanbieden van
voorzieningen;
de intrekking of wijziging van de
subsidieverlening of vaststelling;
de aanvraag, van en de besluitvorming over
subsidies en premies;
de betaling van subsidies en het verlenen van
voorschotten;
het vaststellen van een eigen bijdrage;
overige criteria voor het aanbieden van
voorzieningen en het verstrekken van subsidies of
premies.
8WerkstagesWerkstages
Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een werkstage
aanbieden, gericht op arbeids-inschakeling.
Het doel van de werkstage is het kwalificeren voor de
arbeidsmarkt dan wel het voorbereiden op reguliere
arbeid.
De werkstage duurt maximaal zes maanden en vindt plaats
met behoud van uitkering. Een werkstage kan eenmaal met
een zelfde periode worden verlengd indien dit
noodzakelijk is voor arbeidsinschakeling.
Gedurende de werkstage vindt begeleiding plaats.
9Participatieplaats
Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde voor wie
de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is,
een participatieplaats als bedoeld in artikel 10a van de
wet aanbieden, met als doel belanghebbende dichter bij
de arbeidsmarkt te brengen.
Een participatieplaats bestaat uit het met behoud van
uitkering onbeloond verrichten van additionele
werkzaamheden.
Een participatieplaats duurt maximaal zes maanden. Een
participatieplaats kan maximaal driemaal met een zelfde
periode worden verlengd, tot in totaal 24 maanden,
indien dit noodzakelijk is voor een grotere kans op
arbeidsinschakeling.
Gedurende in het kader van de participatieplaats
verrichte werkzaamheden vindt begeleiding plaats.
Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een
startkwalificatie, beoordeelt het college binnen zes
maanden na aanvang van de werkzaamheden in hoeverre
scholing of opleiding de toegang tot de arbeidsmarkt
bevordert. Het college betrekt bij deze beoordeling:
in hoeverre belanghebbende de krachten en bekwaamheden
bezit om scholing of opleiding te volgen;
het oordeel van degene in wiens opdracht de
belanghebbende de werkzaamheden uitvoert;
de scholingswens van belanghebbende.
10Participatieplaatsbijdrage
Indien de uitkeringsgerechtigde twaalf maanden of meer
werkzaamheden in het kader van een participatieplaats
als bedoeld in artikel 9 heeft verricht, kan van degene
in opdracht van wie hij deze werkzaamheden uitvoert
iedere zes maanden een bijdrage worden verlangd.
De bijdrage bedraagt 50 procent van de in artikel 23
bedoelde premie.
De bijdrage wordt enkel verlangd voor zover aan de
uitkeringsgerechtigde de premie als bedoeld in artikel
23 is uitgekeerd.
Geen bijdrage wordt verlangd als degene in wiens
opdracht de werkzaamheden zijn verricht op andere wijze
heeft bijgedragen.
11Detacheringsbanen
Het college kan aan een belanghebbende een dienstverband
aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling of
participatie.
De werknemer wordt gedetacheerd bij een onderneming of
welzijnsinstelling. De detachering wordt vastgelegd in
een schriftelijke overeenkomst tussen zowel werkgever en
inlenende organisatie als tussen werknemer en inlenende
organisatie.
Het college kan als werkgever van de belanghebbende
optreden, dan wel een organisatie aanwijzen die in
opdracht van, of namens de gemeente het werkgeversschap
voor de dienstverbanden, bedoeld in het eerste lid,
uitvoert.
Op het dienstverband, bedoeld in het eerste lid, is een
bijzondere arbeidsvoorwaardenregeling van toepassing.
Wanneer een organisatie wordt aangewezen om in opdracht
van de gemeente het werkgeversschap uit te voeren,
worden in ieder geval schriftelijke afspraken gemaakt
over de van toepassing zijnde rechtspositie.
Indien de detacheringsbaan is gericht op participatie,
wordt in overleg met de werknemer en de werkgever
eenmaal per jaar bezien of voor de betreffende werknemer
toch mogelijkheden zijn voor arbeidsinschakeling.
12Loonkostensubsidies en premies
Het college kan subsidie verstrekken aan de werkgever
die met de belanghebbende een arbeidsovereenkomst sluit
gericht op arbeidsinschakeling of participatie.
Indien de arbeidsovereenkomst is gericht op
arbeidsinschakeling, kan het college aan de werkgever
een premie verstrekken.
Indien de loonkostensubsidie is verstrekt met als
doelstelling participatie, wordt in overleg met de
werknemer en de werkgever eenmaal per jaar bezien of
voor de betreffende werknemer toch mogelijkheden zijn
voor arbeidsinschakeling.
De werknemer moet zijn werkzaamheden doorgaans binnen de
gemeente Ten Boer verrichten. Het college kan afwijken van
deze voorwaarde
voor subsidieverlening.
13Werkgeversarrangement
Het college kan met een werkgever een overeenkomst
sluiten over een pakket voorzieningen gericht op
re-integratie ten behoeve van de arbeidsinschakeling van
een of meer belanghebbenden. Dit pakket kan bestaan uit
verschillende voorzieningen zoals in de verordening en
de uitvoeringsbesluiten zijn vastgelegd.
Het college kan in de overeenkomst afwijken van hetgeen
in de verordening of de uitvoeringsbesluiten is bepaald,
voor zover dit de arbeidsinschakeling van een of meer
belanghebbenden bevordert.
Het college kan aan een werkgever die met een
belanghebbende een arbeidsovereenkomst sluit van ten
minste zes maanden een no risk verzekering
aanbieden.
14Vrijwilligerswerk
Het college kan ten behoeve van de uitkeringsgerechtigde
die naar het oordeel van het college langdurig zal zijn
aangewezen op een uitkering, vrijwilligerswerk aanbieden
of het uitvoeren van vrijwilligerswerk toestaan.
Vrijwilligerswerk heeft als doel dat deelnemers
maatschappelijk actief worden of blijven.
15Scholing
Het college kan scholing aanbieden gericht op
arbeidsinschakeling.
Het college kan bij uitvoeringsbesluit regels stellen
ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de
duur en de maximale kosten.
16Persoonsgebonden re-integratiebudget
Het college kan een subsidie verstrekken in de vorm van
een op arbeidsinschakeling gericht persoonsgebonden
re-integratiebudget.
Onder een persoonsgebonden re-integratiebudget wordt
verstaan een subsidie voor noodzakelijke kosten in
verband met activiteiten die gericht zijn op
arbeidsinschakeling.
