CVDR303028_1Beleid doelmatige werking zuiveringstechnische werken Aa en Maas, Brabantse Delta en De DommelnlregelingWaterschap Brabantse Delta2017-07-04Waterschap Brabantse DeltaWaterschapsblad 2013, 2185Beleid doelmatige werking zuiveringstechnische werken Aa en Maas, Brabantse Delta en De DommelAlgemene wet bestuursrecht, art. 4:81, lid 1algemeen bestuurmilieu2013-07-02De tekst in dit document is vrij van auteursrecht en
databankrecht2013-09-02nieuwe regeling12IT005569Geen
Beleid doelmatige werking zuiveringstechnische werken Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel
Beleid doelmatige werking zuiveringstechnische werken Aa en Maas,
Brabantse Delta en De DommelLozing van afvalwater op zuiveringstechnische werkenSamenvattingDe waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en Dommel hebben in het
verleden afzonderlijk van elkaar beleid vastgesteld over de doelmatige
werking van de zuiveringstechnische werken. Mede in het kader van Winnend
Samenwerken hebben de waterschappen elkaar opgezocht om tot een gezamenlijk
geactualiseerd beleid te komen.De doelmatige werking van zuiveringstechnische werken omvat de volgende
aspecten:
Bescherming van het zuiveringsproces tegen verstoringen;
Bescherming van de fysieke toestand van de zuiveringstechnische
werken tegen aantasting door geloosde stoffen;
Bescherming van de optimale werking van de zuiveringstechnische
werken in financiële en bedrijfs-economische zin waarbij het gaat om
het collectieve belang van alle aangeslotenen (zuivering tegen de
laagst mogelijke maatschappelijke kosten)
Aanvragen van directe lozingen op zuiveringstechnische werken worden op
grond van de Waterwet bij het waterschap ingediend. Formeel moeten
Wabo-aanvragen van indirecte lozingen aan het waterschap ter advisering
worden voorgelegd. Voor een snelle en effectieve verwerking van de aanvragen
is een toetsingsmethode opgesteld die uit maximaal drie stappen bestaat:
Eerste toetsing (door bevoegd gezag)
Nadere toetsing (door waterschap)
Integrale afweging (door waterschap)
Deze nota beschrijft alleen het beleid rond de doelmatige werking van de
zuiveringstechnische werken. Voordat het beleid doelmatige werking
zuiveringstechnische werken wordt getoetst, voldoet de lozing aan best
beschikbare technieken (BBT).Het beleid waarborgt de doelmatige werking van de zuiveringstechnische
werken. Het beleid geeft een afwegingskader aan betrokkenen (gemeente,
Provincie, RUD, waterschap) over hoe om te gaan met vergunningaanvragen voor
lozingen op het riool en/of op een (ander) zuiveringstechnisch werk
(afspraken hierover met de RUD’s worden nog gemaakt). Het volgen van het
beleid kan leiden tot aanvullende voorschriften, aanvullende maatregelen, of
in bijzondere gevallen tot weigering van een lozing. 1Inleiding1.1Achtergrond bescherming zuiveringstechnische werkenDe waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en Dommel hebben
afzonderlijk van elkaar beleid vastgesteld over de doelmatige
werking van de zuiveringstechnische werken. De beleidsnotitie van
het waterschap De Dommel dateert uit 1992, die van Aa en Maas uit
2006 en die van waterschap Brabantse Delta dateert uit 2007. De
waterschappen hebben elkaar opgezocht om tot een gezamenlijk
geactualiseerd beleid te komen.De waterschappen hadden en hebben dezelfde uitgangspunten, namelijk
het waarborgen van de doelmatige werking van de zuiveringstechnische
werken (d.w.z. transportsysteem en communale
zuiveringsinstallaties).De doelmatige werking van zuiveringstechnische werken omvat de
volgende aspecten:
Bescherming van het zuiveringsproces tegen
verstoringen;
Bescherming van de fysieke toestand van de
zuiveringstechnische werken tegen aantasting door geloosde
stoffen;
Bescherming van de optimale werking van de
zuiveringstechnische werken in financiële en
bedrijfs-economische zin waarbij het gaat om het collectieve
belang van alle aangeslotenen (zuivering tegen de laagst
mogelijke maatschappelijke kosten)
Doelstelling van het beleid is om de invloed van een lozing op de
doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken binnen
Noord-Brabant op eenduidige wijze te toetsen. Is er sprake van een
negatieve beïnvloeding dan kan deze invloed worden meegenomen in de
totale belangenafweging bij het maatwerkvoorschrift, de omgevings-
of waterwetvergunning van de lozing. In Bijlage 1 is een overzicht
gegeven van de regulering van afvalwater- en
hemelwaterlozingen.1.2ReikwijdteDeze nota beschrijft alleen het beleid rond de doelmatige werking
van de zuiveringstechnische werken. Voordat een lozing aan het
beleid doelmatige werking zuiveringstechnische werken wordt
getoetst, voldoet de lozing aan best beschikbare technieken (BBT).
