CVDR326819_2Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013nlregelingVervoerregio Amsterdam2018-03-06AalsmeerAmstelveenAmsterdamBeemsterDiemenEdam-VolendamHaarlemmermeerLandsmeerOostzaanOuder-AmstelPurmerendUithoornWaterlandWormerlandZaanstadBlad Gemeenschappelijke Regelingen 2015 nr. 140, 30 juni 2015Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013Wet Gemeenschapelijke RegelingenGemeenschappelijke Regeling Stadsregio Amsterdamalgemeen bestuurbestuur en recht2015-06-16De tekst in dit document is vrij van auteursrecht en
databankrecht2015-07-012016-01-01Met deze wijziging worden de afspraken uit het convenant woonruimteverdeling overgezet naar de huisvestingsverordening, om de rechtskracht van de afspraken uit het convenant te borgen. Daarbij zijn de afspraken uit het convenant bij omzetting in lijn gebracht met de nieuwe Huisvestingswet; zoals toewijzen op alleen inschrijfduur en een regionale urgentieregeling.BBV/2015/1437WoonruimteverdelingGeenMet ingang van 1 juli 2015 is de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013 gewijzigd:- wijziging artikel 1- artikelen 2 t/m 18 zijn vervallen- nieuw artikel 2.1.1 en 2.1.2- nieuw artikel 2.2.1 t/m 2.6.12- wijziging artikel 64 en toevoeging van 2 nieuwe leden- nieuw artikel 64a- wijziging bijlage 1- wijziging bijlage 3- vervallen van bijlage 2Grondslag is de Huisvestingswet zoals die gold tot en met 31 december 2014.Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 20131Algemene bepalingen1DefinitiesIn deze verordening wordt verstaan onder:
Aanbodinstrument: een aanbodinstrument als bedoeld in artikel
2.2.3, eerste lid, waarop door corporaties woonruimte,
aangewezen in artikel 2.1.1 te huur wordt aangeboden;
Basisadministratie: de basisadministratie bedoeld in artikel 1.2
van de Wet basisregistratie personen;
Betrokken gemeente: de gemeente waarin de woonruimte waarop de
ingevolge deze verordening gegeven of af te geven beschikking
betrekking heeft is gelegen;
Bezettingsnormen: de in artikel 2.3.3 vastgestelde
voorrangsregels;
Bindingscriterium: bindingscriterium op grond van artikel 2.4.5
gesteld aan woningzoekenden, om in aanmerking te komen voor
voorrang bij de verlening van een huisvestingsvergunning;
Burgemeester en wethouders: het College van burgemeester en
wethouders;
Complex: een aaneengesloten groep woonruimten die door
burgemeester en wethouders is aangewezen;
COA-voorziening: als bedoeld in artikel 2 van de Wet Centraal
orgaan opvang asielzoekers;
Corporaties: toegelaten instellingen als bedoeld in artikel 70,
eerste lid van de Woningwet die werkzaam zijn in één of meer
gemeenten van de Stadsregio Amsterdam;
DAEB-norm: het in artikel 4, eerste lid aanhef en onder a, van
de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang
toegelaten instellingen volkshuisvesting genoemde bedrag, of,
als Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting
(kamerstuk dossiernummer 32769) in werking is getreden: de
inkomensgrens bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de
Woningwet;
Dagelijks Bestuur: het dagelijks bestuur van de Stadsregio
Amsterdam;
Directe bemiddeling: het rechtstreeks aan een woningzoekende
aanbieden van woonruimte zonder dat die woonruimte via het
aanbodinstrument te huur is aangeboden;
Gebouw: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke,
overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte
vormt;
Huishouden: een alleenstaande dan wel twee personen met of
zonder kinderen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren
of wensen te voeren;
Huisvestingsvergunning: de vergunning, bedoeld in artikel 7,
eerste lid, van de wet;
Huurprijs: de prijs die bij huur of verhuur is verschuldigd voor
het enkele gebruik van een woonruimte of standplaats voor een
woonwagen, uitgedrukt in een bedrag per maand berekend volgens
het woningwaarderingstelsel behorende bij het Besluit
huurprijzen woonruimte;
Indicatie: een beoordeling van de mate van zelfredzaamheid van
een woningzoekende, gemaakt door burgemeester en wethouders of
een door hen aan te wijzen adviseur, ter voorbereiding van een
door hen te nemen beslissing op een aanvraag om een
huisvestingsvergunning;
Inkomen: rekeninkomen als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder
i van de Wet op de huurtoeslag;
Inschrijfduur: de inschrijfduur bedoeld in artikel 2.2.4, tweede
lid;
Inschrijving: het ingeschreven staan als woningzoekende;
instelling voor maatschappelijke opvang: een instelling als
bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet
maatschappelijke ondersteuning 2015;
liberalisatiegrens: het huurbedrag genoemd in artikel 13, eerste
lid, aanhef en onder a van de Wet op de huurtoeslag;
mantelzorg: mantelzorg als bedoeld in artikel 1, lid 1,
onderdeel b van de Wet maatschappelijke ondersteuning;
Onttrekkingsvergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 30,
eerste lid, van de Huisvestingswet;
Ontvangende regiogemeente: de regiogemeente waarnaar een houder
van een urgentieverklaring wil verhuizen, als bedoeld in artikel
2.6.4, derde lid;
Onzelfstandige woonruimte: woonruimte, niet-zijnde woonruimte
bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft of welke
niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder
dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke
voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij als wezenlijke
voorzieningen worden aangemerkt: keuken en toilet;
passende woonruimte: woonruimte die voldoet aan het in artikel
2.6.3, eerste lid, bedoelde zoekprofiel;
passendheidscriterium: passendheidscriterium op grond van
artikel 2.4.4, tweede lid of vierde lid gesteld aan
woningzoekenden, om in aanmerking te komen voor voorrang bij de
verlening van een huisvestingsvergunning;
peildatum: de door burgemeester en wethouders vast te stellen
datum, bedoeld in artikel 2.6.8, tweede lid;
Platform: het Platform Woningcorporaties Noordvleugel
Randstad;
rangordecriterium: een rangordecriterium als bedoeld in artikel
2.4.8;
regiogemeenten: de gemeenten die op 31 december 2014 deel
uitmaakten van de Stadsregio Amsterdam;
Regioraad: het algemeen bestuur van de Stadsregio
Amsterdam;
Rekenhuur: de prijs die bij huur en verhuur per maand is
verschuldigd voor het enkele gebruik van een woonruimte zoals
omschreven in artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag;
Short stay: het structureel aanbieden van een zelfstandige
woonruimte voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een
aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes
maanden;
Splitsingsvergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 33
van de Huisvestingswet;
Stadsregio Amsterdam: plusregio in de zin van artikel 104 van de
Wet gemeenschappelijke regelingen zoals dat gold op 31 december
2014 dat bestaat uit de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen,
Amsterdam, Beemster, Diemen, Edam-Volendam, Haarlemmermeer,
Landsmeer, Oostzaan, Ouder-Amstel, Purmerend, Uithoorn,
Waterland, Wormerland, Zaanstad en Zeevang;
Student: studenten als bedoeld in artikel 7:247 lid 4 van het
Burgerlijk Wetboek alsmede voltijdspromovendi bij binnen het
gebied van de Stadsregio Amsterdam gevestigde
universiteiten;
Studentenwoning: woonruimte krachtens de daarop betrekking
hebbende huurovereenkomst bestemd voor studenten indien:
in de huurovereenkomst is bepaald dat de woonruimte na
beëindiging van de huurovereenkomst opnieuw aan een
student zal worden verhuurd; en,
die woonruimte door het college van burgemeester en
wethouders in de regiogemeente waarin de woonruimte is
gelegen na overleg met de eigenaar is aangewezen als
studentenwoning;
Stuurgroep Wonen: het overleg bestaande uit een
vertegenwoordiging van burgemeester en wethouders van de
regiogemeenten en de binnen de regio actieve corporaties;
SV-urgentieverklaring: een urgentieverklaring waarmee een
woningzoekende is ingedeeld in de in artikel 2.6.8, eerste lid
aanhef en onder c bedoelde urgentiecategorie;
Traditionele doelgroep: de groep (degenen) die volgens de
bepalingen in artikel 18 van de voormalige Woonwagenwet voor een
bewonersverklaring in aanmerking kon (konden) komen;
Tweede woning huur: woonruimte met een rekenhuur hoger dan de
huurtoeslaggrens als bedoeld in artikel 13, eerste lid onder a,
van de Wet op de huurtoeslag, die uitsluitend door de
hoofdhuurder (of zijn gezinsleden) als tweede woning in gebruik
is. De hoofdhuurder heeft zijn hoofdverblijf buiten de gemeente
Amsterdam;
Tweede woning koop: woonruimte die wordt gebruikt door een
natuurlijk persoon die eigenaar is in de zin van het burgerlijk
wetboek en die zijn hoofdverblijf niet heeft in de gemeente
Amsterdam, waarbij het om niet meer dan één woonruimte kan
gaan;
urgentieverklaring: de beschikking waarmee een woningzoekenden
in een urgentiecategorie als bedoeld in artikel 12, tweede lid,
van de wet wordt ingedeeld;
vergunninghouders: de vergunninghouders als bedoeld in artikel
28 van de Huisvestingswet 2014;
voorliggende voorziening: een voorziening die gelet op haar aard
en doel, wordt geacht voor het oplossen van het
huisvestingsprobleem van belanghebbende toereikend en passend te
zijn;
Wet: de Huisvestingswet 2014;
Woningmarktregio: Stadsregio Amsterdam die bestaat uit de
gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Beemster, Diemen,
Edam-Volendam, Haarlemmermeer, Landsmeer, Oostzaan,
Ouder-Amstel, Purmerend, Uithoorn, Waterland, Wormerland,
Zaanstad en Zeevang;
Woning: zelfstandige woonruimte;
Woningruil: ruil waarbij twee of meer huishoudens zich
daadwerkelijk vestigen in elkaars woning;
Woningtype: de ingevolge het bepaalde in artikel 2.6.3, tweede
lid, in het zoekprofiel van een urgentieverklaring op te nemen
categorie woonruimte;
Woongroep: een samenlevingsverband bestaande uit tenminste drie
personen tussen wie geen familierechtelijke relatie
bestaat;
Woonoppervlak: het gezamenlijk oppervlak van de vertrekken zoals
dat wordt berekend volgens het Besluit huurprijzen
woonruimte;
Woonruimte: besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of
meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door
een huishouden;
Woonwagen: een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op
een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden
verplaatst;
Zelfstandige woonruimte: woonruimte die een eigen toegang heeft
en welke door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit
huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen
buiten de woonruimte;
zelfredzaamheid: het naar het oordeel van burgemeester en
wethouders voldoende zelfstandig redzaam zijn om zelfstandig te
kunnen wonen;
Zoekgebied: het zoekgebied als bedoeld in artikel 2.6.3, derde
lid en artikel 2.6.4;
Zoekprofiel: het zoekprofiel als bedoeld in artikel 2.6.3,
eerste lid.
2Verdeling van woonruimteIWoonruimteverdeling1Werkingsgebied2.1.1Werkingsgebied1.Het bepaalde in deze afdeling is van toepassing in de
volgende gemeenten:
Aalsmeer;
Amstelveen;
Amsterdam;
Beemster;
Edam-Volendam;
Diemen;
Haarlemmermeer;
Landsmeer;
Oostzaan;
Ouder-Amstel;
Purmerend;
Uithoorn;
Waterland;
Wormerland;
Zaanstad;
Zeevang.
2.In de regiogemeenten genoemd in het eerste lid worden als
woonruimten als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de wet
aangewezen alle zelfstandige huurwoningen met een rekenhuur
tot de liberalisatiegrens.3.In afwijking van het tweede lid is het bepaalde in deze
afdeling niet van toepassing op:
onzelfstandige woonruimte en woonruimte gebruikt
voor inwoning;
Woonschepen;
De complexen genoemd in bijlage 1 behorende bij deze
verordening;
Woonruimte als bedoeld in artikel 15, eerste lid,
onder a tot en met c, van de Leegstandwet;
studentenwoningen.
4.In afwijking van het bepaalde in het tweede lid worden in de
gemeenten Aalsmeer, Edam-Volendam, Haarlemmermeer, Uithoorn
en Zaanstad zelfstandige huurwoningen welke geen eigendom
zijn van corporaties niet aangewezen.2.1.2Reikwijdte vergunningplicht1.Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens
artikel 2.1.1 voor bewoning in gebruik te nemen zonder
huisvestingsvergunning.2.Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens
artikel 2.1.1 voor bewoning in gebruik te geven aan een
persoon die niet beschikt over een
huisvestingsvergunning.2Toelating tot het aangewezen deel van de woningmarkt2.2.1ToelatingscriteriaOm in aanmerking te komen voor een huisvestingsvergunning dient
de woningzoekende te voldoen aan de volgende voorwaarden:
tenminste één van de leden van het huishouden van de
woningzoekende is niet minderjarig als bedoeld in
artikel 1:233 van het Burgerlijk Wetboek;
de leden van het huishouden van de woningzoekende
bezitten de Nederlandse nationaliteit of worden op grond
van een wettelijke bepaling als Nederlander behandeld of
zijn vreemdeling en verblijven rechtmatig in Nederland
als bedoeld in artikel 8, a t/m e en l van de
Vreemdelingenwet 2000.
2.2.2Aanvullend toelatingscriterium particuliere
huurvoorraad1.In aanvulling op de voorwaarden genoemd in artikel 2.2.1
geldt om. toegelaten te worden tot de woonruimten waarop het
bepaalde in paragraaf 4 van toepassing is de volgende
voorwaarde: het inkomen van het huishouden bedraagt maximaal
€ 43.000.2.Het in het eerste lid genoemde bedrag wordt bij aanvang van
het kalenderjaar 2016 en elk daarop volgende kalenderjaar
geacht te zijn verhoogd met het percentage waarmee in het
daaraan voorafgaande kalenderjaar het Europees
geharmoniseerde prijsindexcijfer voor consumentenprijzen is
gestegen.2.2.3Aanbieden van woonruimte1.Corporaties bieden hun voor verhuur beschikbare woonruimten
eenduidig en transparant te huur aan via een
aanbodinstrument of via meerdere aanbodinstrumenten.2.Bij het aanbieden van woonruimte wordt vermeld aan welke
eisen de woningzoekende moet voldoen om in aanmerking te
komen voor de aangeboden woonruimte.3.Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van
toepassing op directe bemiddeling.2.2.4Woningzoekenden en inschrijving1.Personen van 18 jaar en ouder kunnen zich als
woningzoekenden inschrijven via een aanbodinstrument. De
inschrijving in een in de regio gebruikt aanbodinstrument
geldt als inschrijving in elk in de regio gebruikt
aanbodinstrument.2.De inschrijfduur is gelijk aan de periode dat men als
woningzoekende ingeschreven staat.3.De inschrijving eindigt nadat een woningzoekende als huurder
woonruimte aangewezen in artikel 2.1.1 in gebruik heeft
genomen.4.De in het derde lid bedoelde beëindiging van de inschrijving
betreft tevens de leden van het huishouden, niet-zijnde
meeverhuizende inwonende kinderen, wier medeverhuizing
noodzakelijk was voor het verkrijgen van een
huisvestingsvergunning voor de bewoning van de betreffende
woonruimte.5.In afwijking van het bepaalde in het derde lid eindigt de
inschrijving niet nadat een woningzoekende als huurder
woonruimte aangewezen is in artikel 2.1.1 in gebruik heeft
genomen, voor zover die woonruimte geen eigendom is van een
corporatie en niet via het aanbodinstrument Woningnet te
huur is aangeboden.2.2.5Voorwaarden aan inschrijving via het
aanbodinstrumentDoor of namens de corporatie die verantwoordelijk is voor een
aanbodinstrument kunnen voorwaarden aan de in het eerste lid
bedoelde inschrijving worden verbonden. De voorwaarden zijn
openbaar en te raadplegen via de website van het
aanbodinstrument.2.2.6Aanvraag vergunning en in te dienen bescheiden1.Op een aanvraag om een huisvestingsvergunning beslissen
burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de
woonruimte is gelegen.2.De aanvraag gaat vergezeld van de volgende
bewijsstukken:
meest recente inkomensgegevens van de
woningzoekende, verstrekt door diens werkgever,
uitkeringsinstantie of pensioeninstantie dan wel de
meest recente aanslag inkomstenbelasting of een
accountantsverklaring indien aanvrager zelfstandig
werkzaam is;
een uittreksel uit de basisadministratie van de
woonplaats vanaanvrager; en,
een kopie van een geldig verblijfsdocument indien de
woningzoekende en de overige leden van het
huishouden waarop de aanvraag betrekking heeft niet
de Nederlandse nationaliteit bezitten.
3.De aanvrager kan gevraagd worden een geldig
identiteitsbewijs van alle leden van het huishouden waarop
de aanvraag betrekking heeft, te tonen.4.Indien aanvrager een huisvestingsvergunning aanvraagt voor
woonruimte als bedoeld in artikel 2.4.4, tweede lid, eerste
kolom, derde rij, dient de aanvraag tevens vergezeld te gaan
van een indicatie op basis waarvan beoordeeld kan worden of
de specifieke eigenschappen van de woonruimte tegemoetkomen
aan de verminderde zelfredzaamheid van één of meerdere leden
van het huishouden.5.Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere gegevens
te vragen die nodig zijn om de aanvraag te beoordelen.2.2.7Beslistermijn1.Burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na
datum van indiening op de aanvraag voor een
huisvestingsvergunning.2.Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de beslistermijn
eenmalig te verlengen met vier weken.2.2.8Gegevens op vergunning1.De beschikking op de aanvraag bevat tenminste:
de persoonsgegevens van de aanvrager;
de samenstelling van het huishouden dat de
woonruimte wil betrekken;
het adres van de woonruimte waar de aanvraag
betrekking op heeft;
het voorschrift houdende dat binnen vier weken na
verlening van de vergunning de woonruimte in gebruik
wordt genomen.
2.Burgemeester en wethouders kunnen in de beschikking tevens
opnemen dat de vergunning slechts geldig is indien het
gehele huishouden waarvoor de vergunning is verleend, de
woonruimte betrekt.3Vergunningverlening particuliere huurvoorraad2.3.1Reikwijdte paragraaf 3Het bepaalde in deze paragraaf is niet van toepassing op
ingevolge artikel 2.1.1 aangewezen woonruimte die eigendom is
van een corporatie.2.3.2Weigeringsgronden van de huisvestingsvergunning1.Burgemeester en wethouders weigeren de
huisvestingsvergunning indien:
het huishouden niet voldoet aan de voorwaarden
genoemd in artikel 2.2.1 en artikel 2.2.2;
het huishouden al in het bezit is van een geldige
huisvestingsvergunning;
het huishouden op grond van artikel 2.3.3 niet voor
de huisvestingsvergunning in aanmerking komt;
of,
niet aannemelijk is dat het huishouden de woonruimte
in gebruik zal nemen.
2.Burgemeester en wethouders verlenen de
huisvestingsvergunning indien geen van de in het eerste lid
genoemde weigeringsgronden zich voordoen.2.3.3BezettingsnormenBij het verlenen van een huisvestingsvergunning wordt
overeenkomstig het bepaalde in Bijlage 3 voorrang verleend.2.3.4Intrekken vergunningBurgemeester en wethouders kunnen een huisvestingsvergunning
intrekken, indien:
het huishouden de in de vergunning vermelde woonruimte
niet binnen de genoemde termijn in gebruik heeft
genomen;
de vergunning is verleend op grond van door de houder
van de vergunning verstrekte gegevens waarvan deze wist
of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of
onvolledig waren.
4Toewijzing en vergunningverlening corporatiewoningen2.4.1Reikwijdte paragraaf 4Het bepaalde in deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op
ingevolge artikel 2.1.1 aangewezen woonruimte die eigendom is
van een corporatie.2.4.2Weigeringsgronden van de huisvestingsvergunning1.Burgemeester en wethouders weigeren de
huisvestingsvergunning indien:
het huishouden niet voldoet aan de
toelatingscriteria genoemd in artikel 2.2.1;
het huishouden al in het bezit is van een
huisvestingsvergunning;
het huishouden op grond van het bepaalde in artikel
2.4.6 niet voor de huisvestingsvergunning in
aanmerking komt;
het niet aannemelijk is dat het huishouden de
woonruimte in gebruik zal nemen; of,
de corporatie, gelet op haar taak als toegelaten
instelling of haar belang als verhuurder, daaronder
mede begrepen haar verantwoordelijkheid voor de
bescherming van de belangen van de overige huurders
en voor de waarborging van het woongenot,
redelijkerwijs het sluiten van een huurovereenkomst
met aanvrager heeft kunnen weigeren.
2.Burgemeester en wethouders verlenen de
huisvestingsvergunning indien geen van de in het eerste lid
genoemde weigeringsgronden zich voordoen.2.4.3Intrekken vergunningBurgemeester en wethouders kunnen een huisvestingsvergunning
intrekken, indien:
het huishouden de in de vergunning vermelde woonruimte
niet binnen de genoemde termijn in gebruik heeft
genomen;
de vergunning is verleend op grond van door de houder
van de vergunning verstrekte gegevens waarvan deze wist
of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij onjuist of
onvolledig waren.
2.4.4Intrekken vergunningBurgemeester en wethouders kunnen een huisvestingsvergunning
intrekken, indien:
het huishouden de in de vergunning vermelde woonruimte
niet binnen de genoemde termijn in gebruik heeft
genomen;
de vergunning is verleend op grond van door de houder
van de vergunning verstrekte gegevens waarvan deze wist
of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij onjuist of
onvolledig waren.
2.4.4Passendheidscriteria: voorrang gelet op de aard, grootte
en prijs van woonruimte1.Als categorieën woonruimte als bedoeld in artikel 11 van de
wet worden aangewezen de categorieën woonruimte beschreven
in kolom 1 van de in het tweede lid opgenomen tabel.2.Bij het verlenen van een huisvestingsvergunning voor
woonruimte die behoort tot een in kolom 1 genoemde categorie
woonruimte wordt voorrang gegeven aan de categorieën
woningzoekenden genoemd in kolom 2 achter de desbetreffende
categorie woonruimte.
Kolom 1: Categorie woonruimte
(labels)Kolom 2: Categorie woningzoekenden
(voorrangsgroepen)Woonruimte in het bijzonder geschikt voor de huisvesting van seniorenHuishoudens waarvan één lid tenminste de leeftijd van 55 jaar of ouder heeft bereikt. Indien er geen huishouden dat voldoet aan het in de eerste zin bepaalde voor de woonruimte in aanmerking komt, wordt voorrang gegevenaan het huishouden met een lid dat deleeftijd van 55 jaar het dichtst
benadert.Woonruimte in het bijzonder geschikt voor de huisvesting van jongerenHuishoudens bestaande uit één persoon, zijnde
een jongere met een leeftijd tot 26 jaar die geen student is.Woonruimte in het bijzonder geschikt voor de huisvesting van personen met verminderde zelfredzaamheidHuishoudens in het bezit van een indicatie waaruit blijkt dat de specifieke eigenschappen van de woonruimte tegemoetkomen
aan de verminderde zelfredzaamheid van één of
meerdere leden van het huishoudenWoonruimte gelet op de huurprijs in het bijzonder geschikt voor de huisvesting van huishoudens met een laag inkomenHuishoudens met een laag inkomen als bedoeld in lid 3.Woonruimte gelet op de huurprijs in het bijzonder geschikt voor de huisvesting van huishoudens met een hoger inkomenHuishoudens met een hoger inkomen als bedoeld in lid 3
3.Huishoudens met een laag inkomen zijn huishoudens met een
inkomen tot een nader, bij het te huur aanbieden van
woonruimte, door burgemeester en wethouders te bepalen
hoogte. Huishoudens met een hoog inkomen zijn huishoudens
met een inkomen boven een nader, bij het te huur aanbieden
van woonruimte, door burgemeester en wethouders te bepalen
hoogte.4.Als categorie woonruimte als bedoeld in artikel 11 van de
wet wordt voorts aangewezen: woonruimte in het bijzonder
geschikt voor de huisvesting van grote huishoudens.2.4.5Bindingscriteria: voorrang bij regionale of lokale
binding1.Bij de verlening van huisvestingsvergunningen wordt voor ten
hoogste 50 procent van de in artikel 2.1.1 aangewezen
categorieën woonruimte, voorrang gegeven aan huishoudens
omdat zij economisch of maatschappelijk gebonden zijn aan de
woningmarktregio, zoals bedoeld in artikel 14, derde lid,
van de wet.2.Voor ten hoogste de helft van het in het eerste lid genoemde
percentage mag bij de verlening van huisvestingsvergunningen
voorrang worden gegeven aan woningzoekenden omdat zij
economisch of maatschappelijk gebonden zijn aan een tot de
gemeente behorende kern als bedoeld in artikel 14, derde
lid, van de wet.2.4.6Algemene volgordebepaling1.Indien woonruimte te huur wordt aangeboden via een
aanbodinstrument wordt de volgorde waarin de woningzoekenden
die op het aanbod gereageerd hebben in aanmerking komen voor
een huisvestingsvergunning bepaald overeenkomstig het
bepaalde in artikel 2.4.6 tot en met 2.4.8.2.Voor een huisvestingsvergunning komen achtereenvolgens de
volgende groepen woningzoekenden in aanmerking:
de woningzoekenden die voldoen aan de toepasselijke
passendheids- en bindingscriteria;
de woningzoekenden die voldoen aan de toepasselijke
passendheidscriteria;
de woningzoekenden die voldoen aan de toepasselijke
bindingscriteria;
de overige woningzoekenden.