17Schuldhulpverlening1.Schuldhulpverlening kan worden aangeboden als schulden naar het
oordeel van het college een belemmering kunnen vormen voor de
arbeidsinschakeling van de belanghebbende en de belanghebbende
ook overigens voldoet aan de voorwaarden die door het college
voor schuldhulpverlening worden gesteld.2.Schuldhulpverlening kan tevens worden aangeboden als
zelfstandige voorziening wanneer schulden voor de belanghebbende
een belemmering vormen voor de inzet van andere
re-integratievoorzieningen. 3.Indien de schulden van een uitkeringsgerechtigde naar het
oordeel van het college zijn arbeidsinschakeling belemmeren, is
de uitkeringsgerechtigde verplicht mee te werken aan door het
college aangeboden schuldhulpverlening.18nazorg1.Het college kan aan werkgevers bij wie belanghebbende in dienst
treedt voor het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, niet
zijnde een voorziening als bedoeld in de artikelen 11, 12 en 13
voorzieningen bieden gericht op nazorg.4:Premies en vergoedingen19Inkomstenvrijlating1.Voor de uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of
aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder
bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing
zijnde norm, vindt vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats
zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel o van de wet
waarbij het percentage wordt bepaald op 25 procent en het
maximumbedrag wordt bepaald op het in de wet genoemde maximum.
2.De uitkeringsgerechtigde heeft het recht om de vrijlating op een
later moment in te laten gaan dan het eerste moment waarop
inkomsten zijn verdiend. De uitkeringsgerechtigde dient hiervan
de gemeente bij de eerste opgave van de inkomsten schriftelijk
op de hoogte te stellen.3.Een uitkeringgerechtigde kan eerst pas opnieuw aanspraak maken
op de vrijlatingsfaciliteit indien er gedurende twaalf maanden
geen recht is geweest op algemene bijstand.20Uitstroompremie werknemer1.De uitkeringsgerechtigde met een volledige arbeidsverplichting
komt in aanmerking voor een uitstroompremie wanneer hij algemeen
geaccepteerde arbeid aanvaardt, niet zijnde arbeid waarbij
sprake is van een voorziening. De inkomsten uit arbeid dienen
zodanig te zijn dat geen beroep meer wordt gedaan op een
uitkering op grond van de wet, de IOAW of de IOAZ.2.De uitkeringsgerechtigde met een beperkte arbeidsverplichting
komt in aanmerking voor een uitstroompremie wanneer hij algemeen
geaccepteerde arbeid aanvaardt, niet zijnde arbeid waarbij
sprake is van een voorziening. De omvang van het arbeidscontract
dient zodanig te zijn dat het minimaal het aantal uren bedraagt
waarvoor de uitkeringsgerechtigde de arbeidsverplichting was
opgelegd.3.De premie wordt eenmalig toegekend aan een uitkeringsgerechtigde
die gedurende een aaneengesloten periode van zes maanden recht
op uitkering heeft gehad op grond van de wet, IOAW of IOAZ en
die aantoonbaar reguliere arbeid gaat verrichten hetzij in
loondienst hetzij als zelfstandige. De hoogte van de premie
bedraagt € 600,--.4.Uitkeringsgerechtigden die met betrekking tot ontvangen
inkomsten dan wel werkaanvaarding niet hebben voldaan aan de
verplichting, genoemd in artikel 17 eerste lid van de wet dan
wel artikel 13 IOAW of IOAZ, worden van het recht op de premie,
genoemd in het eerste en tweede lid, uitgesloten.5.De gesubsidieerde werknemer die gedurende tenminste zes maanden
werkzaam is geweest komt in aanmerking voor een uitstroompremie
wanneer hij algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, niet zijnde
arbeid waarbij sprake is van een voorziening. De inkomsten uit
arbeid dienen zodanig te zijn dat geen beroep wordt gedaan op
een uitkering op grond van de wet, de IOAW, de IOAZ, de
Werkloosheidswet of wachtgeldregelingen. De premie wordt
eenmalig toegekend aan diegene die aantoonbaar reguliere arbeid
gaat verrichten, hetzij in loondienst, hetzij als zelfstandige.
De hoogte van de premie bedraagt € 600,--.6.In het tweede, derde en vijfde lid wordt onder algemeen
geaccepteerde arbeid mede begrepen arbeid op grond van een
dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet
sociale werkvoorziening.7.Niet eerder dan drie jaar na de datum van uitstroom in verband
waarmee een uitstroompremie is toegekend kan, mits aan de
overige voorwaarden is voldaan, opnieuw recht op een
uitstroompremie ontstaan.21Stimuleringspremie werkgever1.Het college kan een premie verstrekken aan een werkgever die met
een uitkeringsgerechtigde of een gesubsidieerde werknemer een
arbeidsovereenkomst sluit waarbij geen sprake is van een
voorziening.2.Het college kan een premie verstrekken aan een werkgever die
substantieel bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van een
gesubsidieerde werknemer die bij hem werkzaamheden verricht.
3.Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van
de hoogte van de premie en de voorwaarden waaronder deze wordt
verstrekt.22Deeltijdpremie alleenstaande ouder
De uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouder met
kinderen in de leeftijd van 5 tot 12 jaar, komt in ieder
kalenderjaar in aanmerking voor een deeltijdpremie
indien hij inkomsten uit arbeid ontvangt ter hoogte van
minimaal het netto minimumloon gedurende 20 uur per
week, niet zijnde arbeid waarbij sprake is van een
voorziening.
De hoogte van de premie wordt bepaald door het aantal
maanden dat in het betreffende kalenderjaar aan de in
het eerste lid genoemde voorwaarden is voldaan,
vermenigvuldigd met een bedrag van € 50,--.
Het vierde lid van artikel 20 is van overeenkomstige
toepassing.
23Premies participatieplaats
De uitkeringsgerechtigde die met behoud van uitkering
werkzaamheden als bedoeld in artikel 9 verricht, komt telkens na zes maanden in aanmerking
voor een premie van 6/12 maal het maximum bedrag zoals
omschreven in de eerst zin van artikel 7 onder h van de Regeling
WWB, indien hij naar het oordeel van het college in die zes
maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn
kans op inschakeling in het arbeidsproces.
De participatieplaats wordt door het college aangeboden
dan wel het college verleent vooraf goedkeuring aan de
participatieplaats die voor een premie als bedoeld in
het eerste lid in aanmerking komt.
Onverminderd artikel 9, vijfde lid, komt de
uitkeringsgerechtigde die werkzaamheden verricht als
bedoeld in het eerste lid, na zes maanden tevens in
aanmerking voor een eenmalige kostenvergoeding ten
behoeve van scholing. De hoogte van de kostenvergoeding
bedraagt maximaal € 300,-- en wordt rechtstreeks
uitbetaald aan het scholingsinstituut.
24Premie doorstroom naar gesubsidieerd werkDe uitkeringsgerechtigde die arbeid aanvaardt waarbij sprake is
van een voorziening als bedoeld in artikel 11 en 12 komt in
aanmerking voor een eenmalige doorstroompremie van €
300,--.25Premie seniorenbaan
De werknemer van 57,5 jaar of ouder doch jonger dan 65
jaar die een door het college aangeboden dienstverband
als bedoeld in artikel 11 eerste lid is aangegaan, heeft
recht op een activeringspremie, indien de werknemer ten
minste 24 uur per week, arbeid gaat verrichten.
De hoogte van de activeringspremie wordt bepaald door
het aantal maanden dat in het betreffende kalenderjaar
het dienstverband voortduurt vermenigvuldigd met een
bedrag van € 50,--. De premie wordt in de maand december
in een keer uitbetaald.