Na het doorlopen van de toets op doelmatige werking volgt nog een
immissietoets. Het beleid doelmatige werking zuiveringstechnische
werken heeft sterke raakvlakken met het beleid rond de doelmatige
verwerking van afvalstoffen (zoals aanvoer per as). Algemene
strekking van dit beleid is dat afval op een zo doelmatig mogelijke
manier dient te worden verwerkt. Lozing op het riool is daarbij een
optie.Het in deze nota beschreven beleid waarborgt de doelmatige werking
van de zuiveringstechnische werken voor zover het lozingen betreft
waarvoor een vergunning of maatwerkvoorschrift nodig is. Het volgen
van het beleid kan leiden tot aanvullende voorschriften, aanvullende
maatregelen, of in bijzondere gevallen tot weigering van een lozing.
Omwille van de eenvoud in teksten wordt in dit document veelal de
term “aanvragen” gehanteerd.2Uitgangspunten beleid doelmatige werking van een zuiveringstechnisch
werk2.1Definitie van begrippenDefinities uit relevante wetteksten:
beste beschikbare technieken (conform
Wabo): voor het bereiken van een hoog niveau
van bescherming van het milieu meest doeltreffende
technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor
het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen
of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te
beperken, die – kosten en baten in aanmerking genomen –
economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe
de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor
degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland
of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder
technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de
wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de
wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting
buiten gebruik wordt gesteld.
openbaar vuilwaterriool (conform
waterwet): voorziening voor de inzameling en
het transport van stedelijk afvalwater, in beheer bij een
gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het
beheer is belast.
oppervlaktewaterlichaam (conform
waterwet): samenhangend geheel van vrij aan
het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige
stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor
zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens deze wet, drogere
oevergebieden, alsmede flora en fauna.
stedelijk afvalwater (conform waterwet):
huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met
bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of
ander afvalwater.
zuiveringtechnisch werk (conform
waterwet): werk voor het zuiveren van
stedelijk afvalwater, in exploitatie bij een waterschap of
gemeente, dan wel een rechtspersoon die door het bestuur van
een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is
belast, met inbegrip van het bij dat werk behorende werk
voor het transport van stedelijk afvalwater.
overnamepunt: lokatie waar het openbaar
vuilwaterriool over gaat in het zuiveringstechnische werk
van het waterschap. Er zijn vier overnamelokaties te
definiëren:
Overnamepunt bij het rioolgemaal van het
waterschap
Overnamepunt bij de rwzi van het waterschap
Overnamepunt in geval van doorvoer
Overnamepunt in geval van inprikkers
Het overnamepunt bevindt zich aan de buitenzijde van een
zuiveringstechnisch werk, tenzij een afsluiter aanwezig is tussen
het zuiveringstechnisch werk en de perceelsgrens of de begrenzing
van de zakelijk rechtstrook. Dan ligt hij aan de buitenzijde van de
afsluiter. Het overnamepunt is veelal vastgelegd in zogenaamde
afvalwaterakkoorden tussen gemeente en waterschap.