3.Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing als op de
te huur aangeboden woonruimte het in artikel 2.4.4, vierde
lid, opgenomen passendheidscriterium van toepassing is.2.4.6aBijzondere volgordebepaling1.Het bepaalde in dit artikel is van toepassing als op te huur
aangeboden woonruimte het in artikel 2.4.4, vierde lid,
opgenomen passendheidscriterium van toepassing is.2.Voor een huisvestingsvergunning komen achtereenvolgens de
volgende negen groepen woningzoekenden in aanmerking:
woningzoekenden die voldoen aan de toepasselijke
bindingscriteria, in het bezit zijn van een
urgentieverklaring en wier huishouden mede bestaat
uit drie of meer inwonende kinderen jonger dan 18
jaar;
woningzoekenden die voldoen aan de toepasselijke
bindingscriteria, in het bezit zijn van een
urgentieverklaring en wier huishouden mede bestaat
uit tenminste één inwonend kind jonger dan 18
jaar;
woningzoekenden in het bezit van een
urgentieverklaring en wier huishouden mede bestaat
uit drie of meer inwonende kinderen jonger dan 18
jaar;
woningzoekenden die in het bezit zijn van een
urgentieverklaring en wier huishouden mede bestaat
uit tenminste één inwonend kind jonger dan 18
jaar;
woningzoekenden die voldoen aan de toepasselijke
bindingscriteria en wier huishouden mede bestaat uit
drie of meer inwonende kinderen jonger dan 18
jaar;
woningzoekenden die voldoen aan de toepasselijke
bindingscriteria en wier huishouden mede bestaat uit
tenminste één inwonend kind jonger dan 18 jaar;
woningzoekenden wier huishouden mede bestaat uit
drie of meer inwonende kinderen jonger dan 18
jaar;
woningzoekenden wier huishouden mede bestaat uit
tenminste één inwonend kind jonger dan 18 jaar;
overige woningzoekenden.
2.4.7Volgorde van houders van een urgentieverklaring1.Van de woningzoekenden die zijn ingedeeld in één van de in
artikel 2.4.6, tweede lid aanhef en onder a tot en met d
bedoelde groepen of in één van de in artikel 2.4.6a, tweede
lid aanhef en onder a tot en met i bedoelde groepen, komen
als eerste in aanmerking voor een huisvestingsvergunning de
houders van een urgentieverklaring indien de woonruimte
voldoet aan het in de urgentieverklaring opgenomen
zoekprofiel.2.Indien op grond van het eerste lid meerdere houders van een
urgentieverklaring als eerste in aanmerking zouden komen
voor een huisvestingsvergunning, komt als eerste in
aanmerking het huishouden waarvan de urgentieverklaring als
eerste is verleend of waarvoor voorziening in de behoefte
aan woonruimte naar het oordeel van burgemeester en
wethouders het meest dringend noodzakelijk is.3.De houders van een urgentieverklaring, verleend ter indeling
in één van de in artikel 2.6.6 genoemde gronden, worden
geacht te voldoen aan de bindingscriteria.2.4.8Volgorde van de overige woningzoekenden1.De volgorde waarin woningzoekenden, niet zijnde houders van
een urgentieverklaring, die behoren tot één van de in
artikel 2.4.6, tweede lid, aanhef en onder a tot en met d,
bedoelde groepen of tot één van de in artikel 2.4.6a, tweede
lid aanhef en onder a tot en met i bedoelde groepen, in
aanmerking komen voor een huisvestingsvergunning, wordt
bepaald aan de hand van een in de volgende leden beschreven
rangordecriterium.2.De volgende rangordecriteria kunnen worden toegepast:
Inschrijfduur. De woningzoekende met de langste
inschrijfduur komt als eerste in aanmerking voor de
huisvestingsvergunning.
Loting. Bij loting wordt door de corporatie op
elektronische of andere geschikte wijze bepaald in
welke volgorde de aan de loting deelnemende
woningzoekenden voor de huisvestingsvergunning in
aanmerking komen. Daarbij heeft elk deelnemende
woningzoekende een gelijke kans op elke plek in de
totale rangorde.
3.Per kalenderjaar wordt in de gehele regio op ten hoogste 15
% en per gemeente op ten hoogste 20 % van door corporaties
te huur aangeboden woonruimten het rangordecriterium loting
toegepast.2.4.9Directe bemiddelingIn afwijking van het bepaalde in artikel 2.2.3, eerste lid, kan
de woonruimte via directe bemiddeling worden aangeboden indien
het betreft de huisvesting van woningzoekenden voor wie geldt
dat het naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet
doelmatig is om hen via een aanbodinstrument naar woonruimte te
laten zoeken. Dit betreft in ieder geval:
vergunninghouders;
houders van een urgentieverklaring; en,
huishoudens bedoeld in artikel 2.4.10.
2.4.10Bijzondere gevallen
Op verzoek van corporaties kan bij de huisvesting van
huishoudens in bijzondere gevallen die voldoen aan de
volgende voorwaarden, direct bemiddeld worden:
het betreft de huisvesting van huishoudens wier
specifieke situatie vraagt om een oplossing op
maat, welke niet kan worden geboden met toepassing
van het bepaalde in deze verordening;
het aantal huisvestingen op grond van dit
artikel bedraagt per regiogemeente per
kalenderjaar ten hoogste vijf procent van de met
toepassing van het bepaalde in deze verordening te
verhuren woonruimte;
de huisvestingen op grond van dit artikel worden
geregistreerd en jaarlijks gerapporteerd aan de
Stuurgroep Wonen. Daarbij wordt de Stuurgroep
Wonen in ieder geval medegedeeld hoeveel gevallen
het per regiogemeente betrof.
5Experimenten woonruimteverdeling2.5.1Algemeen1.Bij een experiment worden de effecten onderzocht van een
wijze van in gebruik geven van woonruimte, welke niet in of
op grond van deze verordening is geregeld maar wel in een op
grond van de Huisvestingswet 2014 vast te stellen
verordening geregeld zou kunnen worden.2.De wijze van in gebruik geven van woonruimte als bedoeld in
het eerste lid staat ten dienste van een rechtvaardige,
doelmatige, evenwichtige en transparante verdeling van
woonruimte.2.5.2Experimenten met woonruimten van corporaties1.Corporaties en één of meer regiogemeenten kunnen een
experiment organiseren. Zij stellen daartoe de opzet van het
experiment vast, welke tenminste het volgende bevat:
een beschrijving van het doel en de inhoud van het
experiment; en,
het toepassingsbereik van het experiment; en,
de tijdsduur van het experiment; en,
de wijze van begeleiding van het experiment
gedurende de duur van het experiment; en,
de wijze en punten waarop het experiment geëvalueerd
wordt.
2.Een experiment heeft een maximale duur van twee jaar en
betreft per jaar maximaal tien procent van de in dat jaar
toe te wijzen woonruimten van de corporaties die bij het
experiment betrokken zijn.3.Een experiment vangt pas aan nadat de Stuurgroep Wonen de
experimentenopzet heeft goedgekeurd. Bij zijn beslissing tot
goed- dan wel afkeuring van de experimentenovereenkomst
neemt de Stuurgroep Wonen de belangen van een evenwichtige,
rechtvaardige, doelmatige en transparante verdeling van
woonruimte in acht.2.5.3Experiment met overige aangewezen woonruimten1.Andere verhuurders dan corporaties kunnen in samenwerking
met één of meer regiogemeenten een experiment organiseren.
Het bepaalde in artikel 2.5.2, eerste lid, is hierop van
overeenkomstige toepassing.2.Een experiment heeft een maximale duur van twee jaar en
vangt pas aan nadat het dagelijks bestuur van Stadsregio
Amsterdam van de betrokken regiogemeenten de
experimentenopzet heeft goedgekeurd. Bij hun beslissing
omtrent goedkeuring nemen zij de belangen van een
evenwichtige, rechtvaardige, doelmatige en transparante
verdeling van woonruimte in acht.6Urgentie2.6.1Bevoegdheid tot beslissen op een aanvraag om een
urgentieverklaringOp een aanvraag om een urgentieverklaring beslissen burgemeester
en wethouders bij wie de aanvraag ingevolge artikel 2.6.2,
eerste lid, aangevraagd moet worden.2.6.2Aanvraag om een urgentieverklaring1.Een urgentieverklaring wordt aangevraagd:
bij burgemeester en wethouders van de regiogemeente
waar de aanvrager blijkens diens inschrijving in de
basisregistratie zijn woonadres heeft; of,
bij burgemeester en wethouders van de regiogemeente
waar de aanvrager wil gaan wonen, als de aanvrager
niet in de regio woont.
2.Burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na de
datum van ontvangst van de aanvraag. Zij kunnen deze termijn
eenmaal verlengen met ten hoogste vier weken en maken hun
besluit daartoe bekend binnen de in de vorige zin genoemde
termijn.3.De aanvraag gaat in ieder geval vergezeld van de volgende
gegevens en bescheiden:
stukken waaruit blijkt dat de aanvrager als
woningzoekende is ingeschreven in een
aanbodinstrument;
informatie over de aard en de oorsprong van het
huisvestingsprobleem dat aan de aanvraag ten
grondslag ligt; en,
informatie over het inkomen en het vermogen van het
huishouden van aanvrager.
4.Het bepaalde in het vorige lid, aanhef en onder a, is niet
van toepassing op een aanvraag die een verzoek om indeling
in een urgentiecategorie als bedoeld in artikel 2.6.6
inhoudt.2.6.3Inhoud van de urgentieverklaring1.De urgentieverklaring bevat een zoekprofiel voor
woonruimte.2.Het zoekprofiel bevat het qua ligging, grootte, en aard
meest sobere woningtype of de meest sobere woningtypen dat
naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk
is voor het oplossen van het huisvestingsprobleem.3.Het zoekprofiel bevat voorts het zoekgebied waarvoor de
urgentieverklaring geldig is.4.De urgentieverklaring bevat verder de volgende
informatie:
de naam, het adres en de woonplaats van
aanvrager;
de geboortedatum van aanvrager;
het dossiernummer van de aanvraag;
de termijn gedurende welke de urgentieverklaring
geldig is.
2.6.4Het zoekgebied1.Het zoekgebied omvat de gemeente van burgemeester en
wethouders die de urgentieverklaring hebben verleend.2.Het bepaalde in de volgende leden is uitsluitend van
toepassing op een urgentieverklaring waarmee de
woningzoekende is ingedeeld in een in artikel 2.6.8 genoemde
urgentiecategorie.3.Indien de houder van de urgentieverklaring wil verhuizen
naar een andere regiogemeente dan die waar de
urgentieverklaring is afgegeven, kunnen burgemeester en
wethouders van de ontvangende regiogemeente:
het zoekgebied wijzigen zodat het hun gemeente
omvat. Met de wijziging van het zoekgebied komt een
eerder in het zoekprofiel opgenomen zoekgebied te
vervallen; en,
de in het zoekprofiel opgenomen woningtypen wijzigen
in het voor de ontvangende gemeente, gelet op de
toepasselijke urgentiecategorie, met inachtneming
van het bepaalde in artikel 2.6.3, tweede lid,
gangbare woningtype of woningtypen.
4.Burgemeester en wethouders kunnen de in het tweede lid
bedoelde wijziging van het zoekgebied weigeren indien naar
hun oordeel de onevenwichtige en onrechtvaardige effecten
van schaarste aan goedkope woonruimte daartoe nopen.5.Burgemeester en wethouders beslissen binnen een termijn van
vier weken op een verzoek om wijziging van het zoekgebied,
bedoeld in het tweede lid.2.6.5Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring1.Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring
indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de
volgende omstandigheden:
het huishouden van de aanvrager voldoet niet aan de
in artikel 2.2.1 genoemde eisen;
er is geen sprake van een urgent
huisvestingsprobleem;
de aanvrager kon het huisvestingsprobleem
redelijkerwijs voorkomen of kan het
huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere
wijze oplossen;
het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of kan
worden opgelost door gebruik te maken van een
voorliggende voorziening;
het aan de aanvraag ten grondslag liggende
huisvestingsprobleem is ontstaan als gevolg van een
verwijtbaar doen of nalaten van aanvrager of een lid
van zijn huishouden;
het aan de aanvraag ten grondslag liggende
huisvestingsprobleem kan niet of in onvoldoende mate
opgelost worden met verhuizing naar zelfstandige
woonruimte of andere zelfstandige woonruimte;
de aanvraag is ingediend binnen twee jaar nadat een
eerder aan aanvrager of een lid van zijn huishouden
verleende urgentieverklaring is ingetrokken met
toepassing van artikel 2.6.10, tweede lid, aanhef en
onder a en d;
de aanvrager is niet in staat om in zijn bestaan of
in de kosten van bewoning van zelfstandige
woonruimte te voorzien;
de aanvrager in de periode direct voorafgaand aan
het indienen van de aanvraag blijkens diens
inschrijving in de basisadministratie niet tenminste
twee jaar onafgebroken in de gemeente waar de
urgentieverklaring wordt aangevraagd woonachtig
was;
het huishoudinkomen de DAEB-norm overschrijdt.
2.Indien de aanvraag betrekking heeft op indeling in een
urgentiecategorie bedoeld in artikel 2.6.8, eerste lid,
kunnen burgemeester en wethouders vervolgens het
aangevraagde weigeren indien de aanvrager gedurende de in
het vorige lid, onder i, bedoelde termijn niet heeft gewoond
in een zelfstandige en krachtens een besluit op grond van de
Wet ruimtelijke ordening voor permanente bewoning bestemde
woonruimte.3.Burgemeester en wethouders weigeren vervolgens het
aangevraagde indien de aanvrager niet valt onder één van de
in artikel 2.6.6 tot en met 2.6.8 opgenomen
urgentiecategorieën.2.6.6Wettelijke urgentiecategorieën1.Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen
van de in artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a tot
en met h en j genoemde omstandigheden voordoet en de
aanvrager tot tenminste één van de volgende
urgentiecategorieën behoort:
woningzoekenden die verblijven in een voorziening
voor tijdelijke opvang van personen, die in verband
met problemen van relationele aard of geweld hun
woonruimte hebben verlaten en waarvan de uitstroom
uit die voorziening aanstaande is, indien de
behoefte aan in de desbetreffende regiogemeente
gelegen woonruimte als gevolg van die uitstroom naar
het oordeel van burgemeester en wethouders dringend
noodzakelijk is;
woningzoekenden waarvan de voorziening in de
behoefte aan woonruimte als gevolg van het verlenen
of ontvangen van mantelzorg naar het oordeel van
burgemeester en wethouders voor aanvrager dringend
noodzakelijk is.
2.Een urgentieverklaring kan worden verleend aan een
vergunninghouder die, gelet op de in artikel 28 van de wet
genoemde taakstelling, gehuisvest moet worden door het
college van burgemeester en wethouders waar de
urgentieverklaring wordt aangevraagd indien wordt voldaan
aan de volgende voorwaarden:
de woningzoekende is niet door het Centraal Orgaan
opvang asielzoekers als bedoeld in artikel 2 van de
Wet Centraal orgaan opvang asielzoekers bij een
andere gemeente voorgedragen voor huisvesting;
en,
de woningzoekende heeft niet eerder aangeboden
woonruimte geweigerd.
2.6.7Regionale urgentiecategorie: uitstroom1.Een urgentieverklaring kan worden verleend aan een
woningzoekende die moet omzien naar woonruimte aansluitend
op verblijf in een instelling voor maatschappelijke opvang,
een psychiatrische instelling of een erkende hulp- of
dienstverleningsinstelling, indien:
de aanvrager tenminste twee van de drie jaren direct
voorafgaand aan het verblijf in de instelling
blijkens de inschrijving in de basisadministratie
woonachtig was in de regio;
geen van de in artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en
onder a, c, d, f, h of j genoemde omstandigheden
zich voordoet; en,
de aanvrager, naar het oordeel van burgemeester en
wethouders voldoende zelfredzaam is.
2.Indien een urgentieverklaring als bedoeld in het eerste lid
wordt aangevraagd door een woningzoekende die verblijft in
een in de regio gelegen instelling als bedoeld in het eerste
lid, zijn de volgende leden van toepassing.3.In afwijking van het bepaalde in artikel 2.6.1. en artikel
2.6.2, eerste lid, wordt op een aanvraag om een
urgentieverklaring waarmee een woningzoekende wordt
ingedeeld in een urgentiecategorie als bedoeld in het vorige
lid, besloten door burgemeester en wethouders van de
regiogemeente waar de locatie van de opvanginstelling waar
de woningzoekende verblijft resideert.4.In afwijking van het bepaalde in artikel 2.6.4, eerste lid,
omvat het in de urgentieverklaring op te nemen zoekgebied e
regiogemeente waarin aanvrager tenminste twee van de drie
jaren direct voorafgaand aan het verblijf in de instelling
blijkens de inschrijving in de basisadministratie woonachtig
was, tenzij burgemeester en wethouders gelet op de
problematiek van aanvrager een andere regiogemeente in het
zoekgebied opnemen.5.Het college van burgemeester en wethouders van de
regiogemeente die tot het in de urgentieverklaring opgenomen
zoekgebied behoort, stelt het in de urgentieverklaring op te
nemen woningtype vast, overeenkomstig het bepaalde in
artikel 2.6.3, tweede lid.2.6.8Overige regionale urgentiecategorieën1.Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen
van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, genoemde
omstandigheden voordoet en de aanvrager tot tenminste één
van de volgende urgentiecategorieën behoort:
woningzoekenden die in een acute noodsituatie
verkeren;
woningzoekenden die op grond van medische of sociale
redenen dringend woonruimte nodig hebben en niet
behoren tot de in artikel 2.6.7 bedoelde
urgentiecategorie;
woningzoekenden waarvan de huidige woonruimte
behoort tot een door burgemeester en wethouders op
grond van het tweede lid aangewezen complex.
2.Burgemeester en wethouders kunnen complexen aanwijzen
waarvan de bewoners in verband met sloop of ingrijpende
renovatie of herstructurering van het gebied waarin de
complexen zijn gelegen, redelijkerwijs binnen twee jaar niet
meer in hun huidige woonruimte kunnen blijven wonen.
Burgemeester en wethouders stellen daarbij een datum vast
met ingang waarvan de bewoners van de aangewezen complexen
een SV-urgentieverklaring kunnen aanvragen.3.Op de urgentiecategorieën bedoeld in het eerste lid, aanhef
en onder a en c, is het bepaalde in artikel 2.6.5, eerste
lid aanhef en onder j en het bepaalde in artikel 2.6.3,
tweede lid, niet van toepassing.2.6.9Geldigheid van de urgentieverklaring1.Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op de
SV-urgentieverklaring en de urgentieverklaringen waarmee een
woningzoekende is ingedeeld in een urgentiecategorie als
bedoeld in artikel 2.6.6, tweede lid, of artikel 2.6.7,
eerste lid.2.De urgentieverklaring vervalt:
nadat de houder ervan niet meer behoort tot de
urgentiecategorie welke aanleiding was voor
verlening van de urgentieverklaring; of,
na verloop van een termijn van 26 weken na verlening
van de urgentieverklaring.
3.Burgemeester en wethouders van de gemeente die tot het in de
urgentieverklaring vermelde zoekgebied behoort kunnen
besluiten dat de urgentieverklaring een langere termijn dan
die bedoeld in het tweede lid geldig blijft indien:
de omstandigheden bedoeld in artikel 2.6.5, eerste
lid, zich niet voordoen;
de houder van de urgentieverklaring nog steeds valt
in de urgentiecategorie welke aanleiding was voor
verlening van de urgentieverklaring.
4.Met inbegrip van de in het vorige lid bedoelde verlenging
vervalt een urgentieverklaring na het verstrijken van een
periode van 52 weken na het moment waarop zij verleend
is.2.6.10Wijzigen en intrekken van de urgentieverklaring1.Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op de
SV-urgentieverklaring.2.Burgemeester en wethouders trekken de urgentieverklaring in
indien:
bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens
zijn verstrekt en er, indien juiste of volledige
gegevens verstrekt zouden zijn geweest, de
urgentieverklaring zou zijn geweigerd;
de houder van de urgentieverklaring niet meer
behoort tot de urgentiecategorie welke aanleiding
was voor verlening van de urgentieverklaring of zich
één of meer toepasselijke, in artikel 2.6.5, eerste
lid, opgenomen en op de desbetreffende
urgentiecategorie toepasselijke weigeringsgronden
voordoen;
de houder van de urgentieverklaring daartoe
verzoekt; of,
de houder van de urgentieverklaring passende
woonruimte heeft geweigerd of zich anderszins
onvoldoende heeft ingespannen om zijn
huisvestingsprobleem op te lossen.
3.Burgemeester en wethouders kunnen de urgentieverklaring
wijzigen indien:
bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens
zijn verstrekt en er, indien juiste of volledige
gegevens verstrekt zouden zijn geweest, de
urgentieverklaring niet zou zijn geweigerd maar
anders op de aanvraag zou zijn besloten; of,
de houder van de urgentieverklaring behoort tot een
andere urgentiecategorie dan die welke aanleiding
was voor verlening van de urgentieverklaring.
4.Ter voorbereiding van een besluit tot intrekking of
wijziging van de urgentieverklaring kunnen burgemeester en
wethouders zich laten adviseren door een ter zake deskundig
persoon.5.Indien burgemeester en wethouders een voorwaarde aan de
urgentieverklaring hebben verbonden, treedt de
urgentieverklaring pas in werking als aan de voorwaarde is
voldaan.2.6.11Hardheidsclausule1.Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze
verordening zou leiden tot weigering van een
urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring
toe te kennen indien:
weigering van een urgentieverklaring leidt tot een
schrijnende situatie; en,
sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de
verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op
het doel van de verordening redelijkerwijs toch een
grond voor de verlening van een urgentieverklaring
zouden kunnen zijn.