26Overige vergoedingen
De belanghebbende kan in aanmerking komen voor
vergoeding van kosten die naar het oordeel van het
college noodzakelijk zijn in het kader van de
voorziening waarvan de belanghebbende gebruik
maakt.
Aan uitkeringsgerechtigden, waarvan het college heeft
vastgesteld dat een inschakeling in de arbeid vooralsnog
niet tot de mogelijkheden behoort en die naar het
oordeel van het college is aangewezen op alternatieve
maatschappelijke activiteiten, waaronder
vrijwilligerswerk zoals genoemd in artikel 14, kan een
onkostenvergoeding worden verstrekt.
De uitkeringsgerechtigde komt in aanmerking voor deze
vergoeding wanneer deze deelneemt aan activiteiten die
naar het oordeel van het college bijdragen aan
maatschappelijke participatie en de activiteiten
minimaal gemiddeld vijf uren per week in beslag nemen,
berekend over de periode van een maand.
De hoogte van de vergoeding bedraagt per maand 1/12 deel
van de vrijgestelde kostenvergoeding op jaarbasis, zoals
die is omschreven in de eerste zin van artikel 7 onder h
Regeling WWB.
Indien door de vrijwilligersorganisatie een
onkostenvergoeding wordt verstrekt, wordt deze in
mindering gebracht op de in dit artikel bedoelde
kostenvergoeding.
5:Bijzondere bepalingen27Inburgering1.De voorzieningen, genoemd in deze verordening, kunnen onderdeel
uitmaken van een inburgeringsprogramma, waaraan de
belanghebbende op grond van de Wet inburgering verplicht dient
deel te nemen.2.Activiteiten uit het inburgeringsprogramma kunnen onderdeel
uitmaken van voorzieningen, zoals genoemd in artikel 7 van de
wet.28HardheidsclausuleHet college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de
belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening,
indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van
overwegende aard leidt.29Voorzieningen voor kunstenaars1.Het college kan op verzoek van een kunstenaar als bedoeld in
artikel 1 van de Wet werk en inkomen kunstenaars, die woonachtig
is in de gemeente Ten Boer, een voorziening aanbieden gericht op
het bevorderen van de arbeidsinschakeling in het kader van de
uitoefening van een gemengde beroepspraktijk van de
kunstenaar.2.De kunstenaar kan aanspraak maken op een voorziening indien deze
naar het oordeel van het college noodzakelijk is voor het
realiseren van een gemengde beroepspraktijk waarmee hij in de
noodzakelijke kosten van het bestaan kan voorzien.3.Indien de kunstenaar een beroep doet op een voorziening, is hij
gehouden aan de voorwaarden of verplichtingen als bedoeld in
artikel 7.4.Indien de kunstenaar die een beroep doet op een voorziening,
hiervan niet of in onvoldoende mate gebruik maakt, dan wel een
of meerdere aan deze voorziening verbonden verplichtingen niet
nakomt, kan het college de uitkering ingevolge de Wet werk en
inkomen kunstenaars verlagen op grond van artikel
22van de Wet werk en inkomen kunstenaars.30Wet participatiebudgetIn verband met de inwerkingtreding van de Wet particpatiebudget met
ingang van 1 januari 2009, worden de participatievoorzieningen die
door het college met ingang van deze datum aan de personen zoals
genoemd in arikel 1 Wet participatiebudget zijn aangeboden, in
aanmerking genomen als voorzieningen gericht op participatie in
welke kosten wordt voorzien door het participatiebudget ingevolge de
bepaling in artikel 2, eerste lid, Wet participatiebudget.31CiteertitelDeze verordening kan worden aangehaald als “Re-integratieverordening
Wet werk en bijstand”. 32Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2010
Met ingang van 1 juli 2010 vervalt: de
Reintegratieverordening 2004, door de raad vastgesteld bij
besluit van 24 november 2004.
Toelichting algemeenVolgens de WWB krijgt het college de opdracht voor de re-integratie van
bijstandsgerechtigden, nuggers en Anw-ers. De WWB draagt aan de gemeenteraad op
om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien
van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak
van burgers op ondersteuning bij re-integratie geregeld.StaatsteunDe Europese regelgeving over staatssteun kan een beperking van de
mogelijkheden voor het gemeentelijke re-integratiebeleid (en het beleid m.b.t.
het werkleeraanbod) opleveren. Van belang is dat per 1 januari 2009 de Europese
vrijstellingsverordening werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002) is komen te
vervallen en vervangen door de Algemene groepsvrijstellingsverordening (nr.
800/2008). Daarnaast is de de-minimisverordening (Verordening (EG) nr. 69/2001)
van toepassingsteun. De vraag die dan opkomt is of bij het toekennen van
subsidies (bijv. in de vorm van loonkostensubsidies of detacheringsbanen) sprake
is van staatssteun. In dat geval is de gemeente namelijk gehouden om die
activiteiten te melden bij de Europese commissie en gelden er allerlei
voorwaarden en (informatie)verplichtingen.In de eerste plaats geldt dat subsidies/steun aan organisaties die geen
economische activiteiten verrichten (bijv. bepaalde welzijnsinstellingen), geen
staatssteun in de zin van Europese regelgeving betreffen.In de tweede plaats zijn subsidies met een generiek karakter niet aan
te merken als staatssteun. Generiek wil zeggen, dat niet op
voorhand bepaalde bedrijven of groepen van bedrijven of sectoren
expliciet in de verordening worden uitgesloten van subsidiëring. De redactie van de artikelen uit de modelverordening (versie 16-06-2004) die
gaan over detacheringsbanen en loonkostensubsidies is zodanig, dat sprake is van
een generieke regeling. De gemeente Ten Boer baseert zich in principe nog steeds
op deze modelverordening.Mede gelet op de stand van zaken in de jurisprudentie op dit punt, kan worden
aangenomen dat de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand in principe
slechts generieke regelingen bevat op het gebied van re-integratiesubsidies aan
organisaties.Mocht onverhoopt in een enkel geval toch sprake zijn van een niet-generieke
subsidie, dan zal de gemeente ervoor kiezen de groepsvrijstellingsverordening
dan wel de de-minimis-verordening toe te passen. Volgens de Handreiking Wet
investeren in jongeren van Stimulansz, opgesteld in opdracht van het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (juni 2009), is dan evenmin een aanmelding
noodzakelijk, mits men uiteraard aan de gestelde voorwaarden voldoet.Artikelsgewijze toelichting- Artikel 1 BegripsomschrijvingenHierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de
Wet werk en bijstand. - Artikel 1a Afwijkende bepalingen jongerenEen aantal re-integratievoorzieningen en -instrumenten is van rechtswege niet
van toepassing op jongeren tot 27 jaar. Dit zijn: inkomstenvrijlating, premies,
vrijlating van onkostenvergoedingen voor vrijwilligerswerk en plaatsin in
participatieplaatsen. Het niet mogen toekennen van bijvoorbeeld een
inkomstenvrijlating of premie geldt ook voor alleenstaande ouders jonger dan 27
jaar. Deze beperkingen waren al opgenomen in de Verordening Werkleeraanbod WIJ.
