CVDR352043_1Reintegratieverordening participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente VlielandnlregelingVlieland2015-01-06VlielandUit het Kastje nummer 48-2014Reintegratieverordening gemeente Vlieland 2015Onbekendgemeenteraadmaatschappelijke zorg en welzijn2014-11-24De tekst in dit document is vrij van auteursrecht en
databankrecht2015-01-01OnbekendOnbekendGeenGeenReintegratieverordening participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente VlielandDe raad van de gemeente Vlieland,gelezen: het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 oktober
2014gelet op: de artikelen 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e, en
tweede lid, 10a, zesde lid en 10b, vierde lid, van de Participatiewet en de
artikelen 34, eerste lid, onderdeel a, 35, aanhef en onder a en 36, eerste
lid van de Wet inkomens voorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, eerste lid, onderdeel a, 35, aanhef en onder a en 36, eerste
lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemersb e s l u i t: vast te stellen de Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015gemeente Vlieland1.Algemene bepalingen1.Begrippen
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die
niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet,
de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen zelfstandigen (IOAZ), en de Algemene wet bestuursrecht
(Awb).
In deze verordening wordt verstaan onder:
dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de Dienst
Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân;
dienst: de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Noardwest Fryslân;
IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste
lid, onder a, van de Participatiewet alsmede de personen zoals bedoeld in
artikel 34, eerste lid, onderdeel a van de IOAW en IOAZ;
mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van
een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door
personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening
rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke
zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de
arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één
jaar;
korte afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de
arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen één
jaar.
2.Beleid en financiën2.Evenwichtige verdeling en financiering1.Het dagelijks bestuur houdt bij het aanbieden van de in deze
verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden
en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op
zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep
loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk.
Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:
de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar,
en
noodzakelijk te verrichten mantelzorg.
2.Het dagelijks bestuur zal bij het bepalen van het aanbod van
voorzieningen prioriteiten stellen in verband met zijn financiële
mogelijkheden en met de maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.3.Het dagelijks bestuur zendt jaarlijks aan de gemeenteraad een
verslag over de doeltreffendheid van het beleid. Dit verslag wordt vormgegeven
conform het verslag als bedoeld in artikel 77 van de Participatiewet
wet. Het verslag bevat in ieder geval het oordeel van de Cliëntenraad.3.Voorzieningen3.Algemene bepalingen over voorzieningen1.Het dagelijks bestuur stelt ter nadere uitvoering van deze
verordening beleidsregels vast waarin wordt vastgelegd welke
voorzieningen, waaronder ondersteunende voorzieningen, het dagelijks bestuur in ieder geval kan aanbieden
en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze
verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.2.Het dagelijks bestuur kan een voorziening beëindigen als:
de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn
verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de
Participatiewet, de artikelen 13 en 37 van de IOAW of de
artikelen 13 en 37 van de IOAZ niet nakomt;
de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer
behoort tot de doelgroep;
de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen
geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt
gemaakt van een in deze verordening genoemde voorzieningen,
tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7,
eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet;
naar het oordeel van het dagelijks bestuur de voorziening
onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;
de voorziening naar het oordeel van het dagelijks bestuur
niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van
de voorziening;
de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar
behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening;
de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer
voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in
aanmerking te komen voor die voorziening.
3.Wanneer een voorziening is beëindigd en niet het beoogde doel heeft
gehad, kan het dagelijks bestuur besluiten geen nieuwe voorziening
aan de belanghebbende aan te bieden.4.Eigen bijdrage1.Een eigen bijdrage wordt in rekening gebracht voor de
niet-uitkeringsgerechtigde of in geval de niet-uitkeringsgerechtigde deel uitmaakt van een
gezamenlijke huishouding, als bedoeld in artikel 3 van de
Participatiewet, met een gezamenlijk inkomen hoger dan 150% van het
van toepassing zijnde wettelijk minimum loon.2.De eigen bijdrage die in rekening wordt gebracht is gelijk aan de
gemaakte kosten van het door het dagelijks bestuur aangeboden
voorziening.5.Budgetplafonds1.Het dagelijks bestuur kan besluiten tot het instellen van één of
meer budgetplafonds voor de verschillende voorzieningen en/of
doelgroepen.2.Een door het dagelijks bestuur in het eerste lid genoemde
budgetplatform vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een
voorziening.6.Scholing1.Het dagelijks bestuur kan een persoon die behoort tot de doelgroep
een scholingstraject aanbieden.2.Een scholingstraject voldoet in ieder geval aan de volgende
eisen:
zonder inzet van de scholing is het verwerven of behouden
van arbeid naar het oordeel van het dagelijks bestuur niet
haalbaar;
de scholing moet aansluiten bij de krachten of bekwaamheden
van de persoon; en
de scholing die ingezet wordt beslaat maximaal een periode
van twee jaar.