2.Burgemeester en wethouders registreren de gevallen waarin
met toepassing van het in het eerste lid bepaalde een
urgentieverklaring wordt verleend. De registratie bevat
tenminste de datum waarop de urgentieverklaring wordt
verleend en de specifieke omstandigheden van het geval die
leiden tot de verlening van de urgentieverklaring. De
registraties worden tenminste eenmaal per jaar besproken in
de Stuurgroep Wonen.2.6.12Overgangsrecht urgentieverklaringen1.Urgentieverklaringen die vóór 1 januari 2015 zijn verleend
op grond van artikel 14 van de Regionale
Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013 of artikel
6 van het Convenant woonruimteverdeling Stadsregio Amsterdam
en Platform Woningcorporaties Noordvleugel Randstad d.d. 1
januari 2013 zoals deze luidden onmiddellijk vóór 1 juli
2015, worden gelijkgesteld met de op grond van artikel 2.6.1
van deze verordening te verlenen urgentieverklaringen.2.Beslissingen op een aanvraag om een urgentieverklaring als
bedoeld in artikel 14 van de Regionale
Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013 en op
verzoeken om een urgentieverklaring als bedoeld in artikel 6
van het Convenant woonruimteverdeling Stadsregio Amsterdam
en Platform Woningcorporaties Noordvleugel Randstad d.d. 1
januari 2013 zoals deze luidden onmiddellijk vóór 1 juli
2015, genomen in de periode van 1 januari 2015 tot 1 juli
2015 worden gelijkgesteld met de op grond van artikel 2.6.1
van deze verordening te nemen besluiten om een
urgentieverklaringen.3.In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid is
het bepaalde in 2.6.4, derde tot en met vijfde lid, van deze
verordening niet van toepassing op urgentieverklaringen die
zijn afgegeven op grond van artikel 14 van de Regionale
Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013 of artikel
6 van het Convenant woonruimteverdeling Stadsregio Amsterdam
en Platform Woningcorporaties Noordvleugel Randstad d.d. 1
januari 2013 zoals deze luidden vóór 1 juli 2015.4.Op aanvragen om een urgentieverklaring als bedoeld in
artikel 14 van de Regionale Huisvestingsverordening
Stadsregio Amsterdam 2013 en op verzoeken om een
urgentieverklaring als bedoeld in artikel 6 van het
Convenant woonruimteverdeling Stadsregio Amsterdam en
Platform Woningcorporaties Noordvleugel Randstad d.d. 1
januari 2013 zoals deze luidden onmiddellijk vóór 1 juli
2015 waarop op 1 juli 2015 nog niet is besloten, wordt
besloten overeenkomstig het bepaalde in deze
verordening.3(vervallen met ingang van 1 juli 2015)4(vervallen met ingang van 1 juli 2015)5(vervallen met ingang van 1 juli 2015)6(vervallen met ingang van 1 juli 2015)7(vervallen met ingang van 1 juli 2015)8(vervallen met ingang van 1 juli 2015)9(vervallen met ingang van 1 juli 2015)10(vervallen met ingang van 1 juli 2015)11(vervallen met ingang van 1 juli 2015)12(vervallen met ingang van 1 juli 2015)13(vervallen met ingang van 1 juli 2015)14(vervallen met ingang van 1 juli 2015)15(vervallen met ingang van 1 juli 2015)16(vervallen met ingang van 1 juli 2015)17(vervallen met ingang van 1 juli 2015)18Vervallen met ingang van 1 juli 2015)IIVerdeling van standplaatsen woonwagens6Standplaatsen voor woonwagens19WerkingsgebiedIn de gemeenten Amstelveen, Amsterdam, Oostzaan, Ouder-Amstel en
Purmerend worden alle standplaatsen aangewezen als woonruimte
als bedoeld in artikel 1, derde lid onder a, van de wet.20Reikwijdte vergunningplichtHet is verboden zonder een huisvestingsvergunning een aangewezen
standplaats in gebruik te nemen of te geven.21Inschrijving register1.Burgemeester en wethouders houden een register bij van
standplaatszoekenden. Het register vermeldt de
standplaatszoekenden in volgorde van
inschrijvingsdatum.2.Om op de in het eerste lid genoemde lijst te kunnen worden
ingeschreven moet de standplaatsgerechtigde aantonen dat hij
voldoet aan de criteria genoemd in artikel 4.3.De inschrijving in het register is geldig voor één jaar.
Burgemeester en wethouders kunnen de termijn van de
inschrijving verlengen.4.Burgemeester en wethouders verstrekken aan de
standplaatszoekende een bewijs van inschrijving, waarop in
ieder geval de volgende gegevens zijn vermeld:
inschrijvingsnummer;
datum van inschrijving;
naam en adres van aanvrager.
5.Burgemeester en wethouders halen een inschrijving door in
het register indien:
de standplaatszoekende niet meer aan de vereisten
voor inschrijving voldoet;
de standplaatszoekende daarom verzoekt;
de standplaatszoekende is overleden;
de geldigheidstermijn van de inschrijving is
verstreken;
de standplaatszoekende een standplaats of woning in
Nederland krijgt toegewezen en deze accepteert;
de standplaatszoekende een standplaats achterlaat
bij toewijzen en acceptatie van een woning;
de standplaatszoekende gegevens heeft verstrekt bij
de inschrijving waarvan deze wist of redelijkerwijs
kan vermoeden dat zij onjuist of onvolledig
waren;
de standplaatszoekende niet binnen tien dagen zijn
inschrijving heeft gecontinueerd door inzending van
een door burgemeester en wethouders te verstrekken
enquêteformulier.
22In te dienen bescheiden1.Bij inschrijving in het register worden de volgende
bescheiden overgelegd:
een uittreksel uit de Gemeentelijke
Basisadministratie van de woonplaats van
aanvrager;
een geldig identiteitsbewijs;
een geldig verblijfsdocument indien aanvrager niet
de Nederlandse nationaliteit bezit;
bewijzen van inkomsten waaruit het huidige inkomen
van het huishouden blijkt;
indien de aanvrager behoort tot de groep personen
genoemd in artikel 18 van de voormalige
Woonwagenwet: een bewonersverklaring waaruit blijkt
dat de woningzoekende daadwerkelijk tot de
traditionele doelgroep behoort.
2.In de gemeente Amsterdam worden eveneens bescheiden
overgelegd waaruit blijkt dat:
de standplaatszoekende een bedrijf of beroep
uitoefent dat verband houdt met de exploitatie van
het circus- of kermisbedrijf;
minimaal 70% van zijn/haar gemiddeld jaarinkomen
over de afgelopen drie kalenderjaar binnen het onder
a genoemde bedrijf of beroep heeft vergaard.
3.Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere gegevens
te vragen die nodig zijn om de inschrijving te
beoordelen.23Criteria voor vergunningverlening1.Burgemeester en wethouders verlenen de
huisvestingsvergunning voor het betrekken van een
standplaats, indien het huishouden voldoet aan de
voorwaarden genoemd in artikel 4 en het huishouden volgens
de volgordebepaling bedoeld in artikel 25 als eerste voor de
standplaats in aanmerking komt.2.Artikel 5, derde lid, artikel 6 en artikel 7, eerste lid,
zijn van overeenkomstige toepassing.3.Er kan één huisvestingsvergunning per huishouden worden
verstrekt.24Intrekken vergunningBurgemeester en wethouders kunnen een huisvestingsvergunning
intrekken, indien:
de vergunninghouder schriftelijk te kennen heeft gegeven
van de vergunning geen gebruik meer te willen
maken;
de vergunninghouder de in de vergunning vermelde
standplaats niet binnen de genoemde termijn in gebruik
heeft genomen;
de vergunning is verleend op grond van door de
vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist
of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij onjuist of
onvolledig waren.
25Nadere uitwerking Burgemeester en wethouders stellen regels op over de wijze van
verdeling en volgordebepaling bij toewijzing van een standplaats
aan een standplaatszoekende.3Wijziging van de woonruimtevoorraadIOnttrekking, samenvoeging en omzetting1Werkingsgebied26Werkingsgebied1.Het bepaalde in paragraaf één tot met drie is van toepassing
in de volgende gemeenten:
Amstelveen;
Amsterdam
Beemster;
Edam-Volendam;
Haarlemmermeer;
Landsmeer;
Oostzaan;
Purmerend;
Uithoorn;
Waterland;
Wormerland;
Zeevang.
2.Het bepaalde in paragraaf vier is van toepassing in de
gemeente Amsterdam.3.Als woonruimte als bedoeld in artikel 30 van de wet wordt in
de gemeente Amsterdam aangewezen alle woonruimte ongeacht
huur- of koopprijs met uitzondering van:
tweede woning huur en tweede woning koop zoals
bedoeld in artikel 1 onder w en x; en,
door burgemeester en wethouders aangewezen
woonruimte voor huisvesting van studenten die staan
ingeschreven bij een universiteit, een hogere
beroepsopleiding of een middelbare beroepsopleiding
gevestigd in het gebied van de Stadsregio Amsterdam,
alsmede voor promovendi verbonden aan deze
instellingen, waarbij sprake is van omzetting van
zelfstandige en onzelfstandige woonruimte; en,
woonruimte op de adressen genoemd in bijlage 6
‘Adressen Solids’ bij deze verordening.
4.Als woonruimte als bedoeld in artikel 30 van de wet, wordt
in de gemeente Amstelveen aangewezen, woonruimte onder de
huur- en koopprijsgrens.5.Als woonruimte bedoeld in artikel 30 van de wet, wordt in de
gemeenten Beemster, Edam-Volendam, Landsmeer, Oostzaan,
Purmerend, Uithoorn, Waterland, Wormerland en Zeevang
aangewezen:
alle woonruimte ongeacht huur- of koopprijs voor
zover het betreft onttrekking aan de bestemming tot
bewoning;
woonruimte onder de huur-of koopprijsgrens voor
zover het betreft met andere woonruimte samenvoegen
of van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte
omzetten.
6.Als woonruimte als bedoeld in artikel 30 van de wet wordt in
de gemeente Haarlemmermeer aangewezen:
alle woonruimte ongeacht de huur- en koopprijs voor
zover het betreft omzetting van zelfstandige
woonruimte in onzelfstandige woonruimte; en,
alle woonruimte onder de huur- en koopprijsgrens
voor zover het betreft onttrekking aan de bestemming
tot bewoning of met andere woonruimte samen te
voegen.
27Reikwijdte vergunningsplichtHet is verboden om woonruimte aangewezen in artikel 26, derde
tot en met zevende lid zonder vergunning aan bestemming tot
bewoning te onttrekken, met andere woonruimte samen te voegen of
van zelfstandig in onzelfstandige woonruimte om te zetten.2Procedure aanvraag onttrekkingsvergunning28Aanvraag vergunning1.De aanvraag wordt ingediend op een daartoe door burgemeester
en wethouders vastgesteld formulier en gaat ten minste
vergezeld van de in de artikelen 29 en 30 vermelde gegevens
en bescheiden.2.De aanvraag en de daarbij behorende bescheiden moeten in het
door burgemeester en wethouders vastgestelde aantal worden
ingediend.3.De aanvraag mag meer dan één gebouw betreffen indien zij
betrekking heeft op met elkaar samenhangende gebouwen.29Op te nemen gegevensBij de aanvraag worden de volgende gegevens verstrekt:
naam en adres van de eigenaar;
de straat, het huisnummer en de kadastrale ligging van
het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft;
de aard en het huidige gebruik van de woonruimte(n)
waarop de aanvraag betrekking heeft;
de namen en de adressen van de bewoners van de
woonruimte(n) waarop de aanvraag betrekking heeft;
de koopprijs dan wel de feitelijk betaalde en de
maximaal redelijke huurprijs van de woonruimte(n) waarop
de aanvraag betrekking heeft;
in geval van samenvoeging: de naam van de toekomstige
bewoner, de omvang van diens huishouden en de maximaal
redelijke huurprijs van de samen te voegen
woonruimte;
de motivering van het verzoek.
30In te dienen bescheidenBij de aanvraag worden de volgende bescheiden overgelegd:
één of meer tekeningen van de plattegrond op schaal van
iedere verdieping van het gebouw, alsmede van de
verdieping of verdiepingen waarop de aanvraag betrekking
heeft, met een aanduiding van de beoogde
bestemming;
een situatietekening, gebaseerd op door of namens
burgemeester en wethouders aangegeven kaartmateriaal
waaruit blijkt de situering van het gebouw ten opzichte
van de in de nabijheid gelegen bouwwerken;
een compensatievoorstel als bedoeld in artikel 35 eerste
lid onder a;
de laatste WOZ-waardebeschikking;
bescheiden betreffende eventueel verleende subsidies ten
behoeve van woningverbetering.
31BeslistermijnBurgemeester en wethouders beslissen binnen twaalf weken na de
dag waarop de aanvraag is ingediend. Zij kunnen deze termijn
eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen.32Samenloop onttrekking en bouwen1.Indien voor het gebouw of de gebouwgedeelten waarop de
aanvraag betrekking heeft, tevens een omgevingsvergunning is
aangevraagd, kan bij de aanvraag voor overeenkomstige
gegevens en bescheiden worden verwezen naar de
coördinatiebepaling voor vergunningaanvragen uit de
gemeentelijke bouwverordening voor zover die is
opgenomen.2.In de situatie als bedoeld in het eerste lid, kunnen
burgemeester en wethouders de beslissing over een aanvraag
voor de onttrekkingsvergunning aanhouden.3.De aanhouding eindigt uiterlijk twee weken na de beslissing
op de aanvraag voor de omgevingsvergunning.33BeschikkingsvereistenDe onttrekkingsvergunning bevat tenminste de volgende
gegevens:
de woonruimte(n) waarop de beschikking betrekking heeft,
aangeduid met de straat, het huisnummer of de kadastrale
ligging, waarbij voor het overige kan worden verwezen
naar de bijgevoegde bescheiden als bedoeld in artikel
30; en,
de geboden reële compensatie of de verlangde financiële
compensatie als bedoeld in artikel 35, eerste lid onder
a en b;
de overige opgelegde voorwaarden genoemd in artikel 35,
eerste lid; en,
de mededeling dat binnen één jaar nadat de vergunning
onherroepelijk is geworden van de vergunning moet worden
gebruikgemaakt dan wel de termijn in geval van een
tijdelijke vergunning.
3Vergunningverlening34Criteria voor vergunningverlening1.Indien burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat het
belang dat met de onttrekking, samenvoeging of omzetting is
gediend even groot is als of groter is dan het belang van
het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad,
wordt de vergunning verleend.2.Indien burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat het
belang van het behoud of de samenstelling van de
woonruimtevoorraad groter is dan het met de onttrekking,
samenvoeging of omzetting gediende belang wordt de
vergunning verleend onder het stellen van voorwaarden en
voorschriften behoudens het bepaalde in het derde lid.3.Indien burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat het
belang van het behoud of de samenstelling van de
woonruimtevoorraad groter is dan het met de onttrekking,
samenvoeging of omzetting gediende belang en dit belang niet
door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende
kan worden gediend, wordt de vergunning geweigerd.4.Het behoud of de samenstelling van de woningvoorraad omvat
ook de leefbaarheid.35Voorwaarden en voorschriften1.Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning de
volgende voorwaarden en voorschriften verbinden:
het toevoegen van een of meer naar het oordeel van
burgemeester en wethouders gelijkwaardige woonruimte
aan de woonruimtevoorraad (reële compensatie);
het betalen van een financiële compensatie bij
onttrekking van ten hoogste 12% van de WOZ-waarde
van de woonruimte waarvoor de onttrekkingsvergunning
is aangevraagd;
de samenvoeging levert een woonruimte op met een
huur- of koopprijs beneden de huur- of
koopprijsgrens;
de samenvoeging levert een woonruimte op met een
door burgemeester of wethouders vast te stellen
huur- of koopprijs;
een te krap wonend huishouden woont na de
samenvoeging van woonruimte overeenkomstig artikel
10 passend;
een samengevoegde woonruimte wordt gedurende een
bepaalde periode toegewezen aan huishoudens met een
inkomen tot een door burgemeester en wethouders
bepaalde inkomensgrens; of,
het waarborgen van een geordend woon- en leefmilieu
waaronder in ieder geval wordt verstaan een veilige
woon- en leefomgeving.
2.Indien burgemeester en wethouders de voorwaarde genoemd in
het eerste lid onder b aan een vergunning willen verbinden,
stellen zij de hoogte van de financiële compensatie
vast.3.Burgemeester en wethouders kunnen beslissen tot:
geheel of gedeeltelijke vrijstelling van compensatie
zoals bedoeld in het eerste lid onder b;
het verlenen van een vrijstelling bij samenvoeging
indien door de eigenaar-bewoner een investering is
gedaan ten behoeve van noodzakelijk bouwkundige
herstel.
4.Indien op grond van het derde lid onder b vrijstelling wordt
verleend hangt de vrijstelling af van de hoogte van de
investering in relatie tot de economische waarde van de
kleinste woning.5.De te ontvangen compensatie als bedoeld in eerste lid onder
b, wordt gestort in het lokale volkshuisvestingsfonds, dat
wordt gebruikt voor het realiseren van nieuwe
woonruimte.36Intrekken vergunningBurgemeester en wethouders kunnen een onttrekkingsvergunning
intrekken indien:
niet binnen één jaar nadat de beschikking onherroepelijk
is geworden, is overgegaan tot onttrekking;
de vergunning is verleend op grond van door de
vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist
of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij onjuist of
onvolledig waren;
niet wordt voldaan aan de bij de vergunning gestelde
voorwaarden en voorschriften.
37Tijdelijke onttrekking1.Burgemeester en wethouders kunnen een tijdelijke
onttrekkingsvergunning verlenen als het belang van de
aanvrager slechts voor een bepaalde tijd aanwezig is.2.Een tijdelijke onttrekkingsvergunning kan worden verleend
voor ten hoogste vijf jaar.3.Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voor
tijdelijke onttrekking de voorwaarde van financiële
compensatie verbinden4.Deze compensatie bedraagt ten hoogste 1,2 % van de
WOZ-waarde van de betreffende woonruimte.4Tijdelijke onttrekking voor short stay (kort wonen)38Vergunning voor short stay1.In afwijking van artikel 37 kunnen burgemeester en
wethouders in verband met short stay een vergunning verlenen
wegens de tijdelijke onttrekking aan de bestemming tot
bewoning van zelfstandige woonruimte voor een periode van
maximaal 10 jaar.2.De vergunning wordt slechts verleend indien de woonruimte
geschikt blijft voor bewoning.39In de aanvraag op te nemen gegevens en bescheidenIn afwijking van het bepaalde in de artikelen 29 en 30 bevat de
aanvraag de volgende gegevens en bescheiden:
de straat, het huisnummer en de kadastrale ligging van
het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft;
de aard en het huidige gebruik van de woonruimte(n)
waarop de aanvraag betrekking heeft;
de maximaal redelijke huurprijs van de woonruimte(n)
waarop de aanvraag betrekking heeft aan de hand van een
puntenwaardering van de woonruimte volgens het
woningwaarderingstelsel als bedoeld in bijlage 1
behorende bij het Besluit huurprijzen woonruimte;
uittreksel uit het kadaster ten bewijze dat de aanvrager
eigenaar is en een kopie van een geldig
identiteitsbewijs van de eigenaar;
de motivering van het verzoek.
40Belangenafweging1.Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning tenzij het
belang van het behoud of de samenstelling van de
woonruimtevoorraad alsmede de bescherming van de
leefbaarheid groter is dan het belang van de aanvrager.2.Burgemeester en wethouders kunnen de voorwaarden en
voorschriften genoemd in artikel 35 aan de vergunning short
stay verbinden.41Quotum1.Burgemeester en wethouders kunnen per stadsdeel een quotum
vaststellen voor het maximaal aantal te verlenen
vergunningen.2.Burgemeester en wethouders kunnen bij verdeelbesluit bepalen
dat uitsluitend vergunningen worden verleend in bepaalde
gebieden binnen een stadsdeel.IISplitsing5Werkingsgebied42Werkingsgebied1.Het bepaalde in Afdeling II is behoudens artikel 51 van
toepassing in de gemeenten:
Amstelveen;
Amsterdam;
Diemen;
Oostzaan.
2.In de gemeente Amsterdam worden als gebouwen aangewezen alle
gebouwen, tot stand gekomen vóór 1940 in het gebied zoals
opgenomen in bijlage 4. De gebiedsafbakening is vastgesteld
bij Koninklijk Besluit van 8 augustus 1977, nr. 19
(Gemeenteblad 1977, afd.3 volgnr. 145).3.Uitgezonderd van de aanwijzing in het tweede lid zijn:
gebouwen die naar het oordeel van burgemeester en
wethouders door ingrijpende vernieuwbouw afdoende
voldoen aan de nieuwbouweisen;
gebouwen die eigendom zijn van coöperatieve
flatexploitatievereniging en waarvan de eigendom
wordt gesplitst in een zelfde aantal
appartementsrechten, als het aantal
lidmaatschapsrechten van de
flatexploitatievereniging onder de voorwaarde dat de
lidmaatschapsrechten daadwerkelijk zijn uitgegeven
overeenkomstig een eerder verleende
splitsingsvergunning;
gebouwen waarin meerdere woonruimten aanwezig zijn,
die alle samen in één appartementsrecht worden
ondergebracht.
4.In de gemeente Amstelveen worden als gebouwen aangewezen
alle huur- en koopwoningen beneden de huur- en
koopprijsgrens;5.In de gemeente Diemen worden als gebouwen aangewezen alle
huurwoningen beneden de huurprijsgrens.6.In de gemeenten Oostzaan worden als gebouwen aangewezen alle
gebouwen bevattende woonruimte.43Reikwijdte vergunningplichtHet is verboden een recht op een gebouw dat behoort tot de in
artikel 42 aangewezen categorie, zonder vergunning van
burgemeester en wethouders te splitsen in appartementsrechten
als bedoeld in artikel 106, eerste en vierde lid, boek 5 van het
Burgerlijk Wetboek, indien een of meer appartementsrechten de
bevoegdheid omvatten tot het gebruik van een of meer gedeelten
van het gebouw als woonruimten.6Procedure aanvraag splitsingsvergunning44Aanvraag vergunning1.Een splitsingsvergunning moet schriftelijk worden
aangevraagd op een door burgemeester en wethouders
vastgesteld formulier.2.De aanvraag mag meer dan één gebouw betreffen als het
aangrenzende gebouwen betreft.45Op te nemen gegevens1.Bij de aanvraag worden de volgende gegevens verstrekt:
naam en (correspondentie)adres van de
aanvrager;
de straat, het huisnummer en de kadastrale ligging
van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft
en het jaar van totstandkoming;
de aard en het huidige gebruik van de woonruimte(n)
waarop de aanvraag betrekking heeft;
de namen en de adressen van de bewoners van de
woonruimte(n) waarop de aanvraag betrekking
heeft.
2.In aanvulling op het eerste lid wordt in de gemeente
Amsterdam tevens de maximale huurprijs van de woonruimten
van het gebouw verstrekt.46In te dienen bescheiden1.Bij de aanvraag worden tenminste de volgende bescheiden
overgelegd:
één of meer tekeningen waaruit blijkt:- de plattegrond van iedere verdieping van het
gebouw;- de lengte- en dwarsdoorsneden;- alle gevelaanzichten;- details die verband houden met de geluidwering en
de brandveiligheid.
een situatietekening, gebaseerd op door of namens
burgemeester en wethouders aangegeven
kaartmateriaal, waaruit blijkt de situering van het
gebouw ten opzichte van de in de nabijheid gelegen
bouwwerken;
een splitsingsplan dat voldoet aan de vereisten als
neergelegd in artikel 109 van boek 5 van het
Burgerlijk Wetboek en het krachtens dat artikel
vastgestelde besluit betreffende splitsing in
appartementsrechten, waarin de indeling en de met de
splitsing beoogde eigendomswijzigingen zijn
aangegeven op ten minste de schaal 1 :100; en,
een bouwkundig rapport waaruit afdoende blijkt dat
de toestand van het gebouw zich uit een oogpunt van
indeling of staat van onderhoud niet tegen splitsing
verzet, dan wel hoe het gebouw hiertoe zal worden
aangepast.
2.In aanvulling op het eerste lid wordt in de gemeente
Amsterdam tevens een ondertekende verklaring inzake deelname
aan de Gedragscode splitsen Amsterdam overgelegd.3.In afwijking van het eerste en tweede lid worden in de
gemeente Amsterdam bij de aanvraag voor een
splitsingsvergunning door een corporatie die lid is van de
Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties, die bescheiden
overgelegd die worden gevraagd in het convenant als bedoeld
in artikel 52, onder c.47Beslistermijn1.Burgemeester en wethouders beslissen binnen dertien weken na
de dag waarop de aanvraag is ingediend.2.Burgemeester en wethouders kunnen de beslistermijn eenmalig
met dertien weken verlengen.48Beschikkingsvereisten1.De splitsingsvergunning bevat in ieder geval de volgende
gegevens:
de woonruimte(n) waarop de beschikking betrekking
heeft, aangeduid met de straat, het huisnummer en/of
de kadastrale ligging, waarbij in ieder geval wordt
verwezen naar het splitsingsplan als bedoeld in
artikel 109 boek 5 van het Burgerlijk Wetboek;
de termijn waarbinnen van de splitsingsvergunning
gebruik moet worden gemaakt.