Deze beperkingen van het instrumentarium voor jongeren is voor de duidelijkheid
opgenomen in dit artikel.- Artikel 2 Opdracht aan het collegeIn het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan
artikel 7 van de WWB. In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op
voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van
de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van
de wet. Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente
evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden. In het
beleidsplan en de uitvoeringsbesluiten komt vervolgens tot uiting hoe dit punt
uitgewerkt wordt.Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van
voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen
worden. In het vierde lid staat aangegeven dat het college flankerende voorzieningen kan
treffen. Om het re-integratieproces van de belanghebbende te bevorderen, zijn
soms extra voorzieningen noodzakelijk. Dat zijn de zogeheten flankerende
voorzieningen gericht op het wegnemen van belemmeringen, zodat men kan deelnemen
aan een traject. De verordening bevat geen uitputtende opsomming van voorzieningen. Ondersteuning kan worden geboden door het aanbieden van een traject, waarbij
zonodig re-integratie-instrumenten kunnen worden ingezet, of door het bieden van
praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties. De
ondersteuning kan bestaan uit: het aanbieden van kinderopvang; het zorgdragen
voor scholing en/of opleiding; de mogelijkheid tot werken met behoud van
uitkering door middel van stage of leerwerkplaatsen; het tijdelijk geheel dan
wel tijdelijk gedeeltelijk verlenen van ontheffing van de plicht tot
arbeidsinschakeling; het aanbieden van een gesubsidieerde arbeidsplaats waarbij
loonkostensubsidie verstrekt kan worden; het verstrekken van vergoedingen die
bij kunnen dragen aan de arbeidsinschakeling danwel aan de terugkeer naar de
reguliere arbeidsmarkt en die niet door de werkgever worden vergoed. Bij de
inzet van reïntegratie-instrumenten wordt gekozen voor dat instrument
datbeschikbaar is en dat adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd
wordt. Re-integratie-instrumenten die gericht zijn op de arbeidsinschakeling
worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde
arbeid niet mogelijk is.- Artikel 3 ProgrammabegrotingNiet alle regels met betrekking tot het ondersteunen bij
arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen staan in de verordening
vermeld. Onderdelen van het re-integratiebeleid worden in de programmabegroting
opgenomen. Er kan ook gebruik worden gemaakt van aparte beleidsplannen en
uitvoeringsbesluiten. In de programmbegroting worden de beleidsprioriteiten
aangegeven alsmede de hoogte en wijze van financiering. - Artikel 4 Aanspraak op ondersteuningLid 1. Deze bepaling komt overeen met artikel 7, eerste lid, sub a van de
WWB. Dit is de grondslag voor het uitoefenen van de re-integratietaak en wordt
daarom hier herhaald. Om aanspraak te kunnen maken op een voorziening, dient
eerst vastgesteld te worden of een voorziening voor belanghebbende noodzakelijk
is. Het college bepaalt of dit het geval is. De criteria die daarbij gehanteerd
worden, staan beschreven in het tweede lid.In het derde lid wordt de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de
cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen.
Hierbij wordt verwezen naar de documenten waar deze criteria geformuleerd
zijn.Waar belanghebbenden gebruik maken van voorzieningen hebben zij een aantal
rechten, die wij hebben beschreven in de kaderstellende nota's. Zo hebben zij er
recht op dat bij de aangeboden voorziening rekening wordt gehouden met de
belastbaarheid en dat de aangeboden voorziening hen daadwerkelijk voorbereidt op
reguliere arbeid. - Artikel 5 Ontheffing arbeidsverplichtingenIn dit artikel wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid om aan
belanghebbenden geheel of gedeeltelijk ontheffing te verlenen van de in artikel
9 van de wet aangegeven verplichtingen. Het gaat dan met name om alleenstaande
ouders die arbeid of voorziening en zorg niet kunnen combineren en
belanghebbenden die ouder zijn dan 57,5 jaar en die een zeer grote afstand tot
de arbeidsmarkt hebben.Aan de alleenstaande ouder met een kind tot vijf jaar die een verzoek om
ontheffing van de arbeidsverplichting indient, verleent het college op grond van
artikel 9a van de wet volledige ontheffing van de verplichting om arbeid te
verkrijgen en te aanvaarden. De gemeente acht het daarbij van groot belang dat
die alleenstaande ouder in die periode zoveel mogelijk ondersteund wordt met
scholing of opleiding, ook als die ouder al een startkwalificatie bezit. In het
laatste geval kan het college bezien na overleg met de alleenstaande ouder of
scholing of opleiding op een hoger niveau mogelijk is, waarbij maatwerk het
uitgangspunt is. Op deze wijze wordt bevorderd dat de kans op
arbeidsinschakeling maximaal is op het moment dat de ontheffing is
afgelopen.- Artikel 6 Budget- en subsidieplafondsDe gemeentelijke middelen voor re-integratie zijn beperkt. Om financiële
risico’s te beheersen kan het college een verdeling maken van de middelen over
de verschillende voorzieningen, bijvoorbeeld in de programmabegroting of het
beleidsplan. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter geen reden zijn
om aanvragen voor een voorziening te weigeren. Ook de memorie van toelichting
bij de WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan
zijn voor de afwijzing van een aanvraag. Wel is het mogelijk om per voorziening
een plafond in te bouwen. Hiermee kunnen financiële risico’s worden voorkomen en
behoudt het college de mogelijkheid om bij het bereiken van het plafond naar
alternatieven te zoeken.Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds
in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt
verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de
verschillende voorzieningen worden gereserveerd.Een budgetplafond geldt voor de uitgaven die het college doet in het kader van
voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies
inhouden. Een subsidieplafond moet wel bekendgemaakt worden vóór de periode
waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb). Hiermee kunnen we bijvoorbeeld het
aantal loonkostensubsidies in aantal beperken.- Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningenIn de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe
enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die
voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid regelt dat er bij de inzet van voorzieningen met een
werkcomponent geen verdringing plaatsvindt, of dat de concurrentieverhoudingen
niet nadelig worden beïnvloed. Bij de wijze waarop wordt vastgesteld of er al
dan niet sprake is van verdringing, zal het college de werkwijze volgen die bij
de voormalige vormen van gesubsidieerde arbeid gebruikelijk was. Dat betekent
dat een werkgever dient te verklaren dat de ondernemingsraad (of andere vorm van
personeelsvertegenwoordiging) akkoord is met de plaatsing en dat er niet
recentelijk ontslag van een medewerker met een zelfde soort functie op
economische gronden heeft plaatsgehad. Met het UWV Werkbedrijf is afgesproken
dat zij (steekproefsgewijs) deze toets op recent ontslag zal uitvoeren.Het tweede en derde lid geven aan dat het college een voorziening kan beëindigen
en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook
verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de
arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van
beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het
arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden
genomen. Met dit artikel wordt tevens beoogd dat het college niet opnieuw een
voorziening aanbiedt aan personen die gedurende een bepaalde - nader vast te
stellen periode - gebruik van één of meerdere voorzieningen hebben gemaakt.Het vierde lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere
verplichtingen te verbinden. Dit heeft met name tot doel om bij
subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te
laten. De verplichtingen kunnen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat
een klant gedurende de deelname aan de voorziening op gezette tijden met de
consulent de voortgang bespreekt.De bepaling over het vaststellen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de
doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op
een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel
gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.