3.Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in
artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de Participatiewet.7.Participatieplaats1.Het dagelijks bestuur kan een persoon van 27 jaar of ouder met recht
op algemene bijstand overeenkomstig artikel 10a van de Participatiewet
onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten.2.Het dagelijks bestuur zorgt ervoor dat de te verrichten additionele
werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die wordt
ondertekend door het dagelijks bestuur, de werkgever en de persoon die de additionele
werkzaamheden gaat verrichten.3.De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de wet bedraagt €
100,00 per zes maanden, mits in die zes maanden voldoende is
meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het
arbeidsproces.8.Participatievoorziening beschut werk1.Het dagelijks bestuur kan de voorziening beschut werk aanbieden aan
een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke,
verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van
begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van
een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat
hij deze persoon in dienst neemt.2.Het dagelijks bestuur maakt uit de personen uit de doelgroep een
voorselectie en wint bij het
Uitvoeringsinstituutwerknemersverzekeringen advies in voor de
beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder
aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie
hebben. Het dagelijks bestuur selecteert voor deze beoordeling
uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.3.Om de in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, bedoelde
werkzaamheden mogelijk te maken zet het dagelijks bestuur de
volgende ondersteunende voorzieningen in:
fysieke aanpassingen van de werkplek of de
werkomgeving,
uitsplitsing van taken of
aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of
arbeidsduur.
4.Het dagelijks bestuur bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk
en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk beschikbaar worden
gesteld. In verband hiermee overlegt het dagelijks bestuur met het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, aan de gemeente of
dienst gelieerde bedrijven en andere reguliere werkgevers.9.No-riskpolis
Een werkgever komt in aanmerking voor een no-riskpolis als:
de werkgever voor ten minste de duur van zes maanden een
arbeids- overeenkomst aangaat met een werknemer;
de werknemer voorafgaande aan de aanvang van de arbeid
behoort tot de doelgroep;
de werknemer een structurele functionele of andere
beperking heeft of de werkgever ten behoeve van de werknemer een
loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de wet ontvangt;
artikel 29b van de Ziektewet niet van toepassing is,
en
de werknemer zijn woonplaats heeft binnen de
gemeente.
De no-riskpolis vergoedt:
het loon van de werknemer tot 120 procent van het
minimumloon, en
15 procent boven de dekking voor extra
werkgeverslasten.
Om de werkgever een no-riskpolis te kunnen verstrekken, sluit de
dienst eenverzekering af met de verzekeraar en treedt op als verzekeringnemer. De
begunstigde is de werkgever.
Het dagelijks bestuur verstrekt de no-riskpolis tot en met 12 maanden
na indiensttreding van de werknemer bij de werkgever.
4.Slotbepalingen10.Overgangsrecht1.Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op
grond van de Verordening Re-integratie WWB, IOAW en IOAZ Dienst SoZaWe Nw.
Fryslân, vastgesteld door het Algemeen bestuur van de Dienst SoZaWe op 29
mei 2013, die moet worden beëindigd op grond van deze verordening,
behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden
uit de Verordening Re-integratie WWB, IOAW en IOAZ Dienst SoZaWe NW.
Fryslân, voor de duur:
van 12 maanden, gerekend vanaf de inwerkingtreding van deze
verordening, of
dat deze is verstrekt, als dat korter is dan de periode als
bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
2.Het dagelijks bestuur kan na afloop van de in het eerste lid,
onderdeel a, bedoelde periode, besluiten of een voorziening wordt voortgezet.3.De Verordening Re-integratie WWB, IOAW en IOAZ Dienst SoZaWe Nw.