2.De splitsingsvergunning heeft een geldigheidsduur van één
jaar nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, tenzij
een langere geldigheidsduur is vermeld.7Vergunningverlening49WeigeringgrondenIn verband met woonruimtevoorraad1.Burgemeester en wethouders kunnen de splitsingsvergunning
weigeren indien:
het gebouw of het gedeelte van het gebouw waarop de
vergunningaanvraag betrekking heeft, één of meer
woonruimten bevat die worden verhuurd of die
laatstelijk verhuurd zijn geweest;
dan wel het gebouw of gedeelte van een gebouw, voor
zover dit geheel of gedeeltelijk verhuurd is geweest
voor bewoning, in strijd met de voorschriften van
een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.5 dan
wel een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26
of 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening of met enig
wettelijk voorschrift, geheel of gedeeltelijk voor
een ander doel dan voor bewoning in gebruik
genomen;
de maximale huurprijs voor één of meer van die
woonruimte de huurtoeslaggrens niet te boven
gaat;
niet gewaarborgd is dat die woonruimte(n) na de
voorgenomen splitsing bestemd blijft of blijven voor
verhuur ter bewoning en
het belang dat de aanvrager heeft bij splitsing niet
opweegt tegen het belang van het behoud van de
woonruimtevoorraad, voor zover die voor verhuur is
bestemd.
In verband met belemmering van de
stadsvernieuwing2.Burgemeester en wethouders kunnen de splitsingsvergunning
eveneens weigeren indien:
voor het gebied waarin het gebouw waarop de aanvraag
betrekking heeft is gelegen, een bestemmingsplan als
bedoeld in artikel 3.5 van de Wet ruimtelijke
ordening van kracht is, dan wel een ontwerp voor een
zodanig plan of zodanige verordening of voor een
herziening daarvan in procedure is;
het ontwerp voor dat plan of voor die verordening,
dan wel voor de herziening daarvan ter inzage is
gelegd voordat de aanvraag van de
splitsingsvergunning is ingediend, dan wel, indien
de aanvraag krachtens artikel 50 is aangehouden,
voor dat die aanhouding is geëindigd;
de voorgenomen splitsing naar het oordeel van
burgemeester en wethouders nadelig gevolgen kan
hebben voor de met het plan of die verordening
nagestreefde of na te streven doeleinden en
het belang dat de aanvrager bij splitsing heeft,
niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van
belemmering van de modernisering of vervanging.
In verband met de toestand van het gebouw3.Burgemeester en wethouders kunnen de splitsingsvergunning
ten slotte weigeren indien:
de toestand van het gebouw waarop de aanvraag
betrekking heeft, zich uit een oogpunt van indeling
of de staat van onderhoud geheel of ten dele verzet,
en
de desbetreffende gebreken niet door het treffen van
voorzieningen of het aanbrengen van verbeteringen
kunnen worden opgeheven, dan wel onvoldoende
verzekerd is, dat die gebreken zullen worden
opgeheven.
4.Van gebreken als bedoeld in het voorgaande lid is in ieder
geval sprake, indien een handhavingsbesluit ingevolge
artikel 1b, tweede lid van de Woningwet is genomen of is
aangeschreven ingevolge de artikelen 13 of 13a van de
Woningwet.50AanhoudingsgrondIn verband met belemmering van de
stadsvernieuwing1.Burgemeester en wethouders houden de beslissing op een
aanvraag aan indien:
een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7
van de Wet ruimtelijke ordening van kracht is met
het oog op de voorbereiding van een
stadsvernieuwingsplan of van een herziening
daarvan;
dat besluit is genomen voordat de aanvraag om
vergunning werd ingediend;
redelijkerwijs mag worden verwacht dat de in het
stadsvernieuwingsplan op te nemen maatregelen
nadelig kunnen worden beïnvloed door de voorgenomen
splitsing, en
redelijkerwijs mag worden verwacht dat het belang
dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet
opweegt tegen het belang van het voorkomen van
belemmering van de modernisering of vervanging.
2.De aanhouding als bedoeld in het eerste lid duurt niet
langer dan tot het moment dat het voorbereidingsbesluit
ingevolge artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening is
vervallen, waarna burgemeester en wethouders binnen vier
weken beslissen op een aanvraag om een
splitsingsvergunning.In verband met de toestand van het gebouw3.Burgemeester en wethouders houden de beslissing op een
aanvraag aan indien de aanvrager aannemelijk kan maken dat
hij de gebreken als bedoeld in artikel 49, derde lid met het
oog op de voorgenomen splitsing zal opheffen binnen een
daarvoor door burgemeester en wethouders gestelde
termijn.4.Van gebreken als bedoeld in het voorgaande lid is in ieder
geval sprake, indien een handhavingsbesluit ingevolge
artikel 1b, tweede lid van de Woningwet is genomen of is
aangeschreven ingevolge de artikelen 13 of 13a van de
Woningwet.5.In geval van het vierde lid, wordt in het besluit tot
aanhouding met betrekking tot de op te heffen gebreken en de
daarvoor geldende termijn verwezen naar die
aanschrijving.6.Nadat door burgemeester en wethouders is vastgesteld dat de
gebreken als bedoeld in artikel 49 derde en vierde lid zijn
hersteld, dan wel de noodzakelijke voorzieningen zijn
getroffen binnen de daarvoor aangegeven termijn, wordt met
inachtneming van de Bouwverordening van de betreffende
gemeente binnen vier weken de vergunning verleend.51Voorwaarden en verplichtingen1.Dit artikel is alleen van toepassing in de gemeente
Amsterdam.2.Burgemeester en wethouders kunnen indien een aanvraag voor
een splitsingsvergunning wordt gedaan in samenhang met een
bouwplan in het kader van een complexgewijze aanpak of
waarvoor een bouwvergunning is verleend, de vergunning
verlenen onder de opschortende voorwaarde dat het
betreffende bouwplan is uitgevoerd.3.In afwijking van het derde lid van artikel 50, kunnen
burgemeester en wethouders een zekerheidstelling eisen,
waardoor de uitvoering van het door hen goedgekeurde maar
nog niet uitgevoerde bouwplan, dan wel het opheffen van de
bouwkundige gebreken aan het gebouw verzekerd wordt.4.In geval van toepassing van het derde lid, wordt binnen acht
weken na verlening van de splitsingsvergunning een aanvang
gemaakt met de werkzaamheden.5.De gereedmelding van de werkzaamheden wordt binnen een door
burgemeester en wethouders bepaalde termijn bij hen
gedaan.6.Burgemeester en wethouders kunnen op een door aanvrager
tijdig gedaan schriftelijk verzoek een van het vijfde lid
afwijkende termijn vaststellen.7.Burgemeester en wethouders kunnen in hun oordeel omtrent
weigering of aanhouding van de splitsingsvergunning
betrekken de wijze waarop de aanvrager van de vergunning
zich heeft gedragen conform de Gedragscode splitsen
Amsterdam.52Vergunningverlening corporatiesEen aanvraag voor een splitsingsvergunning door een corporatie
wordt nietgeweigerd, indien wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
er geen bezwaar is van de kant van burgemeester en
wethouders op grond van een zwaarwegend
volkshuisvestingsbelang;
er van de zijde van de Minister van Binnenlandse zaken
en Koninkrijksrelaties geen bezwaar is als bedoeld in
artikel 11e, derde lid, onder b, van het Besluit beheer
sociale huursector tot verkoop van het gebouw waarop de
aanvraag betrekking heeft;
de woningcorporatie voldoet aan de bepalingen van een
tussen burgemeester en wethouders en de corporatie(s)
overeengekomen of overeen te komen convenant inzake
splitsing en verkoop van huurwoningen.
53Quotum1.Burgemeesters en wethouders kunnen per gebiedsdeel een
quotum vaststellen voor het aantal te verlenen vergunningen
per jaar.2.Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt genomen voor
1 september van het kalenderjaar.54Intrekken vergunningBurgemeester en wethouders kunnen een splitsingsvergunning
intrekken indien:
niet binnen één jaar nadat de beschikking onherroepelijk
is geworden, is overgegaan tot overschrijving in
openbare registers van de akte van splitsing in
appartementsrechten, bedoeld in artikel 109 van Boek 5
van het Burgerlijk Wetboek, of tot het verlenen van
deelnemings- of lidmaatschapsrechten;
de vergunning is verleend op grond van door de
vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist
of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij onjuist of
onvolledig waren.
4Verdere bepalingen1Wijzigingen55Overleg bij wijzigingBij de voorbereiding van een besluit tot wijziging van deze
verordening pleegt het dagelijks bestuur overleg met burgemeester en
wethouders en met de in de Stadsregio werkzame corporaties en met
andere daarvoor naar zijn oordeel in aanmerking komende organisaties
die binnen de Stadsregio werkzaam zijn op het gebied van de
volkshuisvesting.56OvereenkomstenDe Stadsregio Amsterdam kan met eigenaren van woonruimten een
overeenkomst sluiten over de verdeling van woonruimte.2Verslaglegging en monitoring57Verstrekken van inlichtingenBurgemeester en wethouders verstrekken het dagelijks bestuur alle
door haar verlangde inlichtingen, die naar zijn oordeel nodig zijn
voor een juiste beoordeling van de wijze waarop burgemeester en
wethouders deze verordening uitvoeren.3Handhaving en toezicht58Handelen in strijd met onttrekkingsvergunningHij die handelt in strijd met enig aan de vergunning als bedoeld in
artikel 30 van de wet verbonden voorschrift, wordt geacht zonder
vergunning te hebben gehandeld.59Bestuurlijke boete 1.Burgemeester en wethouders kunnen een bestuurlijke boete
opleggen bij overtreding van artikel 7 en artikel 30 van de
wet.2.Burgemeester en wethouders leggen een boete op:
voor de eerste overtreding van de artikelen genoemd in
het eerste lid overeenkomstig kolom A van de in bijlage
vijf opgenomen tabel;
voor de tweede en volgende overtreding van de artikelen
genoemd in het eerste lid binnen drie jaar na de eerste
overtreding overeenkomstig kolom B van de in bijlage 5
genoemde tabel.
4Restbepalingen60MandaatBurgemeester en wethouders zijn bevoegd de uitoefening van hun
bevoegdheden krachtens hoofdstuk 2 te mandateren aan corporaties en
eigenaren van particuliere huurwoningen.61Uitleg verordeningIn de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslissen
burgemeester en wethouders, gehoord het dagelijks bestuur, waarbij
zij zich uitsluitend zullen laten leiden door overwegingen
betrekking hebbende op de evenwichtige en rechtvaardige verdeling
van schaarse woonruimte.62HardheidsclausuleBurgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de
toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere
hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze
verordening.5Overgangs- en slotbepalingen63ExperimentenDe regioraad is bevoegd, op voorstel van burgemeester en wethouders,
voor een bepaalde periode af te wijken van (onderdelen van) deze
verordening ten behoeve van experimenten in het belang van de
volkshuisvesting, mits niet in strijd met de wet of het besluit.64Overgangsbepalingen beschikkingen1.Vergunningen, toestemmingen, urgentieverklaringen, met inbegrip van
daaraan verbonden voorwaarden en voorschriften vóór het tijdstip van
inwerkingtreding van de onderhavige verordening verleend krachtens
de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2010,
gelden als vergunningen, toestemmingen, urgentieverklaringen en
indicaties, met inbegrip van daaraan verbonden voorwaarden en
voorschriften als bedoeld in deze verordening.2.Het recht zoals dat gold onmiddellijk voor 1 juli 2015 blijft van
toepassing op een huisvestingsvergunning, een onttrekkingsvergunning
of een splitsingsvergunning of een beschikking tot weigering,
wijziging of intrekking daarvan, die nog niet onherroepelijk
is.3.Het recht zoals dat gold onmiddellijk voor 1 juli 2015 blijft van
toepassing op een beschikking tot toepassing van een bestuurlijke
sanctie, genomen wegens de overtreding van het bepaalde bij of
krachtens de Huisvestingswet, of een beschikking tot weigering,
wijziging of intrekking daarvan, die nog niet onherroepelijk
is.4.De voor de inwerkingtreding gedane inschrijvingen van
standplaatszoekenden, worden geacht inschrijvingen te zijn als
bedoeld in artikel 21 van deze verordening.5.Wanneer het aantal aanvragen voor een vergunning als bedoeld in
artikel 38 (short stay) die binnen een door burgemeester en
wethouders vast te stellen termijn voor de eerste keer zijn gedaan
meer bedraagt dan op grond van artikel 41 vastgestelde quotum, zal
loting plaatsvinden.6.De voor inwerkingtreding van deze verordening vastgestelde
beleidsregels blijven onverkort van toepassing indien ze door de
inwerkingtreding van deze verordening niet worden gewijzigd.7.Beslissingen omtrent de toewijzing van woonruimte als bedoeld in het
Convenant woonruimteverdeling Stadsregio Amsterdam 2013 zoals dit
luidde onmiddellijk vóór 1 juli 2015 worden gelijkgesteld met op
grond van het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze verordening te nemen
besluiten op een aanvraag om een huisvestingsvergunning.64aOvergangsbepalingen en coulanceregeling omzetten woonduur naar
inschrijfduur1.De woonduur die een woningzoekende die onmiddellijk voorafgaand aan
31 december 2015 als zodanig stond ingeschreven op grond van het
Convenant woonruimteverdeling Stadsregio Amsterdam 2013 heeft
opgebouwd, is met ingang van 31 december 2015 omgezet naar
inschrijfduur.2.Indien een woningzoekende zich in de periode van 1 januari 2016 tot
1 juli 2019 als zodanig inschrijft, wordt de woonduur die hij heeft
opgebouwd onmiddellijk voorafgaand aan 31 december 2015, omgezet
naar inschrijfduur indien de woningzoekende bij of na die
inschrijving bij de beheerder van het aanbodinstrument of bij een
corporatie aangegeven heeft dat bedoelde woonduur omgezet moet
worden naar inschrijfduur.3.De in het eerste en tweede lid bedoelde omzetting van woonduur naar
inschrijfduur vindt plaats in een verhouding van 1:1.4.De inschrijfduur die met toepassing van de vorige leden is ontstaan
door omzetting van woonduur vervalt op 1 juli 2030.65CiteertitelDeze verordening wordt aangehaald als Regionale Huisvestingsverordening
Stadsregio Amsterdam 2013.66Inwerkingtreding1.Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2013.2.De Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2010 wordt
per 1 januari 2013 ingetrokken.1Behorende bij artikel 2.1.1, derde lidGemeente Amstelveen
Bejaardenwoningen met dienstverlening op indicatie van de Stichting
Welzijn Ouderen
Woonruimten geleden in het complex ‘Aemstelsteijn’ aan de Laan van de
Helende Meesters
Gemeente Purmerend
Woonruimten in de Oude Stad boven het Willem Eggert Centrum
Woonruimten in beheer bij AFC vastgoed en Hoorn, De Vos, Metselaar en
Sturop
2Vervallen met ingang van 1 juli 20153Behorende bij artikel 2.3.3Gemeente Amstelveen
Woning met woonoppervlak of aantal kamersHuishouden met minimaal1 kamer , 2 kamer en 3 kamerwoningen1 persoon4 kamerwoning < 60 m21 persoon4 kamerwoning > 60 m22 personen5 kamerwoning5 of meer personen
Overige gemeenten uitgezonderd Amstelveen, Amsterdam en Diemen
Woning met aantal kamersHuishouden met minimaal11 persoon21 persoon31 persoon42 personen53 personen
4Werkingsgebied splitsingsvergunning per gemeenteGemeente AmstelveenAlle huur- en koopwoningen beneden huur- of koopprijsgrens.Gemeente Amsterdam Gebouwen van vóór 1940 in
het gebied omgrensd door
Javaplantsoen-Kramatweg-Valentijnkade-Molukkenstraat-het
spoorwegemplacement-Kruislaan-de Weespertrekvaart-de Amstel- President
Kennedylaan-Europaplein-Wielingenstraat-Diepenbrockstraat-het Zuider
Amstelkanaal-Stadionplein-de noordzijde van het Olympisch stadion-de
Stadiongracht-het Olympiakanaal-de Schinkel-
Riekerhaven-Westlandgracht-Theophile de
Bockstraat-Warmondstraat-Postjeskade-een lijn geprojecteerd in het
noordelijk verlengde daarvan-Orteliuskade-Robert
Scottstraat-Erasmusgracht-Rijksweg
no.10-Basisweg-Tranformatorweg-Spaarndammerdijk-Tasmanstraat-de steiger
van de derde pontverbinding-het IJ-het Zijkanaal
I-Klaprozenweg-Floraweg-Sneeuwbalweg-Buiksloterdijk-Purmerweg-Dirkshornplantsoen-Medemblikstraat-Watergangseweg-de
Schellingwouderbreek-Zuiderzeeweg-Flevoweg-Javaplantsoen;
het gedeelte van Tuindorp Watergraafsmeer dat wordt omgrensd door
Zaaiersweg-Middenweg-Onderlangs-Duivendrechtselaan;
het gedeelte van Tuindorp Oostzaan voor zover dit wordt omgrensd door de
Meteorensingel en de Kometensingel;
het gedeelte van de bebouwing geleden ter weerszijden van de
Oostzanerdijk, de Landsmeerdijk, de Kadoelenweg, de Stoombootweg en het
Zuideinde.
Gemeente DiemenAlle huurwoningen met een rekenhuur beneden de huurprijsgrens.Gemeente OostzaanGebouwen bevattende woonruimte.5Behorende bij artikel 59
Tabel bestuurlijke boeteKolom AKolom BBoetebedrag1e keerBoetebedrag 2e e.v. keer binnen 3 jaar na de
1e keerIn gebruik nemen van woonruimte
zonder vergunning340**wettelijk maximum340**wettelijk maximumIn gebruik geven van woonruimte
zonder vergunning bij niet-bedrijfsmatige exploitatie (door
huurder of door eigenaar met één woning in de verhuur)30004500In gebruik geven van woonruimte
zonder vergunning bij bedrijfsmatige exploitatie
(eigenaar/verhuurder met meer dan één woning)60009000In gebruik geven van woonruimte
zonder vergunning door een huurder tegen een hogere
huurprijs dan door hemzelf feitelijk wordt betaald1200018500*Onttrekken zonder vergunning 1200018500*
6Behorend bij artikel 26 lid 3c, adressen Solids
kadastrale_nummertechnisch typebouwjaaradrespostcodeplaatsAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 10 A1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 10 E1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 10 G1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 14 A1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 16 A1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 18 A1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 20 A1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 20 B1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 20 C1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 20 D1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 20 E1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 20 G1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 22 A1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 22 B1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 22 D1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 22 E1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 22 F1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 24 A1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 24 B1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 24 D1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 24 E1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 24 F1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 26 A1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 26 B1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 26 D1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 26 E1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 28 A1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 28 B1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 28 C1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 28 D1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 28 E1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 28 G1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 30 A1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 30 B1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 30 G1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 32 A1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 32 B1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 32 C1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 32 G1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 34 A1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 34 C1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 20 F1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 22 C1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 26 C1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Casco woon/werkruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 26 G1054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Winkelruimte2011IJburglaan 4671087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 509 A1087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 525 B1087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 5311087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 5391087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 517 B1087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 4771087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 507 B1087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 5191087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 5111087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011Cas Oorthuyskade 24 A1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 523 B1087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 509 B1087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 5271087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 517 A1087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 525 A1087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 507 A1087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 5131087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 515 A1087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 515 B1087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 5211087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 523 A1087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 5291087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM Q Q 8446 A 0001Bedrijfsruimte2011Eerste Constantijn Huygensstraat 21054 BRAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 4731087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 4811087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 4831087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 4991087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011IJburglaan 5031087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011Cas Oorthuyskade 16 A1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011Cas Oorthuyskade 20 A1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Casco woon/werkruimte2011Cas Oorthuyskade 26 A1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 4 A1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 4 B1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 6 A1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 6 B1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 6 C1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 6 D1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 8 A1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 8 B1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 10 A1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 10 B1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 10 C1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 10 D1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 12 A1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 12 B1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 14 A1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 14 B1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 14 C1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 14 D1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 16 A1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 16 B1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 18 A1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 18 B1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 18 C1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 18 D1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 22 A1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 22 B1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 22 C1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011Cas Oorthuyskade 22 D1087 BBAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011IJburglaan 483 A1087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011IJburglaan 483 B1087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011IJburglaan 485 A1087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011IJburglaan 485 B1087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011IJburglaan 4871087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011IJburglaan 4891087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011IJburglaan 491 A1087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011IJburglaan 491 B1087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011IJburglaan 493 A1087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011IJburglaan 493 B1087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011IJburglaan 4951087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011IJburglaan 4971087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011IJburglaan 499 A1087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011IJburglaan 499 B1087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011IJburglaan 501 A1087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011IJburglaan 501 B1087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011IJburglaan 5031087 BEAMSTERDAMAMSTERDAM AU AU 2813Portiekflat2011IJburglaan 5051087 BEAMSTERDAM
1. Algemene toelichting1.1. AanleidingDe Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013 (hierna: HVV) is
met ingang van 1 juli 2015 gewijzigd. Deze wijzigingen betreffen alleen
onderdelen van de regels over woonruimteverdeling: de regels over
woonruimtevoorraadbeheer zijn ongewijzigd gelaten.De aanleiding voor de gewijzigde HVV is de inwerkingtreding van de
Huisvestingswet 2014 op 1 januari 2015. Als gevolg hiervan is er geen basis meer
voor voortzetting van de overeenkomsten inzake woonruimteverdeling. Ook komen na
een overgangstermijn alle op grond van de (oude) Huisvestingswet vastgestelde
huisvestingsverordeningen te vervallen.Als gevolg van artikel 51 lid 3 van de Huisvestingswet 2014 en artikel XXIII van
de Wet afschaffing plusregio's blijft de HVV nog tot 1 januari 2016 gelden en is
de regioraad tot die datum bevoegd om de HVV te laten vervallen of te wijzigen.
Met de nu vastgestelde wijziging van de regels over woonruimteverdeling in de
HVV heeft de regioraad van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik gemaakt.N.B. De tekst van de Huisvestingswet 2014 bepaalt dat de gemeenteraad de
bevoegdheid heeft om de huisvestingsverordening vast te stellen. Zoals hierboven
beschreven geldt dat voor het gebied van de (voormalige) Stadsregio Amsterdam
tot 1 januari 2016 nog niet. Daarom wordt in de verdere tekst van deze
toelichting steeds gesproken over “regioraad” in plaats van “gemeenteraad”.Gekozen is voor 1 juli 2015 als datum van inwerkingtreding van de gewijzigde HVV
omdat als gevolg van het vervallen van de oude Huisvestingswet er geen basis
meer bestaat voor voortzetting van het Convenant woonruimteverdeling
Stadsregio Amsterdam en Platform Woningcorporaties Noordvleugel
Randstad (Convenant). Het Convenant vormde voor 1 juli 2015 de
basis voor diverse uitvoeringsbeslissingen op het gebied van
woonruimteverdeling, zoals het verlenen en weigeren van urgentieverklaringen en
het toewijzen van woonruimte aan woningzoekenden. Het verdiende de voorkeur om
deze uitvoeringsbeslissingen zo snel als mogelijk een duidelijke basis te geven
in de HVV. Verwezen wordt naar het eindverslag van het door het RIGO uitgevoerde
onderzoek naar schaarste (Eindverslag d.d. 18 juli 2014 t.b.v. de stuurgroep
Wonen van Stadsregio Amsterdam).1.2. Waarom regels over woonruimteverdeling?Binnen de woningmarktregio die gevormd wordt door het gebied van de voormalige
Stadsregio Amsterdam overschrijdt de vraag naar sociale huurwoningen elk jaar
het aanbod in ruime mate. Dit wordt veroorzaakt door het grote beroep dat
woningzoekenden op dit deel van de voorraad doen en de gemiddeld lage
mutatiegraad in dit deel van de voorraad. Als gevolg van deze schaarste zitten
diverse groepen woningzoekenden in de knel. Om in termen van de Huisvestingswet
2014 - en in zekere zin ook in termen van de oude Huisvestingswet - te spreken:
zij ervaren de onevenwichtige en onrechtvaardige gevolgen van de schaarste aan
goedkope woonruimte.De lokale overheid kan proberen de schaarste aan goedkope woonruimte te beperken
door te sturen op beschikbaarheid. Daarvoor kan zij planologische instrumenten
inzetten, maar ook de in de HVV opgenomen regels over woonruimtevoorraadbeheer.