Vooralsnog kiezen wij hier overigens niet voor, gezien de ervaring dat op dit
moment het grootste deel van de Nuggers wel op een laag inkomensniveau zit. De
hoogte van het inkomen zullen wij monitoren.- Artikel 8 WerkstagesWerkstages zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor gemeenten om
langdurig werklozen te re-integreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat
om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken
staat centraal. Het eerste lid van artikel 8 geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van
een werkstage. Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om
het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. In de eerste plaats kan het gaan om het kwalificeren voor de arbeidsmarkt. Het
gaat dan om werkplekken die bedoeld zijn om mensen kennis en vaardigheden op te
laten doen om ze voor te bereiden op een plek op de arbeidsmarkt. Deze
werkplekken maken altijd onderdeel uit van een re-integratietraject dat gericht
is op uitstroom naar regulier werk. In de tweede plaats kan het gaan om het
opdoen van werkervaring direct voorafgaand aan een reguliere baan.Het derde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan. In beginsel gaat het
daarbij om een periode van zes maanden. Dit is bedoeld om ervoor te zorgen dat
de re-integratieactiviteiten gericht blijven op de inschakeling in de arbeid en
dat wordt voorkomen dat er vormen van productieve arbeid ontstaan. In sommige
gevallen kan een verlenging van deze periode noodzakelijk zijn om de kans op
werk te vergroten. Bij een verlenging wordt uitdrukkelijk getoetst of deze
noodzakelijk is om kennis en vaardigheden gericht op arbeidsinschakeling van de
belanghebbende te vergroten.In het vierde lid wordt bepaald dat er sprake moet zijn van een vorm van
begeleiding. Hiermee wordt nog eens onderstreept dat het bij een werkstage niet
gaat om een reguliere arbeidsverhouding.- Artikel 9 ParticipatieplaatsDit artikel verwijst naar artikel 10a van de wet waarin een kader voor
participatieplaatsen is geschapen, waarbij het mogelijk is deze voor langere
tijd te laten voortduren. Participatieplaatsen zijn alleen bedoeld voor
bijstandsgerechtigden, die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt
omdat ze een grote afstand tot die arbeidsmarkt hebben ten gevolge van
persoonlijke belemmeringen. De werkzaamheden in een participatieplaats moeten aan twee voorwaarden voldoen,
namelijk (1) dat de werkzaamheden in het kader van de re-integratie van
betrokkene worden verricht en (2) dat het om additionele werkzaamheden gaat.
Additioneel houdt in dat het een speciaal gecreëerde functie betreft of een
reeds bestaande functie, mits "bovenformatief" die een uitkeringsgerechtigde
alleen met speciale begeleiding kan verrichten. Het kan dus zowel een functie in
het publieke als private domein zijn. Een participatieplaats is een opstap naar
regulier werk, geen gewoon werk.Het verschil met de werkstage van artikel 8 is dat, hoewel het uiteindelijke
doel het verkrijgen van regulier werk is, de inzet van participatieplaatsen
doorgroei van belanghebbende naar een volgende trede op de re-integratieladder
beoogt. Op de volgende trede zal het accent dan meer liggen op arbeidsactivering
(bijv. leerwerktrajecten, scholing, taalcursussen) of arbeidstoeleiding (bijv.
bemiddeling, sollicitatiecursus) en uiteindelijk reguliere arbeid. De
participatieplaatsen dienen perspectief te bieden aan uitkeringsgerechtigden die
nog niet bemiddelbaar zijn voor regulier werk.Het tweede lid geeft aan dat het onbeloonde werkzaamheden betreft die met behoud
van uitkering worden verricht.Het derde lid geeft de maximale uitkeringsduur aan: 24 maanden.Het vierde lid geeft aan dat begeleiding plaatsvindt. Begeleiding is een
belangrijk aspect van de participatieplaats. Het is logisch dat de gemeente
regelmatig kijkt naar het functioneren van belanghebbende en beziet of de
betreffende participatieplaats nog steeds de juiste weg naar werk is. Daarnaast
is het belangrijk dat er goede begeleiding plaatsvindt bij het uitvoeren van de
werkzaamheden. Dit is de verantwoordelijkheid van de partij bij welke
belanghebbende de werkzaamheden verricht.Het vijfde lid is een uitwerking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel
f en artikel 10a, vijfde lid van de wet. Wanneer een uitkeringsgerechtigde niet
over een startkwalificatie beschikt, dient de gemeente nadat belanghebbende zes
maanden werkzaamheden op een participatieplaats heeft verricht, scholing aan te
bieden die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij een dergelijke
scholing of opleiding de krachten en bekwaamheden van de belanghebbende te boven
gaat.- Artikel 10 ParticipatieplaatsbijdrageIn de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp Wet stimulering
arbeidsparticipatie wordt aangegeven dat de regering er vanuit gaat dat degene
voor wie de werkzaamheden in het kader van de participatieplaats worden verricht
na het eerste jaar een vergoeding betaalt aan het college. Immers het college
heeft dan beoordeeld dat belanghebbende vooruitgang heeft laten zien en het is
niet meer dan vanzelfsprekend dat de derde - die daarvan profijt heeft - een
financiële bijdrage daarvoor levert (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009,
31577, nr. 6, p. 29). Artikel 10 is een uitwerking van dit uitgangspunt. Er kan
een bijdrage in de toegekende premie worden verlangd. Wanneer de opdrachtgever
op andere wijze een bijdrage heeft geleverd, bijvoorbeeld door financiering van
de (bedrijfs)scholing of levert een flinke investering in de vorm van
begeleiding, hoeft geen bijdrage in de premie te worden betaald.- Artikel 11 DetacheringsbanenDe WWB houdt de mogelijkheid open om evenals in de WIW gebruikelijk was,
personen een dienstverband aan te bieden om op detacheringsbasis werkervaring op
te doen. Het eerste lid biedt het mogelijk tot het aangaan van het dienstverband.In het tweede lid wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op
twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de
werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de
hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt
vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken
gemaakt over werktijden, verlof, de inhoud van het werk, etc.In het derde lid wordt aangegeven dat de gemeente zelf als werkgever op kan
treden, maar dit ook over kan laten aan een derde (bijvoorbeeld een
re-integratiebedrijf).Voor het vierde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over
werkstages. De WWB geeft aan dat gesubsidieerde arbeid geen einddoel meer kan
zijn. Toch heeft Ten Boer ervoor gekozen om personen, waarvoor dat nodig blijkt
te zijn, een langduriger vorm van gesubsidieerde arbeid aan te bieden. Daarvoor is in het eerste lid de mogelijkheid opgenomen om een dienstverband aan
te bieden dat specifiek gericht is op participatie. - Artikel 12 Loonkostensubsidies en premiesHet eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij
expliciet wordt aangeven dat het gaat om een voorziening voor
arbeidsinschakelijking of participatie. Deze loonkostensubsidie kan primair