Fryslân blijft van toepassing ten aanzien van een voortgezette
voorziening als bedoeld in het tweede lid.11.InwerkingtredingDeze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.12.CiteertitelDeze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening 2015
gemeente Vlieland.Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergaderingvan de gemeente Vlieland op 24 november 2014.de voorzitter, de griffier,ToelichtingAlgemeenEr is gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de
aard van de opdracht die de raad heeft gekregen, te weten het bij verordening
regels stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar
re-integratietaak wordt neergelegd. Hieruit moet onder andere aandacht blijken
voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te
onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers,
re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen
wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan
het dagelijks bestuur de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen
afwegingen te maken. Artikel 10 van de Participatiewet bepaalt dat personen uit
de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de
door het college i.c. het dagelijks bestuur noodzakelijk geachte voorziening
binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de
verordening de voorzieningen vast te leggen die het dagelijks bestuur in ieder
geval kan aanbieden.Met betrekking tot de volgende voorzieningen is de gemeenteraad verplicht om
regels op te nemen in deze verordening:
scholing of opleiding, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid, van de
Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel c, van de
Participatiewet);
de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, Participatiewet (artikelen
8a, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet);
participatievoorziening beschut werk, bedoeld in artikel 10b van de
Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel e, en 10b, vierde lid, van de
Participatiewet), en
no riskpolis (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de
Participatiewet).
Artikelsgewijze toelichtingArtikel 1. BegrippenBegrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet
bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze
verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening. Artikel 2. Evenwichtige verdeling en financiering Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet
de gemeenteraad in de verordening ten aanzien van de aangeboden voorzieningen
vastleggen hoe rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van
personen. Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap. Dit is
inovereenstemming met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een
handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en
waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle
mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun
inherente waardigheid. In dit artikel is aan het voorgaande uitvoering
gegeven.Het is aan het dagelijks bestuur om te zorgen voor een voldoende en passend
aanbod van voorzieningen. Het dagelijks bestuur heeft daarbij te maken met
beperkte middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een
veelheid aan sociaal economische factoren. Dat maakt dat het dagelijks bestuur
bepaalt voor welke inwoners die tot de doelgroep van de Participatiewet behoren,
zij bepaalde voorzieningen gaan inzetten.Artikel 3. Algemene bepalingen over voorzieningenDe Participatiewet schrijft niet uitputtend voor welke voorzieningen het college
i.c. het dagelijks bestuur aan moet bieden. Het enige criterium is dat de
voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan
het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door een persoon. Al naar gelang de afstand van een persoon tot de
arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op bijvoorbeeld sociale activering
en het voorkomen van een isolement (zoals het doen van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering), het
leren van vaardigheden of kennis, of het opdoen van werkervaring (bijvoorbeeld via
gesubsidieerd werk). Ook is het mogelijk dat in een individuele situatie een
persoonsgebonden re-integratiebudget ter beschikking wordt gesteld.BeëindigingsgrondenHet tweede lid geeft aan dat het dagelijks bestuur een voorziening kan
beëindigen en in welke gevallen dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook
verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de
arbeidsovereenkomst bij eendetacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend
de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige
rechtspositieregeling in acht te worden genomen.Het dagelijks bestuur kan een voorziening beëindigen in de gevallen zoals
opgenomen in artikel 3, tweede lid, van deze verordening. Een voorziening wordt bijvoorbeeld
beëindigd als een persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt. Voor de
persoon zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a onder 2, van de
Participatiewet wordt op dit punt een uitzondering gemaakt. Het gaat om de persoon zoals bedoeld in artikel 34a,
vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c en 36, derde lid,
onderdelen b en c, van de WIA. Voor deze doelgroep geldt dat het dagelijks
bestuur ondersteuning bij de arbeidsinschakeling moet bieden gedurende twee aaneengesloten jaren, het inkomen
ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee
jaren geen loonkostensubsidie is verstrekt.Artikel 4. Eigen bijdrageNiet-uitkeringsgerechtigden behoren tot de doelgroep die een voorziening moet
worden aangeboden. Zij kunnen niet worden uitgesloten op basis van hun inkomen. Om die
reden wordt de niet-uitkeringsgerechtigde een eigen bijdrage in rekening
gebracht.Artikel 5. BudgetplafondsIn het verlengde van artikel 2, tweede lid, kan het dagelijks bestuur
budgetplafonds instellen. Met het instellen van dergelijke plafonds wordt voorkomen dat
bepaalde groepen onevenredig veel aanspraak maken op voorzieningen en daaraan
gekoppelde middelen.Artikel 6. ScholingDit artikel regelt dat het dagelijks bestuur een scholingstraject kan aanbieden
aan een persoon die behoort tot de doelgroep.Bij de inzet van scholing wordt gekeken naar de arbeidsmarktrelevantie en de
duur ervan. Het dagelijks bestuur hoeft aan een persoon geen scholing aan te
bieden als dergelijke scholing naar zijn oordeel de krachten of bekwaamheden van
de persoon te boven gaan. Gekozen wordt voor die scholing die het snelst leidt
tot het beoogde doel. In beginsel zal er geen scholing ingezet worden die langer dan 24 maanden in beslag neemt.JongerenPersonen jonger dan 27 jaar die nog mogelijkheden hebben binnen het uit 's Rijks
kas bekostigde onderwijs kunnen sinds 1 juli 2012 geen voorziening ontvangen die hen ondersteunt bij de arbeidsinschakeling (artikel 7, derde lid, onderdeel a, van
de Participatiewet).StartkwalificatieJongeren worden geacht minimaal te beschikken over een startkwalificatie.