Soorten ex Wvo-plichtige bedrijven:
(conform besluit van 4 november 1983, houdende aanwijzing
van soorten van inrichtingen als bedoeld in artikel 1,
tweede lid en 31, vierde lid van de Wvo): a.
(petro)chemische industrie; b. ertsverwerkende industrie; c.
bedrijven die afvalstoffen opslaan, behandelen of verwerken;
d. bedrijven die oppervlakken van materialen behandelen; e.
verf-, lak- en drukinktfabrieken; f. leerlooierijen; g.
bedrijven die hout impregneren; h. vatenwasserijen en
tank(auto)cleaningbedrijven; i. papier- en kartonindustrie;
j. zeefdrukkerijen; k fotografische bedrijven die
laboratoria hebben met een productiecapaciteit van meer dan
20.000 m2 papier per jaar uitgaande van 2.500 bedrijfsuren
per jaar; l. textielveredelingsbedrijven; m. bedrijven die
backinglagen op tapijt aanbrengen; n. algemene, academische
en categorale ziekenhuizen; o. geïntegreerde laboratoria die
meer dan 10.000 m3 afvalwater per jaar lozen en analytische
laboratoria; p. houtreinigingsbedrijven; q. bedrijven die
meer dan 1.000 personenauto’s per jaar deconserveren; r.
motorrevisiebedrijven; s. bedrijven die zuurstofbindende
stoffen met een jaargemiddelde vervuilingswaarde van 4.500
i.e. à 150 g TZV 1 De inwonerequivalent is bijgesteld naar 150 g
TZV/dag. Voor de omrekening van de oude i.e. à 136 g
TZV /dag geldt: 1 i.e. à 136 g TZV = 136/150 i.e. à
150 g TZV/dag. of meer lozen, alsmede bedrijven die gemiddeld per
jaar meer dan 500 m3 afvalwater per dag lozen.
Wvo: Wet verontreiniging
oppervlaktewateren is vervallen met het in werking treden
van de Waterwet op 22 december 2009.
Steekmonster : een representatief, maar
op een willekeurig moment, genomen monster.
Tijdsproportioneel monster: een
representatief genomen monster dat is samengesteld uit
deelmonsters van gelijk volume, die met een vast
tijdsinterval genomen zijn.
Volumeproportioneel
(etmaal)monster 2 Aangewezen BBT document CIW/Standaardisatie WVO
vergunningen, mei 2003: een representatief genomen monster dat is
samengesteld uit deelmonsters van gelijk volume, die met een
vast debiet-interval genomen zijn gedurende een etmaal of
bepaalde periode.
Dagvracht: vracht uitgedrukt in kg per
etmaal bepaald als het product van de gedurende een etmaal
geloosde hoeveelheid afvalwater en het gehalte in een
volumeproportioneel etmaalmonster over datzelfde etmaal, er
van uitgaande dat er een lozing plaatsvindt.
Periodevracht (bijv. jaarvracht): vracht
uitgedrukt in kg per periode bepaald op basis van een
gewogen gemiddelde concentratie van x dagvrachten (in kg/m3)
vermenigvuldigd met de totale afvoer-hoeveelheid in
betreffende periode. De dagvrachten dienen binnen de periode
een verdeling te hebben die representatief is voor de lozing
gedurende de periode.
Periodegemiddelde vracht (bijv. jaargemiddelde
vracht): het rekenkundig gemiddelde van x
dagvrach-ten binnen desbetreffende periode.