bedoeld zijn als een participatie-instrument dat meerdere jaren in beslag kan
nemen. Maar dat betekent niet dat de bemoeienis van de gemeente op hoeft te
houden na het plaatsen van de werknemer. Daarom is in het derde lid de bepaling
opgenomen dat in dat geval minimaal eens per jaar in overleg met de werknemer én
de werkgever wordt bezien of er niet toch mogelijkheden tot uitstroom aanwezig
zijn. Voor het tweede lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over
werkstages. - Artikel 13 WerkgeversarrangementDe gemeente werkt met de UWV aan een gezamenlijke benadering van
werkgevers met het doel afspraken te maken over het inzetten van werkzoekenden
bij het vervullen van vacatures. Omdat in veel gevallen een perfecte match nog
niet tot stand kan worden gebracht zullen arrangementen met werkgevers (moeten)
worden afgesloten. Deze arrangementen kunnen bijvoorbeeld inhouden dat aan bijstandsgerechtigden een vorm van scholing wordt aangeboden of extra
begeleiding in de eerste periode of dat de kosten en risico’s voor een werkgever
gedurende een bepaalde periode worden beperkt. Ook leerwerkconstructies maken
hier onderdeel van uit. Dit is in het eerste lid geregeld.In het tweede lid wordt de mogelijkheid geboden maatwerkafspraken met werkgevers
te maken doordat in bijzondere gevallen kan worden afgeweken van hetgeen over
premies, subsidies etc. in de verordening en de uitvoeringsbesluiten geregeld
is.Het derde lid biedt de mogelijkheid om een zogenoemde no risk verzekering aan te
bieden. Deze verzekering dekt het risico van doorbetaling van loon bij ziekte
van werknemers. - Artikel 14 VrijwilligerswerkDaar waar duidelijk is geworden dat activiteiten gericht op de
inschakeling in de arbeid (vooralsnog) geen succes zullen hebben, wordt de
belanghebbende gestimuleerd en in de gelegenheid gesteld om vrijwilligerswerk te
gaan verrichten. Daar waar mensen zelf in staat zijn om zinvolle activiteiten te
zoeken, zal het college kunnen volstaan om hieraan toestemming te verlenen. Daar
waar mensen ondersteund moeten worden bij het zoeken naar zinvolle activiteiten,
zal het college stappen nemen om zoveel mogelijk van dergelijke activiteiten te
creëren en/of toegankelijk te maken. Doel van het vrijwilligerswerk is dat
mensen zoveel mogelijk maatschappelijk actief moeten worden of blijven. - Artikel 15 ScholingScholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is
vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden
opgenomen. Daarom is dit artikel alleen nodig indien de gemeente op het niveau
van de verordening een aantal randvoorwaarden wil formuleren, zoals die genoemd
zijn in het tweede lid. Het college kan alleen scholing aanbieden indien er geen voorliggende
voorzieningen bestaat op grond van andere wetten en /of regelgeving. - Artikel 16 Personeelsgebonden re-integratiebudgetAls gemeente kunnen we ervoor kiezen om onze klanten een persoonsgebonden
re-integratiebudget te verstrekken. De belanghebbende krijgt daarbij zelf de
mogelijkheid om onder voorwaarden een re-integratiebedrijf te kiezen. - Artikel 17 SchuldhulpverleningSchulden kunnen een grote belemmering vormen voor arbeidsinschakeling. Daarom
kan schuldhulp- verlening ook als voorziening worden aangeboden. De
uitkeringsgerechtigde kan worden verplicht tot het meewerken aan deze vorm van
hulpverlening.Uit de praktijk is gebleken dat er behoefte bestaat om schuldhulpverlening ook
als zelfstandig re-integratie-instrument in te zetten. Het proberen rond te komen met schulden
neemt belanghebbenden vaak dermate in beslag dat ze geen tijd en/of aandacht
hebben voor deelname aan een regulier re-integratietraject. Bovendien motiveert
het hebben van schulden niet tot het aangaan van een dienstverband omdat
schuldeisers meteen het salaris afromen. Aangezien werkgevers vaak huiverig zijn
om werknemers met (niet-gesaneerde) schulden in dienst te nemen, kan
schuldhulp-verlening ook voor op zichzelf bemiddelbare belanghebbenden met
schulden een noodzakelijk traject zijn.- Artikel 18 NazorgMede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat
belanghebbenden na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de
uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg,
met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is
ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen
geaccepteerde arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde
arbeid maakt begeleiding en advisering normaalgesproken al onderdeel uit van het
traject.- Artikel 19 InkomstenvrijlatingInkomsten moeten op het moment dat deze verordening in werking treedt opgegeven
worden op de maandelijkse verklaring. Mogelijk dat deze verplichting over enige
tijd vervalt. Voor de maandelijkse verklaring komt dan een "Mutatieformulier" in
de plaats. De inkomsten moeten dan worden opgegeven op door middel van dat
formulier. Op dit formulier kan door de uitkeringsgerechtigde dan ook het moment
worden aangegeven waarop de vrijlating moet ingaan. In het toegevoegde derde lid
is geregeld dat een persoon niet na een zeer korte tijd na afloop van de
vrijlatingsfaciliteit weer gebruik kan maken van de vrijlating. Er bestaat
opnieuw recht op de vrijlating als er gedurende een aaneengesloten periode van
twaalf maanden geen beroep is gedaan op een bijstandsuitkering.- Artikel 20 Stimuleringspremie werknemerIn de WWB is in artikel 31 tweede lid onderdeel j geregeld dat jaarlijks
een activeringspremie kan worden verstrekt. Deze premie is onbelast, en telt dus
ook niet mee bij de toepassing van inkomensonafhankelijke regelingen. Dit is
alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor
vrijwilligerswerk is verstrekt. In dit artikel is geregeld dat een
uitkeringsgerechtigde die langer dan zes maanden een uitkering heeft gehad en
die uitstroomt naar reguliere arbeid, een eenmalige premie ontvangt van €
600,--.In het tweede lid wordt aangegeven dat deze premie ook wordt verstrekt aan een
uitkeringsgerechtigde met beperkte belastbaarheid die voor het aantal uren dat
hij in staat wordt geacht te werken, regulier werk vindt.In het vierde lid is geregeld dat klanten die hebben gefraudeerd, worden
uitgesloten van de uitstroompremie.In het vijfde lid is geregeld dat niet alleen uitkeringsgerechtigden in
aanmerking komen voor een uitstroompremie, maar ook werknemers die met een
loonkostensubsidie of door middel van detachering arbeid verrichten en gaan
uitstromen naar regulier werk.In het zesde lid is geregeld dat ook uitkeringsgerechtigden die uitstromen naar
een dienstbetrekking in het kader van de Wet sociale werkvoorziening recht
hebben op een uitstroompremie.Ten slotte wordt in het zevende lid geregeld dat een bijstandsgerechtigde of
gesubsideerde werknemer hooguit een keer in de drie jaar in aanmerking komt voor
een uitstroompremie. De termijn van drie jaar begint te lopen op de dag van
uitstroom op grond waarvan eerder recht op uitstroompremie bestond. - Artikel 21 Stimuleringspremie werkgeverHet eerste lid van dit artikel voorziet in de mogelijkheid een premie toe
te kennen aan een werkgever die een reguliere arbeidsovereenkomst sluit met een
(langdurig) werkloze of een werknemer die een gesubsidieerd dienstverband heeft.
