CVDR297014_1Bouwverordening gemeente Utrechtse HeuvelrugnlregelingUtrechtse Heuvelrug2013-06-06Utrechtse HeuvelrugGemeentenieuws, 20-12-2012Bouwverordening gemeente Utrechste HeuvelrugGemeentewet, art. 149gemeenteraadvolkshuisvesting en woningbouw2012-12-17De tekst in dit document is vrij van auteursrecht en
databankrecht2012-12-212020-07-14Nieuwe regeling2012-387GeenBouwverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug (14e serie
wijzigingen)Behoort bij raadsvoorstel 2012-387 De raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug;Gelet op artikel 149 Gemeentewet;BESLUITOver te gaan tot vaststelling van de Bouwverordening gemeente Utrechtse
Heuvelrug (14e serie wijzigingen MBV 1992)1 Inleidende bepalingenArtikel 1.1 begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de
Woningwet, artikel 1, eerste lid, onderdeel e, dan wel,
bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in
dit artikellid, burgemeester en wethouders;
bouwbesluit: de algemene maatregel van bestuur als
bedoeld in artikel 2 van de
Woningwet;
bouwtoezicht: degene die ingevolge artikel 92, tweede
lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 5.10 van
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht belast is met
het bouw- en woningtoezicht;
bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout,
steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van
bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond
verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in
of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
gebruiksoppervlakte: de gebruiksoppervlakte als bedoeld
in het Bouwbesluit.
hoogte van de weg: de hoogte van de weg zoals die door
of namens burgemeester en wethouders is
vastgesteld;
NEN: een door de Stichting Nederlands
Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;
NVN: een door de Stichting Nederlands
Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm;
Omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunning voor een
bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid,
onder a, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht;
straatpeil:
a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang
direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter
plaatse van de hoofdtoegang;
b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang
niet direct aan de weg grenst de hoogte van het
terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij
voltooiing van de bouw;
weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer
openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin
gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden
behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen
liggende en als zodanig aangeduide
parkeerterreinen;
In deze verordening wordt mede verstaan onder: bouwwerk: een
gedeelte van een bouwwerk; gebouw: een gedeelte van een
gebouw.
Artikel 1.2 Termijnen (Vervallen)Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente
Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van
de gemeente:
het gebied binnen de bebouwde kom;
het gebied buiten de bebouwde kom.
Als gebied binnen de bebouwde kom geldt het gebied, dat op de
bij deze verordening behorende kaart als zodanig is
aangegeven.
2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen Paragraaf 1 Gegevens en bescheidenArtikel 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning (Vervallen)Artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens (Vervallen)Artikel 2.1.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden (Vervallen)Artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van
vergunningaanvragen (Vervallen)Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek
Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in
artikel 8, vierde lid, van de
Woningwet bestaat uit:
de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek
verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met
het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1.
(Vervallen)
Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te
veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen
asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt
het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707,
uitgave 2003.
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld
in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt
niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar
aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het
Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze
verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit
omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van
de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in
artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien
voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds
bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht
tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in
artikel 2.2, lid 4 onder d van de Regeling omgevingsrecht
toestaan voor een bouwwerk met een beperkte
instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit
omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009,
bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de
bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de
gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN
5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.
Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige
bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te
vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt
begonnen.
Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de
aanvraag om bouwvergunning (Vervallen)Artikel 2.1.7 Bouwregistratie (Vervallen)Artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om
bouwvergunning woonwagens en standplaatsen (Vervallen)Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om
bouwvergunningArtikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag (Vervallen)Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening
(Vervallen)Artikel 2.2.3 Bekendmaking van termijnen (Vervallen)Artikel 2.2.4 In behandeling nemen en fasering
bouwvergunningverlening (Vervallen)Artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek (Vervallen)Artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende
bouwvergunning (Vervallen) Paragraaf 3 WelstandstoetsingArtikel 2.3.1 Welstandscriteria (Vervallen)Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde
bodemArtikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodemOp een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te
verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd
voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen
verblijven;
voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen
is vereist; en
dat de grond raakt, of
waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt
gehandhaafd.
Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het
bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan
het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor
het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling
omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende
onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede
lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde
saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel
zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het
stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt. Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en
bereikbaarheidseisenArtikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de
stedenbouwkundige bepalingen (Vervallen)Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepalingTerrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het
bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de
verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander
bouwwerk in aanmerking worden genomen. Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer.