Gewogen gemiddelde concentratie:
concentratie uitgedrukt in kg/m3 bepaald door de gesommeerde
dagvrachten te delen door het gesommeerde debiet van de
dagen waarop de dagvrachten bepaald zijn.
Voortschrijdend rekenkundig gemiddelde
concentratie: concentratie uitgedrukt in kg/m3
bepaald als rekenkundig gemiddelde over een voortschrijdende
periode die gedefinieerd is door tijd of door een x aantal
bemonsteringen. In geval van steekmonsters dient tussen de
monsternames minstens 24 uur verstreken te zijn.
Aangewezen BBT documenten: Overeenkomstig
artikel 9.2 van de ‘Regeling Omgevingsrecht’ dient bij de
bepaling van BBT rekening te worden gehouden met aangewezen
documenten. Met de in Tabel 1 van de bij deze regeling
behoren-de Bijlage 1 opgenomen Europese informatiedocumenten
wordt in ieder geval rekening gehouden, voor zover het de
daarbij vermelde IPPC(gpbv)-installaties betreft. Met de in
Tabel 2 van de bij deze regeling behorende Bijlage 1
opgenomen Nederlandse informatiedocumenten wordt rekening
gehouden, voor zover deze documenten betrekking hebben op
onderdelen van of activiteiten binnen de inrichting.
Doelmatige werkingIn de Wet verontreiniging oppervlaktewateren is in 1988
invulling gegeven aan de bescherming van het doelmatig
functioneren van zuiveringstechnische werken. Deze invulling
bestaat uit de mogelijkheid om aanvullende voorschriften te
stellen aan een lozing. Met de komst van de Waterwet en Wabo is hierin geen verandering
opgetreden. In de parlementaire geschiedenis is dit in de
memorie van toelichting op de Waterwet als volgt vastgelegd: “De
regels voor indirecte lozingen zullen in de toekomst uitsluitend
op de Wet milieubeheer worden gebaseerd en zullen – zoals thans
voor de meeste indirecte lozingen al het geval is – mede
betrekking hebben op de bescherming van het oppervlaktewater en
de rioolwaterzuiveringsinstallatie.”In jurisprudentie is meerdere malen vastgelegd en bevestigd wat
onder doelmatige werking wordt verstaan. Uit jurisprudentie
blijkt dat het begrip "doelmatige werking van het betrokken
zuiveringstechnische werk" ruim moet worden opgevat: Citaat jurisprudentie: “Alle aspecten die van invloed
zijn op de werking van het zuiveringstechnische werk,
waaronder zo nodig het tegen kunnen gaan van sterk verdunde
lozingen. Het betreft naast het in technische zin goed
werken van de zuiveringsinstallatie, ook de doelmatige
exploitatie ervan waarbij een zo optimaal mogelijke
benutting van de aanwezige capaciteit voorop staat tegen de
laagst mogelijke maatschappelijke kosten zonder dat dit ten
koste gaat van de effluentkwaliteit van de installatie, de
kwaliteit van het zuiveringsslib en zonder dat dit
stankoverlast veroorzaakt” (raadvanstate.nl, zaak nr.
200707152/1). 2.2Zorgplicht van het waterschap tot zuiveren van lozingenHet waterschap heeft geen ontvangstplicht voor een individuele
reststroom, er geldt alleen een zorgplicht voor de zuivering van al
het door de gemeente ingezamelde stedelijke afvalwater. De gemeente
is verplicht om stedelijk afvalwater in te zamelen, maar via de
omgevingsvergunning of algemene regels gebaseerd op (artikelen 8.40,
8.41 en 8.42 van) de Wet milieubeheer en (artikel 2.1) de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht kunnen wel eisen worden gesteld
aan de lozing op het riool.2.3Bindend adviesrechtIn de Juridische leidraad bij de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht (Wabo in praktijk, deel II § 8.4.3) is het volgende
gesteld over het adviesrecht van het waterschap:Vanwege de verantwoordelijkheid van de waterkwaliteitsbeheerder voor
de waterkwaliteit en het beheer van de
rioolwaterzuiveringsinstallaties (denk ook aan de implementatie van
de Kaderrichtlijn water) is het van belang dat de
waterkwaliteitsbeheerder nauw betrokken wordt bij de
vergunningverlening en handhaving. Op deze wijze kan ook gebruik
worden gemaakt van de daar aanwezige capaciteit en deskundigheid.