Verder kan de overheid samen met corporaties in de prestatieafspraken afspraken
maken over de omvang van de voorraad aan betaalbare huurwoningen.Net als de oude Huisvestingswet biedt de Huisvestingswet 2014 daarnaast de
mogelijkheid om de onevenwichtige en onrechtvaardige gevolgen van schaarste aan
goedkope woonruimte te bestrijden door in een huisvestingsverordening regels te
stellen over de verdeling van woonruimte. Deze regels beschrijven, kort gezegd,
welke groepen woningzoekenden met voorrang in aanmerking komen voor welke
categorieën betaalbare huurwoningen. Ook kan een huisvestingsverordening regels
bevatten over de wijze waarop verhuurders hun betaalbare huurwoningen te huur
aanbieden.Voor een verdere toelichting op de aan de HVV ten grondslag liggende
beleidsmatige keuzes wordt verwezen naar het Beleidsvoorstel
actualisatie regels woonruimteverdeling en
woonruimtevoorraad.1.3. De regionale Intentieovereenkomst betaalbare
voorraadDe Huisvestingswet 2014 stelt dat de regels over woonruimteverdeling gesteld in
een verordening tijdelijk van aard zijn. De regels kunnen de schaarste aan
sociale huurwoningen niet oplossen, zij kunnen alleen tijdelijk nadelige
effecten hiervan beperken. Bij de onderbouwing van nut en noodzaak wordt daarom
opgenomen welke maatregelen genomen worden om schaarste op te heffen. In de
Stadsregio Amsterdam wordt hierbij verwezen naar o.a. de intentieovereenkomst
betaalbare voorraad. In deze overeenkomst hebben partijen de gezamenlijke intentie vastgelegd om te
zorgen voor beschikbaarheid van een substantiële betaalbare voorraad. De omvang
van de betaalbare voorraad is geen vast gegeven, maar afhankelijk van een aantal
factoren, waaronder de doelgroep die daarop is aangewezen, de doelmatige
benutting van de voorraad, de mate van doorstroming in die betaalbare voorraad
en de kansen van andere groepen op de markt, waaronder de huishoudens met een
(lager) middeninkomen tot € 43.000. Daarbij is betaalbaarheid van woonlasten
voor de minima een aandachtspunt. Uitgangspunt bij de overeenkomst is een
evenwichtige spreiding van het aanbod sociale huurwoningen over de regio,
waarbij de verschillen in de omvang tussen het noordelijk en zuidelijk deel van
de regio niet verder toe zullen nemen.1.4. De huisvestingsvergunningplichtIn artikel 2.1.1. van de verordening is het deel van de huurmarkt aangewezen dat
onder de huisvestingsvergunningplicht valt. In alle regiogemeenten geldt de
huisvestingsvergunningplicht in ieder geval voor de zelfstandige huurwoningen
van corporaties, met een rekenhuur tot de liberalisatiegrens. Daarnaast geldt de
huisvestingsvergunningplicht alle regiogemeenten behalve Aalsmeer,
Edam-Volendam, Haarlemmermeer, Uithoorn en Zaanstad voor de zelfstandige
huurwoningen in particulier bezit.Rekenhuur is de prijs die bij huur en verhuur per maand is verschuldigd voor het
enkele gebruik van een woonruimte zoals omschreven in artikel 5 van de Wet op de
huurtoeslag. De liberalisatiegrens is het huurbedrag genoemd in artikel 13,
eerste lid, aanhef en onder a van de Wet op de huurtoeslag (het maximale
huurbedrag waarvoor, als het huishoudinkomen daartoe aanleiding geeft,
huurtoeslag kan worden verkregen).Als een woning onder de huisvestingsvergunningplicht valt, is het verboden deze
woning in gebruik te geven of te nemen zonder een door burgemeester en
wethouders af te geven huisvestingsvergunning. Dat verbod, in de verordening
opgenomen in artikel 2.1.2, richt zich tot zowel de verhuurder van de woning
(die geeft immers in gebruik) als de bewoner/huurder (die neemt immers in
gebruik). Om voor een huisvestingsvergunning in aanmerking te komen, moet de
woningzoekende achtereenvolgens aan een aantal eisen voldoen. 1.5. Huurwoningen van corporaties en de
huisvestingsvergunningplichtBetreft het een huisvestingsvergunningplichtige huurwoning van corporaties, dan
gelden de volgende eisen:
de woningzoekende moet toegelaten worden tot het deel van de woningmarkt
waarvoor de huisvestingsvergunningplicht geldt. Om toegelaten te kunnen
worden, moet de woningzoekende voldoen aan de toelatingscriteria
opgenomen in artikel 2.2.1 van de HVV;
de woningzoekende moet op grond van de regels opgenomen in paragraaf 4
van hoofdstuk 2 de HVV als eerste voor een huisvestingsvergunning in
aanmerking komen;
de corporatie moet bereid zijn om met de woningzoekende een
huurovereenkomst te sluiten;
er moeten zich geen andere (dan de bovenstaande) weigeringsgronden
voordoen.
ad a.De voor alle huisvestingsvergunningplichtige huurwoningen toepasselijke
toelatingscriteria zijn opgenomen in artikel 2.2.1 van de HVV. Deze criteria
houden in dat tenminste één van de leden van het huishouden bevoegd is een
huurovereenkomst te sluiten (het onder a van artikel 2.2.1 genoemde criterium)
en dat alle leden van het huishouden in Nederland mogen verblijven (het onder b
van artikel 2.2.1 genoemde criterium). Voldoet een kandidaat-woningzoekende niet
aan de toelatingscriteria, dan kan hij geen huisvestingsvergunning krijgen.
Anders dan de passendheids- of bindingscriteria zijn de toelatingscriteria
daarmee weigeringsgronden en geen voorrangsgronden.ad b.Paragraaf 4 van hoofdstuk 2 van de HVV bevat de regels aan de hand waarvan kan
worden bepaald of een woningzoekende inderdaad als eerste in aanmerking komt
voor de huisvestingsvergunning. Er zijn twee routes waarlangs dat bepaald
wordt:
de route van het openbaar aanbod. Deze route houdt in dat de corporatie
een huurwoning adverteert op een aanbodinstrument
(bijvoorbeeld: WoningNet). Woningzoekenden die zich in een in de regio
gebruikt aanbodinstrument hebben ingeschreven, reageren vervolgens op
een via een in de regio gebruikt aanbodinstrument aangeboden huurwoning.
Vervolgens wordt beoordeeld wie van hen als eerste voor een
huisvestingsvergunning in aanmerking komt. Daarbij wordt altijd getoetst
aan een algemeen volgordecriterium (inschrijfduur of
loting) en eventueel ook op de desbetreffende woning van toepassing
zijnde passendheidscriteria en
bindingscriteria.
de route van de directe bemiddeling, zie de artikelen 2.4.9 en 2.4.10
van de HVV. Deze route houdt in dat de corporatie een huurwoning
rechtstreeks aan een woningzoekende te huur aanbiedt, zonder dat deze
woningzoekende gereageerd hoeft te hebben op een aanbod van de woning op
een aanbodinstrument. Vaak wordt in dat geval een woning niet eens
aangeboden op een aanbodinstrument. Ook bij directe bemiddeling kunnen
passendheidscriteria en bindingscriteria van toepassing zijn op een
woning.
ad c.Het is belangrijk dat de woningzoekende met wie de corporatie een
huurovereenkomst wil sluiten, dezelfde woningzoekende is aan wie een
huisvestingsvergunning verleend kan worden. Artikel 2.4.2, eerste lid, aanhef en
onder f bevat daarom een grond waarop de vergunning geweigerd kan worden als de
corporatie om goede redenen niet bereid is om de huurovereenkomst aan te gaan.
Het kan daarbij gaan om de volgende situaties:
de woningzoekende heeft een overlast verleden of heeft zich in zijn
vorige woning gevaarlijk gedragen (bijvoorbeeld door wiet te telen). Op
deze situatie slaat de zinsnede "gelet (...) op haar belang als
verhuurder, daaronder mede begrepen haar verantwoordelijkheid voor
de bescherming van de overige huurders en de waarborging van het
woongenot";
de corporatie kan, gelet op de met de aanstaande wijziging van de
Woningwet, in te voeren passendheidstoets voor corporaties
redelijkerwijs niet gehouden worden met deze woningzoekende een
huurovereenkomst te sluiten omdat het huishoudinkomen te hoog is. Op
deze situatie slaat de zinsnede "gelet op haar taak als
toegelaten instelling";
de woningzoekende heeft een huurschuld en daarvoor geen
betalingsregeling getroffen of een getroffen betalingsregeling niet
nageleefd.
ad d.Artikel 2.4.2 bevat naast de hiervoor behandelde weigeringsgronden nog andere
weigeringsgronden. Zie daarvoor de artikelsgewijze toelichting.1.5.1. Inschrijving als woningzoekende en inschrijfduurBij woningen die via een aanbodinstrument te huur worden aangeboden, geldt een
algemeen volgordecriterium. Aan de hand van het algemeen volgordecriterium wordt
beoordeeld welke woningzoekende als eerste in aanmerking komt voor de
huisvestingsvergunning. Het meest gebruikte algemene volgordecriterium is
inschrijfduur.Inschrijving als woningzoekende en inschrijfduur zijn geregeld in artikel 2.2.4.
Iedereen van 18 jaar en ouder kan zich als woningzoekende inschrijven. Die
inschrijving vindt plaats in een aanbodinstrument (bijvoorbeeld: WoningNet). De
inschrijfduur is gelijk aan de periode dat men als woningzoekende staat
ingeschreven. De inschrijfduur eindigt:
nadat een woningzoekende als huurder een corporatiewoning waarvoor de
huisvestingsvergunningplicht geldt in gebruik heeft genomen; of
wanneer men huisgenoot (niet-zijnde een meeverhuizende inwonend kind) is
van zo'n woningzoekende, maar dan alleen als voor het verkrijgen van een
huisvestingsvergunning voor de betrokken woning het meeverhuizen
noodzakelijk was. Dit slaat op de situatie dat een huishouden een
minimale omvang moet hebben om met voorrang voor een woning van een
bepaalde grootte in aanmerking te komen. In dat geval verliest een
meerderjarig, inwonend persoon (niet-zijnde een kind) zijn of haar
inschrijving als de nieuwe woning is betrokken.
Het aanbodinstrument wordt door of onder verantwoordelijkheid van een corporatie
beheerd. Aan de inschrijving als woningzoekenden kunnen door of namens die
corporatie voorwaarden worden verbonden zoals de betaling van inschrijfgeld en
een periodieke verlengingsvergoeding. Artikel 2.2.5 bevat hier een regeling
voor. 1.5.2. Passendheidscriteria (labels inzake passendheid)Passendheidscriteria zijn een instrument waarmee woningzoekenden die aan
bepaalde eisen voldoen, voorrang krijgen bij het verlenen van een
huisvestingsvergunning voor een woning die in het bijzonder voor hen geschikt
is. Een voorbeeld is: een woningzoekende met verminderde zelfredzaamheid kan
voorrang krijgen bij de verlening van een huisvestingsvergunning voor een
gelijkvloers, met een lift toegankelijk, appartement. In de Huisvestingswet 2014 biedt artikel 11 de juridische grondslag voor de
toepassing van passendheidscriteria in de huisvestingsverordening. Blijkens het
artikel moet het gaan om passendheid in verband met "de aard, grootte of prijs"
van een woning. In artikel 2.4.4, tweede lid, is beschreven welke categorieën woningen (het
artikel spreekt in navolging van de oude Huisvestingswet en de Huisvestingswet
2014 over "woonruimte") gelet op hun aard, grootte of prijs met voorrang aan
welke categorieën woningzoekenden moeten worden aangeboden.Passendheidscriteria zijn voorrangsregelingen, geen uitsluitingsgronden. Dat
betekent dat een woningzoekende die voldoet aan de op een woning van toepassing
zijnde passendheidseis (die de vorm heeft van een “label” dat bij het te huur
aanbieden van de woning kenbaar wordt gemaakt), ten opzichte van woningzoekenden
die daaraan niet voldoen met voorrang in aanmerking komt voor
een huisvestingsvergunning. Andersom: woningzoekenden die niet voldoen aan een
passendheidseis, komen eventueel wel voor een huisvestingsvergunning in
aanmerking, maar dan alleen ná de woningzoekenden die wél aan de passendheidseis
voldoen.1.5.3. BindingscriteriaArtikel 2.4.5 van de HVV bevat een voorrangsregeling voor woningzoekenden met
lokale of regionale binding. Aan de hand van het bepaalde in artikel 14, derde
lid, van de Huisvestingswet 2014 kan nagegaan worden wanneer een woningzoekende
lokale of regionale binding heeft:
een woningzoekende is economisch gebonden aan de woningmarktregio, de
gemeente of de kern indien hij met het oog op de voorziening in het
bestaan een redelijk belang heeft zich in die woningmarktregio, die
gemeente of die kern te vestigen.
een woningzoekende is maatschappelijk gebonden aan de woningmarktregio,
de gemeente of de kern indien hij:
1°. een redelijk, met de plaatselijke samenleving verband houdend belang heeft
zich in die woningmarktregio, die gemeente of die kern te vestigen, of2°. ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene is dan wel gedurende de
voorafgaande tien jaar ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene is geweest
van die woningmarktregio, die gemeente of die kern. In artikel 2.4.5, eerste lid, van de HVV is bepaald dat maximaal 50% van de
verleende huisvestingsvergunningen met voorrang verleend mag worden aan
woningzoekenden met regionale binding. Uit het tweede lid volgt dat maximaal 25%
van de verleende huisvestingsvergunningen met voorrang verleend mag worden aan
woningzoekenden met lokale binding.Het ligt voor de hand om per kalenderjaar te sturen op het niet-overschrijden
van deze percentages. In uitzonderingssituaties kan een langere periode gekozen
worden, waarbij het, gelet op de maximale levensduur van een
huisvestingsverordening, voor de hand ligt om deze periode niet langer dan vier
jaar te laten zijn. Een uitzonderingssituatie is bijvoorbeeld een grote
herstructureringsopgave waarbij het wenselijk wordt geacht om de als gevolg
daarvan te herhuisvesten huishoudens nabij hun oorspronkelijke woonomgeving te
huisvesten. In die situatie kan het voorkomen dat de percentages in een bepaald
kalenderjaar overschreden worden, maar dat deze overschrijding in de daarop
volgende kalenderjaren gecompenseerd wordt.De in artikel 2.4.5 opgenomen percentages zijn maximumpercentages: bindingseisen
mogen dus altijd in mindere mate toegepast worden. Daarbij wordt opgemerkt dat
het in mindere mate gebruiken van het toegestane percentage voor regionale
binding niet tot gevolg heeft dat het maximale percentage voor lokale binding
neerwaarts bijgesteld moet worden. Daarmee wordt bedoeld dat de situatie waarin
bijvoorbeeld in 30% van de gevallen met voorrang huisvestingsvergunningen worden
verleend aan huishoudens omdat zij regionale binding hebben, niet tot gevolg
heeft dat slechts in 15% van de gevallen met voorrang huisvestingsvergunningen
verleend mogen worden aan huishoudens met lokale binding.Bindingscriteria zijn, net als passendheidscriteria, voorrangsregelingen, geen
uitsluitingsgronden. Dat betekent dat een woningzoekende die voldoet aan de op
een woning van toepassing zijnde bindingseis (die de vorm heeft van een “label”
dat bij het te huur aanbieden van de woning kenbaar wordt gemaakt), ten opzichte
van woningzoekenden die daaraan niet voldoen met voorrang in
aanmerking komt voor een huisvestingsvergunning. Andersom: woningzoekenden die
niet voldoen aan een bindingseis, komen eventueel wel voor een
huisvestingsvergunning in aanmerking, maar dan alleen ná de woningzoekenden die
wél aan de bindingseis voldoen.Opgemerkt wordt dat de woningzoekenden in het bezit van een urgentieverklaring
verleend in verband met mantelzorg, uitstroom uit een blijf-van-mijn-lijfhuis of
vergunninghouders (statushouders) die de gemeente gelet op de taakstelling moet
huisvesten, de bindingscriteria niet tegengeworpen mogen krijgen, zie lid 3 van
artikel 2.4.7 van de HVV en artikel 16 van de Huisvestingswet 2014.1.5.4. Openbaar aanbod via een aanbodinstrumentCorporaties bieden hun voor verhuur beschikbare woningen aan via een
aanbodinstrument of eventueel via meerdere aanbodinstrumenten. Artikel 2.2.3 lid
1 van de HVV bepaalt dat dit eenduidig en transparant dient te gebeuren. Bij het
aanbod moet worden vermeld aan welke eisen de woningzoekenden moet voldoen. Het
gaat daarbij in ieder geval om de op de woning van toepassing zijnde
passendheidscriteria en bindingscriteria en of loting dan wel inschrijfduur
wordt toegepast als algemeen volgordecriterium. Het is denkbaar dat de corporatie zelf ook nog aanvullende eisen kan en mag
stellen. Ook die moeten vermeld worden bij de aanbieding van de woning via het
aanbodinstrument. Het gaat bijvoorbeeld om de situatie dat een woningzoekende
moet verklaren dat hij zich aan de in een complex geldende huisregels zal
houden. 1.5.5. Openbaar aanbod: rangordebepalingOp een via een aanbodinstrument aangeboden woning reageren woningzoekenden. Op
grond van de regels in paragraaf 4 van hoofdstuk 2 van de HVV wordt bepaald
welke woningzoekende als eerste voor een huisvestingsvergunning voor de
aangeboden woonruimte in aanmerking komt. Dat gebeurt, met uitzondering van
woningen die met voorrang voor grote huishoudens (het passendheidscriterium
bedoeld in artikel 2.4.4, vierde lid) te huur worden aangeboden, door een aantal
stappen te doorlopen:Stap 1: verdeel de woningzoekenden in groepenDe woningzoekenden worden in vier groepen verdeeld, zie artikel 2.4.6 van de
HVV:
groep 1 bestaat uit de woningzoekenden die voldoen aan de toepasselijke
passendheids- en bindingscriteria.
groep 2 bestaat uit woningzoekenden die voldoen aan de toepasselijke
passendheidscriteria.
groep 3 bestaat uit woningzoekenden die voldoen aan de toepasselijke
bindingscriteria.
groep 4 bestaat uit de overige woningzoekenden.
Opgemerkt wordt dat de woningzoekenden in het bezit van een urgentieverklaring
verleend in verband met mantelzorg, uitstroom uit een blijf-van-mijn-lijfhuis of
vergunninghouders (statushouders) die de gemeente gelet op de taakstelling moet
huisvesten, de bindingscriteria niet tegengeworpen mogen krijgen, zie lid 3 van
artikel 2.4.7 van de HVV.Stap 2: voorrang van de houders van een urgentieverklaringUitgangspunt is dat eerst de woningzoekenden uit groep 1 in aanmerking komen
voor een huisvestingsvergunning, dan die uit groep 2, dan die uit groep 3 en tot
slot die uit groep 4.Vaak bestaat een groep uit meerdere woningzoekenden. In dat geval komen eerst de
houders van een urgentieverklaring in aanmerking voor de huisvestingsvergunning,
zie artikel 2.4.7, eerste lid, van de HVV. Echter, dit geldt alleen als de
aangeboden woning voldoet aan het in de urgentieverklaring opgenomen
zoekprofiel.Zitten er in één groep meer houders van een urgentieverklaring die op grond van
artikel 2.4.7, eerste lid, van de HVV als eerste in aanmerking zouden komen voor
de huisvestingsvergunning, dan komt als eerste in aanmerking de
woningzoekende:
waarvan de urgentieverklaring als eerste is verleend; of
waarvan de huisvesting naar het oordeel van burgemeester en wethouders
het meest dringend noodzakelijk is.
Stap 3: rangorde van de overige woningzoekendenZijn er geen houders van een urgentieverklaring die (omdat zij een
urgentieverklaring hebben) met voorrang in aanmerking komen voor een
huisvestingsvergunning, dan wordt aan de hand van loting of inschrijfduur
bepaald welke andere woningzoekende in aanmerking komt voor de
huisvestingsvergunning. Dit volgt uit artikel 2.4.8 van de HVV.Voor woningen die met voorrang aan grote huishoudens worden aangeboden komen
op grond van artikel 2.4.6a, kort gezegd, achtereenvolgens de volgende
groepen in aanmerking:1. Urgent groot gezin met binding;2. Urgent gezin met binding;3. Urgent groot gezin;4. Urgent gezin;5. Groot gezin met binding;6. Gezin met binding;7. Groot gezin;8. Gezin;9. overige woningzoekendenEen groot gezin bestaat (mede) uit drie inwonende kinderen jonger dan 18
jaar, een gezin bestaat (mede) uit tenminste één inwonend kind jonger dan 18
jaar.De bijzondere volgordebepaling van artikel 2.4.6a is opgenomen om de
specifieke volgorderegels die gemeenten tot nu toe hanteren, en in WoningNet
geprogrammeerd zijn, zo goed als mogelijk te kunnen voortzetten.1.5.6. Directe bemiddelingBij directe bemiddeling biedt de corporatie een huurwoning rechtstreeks aan
een woningzoekende te huur aan, zonder dat deze woningzoekende gereageerd
hoeft te hebben op een aanbod van de woning op een aanbodinstrument. Vaak
wordt in dat geval een woning niet eens aangeboden op een aanbodinstrument. Ook bij directe bemiddeling kunnen passendheidscriteria en bindingscriteria
van toepassing zijn op een woning. Als passendheidscriteria of
bindingscriteria (of beide) van toepassing zijn op een woning, moet een
corporatie de woning aanbieden aan een woningzoekende die aan de
passendheidscriteria of bindingscriteria voldoet, tenzij zo'n woningzoekende
er niet is. De toelatingscriteria zijn altijd van toepassing bij directe
bemiddeling.Directe bemiddeling is op grond van artikel 2.4.9 toegestaan voor de
huisvesting van woningzoekenden bij wie het niet doelmatig is om hen via een
aanbodinstrument naar woonruimte te laten zoeken. Dit betreft in ieder
geval:a. vergunninghouders;b. houders van een urgentieverklaring; c. woningzoekenden bij wie het niet doelmatig is om hen via een
aanbodinstrument naar woonruimte te laten zoeken; of,d. huishoudens bedoeld in artikel 2.4.10.Bij de onder c. bedoelde categorie woningzoekenden gaat het om mensen die
als gevolg van bijzondere, persoonlijke omstandigheden vrijwel altijd met
een specifieke maatwerkoplossing aan woonruimte gematcht moeten worden.
Bijvoorbeeld mensen met een bijzondere zorgvraag en daarmee samenhangende
specifieke woonbehoeften.Op grond van artikel 2.4.10 betreft het, op verzoek van corporaties, de
bijzondere gevallen, zolang aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:a. het betreft de huisvesting van huishoudens wier specifieke situatie
vraagt om een oplossing op maat, welke niet kan worden geboden met
toepassing van het bepaalde in deze verordening;b. het aantal huisvestingen op grond van dit artikel bedraagt per
regiogemeente per kalenderjaar ten hoogste vijf procent van de met
toepassing van het bepaalde in deze verordening te verhuren woonruimte;c. de huisvestingen op grond van dit artikel worden geregistreerd en
jaarlijks gerapporteerd aan de Stuurgroep Wonen. Daarbij wordt de Stuurgroep
Wonen in ieder geval medegedeeld hoeveel gevallen het per regiogemeente
betrof. 1.5.7. Beslissing op de aanvraag om een
huisvestingsvergunningEen huisvestingsvergunning, of de beslissing tot weigering of intrekking
daarvan, is een beschikking als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tegen een besluit kan een belanghebbende
(in ieder geval: de aanvrager maar ook een woningzoekende die meent ten
onrechte de huisvestingsvergunning niet gekregen te hebben 1 Voor zover deze woningzoekende een belanghebbende in de zin van de
Algemene wet bestuursrecht is bestuursrechtelijke rechtsmiddelen aanwenden. Deze rechtsmiddelen
zijn: bezwaar, beroep, hoger beroep en, parallel aan bezwaar, beroep of
hoger beroep, de indiening van een verzoek om een voorlopige
voorziening.Burgemeester en wethouders van de regiogemeente waar de woning gelegen is,
zijn bevoegdheid om een huisvestingsvergunning te verlenen, te weigeren of
in te trekken.De huisvestingsvergunning wordt verleend op aanvraag. Artikel 2.2.6 van de
HVV bevat regels voor het doen van zo'n aanvraag:
de aanvraag moet worden ingediend bij burgemeester en wethouders van
de regiogemeente waar de woning gelegen is;
de aanvraag moet vergezeld gaan van diverse stukken met nadere
informatie;
de aanvrager kan gevraagd worden een geldig identiteitsbewijs van
alle leden van het huishouden te tonen;
burgemeester en wethouders kunnen nog andere, niet in dit artikel
genoemde, informatie opvragen bij aanvrager.