Dit kan zowel gaan om een loonkostensubsidie als om een detacheringbaan. Het
tweede lid biedt de mogelijkheid om aan een werkgever een premie te verstrekken
wanneer door zijn inspanningen de gesubsidieerde werknemer kan uitstromen naar
een reguliere baan bij een andere werkgever of wanneer hij anderszins een
substantiële bijdrage aan de inschakeling in de arbeid van de betreffende
werknemer heeft geleverd. De hoogte van de premie en de voorwaarden waaronder
deze premie wordt verstrekt worden in een uitvoeringsbesluit geregeld.- Artikel 22 Deeltijdpremie alleenstaande ouderUitkeringsgerechtigde alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 5 jaar
worden via de belastingen gecompenseerd (artikel 31 lid 2 sub c) WWB). Voor deze
groep geldt dat de aanvullende alleenstaande ouderkorting en de
combinatiekorting niet in mindering worden gebracht op de verstrekte uitkering.
Een extra premie is voor deze doelgroep om het aanvaarden van deeltijdarbeid te
stimuleren is dus niet nodig.Uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouders met kinderen in de leeftijd van 5 tot
12 jaar die deeltijdwerk verrichten, worden via de belastingen niet extra
gecompenseerd. Wanneer zij in staat zijn volledig uit te stromen uit de
uitkering profiteren zij wel weer van de bovengenoemde aanvullende alleenstaande
ouderkorting en de combinatiekorting.Teneinde ook uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouders met kinderen jonger dan
12 jaar te stimuleren arbeid en zorg te combineren is hiervoor een premie
ingesteld. De premie is bedoeld als overbrugging in de jaren dat de kinderen
jong zijn, gericht op uitstroom uit de uitkering op langere termijn. Bij de
vaststelling van de hoogte van de premie is aansluiting gezocht bij de fiscale
regeling die geldt voor alleenstaande ouders met kinderen om het effect van de
armoedeval als gevolg van het verstrekken van een premie te voorkomen.Als voorwaarde wordt gesteld dat de alleenstaande ouder met kinderen jonger dan
12 jaar minimaal 20 uur per week deeltijdarbeid moet verrichten om in aanmerking
te kunnen komen voor de arbeidsinschakelingspremie.- Artikel 23 Premies participatieplaatsWanneer een uitkeringsgerechtigde werkzaamheden in het kader van een
participatieplaats verricht, komt hij iedere zes maanden in aanmerking voor een
premie. Het betreft uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de
arbeidsmarkt die op termijn wel tot arbeidsinschakeling in staat worden geacht
(zie ook de toelichting bij artikel 9).Voor hen worden onder meer activiteiten
georganiseerd die zorgen voor gewenning aan arbeid en arbeidsritme zoals
aangekondigd in de nota "Werken, meedoen, erbij horen". Vanwege de afstand tot
de arbeidsmarkt komen deze uitkeringsgerechtigden nog niet in aanmerking voor
een traject dat is gericht op arbeidsactivering of arbeidstoeleiding. De
afbakening van de doelgroep ten opzichte van vergoeding voor vrijwilligerswerk
ligt in het feit dat alleen die vrijwilligers voor een vergoeding in aanmerking
komen die zijn ontheven van de arbeidsplicht.Teneinde diegenen die werken met behoud van uitkering te stimuleren om na afloop
van zes maanden zelf het initiatief te nemen om actief te blijven is in het
derde lid een eenmalige vergoeding voor scholing geregeld tot maximaal € 300,--.
Dit bedrag kan door de uitkeringsgerechtigde naar eigen inzicht worden ingezet
voor het volgen van een opleiding of cursus. De vergoeding kan worden toegekend
naast de premie en staat los van het scholingsaanbod als bedoeld in het vijfde
lid van artikel 10a van de wet (uitgewerkt in artikel 9, lid 5 van deze
Re-integratieverordening).Op grond van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder c, van de wet dient aandacht
te worden besteed aan de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval.De gemeente Ten Boer gaat bij stimuleringspremies in principe uit van € 63,67
per maand, in geval van participatieplaatsen betekent dit € 382,-- telkens na
zes maanden. De staatssecretaris geeft tijdens de behandeling van het
wetsontwerp Wet stimulering arbeidsparticipatie zelf aan dat bij een dergelijke
premie geen armoedevaleffecten zijn te verwachten (Tweede Kamer, Handelingen 2008-2009, 31577, nr. 21, p. 1700). Al in een eerder stadium van de behandeling
van dit wetsontwerp had de regering voorgerekend dat bij toekennen van de
maximale premie op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de WWB,
wel een armoedeval optreedt voor gezinnen bij uitstroom naar een voltijdbaan met
minimumloon, maar niet bij deelname aan een participatieplaats (Tweede Kamer,
vergaderjaar 2008-2009, 31577, nr.6, p. 28 – 29).- Artikel 24 Premie doorstroom naar gesubsidieerd werkWanneer een uitkeringsgerechtigde gesubsidieerde arbeid als bedoeld in de
artikelen 11 en 12 gaat verrichten betekent dit niet alleen een grote stap in de
richting van reguliere arbeid, maar ook een grote verandering in het leven van
een persoon die – wellicht jarenlang – was aangewezen op een uitkering. Om het
maken van die stap te stimuleren wordt eenmalig een activeringspremie van € 300,-- verstrekt. Zoals gezegd is de premie alleen bedoeld voor de overstap
van uitkering naar gesubsidieerde arbeid: wanneer een gesubsidieerde werknemer
bijvoorbeeld overstapt naar een andere gesubsidieerde baan of van een door de
gemeente aangeboden baan op detacheringsbasis naar een baan met
loonkostensubsidie komt hij niet in aanmerking voor deze
premie. - Artikel 25 Premie seniorenbaanSinds enige tijd kent de gemeente de participatievoorziening:
seniorenbaan. Dit is een WWB-dienstverband dat de oudere bijstandsgerechtigde
krijgt aangeboden als deze persoon een substantieel aantal arbeidsuren kan/gaat
verrichten in de sfeer van maatschappelijk nuttige activiteiten. Dit in het
kader van de in de samenleving gevoelde behoefte om de oudere werknemer langer
aan het werk te houden dan wel te laten participeren in de samenleving. De
senior heeft een dienstverband met de Stichting WeerWerk tot maximaal zijn
65e jaar en ontvangt het minimumloon. Aangezien het, ondanks de naar
verwachting steeds toenemende krapte op de arbeidsmarkt, voor deze groep