Het bevoegd gezag moet daarom bij alle indirecte lozingen vanuit
inrichtingen de waterkwaliteitsbeheerder in de gelegenheid stellen
om advies uit te brengen.Vervolgens kunnen zich bij de advisering door de
waterkwaliteitsbeheerder twee situaties voordoen:
Artikel 2.26, eerste lid: de waterkwaliteitsbeheerder brengt
advies uit. Dit is een regulier advies: het bevoegd gezag
betrekt dit advies bij de besluitvorming over de aanvraag en
kan gemotiveerd van dit advies afwijken.
Artikel 2.26, tweede lid: de waterkwaliteitsbeheerder brengt
advies uit en deelt daarbij mede dat daarbij aangegeven
voorschrift aan de vergunning verbonden moeten worden dan
wel dat de vergunning geheel of gedeeltelijk moet worden
geweigerd. In deze gevallen is het advies bindend. Het
bevoegd gezag moet dienovereenkomstig handelen. De
waterkwaliteitsbeheerder mag alleen van deze bevoegdheid
gebruik maken, wanneer de doelmatige werking van de
rioolwaterzuivering zou worden belemmerd of de grenswaarden
voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zouden worden
overschreden.
Dit beleid geeft een kader voor de toetsing of een lozing een
belemmering vormt voor het onderdeel de doelmatige werking van het
zuiveringstechnische werk. Het volledige advies heeft ook betrekking
op onder andere de onderdelen stand der techniek (BBT) en
emissie-immissie toets.3Toetsingscriteria voor een lozing3.1InleidingIn dit hoofdstuk worden criteria gegeven voor de toetsing aan de
doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken en de daaraan
ten grondslag liggende beleidsuitgangspunten. In Bijlage 3 is het
gehele schema van het deelproces doelmatigheidseisen
weergegeven.Aanvragen van directe lozingen op zuiveringstechnische werken worden
op grond van de Waterwet bij het waterschap ingediend. Formeel
moeten alle Wabo-aanvragen van indirecte lozingen ter advisering aan
het waterschap worden voorgelegd. Voorafgaand aan de toetsing op
doelmatigheid, wordt aangenomen dat een lozing voldoet aan de
uitgangspunten voor het toepassen van best bestaande techniek. Voor
een snelle en effectieve verwerking van de aanvragen 3 Het
beleid is van toepassing op meldingen van lozingen op grond
van algemene regels, op verzoek tot maatwerkvoorschiften bij
lozingen op grond van algemene regels of op
lozingsvergunningen. Omwille van de eenvoud in teksten wordt
in dit document de term “aanvragen”
gehanteerd. is een toetsingsmethode opgesteld die uit drie stappen
bestaat:
Eerste toetsing (door bevoegd gezag)
Nadere toetsing (door waterschap)
Integrale afweging (door waterschap)
Eerste toetsing:In de eerste toetsing worden de potentieel schadelijke lozingen
direct onderscheiden van de kleinere niet schadelijke lozingen.
