CVDR362786_1Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Twenterand 2015nlregelingTwenterand2015-03-25TwenterandGemeenteblad, 16 februari 2015Verordening individuele inkomenstoeslagWet maatschappelijke ondersteuning;Gemeentewet en Algemene wet bestuursrechtgemeenteraadmaatschappelijke zorg en welzijn2015-02-10De tekst in dit document is vrij van auteursrecht en
databankrecht2015-02-172015-01-012021-07-14Nieuwe regelingBIS 015.038.0004Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2015 -2018De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2014 wordt gelijktijdig met de vaststelling van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2015 ingetrokken.VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG GEMEENTE TWENTERAND 20151BegrippenIn deze verordening wordt verstaan onder:
Inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de
Participatiewet, en de algemene bijstand.
Peildatum: datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag
aanvraagt.
Referteperiode: periode van 36 maanden voorafgaand aan de
peildatum.
2Indienen verzoekEen verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet,
wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.3Langdurig laag inkomen1.Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36,
eerste lid, van de Participatiewet als gedurende de referteperiode het
in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110% van de
toepasselijke bijstandsnorm.2.In afwijking van het eerste lid heeft een alleenstaande ouder een
langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de
Participatiewet indien gedurende de referteperiode het in aanmerking te
nemen inkomen niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm
verhoogd met het bedrag van de verhoging van het kindgebonden budget,
als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden
budget.3.Het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing indien de
alleenstaande ouder niet in aanmerking komt voor een verhoging van het
kindgebonden budget, als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op
het kindgebonden budget.4.Het college kan in beleidsregels vaststellen wanneer er sprake is van
‘geen uitzicht op inkomensverbetering’.4Voorwaarden1.Niet voor de individuele inkomenstoeslag komt in aanmerking de
belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de Wet
tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, dan wel een studie
volgt als genoemd in de Wet studiefinanciering 2000.2.Niet voor de individuele inkomenstoeslag komt in aanmerking de
belanghebbende met een verordening vanwege uitkeringsfraude.5Hoogte individuele inkomenstoeslag1.Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:
Voor gehuwden: 40% van de bijstandsnorm voor gehuwden;
Voor alleenstaande ouders: 37% van de bijstandsnorm voor
gehuwden;
Voor alleenstaanden: 28% van de bijstandsnorm voor
gehuwden;
2.Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele
inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de
Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een
individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als
alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.3.Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de
peildatum bepalend.6Intrekken oude verordeningDe Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Twenterand 2012 wordt
ingetrokken.7Nadere regels en hardheidclausule1.In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin de
verordening niet voorziet, beslist het college.2.Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening kan het
college in beleidsregels nadere regels stellen.3.Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de rechthebbende
afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de
verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.8OvergangsbepalingAanvragen ingediend na 1 januari 2015 en voor inwerkingtreding van deze
verordening, worden afgehandeld volgens de Verordening langdurigheidstoeslag
gemeente Twenterand 2012, behalve als de belanghebbende hierdoor wordt
benadeeld. In dat geval worden de aanvragen aangehouden tot inwerkingtreding
van deze verordening.9Inwerkingtreding en citeertitel1.Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de datum van
bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2015.2.Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele
inkomenstoeslag gemeente Twenterand.10De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleendDe tegemoetkoming wordt toegekend voor de geldigheidsduur van de indicatie
met een maximum van 12 maanden.___Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 10
februari 2015.VriezenveenDe raad voornoemd,De griffier, drs. R.J.M. RosDe voorzitter, ir. C.L. VisserToelichting Verordening individuele inkomenstoeslagAlgemeenAan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld
ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip
van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële
positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder
druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te
zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de
invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de
langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de
langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds
die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1
januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag.
Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar
een discretionaire bevoegdheid.Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als
een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor.Het college kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen
voor individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen uitzicht hebben
op inkomensverbetering. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan personen wie
in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een
arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting of aan personen die uit ’s
Rijks kas bekostigd onderwijs volgen.Vast te leggen regels in verordeningDe individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is
een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een
laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen
uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de
Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het
verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de
Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze
waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’.
Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een
inkomen hoger dan 110% van het bestaansminimum. Bij de bepaling van dit
percentage is aangesloten bij het percentage als genoemd in het
minimabeleidsplan 2015 t/m 2018. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag
bepaald worden.Het college kan in (wetsinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake
is van ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’. Gelet op de tekst van artikel 8,
tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd
in de verordening.Bij de beoordeling van het criterium ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ moet
het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36,
tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in
ieder geval worden gerekend:
De krachten en bekwaamheden van de persoon, en.
De inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering
te komen.
OvergangsrechtBinnen het overgangsrecht is er in voorzien dat aanvragers niet worden benadeeld
t.o.v. de langdurigheidstoeslag door de latere vaststelling. De verordening
treedt met terugwerkende kracht in werking.Wijziging leefvormDe leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan
wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden
individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de
referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan
ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor
individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel
gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen. De hoogte van de
toeslag wordt bepaald door de leefvorm op de peildatum. Artikelsgewijze toelichtingEnkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.Artikel 1 BegrippenBegrippen die al zijn omgeschreven in de Participatiewet, Algemene wet
bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk
gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op
deze verordening.InkomenMet inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de
Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de
beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking
genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking
worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere
bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte
individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de
vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder
verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat
dit het ongewenst effect kan hebben dat een persoon geen recht op een
individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in
de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag. Wat voor een eerder
verstrekte individuele inkomenstoeslag geldt, dat geldt ook voor een eerder
verstrekte langdurigheidstoeslag op grond van de WWB zoals die luidde vóór 1
januari 2015.PeildatumDe peildatum is de datum waarop een persoon een individuele inkomenstoeslag
aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een
persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen
heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de
omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De
peildatum komt meestal overeen met een meldingsdatum. De peildatum kan in
beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om
individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere
omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de
Participatiewet.ReferteperiodeVerder is bepaald wat over de referteperiode moet worden verstaan: een periode
van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Bij de keuze voor deze periode is
aangesloten bij de huidige regeling langdurigheidstoeslag. Zie ook de
toelichting bij artikel 3 onder ‘Langdurig’.Artikel 2 Indienen verzoekArtikel 36, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat een persoon een
verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag kan
indienen. Voorheen was de langdurigheidstoeslag alleen op aanvraag
verkrijgbaar. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een
besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in
beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden
ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden
gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan
gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan
om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend
door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de
dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel
4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en
bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij
redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb).
Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om
individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de
Participatiewet.Artikel 3 Langdurig laag inkomenVan belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder
‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.LangdurigDe door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de
peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld
in artikel 1 van deze verordening.Laag inkomenEen inkomen is laag als het niet hoger is dan 110% van de toepasselijke
bijstandsnorm inclusief eventueel verhoogd bedrag kindgebonden budget. De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger
is dan het langdurig lage inkomen van de toepasselijke bijstandsnorm, zal niet
al te rigide mogen worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage
inkomen moet worden genegeerd. Gaat het inkomen van een persoon gedurende
(een deel van) de referteperiode de toepasselijk bijstandsnorm maandelijks met
ongeveer € 5,- of meer te boven, dan is geen sprake meer van een marginale
overschrijding van de bijstandsnorm/bestaansminimum die niet aan toekenning van
een individuele inkomenstoeslag in de weg staat. Er is immers geen sprake van
een incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te
verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten.Artikel 4 Hoogte individuele inkomenstoeslagBij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt
tussen een alleenstaande en een alleenstaande ouder, gehuwden. Bij de
langdurigheidstoeslag was de hoogte nog gebaseerd op de toepasselijke
beleidsnorm maar met de invoering van de kostendelersnorm en de verlaging van de
norm voor alleenstaande ouders zou dit onevenredige gevolgen kunnen hebben voor
alleenstaande ouders.GehuwdenBij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele
inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum
als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden
van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan
deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele
inkomenstoeslag. Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op
individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de
voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de
rechthebbende partner wel in aanmerking voor individuele inkomenstoeslag. Het
gaat hier om een partner die op één van de in artikelen 11 of 13, eerste lid van
de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als één
partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende
partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die
voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.