Brandblusvoorzieningen (Vervallen)Artikel 2.5.3A Brandweeringang (Vervallen)Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten
(Vervallen)Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijnDe voorgevelrooilijn is:
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige
ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de
evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel
mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de
bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van
de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld
aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte
van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as
van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn
gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de
voorgevelrooilijnOnverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7
is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een
omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de
voorgevelrooilijn. Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de
voorgevelrooilijnHet verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is
niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een
omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk
realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van
veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II
bij het Besluit omgevingsrecht;
andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een
omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk
realiseren niet vallen onder de werking van de veranderingen
bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het
Besluit omgevingsrecht :
ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen,
rioolleidingen en rioolputten;
stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen, mits zij de grens van
de weg met niet meer dan 0,3 m overschrijden.
Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot
overschrijding van de voorgevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding
van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de
omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en
kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is
dan het straatpeil;
bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in artikel 2,
onderdeel 9, 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit
omgevingsrecht, die naar hun aard en bestemming op een voor de
voorgevelrooilijn gelegen erf toelaatbaar zijn;
laadperrons, stoepen en stoeptreden, die de grens van de weg
overschrijden;
erkers, serres en andere uitbouwen, alsmede balkons en
galerijen, die de voorgevelrooilijn met niet meer dan 1,50 m
overschrijden;
trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen
en stortbuizen, alsmede andere luifels, dakoverstekken,
uitspringende schoorsteenwanden, reclametoestellen en
draagconstructies voor reclames dan bedoeld zijn in
artikel 2.5.7;
overbouwingen ten dienste van de verbinding tussen twee
bouwwerken;
bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de
Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke
monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is met
het oog op de in historisch-esthetisch opzicht gewenste
aansluiting bij het karakter van de bestaande omgeving.
Voor het bouwen boven een weg kan alleen afwijking worden
toegestaan, indien niet lager gebouwd wordt dan:
4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van
een strook van 0,50 m breedte ter weerszijden van die
rijweg;
2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg; en
dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van
de weg niet in gevaar komt.
Artikel 2.5.9 Bouwen op de wegIn afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd
gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
gebouwen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten
nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar
vervoer of het wegverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2,
onderdeel 18, sub a van bijlage II bij het Besluit
omgevingsrecht;
bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van het verkeer, de
waterhuishouding, de energievoorziening of het
telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair, anders dan
bedoeld in artikel artikel 2, onderdeel 18, sub b, c en d, van
bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
vrijstaande winkel- of reclamevitrines;
reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een
omgevingsvergunning is vereist, die naar hun aard en bestemming
op de weg toelaatbaar zijn.
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de
voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken
Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een gebouw moet in de
voorgevelrooilijn zijn geplaatst.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in: a. de
gevallen genoemd in artikel 2.5.7
en in die waarin de afwijking genoemd in de
artikelen 2.5.8 en
2.5.9 is verleend; b. in de
gevallen genoemd in artikel 2.5.13
en in die waarin de afwijking genoemd in artikel
2.5.14 is verleend, voor zover het bouwwerk
geheel achter de achtergevelrooilijn is geplaatst; c. in de
gevallen, bedoeld in het derde lid.
Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik
maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende
voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de
knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter
bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op
een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil
- worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de
daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2
behoeft te zijn.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in
afwijking van het bepaalde in het eerste lid voor: a. gebouwen
behorende tot een complex van gebouwen; b. gebouwen op handels-
en industrieterreinen; c. vrijstaande enkele of dubbele
eengezinshuizen; d. bijgebouwen, anders dan de in artikel 2,
onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het
Besluit omgevingsrecht bedoelde gebouwen; e. gebouwen ten
dienste van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder
begrepen, en de daarbijbehorende woningen; f. gedeelten van naar
de weg gekeerde gevels; g. gevallen, waarin de welstand bij het
toestaan van de afwijking is gebaat.
Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn
De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en
bevindt zich:
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig,
vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van
de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de
ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen
grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien
meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen
kan worden beschreven, geldt de grootste;
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een
andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de
voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na
herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der
onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of
gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch
op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15
meter;
in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen
rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van
de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de
voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar
bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch
op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15
meter;
in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd
of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op
een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de
afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich
tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van
het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de
voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in alle niet onder a tot en met d genoemde gevallen op een
afstand die wordt bepaald met inachtneming van de beginselen,
welke zijn neergelegd in a tot en met d van dit lid, doch op
geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter.
Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende
achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de
achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding
van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter
weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen
ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in
afwijking van het bepaalde in het tweede lid, voor zover de
aard, de indeling en het gebruik van de gebouwen in de
hoekbebouwing dit toelaten.
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de
achtergevelrooilijnOnverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13
is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een
omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de
achtergevelrooilijn. Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de
achtergevelrooilijnHet verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is
niet van toepassing op:
buiten de bebouwde kom gelegen kassen en bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt,
pluimveeteelt daaronder begrepen;
buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde,
voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt
daaronder begrepen, indien de afstand tot de zijdelingse grens
van het erf ten minste 20 meter bedraagt;
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een
omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk
realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw,
voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of
artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit
omgevingsrecht geen vergunning is vereist;
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een
omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk
realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van
veranderingen, als bedoeld in de artikel 3, onderdeel 7 van
bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een
omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk
realiseren niet vallen onder de werking van artikel 3, onderdeel
7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:
ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen,
rioolleidingen en rioolputten;
terrassen, bordessen en bordestreden;
antennes, anders dan bedoeld in artikel.2, onderdeel 15 en 17
van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot
overschrijding van de achtergevelrooilijn In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de
achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor
het bouwen verlenen voor:
buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde,
voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt
daaronder begrepen, waarvan de afstand tot de zijdelingse grens
van het erf minder dan 20 meter bedraagt;
binnen de bebouwde kom gelegen kassen;
vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;
gebouwen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende
zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan
een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen en welk
terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd;
gebouwen op binnenterreinen, mits hiervan de bereikbaarheid, als
bedoeld in de artikelen 2.5.3 en
2.5.4, is verzekerd;
bijgebouwen, die niet vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of
artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit
omgevingsrecht;
gebouwen in een bouwstrook of bouwblok, geheel of overwegend
handels- of industrieterrein omvattend;
bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor het bouwen waarvan een
omgevingsvergunning is vereist;
ondergrondse bouwwerken, zoals kelders, kelderkoekoeken en
kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger is gelegen
dan de hoogte van het terrein ter plaatse bij voltooiing van de
bouw;
erkers en overige uitbouwen, anders dan de uitbouwen die vallen
onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van
bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen
en stortbuizen, balkons en veranda's, alsmede andere luifels,
afdaken, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden,
terrassen en bordessen dan bedoeld zijn in artikel
2.5.13;
bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de
Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke
monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om
de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te
verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten
minste een strook grond omvat die:
over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de
achtergevel, en
voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is
begrepen tussen het verlengde van de zijgevels, een diepte heeft
van ten minste 5 meter.
De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten haaks op
de achtergevelrooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen
deel van het gebouw. Daarbij moeten de onderdelen van dat
gebouw, bedoeld in artikel 2.5.13,
en de balkons en veranda's buiten beschouwing blijven.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in
afwijking:
het eerste lid, wat de aanwezigheid van het erf betreft, indien
de gelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot bewoning bestemd
is;
het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
een gunstige, andere indeling van het erf is aanwezig;
het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee
tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg
en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een
weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die
zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke
afmetingen tot stand wordt gebracht;
bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor
te bouwen woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet,
wordt de bestaande toestand verbeterd.
Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen
Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als
dienstwoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf
aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2 meter achter het verst
achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle
breedte daarvan.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in
afwijking van het bepaalde in het eerste lid:
indien ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen
beletsel vormen;
indien, voor zover nodig, afwijking is toegestaan van het verbod
tot overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken
De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van
de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen
dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing
geen tussenruimten ontstaan die:
vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1
meter breed zijn;
niet toegankelijk zijn.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in
afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende
mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij
te laten ruimte.
Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen
Erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld artikel 2,
onderdeel 12 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zijn
niet toegelaten.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in
afwijking van het bepaalde in het eerste lid in het belang van
het af te scheiden erf of terrein.
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en
ondergrondse hoofdtransportleidingen
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor
stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse
hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere
bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is
vereist dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn.
Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden
met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder
hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een
nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van een
ondergrondse hoofdtransportleiding mogen geen bouwwerken, voor
het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist worden
gebouwd.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in
afwijking:
het bepaalde in het eerste lid voor wat betreft de afstand van 6
meter, indien de elektrische spanning van de hoogspanningslijn
daarvoor geen bezwaar oplevert;
het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de afstand van 6
meter, indien daartegen met het oog op de veilige en ongestoorde
ligging van de leiding geen bezwaar bestaat.
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel
2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een
bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is
vereist in het vlak door de voorgevelrooilijn 1 meter,
vermeerderd met:
in de bebouwde kom éénmaal de afstand tussen de
voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg;
buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tussen de
voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op
hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de
voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de
zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is
toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af
gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle
weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de
desbetreffende voorgevelrooilijn in het midden van de breedte
van het bouwwerk of de projectie daarvan op de
voorgevelrooilijn.
Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn
ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte,
bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen
tegenoverliggende rooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn
plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die
onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden
van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de
achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel
2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een
bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is
vereist in het vlak door de achtergevelrooilijn 1 meter,
vermeerderd met:
in de bebouwde kom éénmaal de afstand tot de tegenoverliggende
achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok;
buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tot de
tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde
bouwblok.
De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de
achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te
beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt
voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk
uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de
achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende
achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de
dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen
voorgevelrooilijn.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag de maximale
hoogte van een bouwwerk in het vlak door de achtergevelrooilijn
niet meer bedragen dan de maximale hoogte in de aangrenzende 5
meter van een aanliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde
bouwblok.
Indien het terrein achter de achtergevelrooilijn lager dan
straatpeil ligt, moet de in het eerste lid bedoelde hoogte
worden verminderd met een maat, gelijk aan het verschil tussen
het straatpeil en het peil van het onderhavige terrein ter
plaatse van de achtertoegang bij voltooiing van de bouw.
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een
achtergevelrooilijn
Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de
bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de
voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die
achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd
het bepaalde in artikel 2.5.24 - de
maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan
laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand
van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de
eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze
worden bepaald als beschreven is in artikel
2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de
afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in
afwijking van het bepaalde in het eerste lid, mits de zijgevel
niet hoger is dan de voorgevel.
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en
achtergevelrooilijnen
Onverminderd het bepaalde in artikel
2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen
waarvan een omgevingsvergunning is vereist tussen de voor- en de
achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de
verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de
achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de
artikelen 2.5.20 en
2.5.21 - maximale bouwhoogte en
die met het horizontale vlak een hoek vormen van:
45 graden in de bebouwde kom;
37 graden buiten de bebouwde kom.
Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel
heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in
hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken
dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt
ter hoogte van de - krachtens artikel
2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het
horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken
De hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een
omgevingsvergunning is vereist mag niet meer bedragen dan 15
meter.
Indien het bouwwerk aan meer dan een weg grenst en deze wegen op
verschillende hoogten liggen, geldt de hoogte ten opzichte van
de laagst gelegen weg.
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende
terreinen
De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge
artikel 2.5.3 of
artikel 2.5.14 toegestane
afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend
terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien
verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat -
daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden
toegelaten is.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in
afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien de aard en
de ligging van de omringende bebouwing hiervoor geen beletsel
vormen.
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van
bouwwerken
De hoogte van een bouwwerk of van een gevel of van een ander
buitenvlak van een bouwwerk moet worden gemeten ten opzichte van
straatpeil.
De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben,
moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de
breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in
artikel 2.5.27, onder d, en
artikel 2.5.28, onder h, i, j
en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden -
buiten beschouwing worden gelaten.
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten
bouwhoogteHet bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid,
artikel 2.5.21, eerste en derde lid,
artikel 2.5.22, eerste lid,
artikel 2.5.23 en artikel
2.5.24 is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een
omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk
realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van
veranderingen, als bedoeld artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II
bij het Besluit omgevingsrecht;
het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van bouwwerken, anders
dan het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard,
als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het
Besluit omgevingsrecht;
topgevels in het verticale vlak, gaande door de
voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet
breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de
breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product
van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter
plaatse;
plaatselijke verhogingen met geen grotere breedte dan 0,60
meter.
Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot
overschrijding van de toegelaten bouwhoogte In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de
toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid,
2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan
het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
gebouwen voor openbaar nut, scholen, kerken, schouwburgen en
andere gebouwen bestemd voor het houden van bijeenkomsten en
vergaderingen;
gebouwen bestemd voor woon-, kantoor- of winkeldoeleinden,
indien de welstand bij het toestaan van de afwijking is
gebaat;
gebouwen bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf op een
handels- en industrieterrein;
agrarische bedrijfsgebouwen;
het geheel of gedeeltelijk veranderen of vergroten van een
bouwwerk, anders dan bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van
bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, en indien:
de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte
overschrijden en de welstand bij het toestaan van de afwijking
is gebaat;
bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogteafmetingen
andere hoogteafmetingen kleiner worden dan de bestaande;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het verkeer,
de waterhuishouding, de energievoorziening of het
telecommunicatieverkeer, anders dan bedoeld in artikel.2,
onderdeel 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit
omgevingsrecht;
topgevels, breder dan 6 meter en gevelverhogingen van
soortgelijke aard;
plaatselijke verhogingen met een grotere breedte dan 0,60
meter;
dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan
1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge
afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de
erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste
voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot
verschillende gebouwen behoren;
draagconstructies voor een reclame;
vrijstaande schoorstenen;
bouwwerken op een monument - als bedoeld in de Monumentenwet
1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke
monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om
de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te
verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.
Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot
overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in
geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28,
kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met
overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het
verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte,
indien:
er voor het betreffende gebied geen bestemmingsplan of
beheersverordening of projectbesluit van kracht is;
geen van de aanhoudingsgronden zoals genoemd in artikel 3.3 van
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing
is;
de activiteit in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd
toekomstig ruimtelijk beleid;
de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke
ordening, en
de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing
bevat.
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij
of in gebouwen
Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe
aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen
van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of
onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat
bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn,
gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij
rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid
per openbaar vervoer.
De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van
auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare
personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80
m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen;
indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor
een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de
lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij
5,00 m bedragen.
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te
verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van
goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien
aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde
terrein dat bij dat gebouw behoort.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in
afwijking van het bepaalde in het eerste en het derde lid:
indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere
omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of
stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Paragraaf 6 Voorschriften inzake
brandveiligheidinstallaties en
vluchtrouteaanduidingenArtikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties (Vervallen)Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties (Vervallen) Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties
(Vervallen)Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties (Vervallen)Artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties
(Vervallen)Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties
(Vervallen)Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties
(Vervallen)Artikel 2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen (Vervallen)Artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen (Vervallen)Artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen (Vervallen)Artikel 2.6.11 Gelijkwaardigheid (Vervallen)Artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke
hulpverleningsdiensten (Vervallen)Paragraaf 7 Aansluitplicht op de
nutsvoorzieningenArtikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding (Vervallen)Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het
elektriciteitsnet (Vervallen)Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet (Vervallen)Artikel 2.7.3A (facultatief) Eis tot aansluiting aan de publieke
voorziening voor verwarming (Vervallen)Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
(Vervallen)Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
(Vervallen)Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op
erven en terreinen (Vervallen)Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van
het openbare net van de nutsvoorzieningen (Vervallen)3 De melding (Vervallen)Artikel 3.1 De wijze van melden (Vervallen)Artikel 3.2 Welstandscriteria (Vervallen)4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij
ingebruikneming van een bouwwerkArtikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of
tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden (Vervallen) Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige
bescheiden (Vervallen)Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie
(Vervallen)Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw (Vervallen)Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van
(onderdelen van) de bouwwerkzaamheden (Vervallen)Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen
(Vervallen)Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten (Vervallen)Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein (Vervallen)Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein (Vervallen)Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van
hinder (Vervallen)Artikel 4.11 Bouwafval (Vervallen)Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de
bouwwerkzaamheden (Vervallen)Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen (Vervallen)Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming (Vervallen)
Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de
nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk
gedierte
5.1.1Staat van onderhoud van open erven en terreinen(Vervallen)5.1.2Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer.