Hierdoor beschikken zij over een betere startpositie op de arbeidsmarkt.Onder startkwalificatie wordt verstaan een havo- of VWO-diploma of een diploma
van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), niveau twee. Scholing kan worden aangeboden aan personen met of zonder een dergelijke
startkwalificatie. Vooral voor personen zonder startkwalificatie kan scholing
noodzakelijk zijn voor dere-integratie. Scholing in combinatie met participatieplaats Wanneer een
persoon die in aanmerking is gebracht voor een participatieplaats niet over een
startkwalificatie beschikt, dient het dagelijks bestuur aan deze persoon
scholing of opleiding aan te bieden. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van
de werkzaamheden op de participatieplaats. De scholing of opleiding moet zijn gericht zijn vergroting
van de kansen op de arbeidsmarkt. Het dagelijks bestuur hoeft aan een persoon
alleen geen scholing of opleiding aan te bieden als dergelijke scholing of opleiding naar zijn oordeel
de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaan of als naar zijn
oordeel scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op
inschakeling in het arbeidsproces van de persoon. Dit volgt uit artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet.Artikel 7. ParticipatieplaatsEen participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de
arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van
een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7, achtste lid, van de
Participatiewet). Het dagelijks bestuur kan daarom ook enkel aan personen van 27
jaar of ouder met recht op algemene bijstand een participatieplaats aanbieden.Additionele werkzaamhedenOp een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te
verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken of het (opnieuw)
wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en
samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats
gewerkt kan worden. Ook kan hiermee worden beoordeeld of het werkterrein past
bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een persoon bijvoorbeeld
een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor
zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de
participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar (artikel 10a van
de Participatiewet). Na negen maanden wordt beoordeeld door het dagelijks
bestuur of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot
(artikel 10a, achtste lid, van de Participatiewet). Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na
aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de
participatieplaats wordt voorgezet. Als de dienst concludeert dat voortzetting
van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een
andere werkomgeving geboden te worden (artikel 10a, negende lid, van de
Participatiewet). Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats
(artikel 10a, tiende lid, van de Participatiewet).PremieDe persoon die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op
een premie voor het eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na
aanvang van de additionele werkzaamheden (artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet).
Voorwaarde is dat de persoon naar het oordeel van het dagelijks bestuur
voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt.