Overigens bevat afdeling 4.1 van de Awb een algemene, ook voor de
huisvestingsvergunning geldende, regeling over beschikkingen. De voor de
praktijk belangrijkste artikelen uit dit deel van de Awb zijn:
artikel 4:5 Awb. Dit artikel schrijft voor hoe omgegaan moet worden
met een onvolledige aanvraag;
artikel 4:8 Awb. Dit artikel schrijft voor dat in bepaalde gevallen
aanvrager moet kunnen reageren op een voorgenomen, voor hem
negatief, besluit;
artikel 4:13 tot en met 4:15 Awb. Deze artikelen bevatten de
regeling over de beslistermijn en de opschorting daarvan. Zie
daarvoor ook artikel 2.2.7 van de HVV.
Voor de goede orde wordt hier vermeld dat naast een reactie van de
woningzoekende op een via een aanbodinstrument aangeboden woning óók een
aanvraag om een huisvestingsvergunning noodzakelijk is: zonder die aanvraag
kan de woningzoekende in ieder geval geen huisvestingsvergunning
krijgen.Burgemeester en wethouders kunnen hun bevoegdheid om te beslissen op
aanvragen om een huisvestingsvergunning mandateren aan corporaties.
Stadsregio Amsterdam werkt in samenwerking met corporaties en regiogemeenten
aan een model-mandaatregeling. Gaan burgemeester en wethouders over tot
mandatering en accepteert een corporatie het mandaat, dan kan de corporatie
namens burgemeester en wethouders de huisvestingsvergunning verlenen. Het is
praktisch om het moment waarop de corporatie dat doet, te laten samenvallen
met het moment waarop de huurovereenkomst ondertekend wordt. De
model-mandaatregeling waaraan nu in regionaal verband gewerkt wordt,
voorziet ook in deze werkwijze.1.6. Huurwoningen in particulier bezit en de
huisvestingsvergunningplichtDe relatie tussen verhuurder en woningzoekende wordt beheerst door het
verbintenissenrecht. Daarbinnen geldt contractvrijheid als belangrijk
beginsel: het is aan verhuurder en woningzoekende om wel of niet te komen
tot een huurovereenkomst. Die contractvrijheid wordt door een aantal regels
beperkt: allereerst zijn dat de aanvullende regels voor het huurrecht, zoals
deze zijn opgenomen in het Burgerlijk Wetboek, maar ook publiekrechtelijke
huurregels. De HVV maakt van die laatste regels deel uit.Betreft het een huisvestingsvergunningplichtige huurwoning van een
particuliere verhuurder, dan gelden de volgende eisen:
de woningzoekende moet toegelaten worden tot het deel van de
woningmarkt waarvoor de huisvestingsvergunningplicht geldt. Om
toegelaten te kunnen worden, moet de woningzoekende voldoen aan de
toelatingscriteria opgenomen in artikel 2.2.1 en artikel 2.2.2 van
de HVV;
de verhuurder moet op grond van de eventueel van toepassing zijnde
bezettingsnormen in aanmerking komen voor de
huisvestingsvergunning;
er moeten zich geen (andere dan de bovenstaande) weigeringsgronden
voordoen.
ad a.De voor alle huisvestingsvergunningplichtige huurwoningen toepasselijke
toelatingscriteria zijn opgenomen in artikel 2.2.1 van de HVV. Deze criteria
houden in dat tenminste één van de leden van het huishouden bevoegd is een
huurovereenkomst te sluiten (het onder a van artikel 2.2.1 genoemde
criterium) en dat alle leden van het huishouden in Nederland mogen
verblijven (het onder b van artikel 2.2.1 genoemde criterium). Voor
huurwoningen in particulier bezit geldt een aanvullend toelatingscriterium,
genoemd in artikel 2.2.2. Voldoet een kandidaat-woningzoekende niet aan de
toelatingscriteria, dan kan hij geen huisvestingsvergunning krijgen. ad b.In bepaalde gemeenten zijn voor dit deel van de huurmarkt bezettingsnormen
van toepassing. Deze zijn vermeld in bijlage 3 bij de verordening. De
bezettingsnormen vormen een voorrangsregeling, geen uitsluitingsgrond. Dat
betekent dat een woningzoekende die voldoet aan de op een woning van
toepassing zijnde bezettingsnorm, ten opzichte van woningzoekenden die
daaraan niet voldoen met voorrang in aanmerking komt voor
een huisvestingsvergunning. Andersom: woningzoekenden die niet voldoen aan
een bezettingsnorm, komen eventueel wel voor een huisvestingsvergunning in
aanmerking, maar dan alleen ná de woningzoekenden die wél aan de
bezettingsnorm voldoen.ad c.Artikel 2.3.2 bevat naast de hiervoor behandelde weigeringsgronden nog
andere weigeringsgronden. Zie daarvoor de artikelsgewijze toelichting.1.7. ExperimentenDe artikelen 2.5.1 tot en met 2.5.3 bevatten een regeling voor experimenten
op het gebied van woonruimteverdeling. Belangrijk is het om vast te stellen
dat experimenten weliswaar niet mogelijk zijn op grond van de (overige)
bepalingen van de HVV, maar wel, gelet op de Huisvestingswet 2014, in een
huisvestingsverordening opgenomen zouden kunnen worden. Het is dus zo dat
experimenten niet in strijd mogen zijn met de uitgangspunten van de
Huisvestingswet 2014 zelf. Artikel 2.5.2 regelt de experimenten die corporaties en gemeenten samen
kunnen organiseren. Een experiment duurt maximaal 2 jaar en betreft ten
hoogste 10% van de per jaar toe te wijzen woonruimten van de corporaties die
bij het experiment betrokken zijn. Een experiment mag pas starten als de
Stuurgroep Wonen de opzet ervan heeft goedgekeurd.Ook andere verhuurders dan corporaties kunnen, gelet op het bepaalde in
artikel 2.5.3, samen met gemeenten experimenten organiseren. Deze
experimenten behoeven de goedkeuring van het dagelijks bestuur van de
stadsregio.1.8. De urgentieregelingDe urgentieregels maken het mogelijk dat woningzoekenden waarvoor, zoals
artikel 12, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014 dat noemt "voorziening
in de woonruimte dringend noodzakelijk is" met voorrang in aanmerking komen
voor een huisvestingsvergunning. Zie voor de werking van die voorrang
artikel 2.4.7. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat het oplossen van
het huisvestingsprobleem dat de woningzoekende zelf niet kan
oplossen centraal staat, en niet het inwilligen van eventuele
huisvestingswensen van de woningzoekende. Dit komt onder meer tot uiting uit
het feit dat voor alle houders van een urgentieverklaring met uitzondering
van de SV-urgentieverklaring en de urgentieverklaring in verband met
calamiteiten (de urgentiecategorie genoemd in artikel 2.6.8, eerste lid,
aanhef en onder a) geldt dat hun voorrang beperkt is tot het meest sobere
woningtype waarmee hun huisvestingsprobleem opgelost is, zie artikel 2.6.3,
tweede lid, van de HVV. Een tweede belangrijk uitgangspunt is dat de
urgentieregeling een uiterste, laatste, redmiddel voor de oplossing van een
huisvestingsprobleem is. Dit komt onder meer tot uiting in de algemene
weigeringsgronden, opgenomen in artikel 2.6.5 van de HVV.Uit artikel 12, eerste en tweede lid, van de Huisvestingswet 2014 volgt dat
áls een Regioraad een urgentieregeling wil instellen, hij in de
huisvestingsverordening de criteria opneemt aan de hand waarvan de
urgent-woningzoekenden ingedeeld worden in urgentiecategorieën. In de HVV
zijn die urgentiecategorieën en criteria opgenomen in artikel 2.6.6 tot en
met 2.6.8. In de regionaal afgestemde beleidsregels wordt beschreven hoe bij
de uitvoering aan die criteria invulling wordt gegeven.Artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet 2014 bepaalt verder dat áls
een Regioraad besluit tot instelling van een urgentieregeling, hij in ieder
geval de volgende groepen onder de reikwijdte van de urgentieregeling moet
laten vallen:- woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang
van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld
hun woonruimte hebben verlaten;- woningzoekenden die mantelzorg verlenen of ontvangen;- vergunninghouders (vroeger ook wel "statushouders" genaamd).Deze groepen worden ook wel aangeduid met de term "wettelijke urgenten"
(immers: hun urgentiestatus volgt expliciet uit de Huisvestingswet 2014
zelf).De indeling van urgent-woningzoekenden in urgentiecategorieën geschiedt bij
besluit door (of namens) burgemeester en wethouders. Dit volgt uit artikel
13, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014. Zo'n besluit wordt ook wel een
"urgentieverklaring" genoemd. De Huisvestingswet 2014 noemt het woord
"urgentieverklaring" niet. Om te voorkomen dat telkens in plaats van
"urgentieverklaring" een zinsnede als "het besluit waarmee een
woningzoekende is ingedeeld in een urgentiecategorie" moet worden gebruikt,
is in het eerste artikel van de HVV het begrip "urgentieverklaring"
gedefinieerd. Ook weigering, wijziging en intrekking van de
urgentieverklaring geschiedt bij besluit van burgemeester en
wethouders.De route naar een urgentieverklaring is te verdelen in ruwweg vier
stappen:
indiening en volledigheid van de aanvraag (zie 1.8.1)
toetsing aan de algemene weigeringsgronden (zie 1.8.2)
toetsing aan de urgentiecategorieën (zie 1.8.3)
verlening of weigering van de urgentieverklaring (zie 1.8.4)
Vervolgens kan een urgentieverklaring ingetrokken of gewijzigd worden (zie
1.8.5).1.8.1. De aanvraag om een urgentieverklaringDe HVV is een regionale huisvestingsverordening. Dat betekent dat de
verordening werking heeft in meerdere gemeenten. Het is daarom dat artikel
2.6.1. en 2.6.2 van de HVV bepalen welk college van burgemeester en
wethouders bevoegd zijn om op de aanvraag om een urgentieverklaring te
beslissen:- woont aanvrager binnen de regio, dan vraagt hij de urgentieverklaring aan
bij burgemeester en wethouders van zijn woonplaats;- woont aanvrager niet binnen de regio, dan vraagt hij de urgentieverklaring
aan bij burgemeester en wethouders van de regiogemeente waar hij wil gaan
wonen.Deze laatste situatie (een aanvrager van buiten de regio) doet zich in het
bijzonder voor bij de zogenoemde "wettelijke urgentiegronden": deze
woningzoekenden zullen vaak niet in de regio woonachtig zijn.Eén urgentiegrond kent een afwijkende bevoegdheidsregeling: dit betreft de
in artikel 2.6.7 van de HVV geregelde urgentiegrond "uitstroom", zie
daarvoor paragraaf 1.8.3 van de algemene toelichting en de artikelsgewijze
toelichting.Op een aanvraag wordt, gelet op het bepaalde in artikel 2.6.2, tweede lid,
van de HVV, binnen acht weken besloten. Deze termijn kan met ten hoogste
vier weken verlengd worden. Uiteraard is een behandeltermijn van acht weken
respectievelijk 12 weken langer dan in de meeste gevallen, gelet op het
urgente karakter van veel huisvestingsproblemen, wenselijk is. Het derde lid van artikel 2.6.2 van de HVV somt op welke gegevens en
bescheiden in ieder geval bij de aanvraag ingediend moeten worden:a. stukken waaruit blijkt dat de aanvrager als woningzoekende is
ingeschreven in het aanbodinstrument;b. informatie over de aard en de oorsprong van het huisvestingsprobleem dat
aan de aanvraag ten grondslag ligt; enc. informatie over het inkomen en het vermogen van het huishouden van
aanvrager.Desgewenst kunnen burgemeester en wethouders ook andere gegevens en
bescheiden opvragen, voor zover deze nodig zijn voor de behandeling van de
aanvraag en voor zover aanvrager redelijkerwijs over deze gegevens kan
beschikken. Dit volgt uit artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet
bestuursrecht. Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat afdeling 4.1.1
van de Algemene wet bestuursrecht diverse bepalingen bevat over de indiening
en de behandeling van aanvragen. De belangrijkste zijn:
artikel 4:5 Awb. Dit artikel schrijft voor hoe omgegaan moet worden
met een onvolledige aanvraag;
artikel 4:8 Awb. Dit artikel schrijft voor dat in bepaalde gevallen
aanvrager moet kunnen reageren op een voorgenomen, voor hem
negatief, besluit;
artikel 4:13 tot en met 4:15 Awb. Deze artikelen bevatten de
regeling over de beslistermijn en de opschorting daarvan.
Het in artikel 2.6.2, derde lid aanhef en onder a van de HVV genoemde
vereiste dat aanvrager ingeschreven moet zijn in een aanbodinstrument is
niet van toepassing op de wettelijke urgentiecategorieën. 1.8.2. De algemene weigeringsgrondenAls de aanvraag volledig en te beoordelen is, wordt getoetst of er zich één
of meerdere algemene weigeringsgronden voordoen. Deze zijn opgenomen in
artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, van de HVV. Niet elke algemene
weigeringsgrond is van toepassing op elke urgentiecategorie, zoals blijkt
uit onderstaand schema.
Algemene weigeringsgrond in 2.6.5Urgentiecategorie2.6.6 lid 12.6.6 lid 22.6.72.6.8 lid 1 a2.6.8 lid 1 b2.6.8 lid 1 clid 1 avoldoet niet aan eisen uit 2.2.1.jajajajajajalid 1 bgeen urgent huisvestingsprobleemjajaneejajajalid 1 chuisvestingsprobleem is op andere wijze oplosbaarjajajajajajalid 1 dvoorliggende voorzieningjajajajajajalid 1 eaanwezigheid verwijtbaarheidjajaneejajajalid 1 fverhuizing naar zelfstandige woonruimte lost niets opjajajajajajalid 1 geerdere verklaring is ingetrokkenjajaneeja jajalid 1 hzelfstandige woonruimte te duurjajajajajajalid 1 iminder dan 2 jaar woonachtig in gemeenteneeneeneejajajalid 1 joverschrijding inkomensnormjajaneeneejaneelid 2niet woonachtig in legale, permanente zelfstandige
woonruimteneeneeneejejaja
De weigeringsgronden genoemd in het eerste lid zijn, voor zover ze toepasselijk
zijn op de desbetreffende urgentiecategorie, verplichtend voor burgemeester en
wethouders: als er zich één of meerdere van deze weigeringsgronden voordoen,
moet de aangevraagde urgentieverklaring geweigerd worden.De weigeringsgrond in het tweede lid heeft een facultatief karakter: indien zich
deze weigeringsgrond voordoet, kan de aangevraagde urgentieverklaring geweigerd
worden.Het derde lid van artikel 2.6.5 van de HVV bevat de koppeling met de in de
artikelen 2.6.7 tot en met 2.6.8 opgenomen urgentiecategorieën: valt aanvrager
niet onder één van die urgentiecategorieën, dan dient de aangevraagde
urgentieverklaring geweigerd te worden.Voor een verdere inhoudelijke toelichting op de algemene weigeringsgronden van
artikel 2.6.5 wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.1.8.3. De urgentiecategorieënEr zijn verdeeld over drie artikelen zeven urgentiecategorieën opgenomen in de
HVV:De wettelijke urgentiecategorieën van artikel 2.6.6
een urgentiecategorie voor woningzoekenden die verblijven in een
voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met
problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten
en waarvan de uitstroom uit die voorziening aanstaande is, indien de
behoefte aan woonruimte als gevolg van die uitstroom naar het oordeel
van burgemeester en wethouders dringend noodzakelijk is (artikel 2.6.6,
eerste lid, aanhef en onder a);
een urgentiecategorie voor woningzoekenden waarvan de voorziening in de
behoefte aan woonruimte als gevolg van het verlenen of ontvangen van
mantelzorg naar het oordeel van burgemeester en wethouders voor
aanvrager dringend noodzakelijk is (artikel 2.6.6, eerste lid, aanhef en
onder b);
een urgentiecategorie voor een vergunninghouder die, gelet op de in
artikel 28 van de wet genoemde taakstelling, gehuisvest moet worden door
het college van burgemeester en wethouders waar de urgentieverklaring
wordt aangevraagd (artikel 2.6.6, tweede lid).
De regionale urgentiecategorieën van artikel 2.6.7 en 2.6.8
een urgentiecategorie voor woningzoekende die moet omzien naar
woonruimte aansluitend op verblijf in een instelling voor
maatschappelijke opvang, een psychiatrische instelling of een erkende
hulp- of dienstverleningsinstelling (artikel 2.6.7, eerste lid aanhef en
onder a);
een urgentiecategorie voor woningzoekenden die in een acute noodsituatie
verkeren (artikel 2.6.8, eerste lid, aanhef en onder a);
een urgentiecategorie voor woningzoekende die op grond van medische of
sociale redenen dringend woonruimte nodig hebben en niet behoren tot de
in artikel 2.6.7 bedoelde urgentiecategorie (artikel 2.6.8, eerste lid,
aanhef en onder b);
een urgentiecategorie voor woningzoekenden waarvan de huidige woonruimte
behoort tot een door burgemeester en wethouders op grond van het tweede
lid aangewezen complex waaruit zij moeten verhuizen in verband met sloop
of ingrijpende renovatie of herstructurering van het gebied (artikel
2.6.8, eerste lid, aanhef en onder c).
Een aangevraagde urgentieverklaring kan pas verleend worden, als de aanvrager
valt onder één van deze urgentiecategorieën (en geen van de relevante algemene
weigeringsgronden zich voordoet). Uit artikel 2.6.5, derde lid, van de HVV volgt
dat de aangevraagde urgentieverklaring wordt geweigerd als de aanvrager in geen
van de urgentiecategorieën ingedeeld kan worden. De in artikel 2.6.11 opgenomen hardheidsclausule biedt de mogelijkheid om in
bijzondere gevallen een urgentieverklaring te verlenen, ook al doet zich één of
meer van de weigeringsgronden voor.Voor een meer gedetailleerde toelichting op de afzonderlijke urgentiecategorieën
wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.1.8.4. Verlening of weigering van de urgentieverklaringAls bij de beoordeling van de aanvraag blijkt dat er zich geen algemene
weigeringsgrond voordoet en aanvrager ingedeeld kan worden in één van de in de
HVV opgenomen urgentiecategorieën, kan de urgentieverklaring worden verleend.
Doet zich wel een algemene weigeringsgrond voor of is aanvrager niet in te delen
in één van de urgentiecategorieën, dan wordt de aangevraagde urgentieverklaring
geweigerd.De beslissing op een aanvraag is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de
Algemene wet bestuursrecht. Tegen een besluit kan een belanghebbende (in ieder
geval: de aanvrager) bestuursrechtelijke rechtsmiddelen aanwenden. Deze
rechtsmiddelen zijn: bezwaar, beroep, hoger beroep en, parallel aan bezwaar,
beroep of hoger beroep, de indiening van een verzoek om een voorlopige
voorziening. In artikel 2.6.3 van de HVV wordt beschreven welke gegevens de
urgentieverklaring zelf dient te bevatten:
de urgentieverklaring bevat een zoekprofiel voor woonruimte. Het
zoekprofiel bestaat uit een woningtype en het zoekgebied waarop de
voorrangswerking van de urgentieverklaring van toepassing is.
de urgentieverklaring bevat informatie over aanvrager, het dossier van
de aanvrager en de termijn gedurende welke de urgentieverklaring geldig
is.
Het in het woningtype op te nemen zoekprofiel bevat qua ligging, grootte, en
aard meest sobere woningtype of de meest sobere woningtypen dat naar het oordeel
van burgemeester en wethouders noodzakelijk is voor het oplossen van het
huisvestingsprobleem. Dit meest sobere woningtype kan per regiogemeente
verschillen: wat "meest sober" is, hangt immers af van de samenstelling van de
woningvoorraad. Op gemeentelijk niveau kan daarom beleid opgesteld worden aan de
hand waarvan bij de behandeling van concrete aanvragen het in het zoekprofiel op
te nemen woningtype bepaald kan worden.Het in het zoekprofiel op te nemen zoekgebied omvat de gemeente van het college
van burgemeester en wethouders dat de urgentieverklaring heeft verleend, zie
artikel 2.6.4, eerste lid, van de HVV.Artikel 2.6.9 van de HVV bevat een regeling voor de geldigheidsduur van de
urgentieverklaring. Deze regeling is niet van toepassing op:
zogenoemde SV-urgentieverklaringen (urgentieverklaringen verleend wegens
de toepasselijkheid van de urgentiecategorie opgenomen in artikel 2.6.8,
eerste lid, aanhef en onder c, van de HVV);
de aan vergunninghouders verleende urgentieverklaringen
(urgentieverklaringen verleend wegens de toepasselijkheid van de
urgentiecategorie opgenomen in artikel 2.6.6, tweede lid); en,
de urgentieverklaringen verleend wegens uitstroom (urgentieverklaringen
verleend wegens de toepasselijkheid van de urgentiecategorie opgenomen
in artikel 2.6.7, eerste lid).
Elke verleende urgentieverklaring is geldig:
totdat de woningzoekende niet meer behoort tot de urgentiecategorie
waarin hij was ingedeeld bij de beslissing op de aanvrager. Hiervan is
onder meer sprake wanneer de woningzoekende woonruimte heeft betrokken
en als gevolg daarvan het huisvestingsprobleem geëindigd is;
tot het moment waarop een termijn van 26 weken na verlening van de
urgentieverklaring eindigt. Binnen die 26 weken moet het
huisvestingsprobleem in beginsel opgelost zijn. Is dat niet het geval,
dan kunnen burgemeester en wethouders de geldigheidsduur van de
urgentieverklaring verlengen met ten hoogste 26 weken.
1.8.5. Regionale werking van de urgentieverklaringDe urgentieverklaring verleend wegens de toepasselijkheid van een in artikel
2.6.8 van de HVV opgenomen urgentiecategorie heeft regionale werking. Dit
betekent dat een woningzoekende onder bepaalde omstandigheden de
urgentieverklaring kan inzetten bij het verkrijgen van woonruimte, gelegen in
een andere regiogemeente dan die waar de urgentieverklaring is afgegeven. Het
tweede tot en met vijfde lid van artikel 2.6.4 van de HVV bevat hiervoor de
volgende regeling:
de houder van een urgentieverklaring meldt zich bij de regiogemeente
waar hij naar toe wil verhuizen. Deze regiogemeente wordt in het artikel
aangeduid als "de ontvangende gemeente". De houder van de
urgentieverklaring verzoekt burgemeester en wethouders van de
ontvangende gemeente om het in de urgentieverklaring opgenomen
zoekprofiel aan te passen.
burgemeester en wethouders van de ontvangende gemeente beoordelen het
verzoek. Het vierde lid van artikel 2.6.4 van de HVV geeft aan welke
belangen burgemeester en wethouders daarbij in acht nemen: zij kunnen
het verzoek weigeren indien naar hun oordeel de onevenwichtige en
onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte daartoe
nopen. Daarmee grijpt het vierde lid terug op het motief om een
huisvestingsverordening vast te stellen: het bestrijden van de effecten
van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan
goedkope woonruimte.
als burgemeester en wethouders gelet op het vierde lid geen reden zien
om het verzoek te weigeren, wijzigen zij het in de urgentieverklaring
opgenomen zoekprofiel. Het zoekgebied wijzigen zij in hun gemeente. Het
woningtype wijzigen zij in het woningtype dat voor hun gemeente in het
geval van deze woningzoekende als meest sobere woningtype geldt.
burgemeester en wethouders kunnen ook, gelet op het bepaalde in het
vierde lid, tot de conclusie komen dat het verzoek geweigerd moet
worden.