Brandblusvoorzieningen(Vervallen)5.1.3Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten(Vervallen)2Staat van brandveiligheidinstallaties en
vluchtrouteaanduidingen5.2.1Voorschriften inzake brandveiligheids-installaties en
vluchtrouteaanduidingen(Vervallen)5.2.2Aanwezigheid van brandveiligheids-installaties in gebouwen, niet
zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of
kantoorgebouwen(Vervallen)5.2.3Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in woongebouwen van
bijzondere aard(Vervallen)5.2.4Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in logiesverblijven
en logiesgebouwen(Vervallen)5.2.5Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in
kantoorgebouwen(Vervallen)3Aansluiting op de nutsvoorzieningen5.3.1Eis tot aansluiting aan de waterleiding(Vervallen)5.3.2Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet (Vervallen)5.3.3Eis tot aansluiting aan het aardgasnet (Vervallen)5.3.4Eis tot aansluiting aan de openbare riolering(Vervallen)5.3.5Aansluiting anders dan aan de openbare riolering(Vervallen)5.3.6Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en
terreinen(Vervallen)5.3.7Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare
net van de nutsvoorzieningen (Vervallen)4Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte.Reinheid 5.4.1Preventie (Vervallen) 6 Brandveilig gebruik (Vervallen)Overige gebruiksbepalingen1Overbevolking7.1.1Overbevolking van woningen(Vervallen) 7.1.2Overbevolking van woonwagens (Vervallen) 2Staken van het gebruik7.2.1Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid (Vervallen)7.2.2Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan
hygiëne (Vervallen) 7.2.3Staken van het gebruik van een woonwagen (Vervallen) 3Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen7.3.1Bepaling aantal personen nachtverblijf(Vervallen)7.3.2Hinder (Vervallen) 4Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid7.4.1Preventie(Vervallen)5Watergebruik7.5.1Verboden gebruik van water(Vervallen)6Installaties7.6.1Gebruiksgereed houden van installaties(Vervallen) 8 Slopen1Omgevingsvergunning voor het slopen8.1.1Omgevingsvergunning voor het slopen(Vervallen)8.1.2Aanvraag sloopvergunning (Vervallen)8.1.3In behandeling nemen (Vervallen) 8.1.4Termijnen van beslissing (Vervallen) 8.1.5Samenloop van slopen en bouwen (Vervallen) 8.1.6Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen(Vervallen)8.1.7Intrekken omgevingsvergunning voor het slopen(Vervallen)2Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het
slopen8.2.1Sloopmelding(Vervallen)8.2.2Overige uitzonderingen op het vereiste van een
omgevingsvergunning voor het slopen(Vervallen)3Verplichtingen tijdens het slopen8.3.1Veiligheid op sloopterrein (Vervallen) Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige
bescheiden (Vervallen) Artikel 8.3.3 Plichten van de
houder van de omgevingsvergunning voor het slopen
(Vervallen)8.3.4Plichten van degene die sloopt(Vervallen)8.3.5Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest(Vervallen)8.3.6Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen(Vervallen)4Vrij slopen8.4.1Sloopafval algemeen(Vervallen)9 Welstand9.1De advisering door de welstandscommissie1.(Vervallen)2.De welstandscommissie adviseert over de welstandsaspecten voor een
omgevingsvergunning voor het bouwen.3.De welstandscommissie baseert haar advies op de in de welstandsnota
genoemde welstandscriteria.9.2Samenstelling van de welstandscommissie1.De welstandscommissie bestaat ten minste uit vijf leden, waaronder
een voorzitter en een secretaris, waarvan ten minste drie leden
deskundig zijn op het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit
dan wel cultuurhistorie.2.Voor de leden worden plaatsvervangers aangewezen.3.De welstandscommissie kan slechts adviezen uitbrengen indien ten
minste drie leden aanwezig zijn en waarvan ten minste twee leden
beschikken over deskundigheid op het gebied van welstand.4.De leden van de commissie zijn onafhankelijk van het
gemeentebestuur.9.3Benoeming en zittingsduur1.De voorzitter, de secretaris en de overige leden van de
welstandscommissie en hun plaatsvervangers worden op voorstel van de
burgemeester en wethouders benoemd en ontslagen door de
gemeenteraad.2.De leden van de welstandscommissie kunnen ten hoogste voor een
termijn van drie jaar worden benoemd. Zij kunnen eenmaal worden
herbenoemd voor een periode van ten hoogste drie jaar.3.Het reglement van orde van de welstandscommissie dat als
bijlage 9 bij deze verordening is
vastgesteld, bevat, binnen het gestelde in de voorgaande leden,
nadere benoemingsprocedures.9.4Jaarlijkse verantwoordingDe welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar
werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:
op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria
uit de welstandsnota;
de werkwijze van de welstandscommissie;
op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van
vergaderen;
de aard van de beoordeelde plannen;
de bijzondere projecten.