De hoogte van de premie moet in de verordening vastgelegd worden (artikel 8a, eerste lid, onderdeel d, van de
Participatiewet). De premie wordt vrijgelaten op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel j,
van de Participatiewet. In verband hiermee is de hoogte van de premie begrensd door het
in de vrijlatingsbepaling genoemde bedrag. Daarnaast moet bij het bepalen van de
hoogte van de premie ook de risico's van de armoedeval worden betrokken. Er is gekozen voor
een premie van telkens € 100,- per zes maanden.Artikel 8. Participatievoorziening beschut werkHet dagelijks bestuur kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon
uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische
beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat niet van
een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze in
dienst neemt.Stap 1: voorselectieTen behoeve van de participatievoorziening beschut werk voert de dienst een
voorselectie uit. Tijdens de voorselectie bepaalt het dagelijks bestuur welke
mensen in aanmerking kunnen komen voor beschut werk, en op welk moment. In de
verordening moet vastgelegd worden hoe zij deze voorselectie uitvoeren. Daarom
is in het tweede lid bepaald dat het dagelijks bestuur uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt
selecteert voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot
arbeidsparticipatie hebben. Voor dit criterium is gekozen omdat personen met een
korte afstand tot de arbeidsmarkt veelal niet uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Onder de personen met een grote afstand tot de
arbeidsmarkt is het aannemelijk dat daartoe personen behoren die uitsluitend in
een beschutte omgeving kunnen werken. Het dagelijks bestuur kan ambtshalve vaststellen of een persoon uitsluitend in
een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot
arbeidsparticipatie heeft (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Hiervoor is dus geen aanvraag
van een persoon nodig. Het dagelijks bestuur maakt uit de personen uit de doelgroep een
voorselectie. Het dagelijks bestuur moet bij het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen advies inwinnen voor de beoordeling of de geselecteerde personen uitsluitend in een
beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie
hebben. Stap 2: advies Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringenHet Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen adviseert het dagelijks bestuur
met betrekking tot het oordeel of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voert op basis van landelijke
criteria een beoordeling uit (artikel 10b, tweede lid, van de Participatiewet). Stap 3: besluit dagelijks bestuurOp basis van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
beslist het dagelijks bestuur of iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort.
Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies van het
Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen, kan het dagelijks bestuur
besluiten het advies niet te volgen.Stap 4: dienstbetrekking 'beschut werk'Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort, zorgt
het dagelijks bestuur ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder
beschutte omstandigheden aan de slag gaat (artikel 10b, derde lid, van de
Participatiewet). Het kan dan gaan om een privaatrechtelijke of een
publiekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de
Participatiewet). Hoe de dienstbetrekking wordt georganiseerd, behoort tot de beleidsvrijheid van gemeenten i.c. de dienst. Een dienstbetrekking kan
bijvoorbeeld worden georganiseerd via een gemeentelijke dienst, NV, BV of stichting. Ook kunnen
personen (via detachering) in een beschutte omgeving bij reguliere werkgevers werken.Naast het bepalen van wie in aanmerking kan komen voor beschut zijn in deze
verordening vastgelegd welke voorzieningen voor arbeidsinschakeling ingezet
worden om deze dienstbetrekking mogelijk te maken (derde lid). Tevens is in deze verordening
vastgelegd op welke wijze het dagelijks bestuur de omvang van het aanbod van
beschut werk, het aantal beschikbare plekken, vaststelt. De Dienst kan het werk
zelf organiseren via bijvoorbeeld een aan de gemeente of dienst gelieerd bedrijf
zoals een SW-bedrijf. Ook kunnen zij afspraken maken met andere reguliere
werkgevers over de voorwaarden waarop zij deze mensen een dergelijke
dienstbetrekking aanbieden.Omvang beschut werkHet dagelijks bestuur bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast
hoeveel plekken voor beschut werk de dienst beschikbaar stelt. Het aanbod is
mede afhankelijk van het aantal geschikte en beschikbare plaatsen bij
werkgevers. Daarom moet het dagelijks bestuur overleg voeren met partners om de omvang van het aanbod te kunnen
bepalen(vierde lid).Artikel 9. No-riskpolisDe no-riskpolis kan worden ingezet als ondersteuning bij de arbeidsinschakeling
(artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet). De no-riskpolis
is een belangrijk instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen om
mensen met arbeidsbeperkingen in dienst te nemen. De no-riskpolis zorgt ervoor
dat de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten, wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Een
werkgever komt niet in aanmerking voor een no-risk polis als artikel 29b van de
Ziektewet van toepassing is (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b
Participatiewet). De no-riskpolis is een verzekering waarbij de werkgever in aanmerking komt voor
de no-riskpolis bij ziekte van de werknemer die een structurele functionele of
andere beperking heeft of ten behoeve van wie die werkgever een
loonkostensubsidie ontvangt.VoorwaardenIn het eerste lid is opgenomen wanneer een werkgever in aanmerking komt voor een no-riskpolis. Er is voor gekozen om de mogelijkheid tot inzet van een
no-riskpolis te beperken voor arbeidsovereenkomsten die minimaal 6 maanden
duren.Voorts is voor inzet van de no-riskpolis vereist dat de werknemer behoort tot de
doelgroep (zie artikel 1 van deze verordening) en hij een structurele
functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van hem de werkgever een
loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet ontvangt.