Het ligt voor de hand om op gemeentelijk niveau beleid vast te stellen waarin
beschreven wordt hoe invulling wordt gegeven aan de toets van verzoeken aan het
bepaalde in het vierde lid.Zowel een toekenning van het verzoek als een weigering van het verzoek is een
besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.1.8.6. Intrekking en wijziging van de urgentieverklaringOnder bepaalde omstandigheden kunnen urgentieverklaringen worden gewijzigd of
ingetrokken. Artikel 2.6.10 van de HVV bevat hiervoor een regeling. Dit artikel
is niet van toepassing op de SV-urgentieverklaring.Het tweede lid van artikel 2.6.10 bevat de intrekkingsgronden. Deze zijn voor
burgemeester en wethouders verplichtend geformuleerd, hetgeen betekent dat
indien zich een intrekkingsgrond voordoet, de urgentieverklaring ingetrokken
dient te worden. Er zijn de volgende intrekkingsgronden:
bij de aanvraag zijn onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt. Deze
grond leidt tot intrekking indien volledigheid of juistheid had geleid
tot weigering van de aangevraagde urgentieverklaring. Als bij
volledigheid of juistheid een andere urgentieverklaring - of
bijvoorbeeld een ander woningtype - zou zijn verleend, is dat een reden
om de urgentieverklaring te wijzigen, zie het derde lid.
de houder van de urgentieverklaring behoort niet meer tot de
urgentiecategorie welke aanleiding was voor verlening van de
urgentieverklaring of er doen zich één of meer toepasselijke, in artikel
2.6.5, eerste lid, opgenomen en op de desbetreffende urgentiecategorie
toepasselijke weigeringsgronden voor;
de houder van de urgentieverklaring verzoekt om intrekking van de
urgentieverklaring;
de houder van de urgentieverklaring heeft aangeboden passende woonruimte
geweigerd of heeft zich anderszins onvoldoende ingespannen om zijn
huisvestingsprobleem op te lossen. Van dat laatste is onder meer sprake
als hij niet heeft gereageerd op via een aanbodinstrument aangeboden
woonruimte, voor zover die woonruimte paste binnen zijn
zoekprofiel.
Het derde lid van artikel 2.6.10 bevat de wijzigingsgronden. Deze zijn
facultatief geformuleerd. Doet zich een wijzigingsgrond voor, dan kunnen
burgemeester en wethouders de urgentieverklaring wijzigen. Er zijn de volgende
wijzigingsgronden:
bij de aanvraag zijn onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt en de
urgentieverklaring zou, indien juiste of volledige gegevens verstrekt
zouden zijn geweest, niet zijn geweigerd maar anders op de aanvraag
besloten; en
de houder van de urgentieverklaring tot een andere urgentiecategorie
behoort dan die welke aanleiding was voor verlening van de
urgentieverklaring.
Intrekken en wijzigen van een urgentieverklaring is een besluit in de zin van
artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.1.8.7. Overgangsrecht urgentieverklaringenArtikel 2.6.12 van de HVV bevat het overgangsrecht voor urgentieverklaringen die
aangevraagd of verleend zijn voor de inwerkingtreding van de gewijzigde HVV. Het
eerste en tweede lid zorgen er onder meer voor dat urgentieverklaringen verleend
op grond van de oude regelgeving, nog steeds geldig blijven. Het eerste lid stelt urgentieverklaringen die verleend zijn vóór 1 januari 2015
gelijk met de op grond van de gewijzigde HVV te verlenen urgentieverklaringen.
Dit geldt voor zowel urgentieverklaringen verleend op grond van de
(ongewijzigde) Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013 als
die verleend op basis van artikel 6 van het Convenant woonruimteverdeling
Stadsregio Amsterdam en Platform Woningcorporaties Noordvleugel Randstad
(hierna: Convenant). Door deze bepaling krijgen urgentieverklaringen verleend op
grond van het Convenant een publiekrechtelijk karakter.Het tweede lid bepaalt dat beslissingen op een aanvraag om een
urgentieverklaring, gedaan tussen 1 januari 2015 en het moment van
inwerkingtreding van de gewijzigde HVV, gelijkgesteld worden met de op grond van
de gewijzigde HVV te verlenen urgentieverklaringen. Dit geldt voor zowel
beslissingen op grond van de (ongewijzigde) Regionale Huisvestingsverordening
Stadsregio Amsterdam 2013 als die op basis van artikel 6 van het Convenant. Door
deze bepaling krijgen deze beslissingen op grond van het Convenant een
publiekrechtelijk karakter.Het derde lid bepaalt dat deze, naar urgentieverklaringen "nieuwe stijl"
omgezette oude urgentieverklaringen, geen regionale werking hebben. Hiervoor is
gekozen omdat deze oude urgentieverklaringen nog verleend zijn met toepassing
van de lokale toewijzingspraktijk, waarbij de eisen waaraan een woningzoekende
moest voldoen om in aanmerking te komen voor een urgentieverklaring, nog
onvoldoende regionaal geharmoniseerd waren.Op grond van het vierde lid worden alle aanvragen om een urgentieverklaring,
gedaan vóór inwerkingtreding van de gewijzigde HVV, waarop nog niet beslist is,
behandeld overeenkomstig het bepaalde in de gewijzigde HVV. Beslissingen op
eventuele aanvragen om een urgentieverklaring op basis van het Convenant worden
door deze bepaling publiekrechtelijk afgedaan.2. Artikelsgewijze toelichtingDit hoofdstuk van de toelichting bevat een artikelsgewijze toelichting op de
verordening. In bepaalde andere gevallen wordt volstaan met een verwijzing naar
de algemene toelichting of wordt een gedeelte van algemene toelichting
herhaald.Artikel 1 DefinitiesDit artikel spreekt voor zich.Artikel 2.1.1 WerkingsgebiedDit artikel bepaalt het werkingsgebied van afdeling I (de artikelen 2.1.1 tot en
met 2.6.12) van de HVV. Het eerste lid bevat een geografische beschrijving van
het werkingsgebied. De daarop volgende leden beschrijven de omvang van de
woonruimtevoorraad die binnen dat geografische werkingsgebied onder de werking
van afdeling I valt.Artikel 2.1.2 Reikwijdte vergunningplichtDit artikel bevat de op artikel 7 van de wet gebaseerde beschrijving van de
huisvestingsvergunningplicht.Artikel 2.2.1 ToelatingscriteriaDit artikel bevat twee criteria waaraan een huishouden moet voldoen om
toegelaten te worden tot het aangewezen deel van de woningmarkt:
ten minste één van de leden van het huishouden is niet minderjarig als
bedoeld in artikel 1:233 van het Burgerlijk Wetboek;
alle leden van het huishouden mogen rechtmatig in Nederland
verblijven.
Deze toelatingscriteria zijn, via artikel 2.3.2, eerste lid, en artikel 2.4.2,
eerste lid, tevens weigeringsgronden voor de huisvestingsvergunning.Artikel 2.2.2 Aanvullend toelatingscriterium particuliere
huurvoorraadDit artikel bevat een aanvullend toelatingscriterium voor het aangewezen deel
van de particuliere huurvoorraad. Ook dit toelatingscriterium is via artikel
2.3.2, eerste lid, een weigeringsgrond voor de huisvestingsvergunning.Artikel 2.2.3 Aanbieden van woonruimteDit artikel regelt de wijze waarop corporaties hun voor verhuur beschikbare
woonruimte aanbieden. Deze aanbieding geschiedt, gelet op het bepaalde in het
eerste lid, eenduidig en transparant via een aanbodinstrument of via meerdere
aanbodinstrumenten. Het tweede lid heeft tot doel te waarborgen dat het voor de woningzoekende
duidelijk is aan welke voorwaarden hij dient te voldoen om in aanmerking te
komen voor de via een aanbodinstrument aangeboden woonruimte.Als woonruimte via directe bemiddeling wordt aangeboden, is het bepaalde in het
eerste en tweede lid niet van toepassing.Verwezen wordt verder naar paragraaf 1.5.4.Artikel 2.2.4 Woningzoekenden en inschrijvingEen woningzoekende kan zich vanaf het moment waarop hij de leeftijd van 18 jaar
bereikt, inschrijven als woningzoekende. Dat doet hij in een aanbodinstrument.
De inschrijving in één aanbodinstrument geldt als inschrijving in elk in de
regio gebruikt aanbodinstrument. Zo wordt bewerkstelligt dat de woningzoekende
in de hele regio dezelfde inschrijfduur opbouwt.Ingevolge het bepaalde in het tweede lid is de inschrijfduur gelijk aan de
periode dat men als woningzoekende staat ingeschreven. Ingevolge het bepaalde in
het derde lid eindigt de inschrijving nadat een woningzoekende als huurder
aangewezen woonruimte in gebruik heeft genomen. Als eventueel huisgenoten (niet-zijnde meeverhuizende inwonende kinderen) ook
zelfstandig als woningzoekende zijn ingeschreven én hun medeverhuizing is
noodzakelijk voor het verkrijgen van de huisvestingsvergunning voor de bewoning
van de desbetreffende woonruimte (bijvoorbeeld: in verband met passendheid gelet
op de grootte van de woning), eindigt ook hun inschrijving als woningzoekende,
zo volgt uit het vierde lid.Artikel 2.2.5 Voorwaarden aan inschrijving via het
aanbodinstrumentAan de inschrijving als woningzoekende via een aanbodinstrument kunnen
voorwaarden worden verbonden. Te denken valt aan inschrijfgeld of per jaar dat
men ingeschreven staat te betalen verlengingsgeld.Artikel 2.2.6 Aanvraag vergunning en in te dienen
bescheidenBurgemeester en wethouders van de regiogemeente waar de woning gelegen is, zijn
bevoegdheid om een huisvestingsvergunning te verlenen, weigeren of
intrekken.De huisvestingsvergunning wordt verleend op aanvraag. Artikel 2.2.6 van de HVV
bevat regels voor het doen van zo'n aanvraag:
de aanvraag moet worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de
regiogemeente waar de woning gelegen is;
de aanvraag moet vergezeld gaan van diverse stukken met nadere
informatie;
de aanvrager kan gevraagd worden een geldig identiteitsbewijs van alle
leden van het huishouden te tonen;
burgemeester en wethouders kunnen nog andere, niet in dit artikel
genoemde, informatie opvragen bij aanvrager;
in bepaalde gevallen moet de aanvrager over een indicatie beschikken, waaruit
blijkt dat de woning waarvoor hij een huisvestingsvergunning wil verkrijgen, bij
uitstek geschikt is voor hem.Overigens bevat afdeling 4.1 van de Awb een algemene, ook voor de
huisvestingsvergunning geldende, regeling over beschikkingen. De voor de
praktijk belangrijkste artikelen uit dit deel van de Awb zijn:
artikel 4:5 Awb. Dit artikel schrijft voor hoe omgegaan moet worden met
een onvolledige aanvraag;
artikel 4:8 Awb. Dit artikel schrijft voor dat in bepaalde gevallen
aanvrager moet kunnen reageren op een voorgenomen, voor hem negatief,
besluit;
artikel 4:13 tot en met 4:15 Awb. Deze artikelen bevatten de regeling
over de beslistermijn en de opschorting daarvan. Zie daarvoor ook
artikel 2.2.7 van de HVV.
Artikel 2.2.7 BeslistermijnHet eerste lid van dit artikel bepaalt de reguliere beslistermijn op acht weken.
Het tweede lid bepaalt dat die termijn eenmalig met vier weken verlengd kan
worden.Artikel 2.2.8 Gegevens op de vergunningDeze bepaling spreekt voor zich.Artikel 2.3.1 Reikwijdte paragraaf 3Als gevolg van het bepaalde in dit artikel is paragraaf 2.3 alleen van
toepassing op de ingevolge artikel 2.1.1 aangewezen woonruimte, voor zover die
geen eigendom is van een corporatie.Artikel 2.3.2 Weigeringsgronden van de
huisvestingsvergunningDit artikel bevat de gronden waarop een huisvestingsvergunning voor een
particuliere huurwoning die aangewezen is ingevolge artikel 2.1.1 wordt
geweigerd. Alle vier genoemde weigeringsgronden vormen een zelfstandige
weigeringsgrond. De huisvestingsvergunning wordt geweigerd indien:a. het huishouden niet voldoet aan de toelatingscriteria;b. het huishouden al in het bezit is van een geldige
huisvestingsvergunning;c. het huishouden op grond van bezettingsnormen bedoeld in artikel 2.3.3 niet
voor de huisvestingsvergunning in aanmerking komt; of, d. niet aannemelijk is dat het huishouden de woonruimte in gebruik zal
nemen.Zie overigens ook paragraaf 1.6.Artikel 2.3.3 BezettingsnormIn bepaalde gemeenten zijn voor dit deel van de huurmarkt bezettingsnormen van
toepassing. Deze zijn vermeld in bijlage 3 bij de verordening. De
bezettingsnormen vormen een voorrangsregeling, geen uitsluitingsgrond. Dat
betekent dat een woningzoekende die voldoet aan de op een woning van toepassing
zijnde bezettingsnorm, ten opzichte van woningzoekenden die daaraan niet voldoen
met voorrang in aanmerking komt voor een
huisvestingsvergunning. Andersom: woningzoekenden die niet voldoen aan een
bezettingsnorm, komen eventueel wel voor een huisvestingsvergunning in
aanmerking, maar dan alleen ná de woningzoekenden die wél aan de bezettingsnorm
voldoen.Artikel 2.3.4 Intrekking vergunningBurgemeester en wethouders kunnen een huisvestingsvergunning intrekken,
indien:
het huishouden de in de vergunning vermelde woonruimte niet binnen de
genoemde termijn (zie artikel 2.2.8, eerste lid, aanhef en onder d) in
gebruik heeft genomen. In het belang van een doelmatig beheer van
schaarse woonruimte is het immers van belang dat vrijkomende woonruimte
zo spoedig mogelijk weer in gebruik genomen wordt.
de vergunning is verleend op grond van door de houder van de vergunning
verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs kan vermoeden
dat zij onjuist of onvolledig waren.
Artikel 2.4.1 Reikwijdte paragraaf 4Op grond van dit artikel is het bepaalde in paragraaf 4 uitsluitend van
toepassing op ingevolge artikel 2.1.1 aangewezen woonruimte die eigendom is van
een corporatie.Artikel 2.4.2 Weigeringsgronden van de
huisvestingsvergunningIngevolge het bepaalde in het eerste lid wordt de huisvestingsvergunning
geweigerd indien:
het huishouden niet voldoet aan de toelatingscriteria genoemd in artikel
2.2.1..Deze criteria houden in dat tenminste één van de leden van het
huishouden bevoegd is een huurovereenkomst te sluiten (het onder a van
artikel 2.2.1 genoemde criterium) en dat alle leden van het huishouden
in Nederland mogen verblijven (het onder b van artikel 2.2.1 genoemde
criterium).
het huishouden al in het bezit is van een huisvestingsvergunning;
het huishouden op grond van het bepaalde in artikel 2.4.6 niet voor de
huisvestingsvergunning in aanmerking komt. Dit is de koppeling naar de
regels over toewijzing van corporatiewoningen via het aanbodinstrument
of via directe bemiddeling.
het niet aannemelijk is dat het huishouden de woonruimte in gebruik zal
nemen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als aannemelijk is dat het
huishouden zelf niet in de woning gaat wonen maar deze (illegaal) zal
onderverhuren; of,
de corporatie, gelet op haar taak als toegelaten instelling of haar
belang als verhuurder, daaronder mede begrepen haar verantwoordelijkheid
voor de bescherming van de belangen van de overige huurders en voor de
waarborging van het woongenot, redelijkerwijs het sluiten van een
huurovereenkomst met aanvrager heeft kunnen weigeren. Deze
weigeringsgrond maakt het mogelijk om bij de beslissing over het al dan
niet verlenen van de huisvestingsvergunning rekening te houden met de
specifieke positie die een corporatie heeft ten gevolge van de Woningwet
en haar positie als verhuurder sec.
Alle genoemde weigeringsgronden vormen een zelfstandige weigeringsgrond.Zie overigens ook paragraaf 1.5.Artikel 2.4.3 Intrekking vergunningBurgemeester en wethouders kunnen een huisvestingsvergunning intrekken,
indien:
het huishouden de in de vergunning vermelde woonruimte niet binnen de
genoemde termijn in gebruik heeft genomen. In het belang van een
doelmatig beheer van schaarse woonruimte is het immers van belang dat
vrijkomende woonruimte zo spoedig mogelijk weer in gebruik genomen
wordt.
de vergunning is verleend op grond van door de houder van de vergunning
verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs kan vermoeden
dat zij onjuist of onvolledig waren.
Artikel 2.4.4 Passendheidscriteria: voorrang gelet op de aard, grootte
en prijs van woonruimteArtikel 11 van de Huisvestingswet 2014 geeft de mogelijkheid om in de
huisvestingsverordening te bepalen dat bepaalde categorieën woningzoekenden met
voorrang in aanmerking komen voor een huisvestingsvergunning voor bepaalde
categorieën woonruimte. Dit, gelet op de aard, grootte of prijs van die
woonruimte. Artikel 11 van de Huisvestingswet 2014 biedt dus niet de
mogelijkheid om woningzoekenden uit te sluiten van de mogelijkheid om een
huisvestingsvergunning te krijgen. Zie daarvoor overigens ook de tweede alinea
van paragraaf 1.5 van deze toelichting.Passendheidscriteria zijn voorrangsregelingen, geen uitsluitingsgronden. Dat
betekent dat een woningzoekende die voldoet aan de op een woning van toepassing
zijnde passendheidseis, ten opzichte van woningzoekenden die daaraan niet
voldoen met voorrang in aanmerking komt voor een
huisvestingsvergunning. Andersom: woningzoekenden die niet voldoen aan een
passendheidseis, komen eventueel wel voor een huisvestingsvergunning in
aanmerking, maar dan alleen ná de woningzoekenden die wél aan de passendheidseis
voldoen.Het eerste lid van artikel 2.4.4 beschrijft dat de categorieën woonruimte
genoemd in kolom 2 van de in het tweede lid opgenomen tabel, categorieën
woonruimte als bedoeld in artikel 11 van de Huisvestingswet 2014 zijn. Deze
categorieën woonruimte zijn als het ware gematcht met de in kolom 1 van de tabel
genoemde, categorieën woningzoekenden. Het tweede lid van artikel 2.4.4 bepaalt
dan ook dat de woningzoekenden uit kolom 2 met voorrang in aanmerking komen voor
een huisvestingsvergunning voor woonruimte uit kolom 1, uiteraard voor zover
categorie woningzoekende en categorie woonruimte in dezelfde rij van de kolom
staan.Het met voorrang in aanmerking laten komen voor een huisvestingsvergunning maakt
onderdeel uit van de voorbereiding van de beslissing tot verlening van een
huisvestingsvergunning en is daarmee een bevoegdheid van burgemeester en
wethouders. Het is daarom dat de nadere invulling van de inkomenseis op grond
van het derde lid van artikel 2.4.4 door burgemeester en wethouders geschiedt.
Voor de volledigheid wordt hier opgemerkt dat het voorrang op basis van inkomen,
gelet op de prijs van de woonruimte, betreft en geen uitsluiting op basis van
inkomen.Artikel 2.4.5 Bindingscriteria: voorrang bij regionale of lokale
bindingArtikel 14, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014 geeft de mogelijkheid om in
de huisvestingsverordening te bepalen dat bij de verlening van
huisvestingsvergunningen voor ten hoogste 50% van één of meer daarbij aangewezen
categorieën woonruimte, voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden die
economisch of maatschappelijk gebonden zijn aan de woningmarktregio. Voor ten hoogste de helft van dat percentage mag bij de verlening van
huisvestingsvergunningen voorrang worden gegeven aan woningzoekenden die
economisch of maatschappelijk gebonden zijn aan een tot de gemeente behorende
kern, aldus de tweede zin van artikel 14, tweede lid, van de Huisvestingswet
2014.Bindingscriteria zijn, net als passendheidscriteria, voorrangsregelingen, geen
uitsluitingsgronden. Dat betekent dat een woningzoekende die voldoet aan de op
een woning van toepassing zijnde bindingseis, ten opzichte van woningzoekenden
die daaraan niet voldoen met voorrang in aanmerking komt voor
een huisvestingsvergunning. Andersom: woningzoekenden die niet voldoen aan een
bindingseis, komen eventueel wel voor een huisvestingsvergunning in aanmerking,
maar dan alleen ná de woningzoekenden die wél aan de bindingseis voldoen.In artikel 2.4.5 is van de HVV is van de in artikel 14, tweede lid, van de
Huisvestingswet 2014 geboden mogelijkheid gebruikgemaakt. Dat betekent dat ten
hoogste 50% van de huisvestingsvergunningen verleend met voorrang aan
woningzoekenden met regionale binding verleend mag worden. In de helft van die
gevallen, dus: in 25% van de gevallen, mag een huisvestingsvergunning met
voorrang verleend worden aan woningzoekenden met lokale binding.Let wel, alleen gevallen waarbij de huisvestingsvergunning daadwerkelijk
verleend wordt omdat sprake is van binding, tellen mee in de bovengenoemde
percentages. Opgemerkt wordt verder dat de woningzoekenden in het bezit van een
urgentieverklaring verleend in verband met mantelzorg, uitstroom uit een
blijf-van-mijn-lijfhuis of vergunninghouders (statushouders) die de gemeente
gelet op de taakstelling moet huisvesten, de bindingscriteria niet tegengeworpen
kunnen krijgen, zie lid 3 van artikel 2.4.7 van de HVV en artikel 16 van de
Huisvestingswet 2014.Artikel 2.4.6 Algemene volgordebepalingZie paragraaf 1.5.5.Artikel 2.4.6a Bijzondere volgordebepalingDeze volgordebepaling geldt als de woonruimte te huur wordt aangeboden met
toepassing het label "grote huishoudens" zoals dat is opgenomen in artikel
2.4.4, vierde lid. De volgordebepaling treedt, wanneer de woonruimte wordt
aangeboden via het aanbodinstrument, in de plaats van de algemene
volgordebepaling opgenomen in artikel 2.4.6.Artikel 2.4.7 Volgorde van de houders van de
urgentieverklaringZie paragraaf 1.5.5.Artikel 2.4.8 Volgorde overige woningzoekendenZie paragraaf 1.5.5.Artikel 2.4.9 Directe bemiddelingZie paragraaf 1.5.6.Artikel 2.4.10 Bijzondere gevallenZie paragraaf 1.5.6.Artikel 2.5.1 AlgemeenDe artikelen 2.5.1 tot en met 2.5.3 bevatten een regeling voor experimenten op
het gebied van woonruimteverdeling. Belangrijk is het om vast te stellen dat
experimenten weliswaar niet mogelijk zijn op grond van de (overige) bepalingen
van de HVV, maar wel, gelet op de Huisvestingswet 2014, in een
huisvestingsverordening opgenomen zouden kunnen worden. Het is dus zo dat
experimenten niet in strijd mogen zijn met de uitgangspunten van de
Huisvestingswet 2014 zelf. Artikel 2.5.2 Experimenten met woonruimten van
corporatiesDit artikel regelt de experimenten die corporaties en gemeenten samen kunnen
organiseren. Een experiment duurt maximaal 2 jaar en betreft ten hoogste 10% van
de per jaar toe te wijzen woonruimten van de corporaties die bij het experiment
betrokken zijn. Een experiment mag pas starten als de Stuurgroep Wonen de opzet
ervan heeft goedgekeurd.Artikel 2.5.3 Experimenten met overige aangewezen
woonruimtenOok andere verhuurders dan corporaties kunnen samen met gemeenten experimenten
organiseren. Deze experimenten behoeven de goedkeuring van het dagelijks bestuur
van de stadsregio.Artikel 2.6.1 Bevoegdheid tot beslissen op een aanvraag om een
urgentieverklaringDit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders van de gemeente waar de
urgentieverklaring moet worden aangevraagd, beslissen op de aanvraag Artikel
2.6.2 bepaalt waar de aanvraag ingediend moet worden.Eén urgentiegrond kent een eigen bevoegdheidsregeling: dit betreft de in artikel
2.6.7 van de HVV geregelde urgentiegrond "uitstroom", zie daarvoor paragraaf
1.8.3 van de algemene toelichting en de artikelsgewijze toelichting.Artikel 2.6.2 Aanvraag om een urgentieverklaringHet eerste lid van dit artikel bevat een regeling voor het indienen van de
aanvraag om een urgentieverklaring:- woont aanvrager binnen de regio, dan vraagt hij de urgentieverklaring aan bij
burgemeester en wethouders van zijn woonplaats;- woont aanvrager niet binnen de regio, dan vraagt hij de urgentieverklaring aan
bij burgemeester en wethouders van de regiogemeente waar hij wil gaan
wonen.Deze laatste situatie (een aanvrager van buiten de regio) doet zich in het
bijzonder voor bij de zogenoemde "wettelijke urgentiegronden": deze
woningzoekenden zullen vaak niet in de regio woonachtig zijn.Op een aanvraag wordt, gelet op het bepaalde in artikel 2.6.2, tweede lid, van
de HVV, binnen acht weken besloten. Deze termijn kan met ten hoogste vier weken
verlengd worden. Uiteraard is een behandeltermijn van acht weken respectievelijk
12 weken langer dan in de meeste gevallen, gelet op het urgente karakter van
veel huisvestingsproblemen, wenselijk is. Het derde lid van artikel 2.6.2 van de HVV somt op welke gegevens en bescheiden
in ieder geval bij de aanvraag ingediend moeten worden:
stukken waaruit blijkt dat de aanvrager als woningzoekende is
ingeschreven in het aanbodinstrument;
informatie over de aard en de oorsprong van het huisvestingsprobleem dat
aan de aanvraag ten grondslag ligt; en
informatie over het inkomen en het vermogen van het huishouden van
aanvrager.