De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten
aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen
en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.
9.5Termijn van advisering1.De welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een
omgevingsvergunning voor het bouwen uit binnen vier weken nadat door
of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.2.De welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een
omgevingsvergunning voor het bouwen, indien deze vergunning
betrekking heeft op een deel van een project of een gefaseerde
aanvraag betreft uit binnen drie weken nadat door of namens
burgmeester en wethouders daarom is verzocht.3.Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de
welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de
bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van
het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en
wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de
aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van
de Wat algemene bepalingen omgevingsrecht.9.6Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting1.De behandeling van bouwplannen door de welstandscommissie is
openbaar. De agenda voor de vergadering van de welstandscommissie
wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad
of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere
geschikte wijze. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op
verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare
behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende
redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur
ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de
beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.2.Indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen
hierom bij het indienen van de aanvraag om bouwvergunning heeft
verzocht, wordt deze door of namens de welstandscommissie in staat
gesteld tot het geven van een op het bouwplan.3.In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie
wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een is gedaan,
dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een
uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie,
waarin de aanvraag wordt behandeld.4.Belanghebbenden hebben in toelichtende zin spreekrecht. Het
reglement van orde van de welstandscommissie dat als bijlage 9 bij
deze verordening is vastgesteld, voorziet in een procedurele opzet,
waarbij er een onderscheid wordt aangebracht in de toelichtende fase
en de beraadslagingen.9.7Afdoening bij mandaat1.De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies
mandateren aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. De
aangewezen leden (voorzitter en/of secretaris) adviseren over
bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de
welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.2.In elk geval van twijfel legt de gemandateerde het bouwplan alsnog
voor aan de welstandscommissie.9.8Vorm waarin het advies wordt uitgebracht1.De welstandscommissie adviseert en motiveert haar advies
schriftelijk.2.Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens
burgemeester en wethouders gevoegd bij de aanvraag om een
omgevingsvergunning voor het bouwen.9.9Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken(Vervallen)10 Overige administratieve bepalingen10.1De aanvraag om woonvergunning(Vervallen)10.2De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde
onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen(Vervallen)10.3Overdragen vergunningen(Vervallen)10.4Overdragen mededeling(Vervallen)10.5Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens
alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen(Vervallen)10.6Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere
voorschriftenHet bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en
vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere
voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze
verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde
instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het
voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging
heeft gepubliceerd.11 Handhaving11.1Stilleggen van de bouw(Vervallen)11.2Overtreding van het verbod tot ingebruikneming(Vervallen)11.3Stilleggen van het slopen(Vervallen)11.4Onderzoek naar een gebrek(Vervallen)12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen12.1Strafbare feiten(Vervallen)12.2Overgangsbepaling bodemonderzoek(Vervallen)12.3Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en
terreinen (Vervallen)12.4(Vervallen)12.5Overgangsbepaling sloopmelding(Vervallen)12.6Slotbepaling
Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die
waarop zij is afgekondigd.
De bouwverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug is conform de
“Wijzigingsverordening Bouwverordening 14e serie
wijzigingen MBV 1992 in verband met de inwerkingtreding van de
Wabo” gewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van 17
december 2012
Deze verordening kan worden aangehaald als 'bouwverordening
gemeente Utrechtse Heuvelrug'.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 17 december 2012de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrugde griffier de voorzitterW.Hooghiemstra G.F. NaafsBijlage 1 Gegevens en bescheiden aanvraag
bouwvergunning(vervallen)Bijlage 2 Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning
(Vervallen)Bijlage 3 Gebruikseisen voor bouwwerken (Vervallen)Bijlage 4 Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de
niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties (Vervallen)Bijlage 5 Opslag brandgevaarlijke stoffen (Vervallen)Bijlage 6 (Vervallen)Bijlage 7 Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken (Vervallen) Bijlage 8 (Vervallen)Bijlage 10 Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1 (brandmeldinstallaties)
(Vervallen)Bijlage 11 Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5 (ontruimingsintallatie)
(Vervallen)Bijlage 12 Tabel 2.6.8 behorende bij artikel 2.6.8 (vluchtrouteaanduiding)
(Vervallen)