Ook ligt voor de hand dat de werknemer zijn woonplaats moet hebben binnen de gemeente.Hoogte vergoedingDe no-riskpolis vergoedt het loon van de werknemer tot 120 procent van het
minimumloon en 15 procent boven de dekking voor extra werkgeverslasten.Contract met verzekeraarHet dagelijks bestuur moet ten behoeve van het verstrekken van een no-riskpolis
eenverzekering afsluiten met de verzekeraar. Het dagelijks bestuur treedt op als verzekeringsnemer. De werkgever is de begunstigde (derde lid).Duur no-riskpolisHet dagelijks bestuur vergoedt de kosten van de no-riskpolis tot 12 maanden na indiensttreding van de werknemer bij de werkgever.Na twee jaar is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
verantwoordelijkDe no-riskpolis kan maximaal voor de duur van twee jaar worden ingezet. Nadat
betrokkene twee jaar zelfstandig het minimumloon heeft verdiend, dus zonder
loonkostensubsidie, gaat de verantwoordelijkheid voor de no-riskpolis over naar
Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen en kan artikel 29b van de
Ziektewet van toepassing zijn.Artikel 10. OvergangsrechtHet kan voorkomen dat personen een voorziening toegekend hebben gekregen op
grond van de oude re-integratieverordening, die niet meer voldoet aan de
voorwaarden uit deze verordening. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie waarin de oude
re-integratie-verordening voorzieningen bevat die na inwerkingtreding van deze
verordening niet meer worden verstrekt. Ook is het denkbaar dat een persoon op grond van de oude re-integratieverordening wel in aanmerking zou komen voor een voorziening, maar
door inwerkingtreding van deze verordening niet meer. De toegekende voorziening zou
dan op grond van artikel 3, tweede lid, van deze verordening moeten worden
beëindigd. Om dit te voorkomen is dit artikel geregeld dat dergelijke
voorzieningen worden behouden voor een bepaalde duur. Een dergelijke voorzieningen wordt behouden voor ten hoogste de
duur van twaalf maanden of - als dit eerder is - voor de duur dat deze is
verstrekt. Dit uiteraard voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de oude
re-integratieverordening. Wordt niet meer aan die voorwaarden voldaan, dan moet
de voorziening worden beëindigd, bijvoorbeeld als een belanghebbende geen
aanspraak meer heeft op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. De periode van periode van twaalf maanden begint te lopen
vanaf het moment van inwerkingtreding van deze verordening.Voortzetten toegekende voorzieningenToegekende voorzieningen op grond van de oude re-integratieverordening worden in
beginsel behouden tot twaalf maanden na inwerkingtreding van deze verordening.
Na afloop van die periode kan het dagelijks bestuur besluiten of een voorziening
wordt voortgezet (derde lid). Hierbij kan het dagelijks bestuur rekening houden
met al gesloten overeenkomsten. Voortzetting van een voorziening ligt bijvoorbeeld voor de hand als het
dagelijks bestuur is gehouden de kosten van een dergelijke voorziening te
voldoen, ongeacht of een persoon nog gebruik maakt van de voorziening. Lopende
re-integratievoorzieningen kunnen in beginsel ná inwerkingtreding van deze verordening worden afgerond conform de
overeenkomst.Ten aanzien van die voorziening blijft de oude re-integratieverordening van
toepassing (derde lid).Voortzetting is niet mogelijkVoortzetting van een toegekende voorziening na twaalf maanden is niet mogelijk
als de voorziening binnen die periode is beëindigd wegens het niet meer voldoen aan de voorwaarden voor die voorziening op grond van de oude
re-integratieverordening of als de voorziening is toegekend voor een
kortere duur dan 12 maanden na inwerkingtreding van de verordening. Een
voorziening dient immers niet langer te worden voortgezet dan de duur van de
oorspronkelijke toekenning.Artikel 11. InwerkingtredingDit artikel behoeft geen toelichting.Artikel 12. CiteertitelDit artikel behoeft geen toelichting.