Artikel 2.6.3 Inhoud van de urgentieverklaringIn artikel 2.6.3 van de HVV wordt beschreven welke gegevens de
urgentieverklaring zelf dient te bevatten:
de urgentieverklaring bevat een zoekprofiel voor woonruimte. Het
zoekprofiel bestaat uit een woningtype en het zoekgebied waarop de
voorrangswerking van de urgentieverklaring van toepassing is.
de urgentieverklaring bevat informatie over aanvrager, het dossier van
de aanvrager en de termijn gedurende welke de urgentieverklaring geldig
is.
Het in het woningtype op te nemen zoekprofiel bevat qua ligging, grootte, en
aard het meest sobere woningtype of de meest sobere woningtypen dat naar het
oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk is voor het oplossen van het
huisvestingsprobleem. Dit meest sobere woningtype kan per regiogemeente
verschillen: wat "meest sober" is, hangt immers af van de samenstelling van de
woningvoorraad. Op gemeentelijk niveau kan daarom beleid opgesteld worden aan de
hand waarvan bij de behandeling van concrete aanvragen het in het zoekprofiel op
te nemen woningtype bepaald kan worden. Dit geldt voor urgentieverklaringen met
uitzondering van de SV-urgentieverklaring en de urgentieverklaring in verband
met calamiteiten (de urgentiecategorie genoemd in artikel 2.6.8, eerste lid,
aanhef en onder a). Verder wordt opgemerkt dat binnen de gemeente Amsterdam de
houders van een wegens een calamiteit verleende urgentieverklaring zelf in
WoningNet kunnen zoeken en reageren op woningen die zijn gelabeld voor
voorrangskandidaten. De woningcorporaties labelen in hun ogen geschikte woningen
voor de urgenten.Zie voor de bepaling van het in het zoekprofiel op te nemen zoekgebied artikel
2.6.4 van de HVV.Artikel 2.6.4 Het zoekgebiedHet in het zoekprofiel op te nemen zoekgebied omvat de gemeente van het college
van burgemeester en wethouders dat de urgentieverklaring heeft verleend, aldus
eerste lid.De urgentieverklaring verleend wegens de toepasselijkheid van een in artikel
2.6.8 van de HVV opgenomen urgentiecategorie heeft regionale werking. Dit
betekent dat een woningzoekende onder bepaalde omstandigheden de
urgentieverklaring kan inzetten bij het verkrijgen van woonruimte, gelegen in
een andere regiogemeente dan die waar de urgentieverklaring is afgegeven. Het
tweede tot en met vijfde lid van artikel 2.6.4 van de HVV bevat hiervoor de
volgende regeling:
de houder van een urgentieverklaring meldt zich bij de regiogemeente
waar hij naar toe wil verhuizen. Deze regiogemeente wordt in het artikel
aangeduid als "de ontvangende gemeente". De houder van de
urgentieverklaring verzoekt burgemeester en wethouders van de
ontvangende gemeente om het in de urgentieverklaring opgenomen
zoekprofiel aan te passen.
burgemeester en wethouders van de ontvangende gemeente beoordelen het
verzoek. Het vierde lid van artikel 2.6.4 van de HVV geeft aan welke
belangen burgemeester en wethouders daarbij in achtnemen: zij kunnen het
verzoek weigeren indien naar hun oordeel de onevenwichtige en
onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte daartoe
nopen. Daarmee grijpt het vierde lid terug op het motief om een
huisvestingsverordening vast te stellen: het bestrijden van de effecten
van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan
goedkope woonruimte. Opgemerkt wordt dat burgemeester en wethouders in
deze situatie niet opnieuw beoordelen of de urgentieverklaring zelf
terecht is verleend.
als burgemeester en wethouders gelet op het vierde lid geen reden zien
om het verzoek te weigeren, wijzigen zij het in de urgentieverklaring
opgenomen zoekprofiel. Het zoekgebied wijzigen zij in hun gemeente. Het
woningtype wijzigen zij in het woningtype dat voor hun gemeente in het
geval van deze woningzoekende als meest sobere woningtype geldt.
burgemeester en wethouders kunnen ook, gelet op het bepaalde in het
vierde lid, tot de conclusie komen dat het verzoek geweigerd moet
worden.
Het ligt voor de hand om op gemeentelijk niveau beleid vast te stellen waarin
beschreven wordt hoe invulling wordt gegeven aan de toets van verzoeken aan het
bepaalde in het vierde lid.Zowel een toekenning van het verzoek als een weigering van het verzoek is een
besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.Artikel 2.6.5 Algemene weigeringsgronden
urgentieverklaringAls de aanvraag volledig en te beoordelen is, wordt getoetst of er zich één of
meerdere algemene weigeringsgronden voordoen. Deze zijn opgenomen in artikel
2.6.5, eerste en tweede lid, van de HVV. Niet elke algemene weigeringsgrond is
van toepassing op elke urgentiecategorie, zie het schema in paragraaf
1.8.2.De weigeringsgronden genoemd in het eerste lid zijn, voor zover ze toepasselijk
zijn op de desbetreffende urgentiecategorie, verplichtend voor burgemeester en wethouders 2Tenzij
burgemeester en wethouders hiervan afwijken met toepassing van de in
artikel 2.6.11 opgenomen hardheidsclausule : als er zich één of meerdere van deze weigeringsgronden voordoen, moet
de aangevraagde urgentieverklaring geweigerd worden. Het betreft de volgende
weigeringsgronden:
het huishouden van de aanvrager voldoet niet aan de in artikel 2.2.1
genoemde eisen. Dit betekent dat tenminste één lid van het huishouden
van aanvrager niet minderjarig is en dat alle leden van het huishouden
in Nederland mogen verblijven.
er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem. Uit deze
weigeringsgrond volgt dat sprake moet zijn van een urgent
huisvestingsprobleem.
de aanvrager kon het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of
kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze
oplossen. In bepaalde gevallen is wel sprake van een urgent
huisvestingsprobleem, maar had aanvrager dit redelijkerwijs zelf kunnen
voorkomen. Bijvoorbeeld door in verband met een voorzienbare beperking
tijdig te verhuizen naar meer geschikte woonruimte. Of door met eigen
vermogen geschikte woonruimte te kopen.
het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of kan worden opgelost
door gebruik te maken van een voorliggende voorziening. Het begrip
'voorliggende voorziening' is gedefinieerd in artikel 1 en kan eventueel
in lokaal beleid verder inhoud gegeven worden.
het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem is
ontstaan als gevolg van een verwijtbaar doen of nalaten van aanvrager of
een lid van zijn huishouden. Van deze weigeringsgrond is bijvoorbeeld
sprake als aanvrager zijn vorige woning heeft moeten verlaten in verband
met door hem ondernomen wietteelt of als aanvrager met zijn gezin is
gaan inwonen, terwijl het redelijkerwijs voorzienbaar was dat dit tot
problemen zou leiden.
het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem kan niet
of in onvoldoende mate opgelost worden met verhuizing naar andere
zelfstandige woonruimte. Deze weigeringsgrond doet zich bijvoorbeeld
voor indien aanvrager als gevolg van specifieke problematiek een urgent
huisvestingsprobleem heeft gekregen en redelijkerwijs te verwachten is
dat die problematiek hem nog steeds belet om zelfstandig woonruimte te
bewonen. Het kan daarbij gaan om problematiek van sociaal-medische
aard.
de aanvraag is ingediend binnen twee jaar nadat een eerder aan aanvrager
of een lid van zijn huishouden verleende urgentieverklaring is
ingetrokken met toepassing van artikel 2.6.10, tweede lid, aanhef en
onder a en d. Bij intrekking wegens de toepasselijkheid van deze
intrekkingsgronden (a. onvolledige of onjuiste gegevens verstrekt en d.
aangeboden woonruimte geweigerd dan wel zich onvoldoende ingespannen)
kan gezegd worden dat aanvrager het ontstane of voortdurende
huisvestingsprobleem in belangrijke mate aan zichzelf te wijten
heeft.
de aanvrager is niet in staat om in zijn bestaan of in de kosten van
bewoning van zelfstandige woonruimte te voorzien. Indien aanvrager niet
in de kosten van bestaan of de kosten van bewoning van zelfstandige
woonruimte kan voorzien, is het, via een urgentieverklaring verkrijgen
van zelfstandige woonruimte, geen duurzame oplossing van het
huisvestingsprobleem.
de aanvrager in de periode direct voorafgaand aan het indienen van de
aanvraag blijkens diens inschrijving in de basisadministratie niet
tenminste twee jaar onafgebroken in de gemeente waar de
urgentieverklaring wordt aangevraagd woonachtig was. Deze
weigeringsgrond spreekt voor zich.
het huishoudinkomen de DAEB-norm overschrijdt. Huishoudens met een
inkomen boven de DAEB-norm worden veronderstelt in beginsel zelf voor
hun huisvesting te kunnen zorgen.
De weigeringsgrond in het tweede lid heeft een facultatief karakter: indien zich
deze weigeringsgrond voordoet, kan de aangevraagde urgentieverklaring geweigerd
worden. Deze weigeringsgrond stelt burgemeester en wethouders in staat om een
urgentieverklaring te weigeren indien het huisvestingsprobleem veroorzaakt wordt
door het
bewonen van onzelfstandige woonruimte;
bewonen van voor tijdelijke bewoning geschikte woonruimte; of
in een in strijd met een bestemmingsplan permanent bewonen van een
bouwwerk.
Aanvrager kon immers bij de start van deze vormen van bewoning verwachten dat op
een zeker moment als gevolg daarvan een huisvestingsprobleem zou gaan ontstaan.
Het ligt overigens voor de hand dat gemeenten die voornemens zijn om van deze
weigeringsgrond gebruik te maken, ter zake beleid ontwikkelen.Artikel 2.6.6 Wettelijke urgentiecategorieënArtikel 2.6.6 bevat de zogenoemde wettelijke urgentiecategorieën. Dit zijn de
urgentiecategorieën waarvan in artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet
2014 is bepaald dat áls een Regioraad besluit tot instelling van een
urgentieregeling, hij in ieder geval die categorieën onder de reikwijdte van de
urgentieregeling moet laten vallen. Concreet gaat het om:
woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang
van personen, die in verband met problemen van relationele aard of
geweld hun woonruimte hebben verlaten;
woningzoekenden die mantelzorg verlenen of ontvangen;
vergunninghouders (vroeger ook wel "statushouders" genaamd).
In het eerste lid zijn de onder a. en b. genoemde categorieën opgenomen. Er
wordt op gewezen dat op deze categorieën de algemene weigeringsgronden van
artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a tot en met h en j van toepassing
zijn. Over de onder a. genoemde categorie wordt opgemerkt dat deze urgentiegrond
zich, naast de overige in het eerste lid onder a genoemde omstandigheden, pas
voordoet als "de behoefte aan in de desbetreffende regiogemeente
gelegen woonruimte" naar het oordeel van burgemeester en
wethouders noodzakelijk is. Over de onder b. genoemde categorie wordt opgemerkt dat het enkele bestaan van
een mantelzorgrelatie tussen een inwoner van de regiogemeente en een
woningzoekende van elders, geen grond is voor toekenning van een
urgentieverklaring. Het verlenen of ontvangen van mantelzorg moet een dusdanige
impact op het leven van aanvrager hebben, dat naar het oordeel van burgemeester
en wethouders sprake is van een voor aanvrager dringend noodzakelijke behoefte
aan andere woonruimte. De onder c. genoemde categorie is opgenomen in het tweede lid van artikel 2.6.6.
Een vergunninghouder (statushouder) komt pas in aanmerking voor een
urgentieverklaring als:
de vergunninghouder, gelet op de op burgemeester en wethouders rustende
taakstelling, gehuisvest moet worden in de desbetreffende
regiogemeente;
de vergunninghouder door het COA niet bij een andere gemeente is
voorgedragen; en,
de vergunninghouder niet reeds eerder aangeboden woonruimte heeft
geweigerd.
Artikel 2.6.7 Regionale urgentiegrond "uitstroom"De woningzoekenden die tot deze urgentiecategorie behoren stromen uit een
instelling voor maatschappelijke opvang, een psychiatrische instelling of een
erkende hulp- of dienstverleningsinstelling uit naar de gemeente waar zij
voorafgaand aan hun verblijf in die instelling tenminste twee van de drie jaar
woonachtig waren. Burgemeester en wethouders van de regiogemeente waar zo'n
instelling staat, beslissen op de aanvraag om een urgentieverklaring. Vervolgens
wordt de houder van de urgentieverklaring door burgemeester en wethouders
doorgeleid naar de regiogemeente waar hij tenminste twee van de drie jaar direct
voorafgaand aan het verblijf in de instelling woonachtig was of, als dat eerste
gelet op de problematiek niet wenselijk is, een andere regiogemeente.
Burgemeester en wethouders van die gemeente bepalen het voor de woningzoekende
passende woningtype.Artikel 2.6.8 Overige regionale urgentiecategorieënDe regionale urgentiecategorieën genoemd in artikel 2.6.8 van de HVV
betreffen:
een urgentiecategorie voor woningzoekenden die in een acute noodsituatie
verkeren (artikel 2.6.8, eerste lid, aanhef en onder a);
een urgentiecategorie voor die op grond van medische of sociale redenen
dringend woonruimte nodig hebben en niet behoren tot de in artikel 2.6.7
bedoelde urgentiecategorie (artikel 2.6.8, eerste lid, aanhef en onder
b); en,
een urgentiecategorie voor woningzoekenden waarvan de huidige woonruimte
behoort tot een door burgemeester en wethouders op grond van het tweede
lid aangewezen complex waaruit zij moeten verhuizen in verband met met
sloop of ingrijpende renovatie of herstructurering van het gebied
(artikel 2.6.8, eerste lid, aanhef en onder c).
Ten aanzien van de de eerste twee genoemde urgentiecategorieën is regionaal
afgestemd beleid tot stand gekomen. Voor de derde genoemde urgentiecategorie betreft de zogenoemde SV-urgenten. Dit
zijn huishoudens die een, in het kader van stedelijke herstructurering, te
slopen of ingrijpend te renoveren complexen bewonen. Om hen in aanmerking te
laten komen voor een urgentieverklaring, moeten burgemeester en wethouders eerst
het complex aanwijzen. Het tweede lid van artikel 2.6.8 van de HVV bevat hier
een regeling voor. Zo'n aanwijzing kan pas plaatsvinden als aannemelijk is dat
de huidige bewoners van het complex binnen twee jaar moeten verhuizen. Na zo'n
aanwijzing komen de bewoners in aanmerking voor een urgentieverklaring, gelet op
het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder c.Artikel 2.6.9 Geldigheid van de urgentieverklaringDit artikel van de HVV bevat een regeling voor de geldigheidsduur van de
urgentieverklaring. Deze regeling is niet van toepassing op:
zogenoemde SV-urgentieverklaringen (urgentieverklaringen verleend wegens
de toepasselijkheid van de urgentiecategorie opgenomen in artikel 2.6.8,
eerste lid, aanhef en onder c, van de HVV);
de aan vergunninghouders verleende urgentieverklaringen
(urgentieverklaringen verleend wegens de toepasselijkheid van de
urgentiecategorie opgenomen in artikel 2.6.6, tweede lid); en,
de urgentieverklaringen verleend wegens uitstroom (urgentieverklaringen
verleend wegens de toepasselijkheid van de urgentiecategorie opgenomen
in artikel 2.6.7, eerste lid).
Een verleende urgentieverklaring is geldig:
totdat de woningzoekende niet meer behoort tot de urgentiecategorie
waarin hij was ingedeeld bij de beslissing op de aanvrager. Hiervan is
onder meer sprake wanneer de woningzoekende woonruimte heeft betrokken
en als gevolg daarvan het huisvestingsprobleem geëindigd is;
tot het moment waarop een termijn van 26 weken na verlening van de
urgentieverklaring eindigt. Binnen die 26 weken moet het
huisvestingsprobleem in beginsel opgelost zijn. Is dat niet het geval,
dan kunnen burgemeester en wethouders de geldigheidsduur van de
urgentieverklaring verlengen met ten hoogste 26 weken.
Artikel 2.6.10 Wijzigen en intrekken van de
urgentieverklaringDit artikel van de HVV bevat een regeling voor wijziging en intrekken van de
urgentieverklaring. Dit artikel is niet van toepassing op de
SV-urgentieverklaring.Het tweede lid van artikel 2.6.10 bevat de intrekkingsgronden. Deze zijn voor
burgemeester en wethouders verplichtend geformuleerd, hetgeen betekent dat
indien zich een intrekkingsgrond voordoet, de urgentieverklaring ingetrokken
dient te worden 3.Tenzij
burgemeester en wethouders hiervan afwijken met toepassing van de in
artikel 2.6.11 opgenomen hardheidsclausuleEr zijn de volgende intrekkingsgronden:
bij de aanvraag zijn onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt. Deze
grond leidt tot intrekking indien volledigheid of juistheid had geleid
tot weigering van de aangevraagde urgentieverklaring. De omstandigheid
dat bij volledigheid of juistheid een andere urgentieverklaring - of
bijvoorbeeld een ander woningtype - zou zijn verleend, is gelet op het
derde lid een reden om de urgentieverklaring te wijzigen.
de houder van de urgentieverklaring behoort niet meer tot de
urgentiecategorie welke aanleiding was voor verlening van de
urgentieverklaring of er doen zich één of meer toepasselijke, in artikel
2.6.5, eerste lid, opgenomen en op de desbetreffende urgentiecategorie
toepasselijke weigeringsgronden voor;
de houder van de urgentieverklaring verzoekt om intrekking van de
urgentieverklaring;
de houder van de urgentieverklaring heeft aangeboden passende woonruimte
geweigerd of heeft zich anderszins onvoldoende ingespannen om zijn
huisvestingsprobleem op te lossen. Van dat laatste is onder meer sprake
als hij niet heeft gereageerd op via een aanbodinstrument aangeboden
woonruimte, voor zover die woonruimte paste binnen zijn
zoekprofiel.
Het derde lid van artikel 2.6.10 bevat de wijzigingsgronden. Deze zijn
facultatief geformuleerd. Doen er zich een wijzigingsgrond voor, dan kunnen
burgemeester en wethouders de urgentieverklaring wijzigen. Er zijn de volgende
wijzigingsgronden:
bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en er,
indien juiste of volledige gegevens verstrekt zouden zijn geweest, de
urgentieverklaring niet zou zijn geweigerd maar anders op de aanvraag
zou zijn besloten; en
de houder van de urgentieverklaring behoort niet meer tot de
urgentiecategorie welke aanleiding was voor verlening van de
urgentieverklaring.
Artikel 2.6.11 HardheidsclausuleHet eerste lid van deze bepaling spreekt voor zich. Het tweede lid bevat een
registratie en verantwoordingsverplichting voor burgemeester en wethouders. Het
doel hiervan is onder meer na te gaan of in bepaalde gevallen relatief vaak de
hardheidsclausule wordt toegepast en of naar aanleiding daarvan de HVV aangepast
dient te worden.Artikel 2.6.12 Overgangsrecht urgentieverklaringenDit artikel van de HVV bevat het overgangsrecht voor urgentieverklaringen die
aangevraagd of verleend zijn voor de inwerkingtreding van de gewijzigde HVV. Het
eerste en tweede lid zorgen er onder meer voor dat urgentieverklaringen verleend
op grond van de oude regelgeving, nog steeds gelding hebben. Het eerste lid stelt urgentieverklaring die verleend zijn vóór 1 januari 2015
gelijk met de op grond van de gewijzigde HVV te verlenen urgentieverklaringen.
Dit geldt voor zowel urgentieverklaringen verleend op grond van de
(ongewijzigde) Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013 als
die verleend op basis van artikel 6 van het Convenant woonruimteverdeling
Stadsregio Amsterdam en Platform Woningcorporaties Noordvleugel Randstad
(hierna: Convenant). Door deze bepaling krijgen urgentieverklaringen verleend op
grond van het Convenant een publiekrechtelijk karakter.Het tweede lid bepaalt dat beslissingen op een aanvraag om een
urgentieverklaring, gedaan tussen 1 januari 2015 en het moment van
inwerkingtreding van de gewijzigde HVV, gelijkgesteld worden met de op grond van
de gewijzigde HVV te verlenen urgentieverklaringen. Dit geldt voor zowel
beslissingen g op grond van de (ongewijzigde) Regionale Huisvestingsverordening
Stadsregio Amsterdam 2013 als die op basis van artikel 6 van het Convenant. Door
deze bepaling krijgen deze beslissingen op grond van het Convenant een
publiekrechtelijk karakter.Het derde lid bepaalt dat deze, naar urgentieverklaringen "nieuwe stijl"
omgezette oude urgentieverklaringen, geen regionale werking hebben. Hiervoor is
gekozen omdat deze oude urgentieverklaringen nog verleend zijn met toepassing de
lokale toewijzingspraktijk, waarbij de eisen waaraan een woningzoekende moest
voldoen om in aanmerking te komen voor een urgentieverklaring, nog onvoldoende
regionaal geharmoniseerd waren.Op grond van het vierde lid worden alle aanvragen om een urgentieverklaring,
gedaan vóór inwerkingtreding van de gewijzigde HVV, waarop nog niet beslist is,
behandeld overeenkomstig het bepaalde in de gewijzigde HVV. Beslissingen op
eventuele aanvragen om een urgentieverklaring op basis van het Convenant worden
door deze bepaling publiekrechtelijk afgedaan.Artikel 64Dit artikel bevat de overgangsrechtelijke bepalingen voor een aantal
beschikkingen op grond van de HVV. Zie voor de urgentieverklaringen ook artikel
2.6.12.Artikel 64a Dit artikel bevat de overgangsrechtelijke bepaling voor de overgang van woonduur
naar inschrijfduur. Op de website van WoningNet is informatie te vinden over de
voorwaarden waaronder de op grond van de Tijdelijke Regeling Behoud
Inschrijfduur en Tijdelijke Regeling Behoud Woonduur tot 1 juli 2015 opgebouwde
inschrijf- en woonduur ingezet kan worden.