gesubsidieerde werknemers toch zeer moeilijk zal zijn om uit te stromen naar een
reguliere baan (met de daaraan verbonden voordelen als loonsverhoging en
carrièrekansen), wordt een activeringspremie van € 50,-- per maand, uit te
betalen aan het einde van het kalenderjaar op zijn plaats geacht.- Artikel 26 Overige vergoedingenHet is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling,
besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. Dit
is in het eerste lid geregeld.In het tweede lid is geregeld dat uitkeringsgerechtigden die geen
arbeidsverplichting meer hebben en andersoortige (maatschappelijke) activiteiten
gaan verrichten, een onkostenvergoeding kunnen krijgen ter hoogte van het bedrag
dat in de wet staat aangegeven als maximaal vrij te laten forfaitaire
onkostenvergoeding in het kader van vrijwilligerswerk.Deze activiteiten moeten dan wel door het college zijn erkend als zijnde
maatschappelijke activiteiten. Dit is geregeld in het derde lid.- Artikel 27 InburgeringVoorzieningen gericht op arbeidsinschakeling en voorzieningen in het kader van
de inburgering zullen steeds vaker gezamenlijk en in samenhang worden
aangeboden. Dat betekent dat - integratievoorzieningen, zoals die in deze
verordening zijn beschreven, ook deel uit kunnen maken van een
inburgeringsprogamma op grond van de Wet inburgering (WI). Omgekeerd geldt ook
dat delen van het inburgeringsprogramma of het volledige inburgeringsprogramma
onderdeel kunnen uitmaken van het reintegratietraject van belanghebbende. In dat
geval zullen (ten aanzien van uitkeringsgerechtigden) de verplichtingen die
verbonden zijn aan de WWB zich uistrekken tot de activiteiten in hte kader van
de WI.- Artikel 28 HardheidsclausuleMet dit artikel wordt het voor het college mogelijk om in geval van
“kennelijke hardheid” af te wijken van de bepalingen uit deze verordening.- Artikel 29 Voorzieningen voor kunstenaarsIn artikel 21, vierde lid van de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) is
bepaald, dat de gemeenteraad bij verordening regels moet stellen met betrekking
tot het aanbieden van voorzieningen aan kunstenaars die daar om verzoeken,
gericht op het bevorderen van de arbeidsinschakeling in het kader van de
uitoefening van een gemengde beroepspraktijk. Door het opnemen van artikel 25 in de verordening wordt hieraan voldaan. Dit
artikel strekt ertoe dat kunstenaars in voorkomende gevallen een beroep kunnen
doen op activerende middelen uit het werkdeel van het WWB-budget ter versterking
van het niet-kunstgerelateerde deel van de gemengde beroepspraktijk. Een verzoek
hiertoe moet de kunstenaar indienen bij het college van de gemeente waar de
kunstenaar zijn woonplaats heeft (dus niet per definitie bij de
centrumgemeente!).Vaak zal een kunstenaar besluiten om een beroep te doen op deze middelen als
duidelijk is geworden dat het ook op termijn niet mogelijk is om uitsluitend via
inkomsten uit de aan kunst gerelateerde activiteiten in de kosten van het
levensonderhoud te voorzien. Indien het om de situatie gaat waarin de kunstenaar
niet woonachtig is in de centrumgemeente, ligt het voor de hand dat het college
van de woongemeente desgewenst advies vraagt aan de centrumgemeente waar de
kunstenaar uitkering ontvangt over de wenselijkheid van de toekenning van de
gevraagde voorziening.Anders dan in de WWB, waar een dergelijke voorziening verplichtend door het
college wordt opgelegd, heeft de voorziening in het kader van de WWIK een
vrijwillig karakter. De kunstenaar die een beroep doet op een voorziening is
uiteraard (wel) verplicht om van een aangeboden voorziening daadwerkelijk
gebruik te maken. Het is aan het college om te bepalen welk aanbod passend is.
Hierbij geldt dat het moet gaan om de kortste weg naar duurzame
arbeidsparticipatie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29 574, nr. 3).De kunstenaar die een beroep doet op een voorziening dient zich te houden aan de
in de overeenkomst of het besluit neergelegde bepalingen c.q. voorwaarden
(artikel 5, derde lid). Verder zijn de algemene bepalingen van artikel 7 van
toepassing. Maakt de kunstenaar niet of onvoldoende gebruik van de aangeboden
voorziening of voldoet hij niet aan andere opgelegde verplichtingen dan is het
op grond van artikel 22 van de WWIK mogelijk een maatregel op te leggen.
Daarnaast kan worden overeengekomen dat de kunstenaar bij voortijdig afbreken -
of niet voldoende nakomen - van het traject, de trajectkosten geheel of
gedeeltelijk terugbetaalt.- Artikel 30 Wet participatiebudgetVoor zover nodig voorziet dit artikel in een instemming van de raad om de
kosten voor een participatievoorziening in gevallen waarin deze voorziening het
strikte kader voor een re-integratievoorziening als bedoeld in artikel 3, vierde
lid, sub d, van de Wet participatiebudget te boven gaat, ten laste te brengen
van het particiaptiebudget. Deze wet biedt aan het college de mogelijkheid om
aan een ruimere doelgroep van personen participatievoorzieningen aan te bieden
dan op grond van de WWB, de IOAW of de IOAZ. Zoals wel voor de
re-integratievoorzieningen op grond van deze drie laatst genoemde wetten is
voorgeschreven, geldt hier niet de voorwaarde dat deze participatievoorzieningen
(inhoudelijk) bij verordening door de raad moeten worden vastgesteld. Overigens
is de verwachting dat het college van deze nieuwe bevoegdheid op grond van de
Wet particiaptiebudget slechts in bijzondere gevallen gebruik gaat maken. Met
betrekking tot het afgelopen kalenderjaar 2009 biedt deze bepaling (voor zover
nodig) een grondslag om reeds gemaakte kosten die niet onder het beperktere
begrip re-integratievoorziening maar wel onder het ruimere begrip
participatievoorziening gekwalificeerd kunnen worden, ten laste te brengen van
het participatiebudget. Over de besteding van daarmee gemoeide gelden zal het
college aan de raad verantwoording moeten afleggen. In de regel zal ook vooraf
in een beleidsplan of in een programma in de programmabegroting inhoudelijke
instemming van de raad worden gevraagd.- Artikel 31 CiteertitelBehoeft geen nadere toelichting.- Artikel 32 InwerkingtredingOnder intrekking van de ‘oude’ verordening treedt de nieuwe
Re-integratieverordening WWB per 1 juli 2010 in werking.