Deze eerste toetsing kan uitgevoerd worden door een
vergunningverlener bij het bevoegd gezag (een RUD voor indirecte
lozingen of een waterschap voor directe lozingen). Indien uit de
eerste toetsing blijkt dat een lozing een potentieel schadelijke
lozing betreft, dan dient de lozing/aanvraag nader getoetst te
worden. Nadere toetsing: In de nadere toetsing worden de potentieel schadelijke lozingen
nader bekeken. Er worden indien nodig diverse kwalitatieve en
kwantitatieve gegevens van de lozing opgevraagd om een verdere
inschatting te kunnen maken van de invloed van de lozing op de
doelmatige werking. Deze nadere toetsing kan uitgevoerd worden
door een vergunningverlener of een zuiveringstechnoloog van het
waterschap. Wijkt de lozing op enig parameter af van de gestelde
toetsingscriteria voor een doelmatige werking dan is maatwerk
nodig en volgt nog een integrale afweging. Integrale afweging:In de derde stap van de toetsing wordt het effect van de lozing
op de doelmatige werking getoetst door naar de totale
afvalwatersamenstelling te kijken na menging met de aangevraagde
lozing. In de integrale afweging gaat het om veranderingen in
effluent, de slibverwerking en de geuremissie. Deze integrale
toetsing dient uitgevoerd te worden door of op basis van advies
van een zuiveringstechnoloog van het waterschap.3.2Eerste toetsingIn Tabel 3.1 staan de eerste toetsingscriteria voor een lozing, met
name gebaseerd op de hoeveelheid en samenstelling van het
afvalwater. In Bijlage 4 is voor elke rwzi anno 2012 uitgewerkt wat
de toetsingswaarden voor het debiet en voor de dagvrachten CZV en
stikstof zijn (op basis van de 10%-norm en maximale absolute
grootte).Tabel 3.1 Toetsingswaarden lozing
Parameter ToetsingswaardeOmschrijvingSamenstelling afvalwater*m3/i.e. < 0,386CZV/Ptot > 50CZV/Ntot > 8CZV/BZV5 < 3Bij afwijking van deze waarden wijkt de lozing
af van de gemiddelde kwaliteit van stedelijk
afvalwater. De samenstelling van het afvalwater is
mede bepalend voor de mate van biologische
afbreekbaarheid van het afvalwater. Voldoet de
samenstelling niet aan één of meerdere van de
verhoudingen, dan dient de aanvraag/lozing nader
getoetst te worden.Dagvrachten CZV, N-Kj en jaargemiddeld
dagdebiet< 10% van de ontwerpcapaciteit van de
rwziHet aandeel van de lozing aan vracht stikstof en
organische stof geeft aan hoe significant de
lozing. Is deze op CZV, N-Kj of debiet groter dan
10% van de ontwerpcapaciteit van de rwzi dan moet
de aanvraag nader worden bekeken.Absolute grootte van de lozing< 4.500 i.e. à 150 g TZV of < 500
m3/dagAanvragen voor lozingen van bedrijven, die
zuurstofbindende stoffen met een gemiddelde
vervuilingswaarde van 4.500 i.e. à 150 g TZV per
dag of meer lozen, alsmede bedrijven die gemiddeld
meer dan 500 m3 afvalwater per dag lozen, worden
verder getoetst.Remming nitrificatie R5 < 10 %Nitrificatie is de eerste stap in het
stikstofverwijderingsproces waarin bacteriën
ammonium omzetten in nitraat. Dit is één van de
belangrijkste processen van de totale zuivering.
Sommigen stoffen werken verstorend (remmend) op
deze omzetting waardoor het
stikstofverwijderingsproces wordt belemmerd. Het
betreft een selectie op soort bedrijf, namelijk
(petro)chemische industrie, bedrijven die
afvalstoffen be- en verwerken, verf-, lak- en
drukinktfabrieken, vatenwasserijen en
tank(auto)cleaningbedrijven.
*Opm.: volgens brondocument wijziging activiteitenbesluit, Stb
2012-558, toelichting op artikel 3.139Algemeen uitgangspunt voor de eerste toetsing is dat de lozing niet
significant afwijkt van gemiddeld stedelijk afvalwater. Daarom is
het in deze toetsingsstap ook nodig om te toetsen aan de
toetsingswaarden uit tabel 3.2 (voor zover het procedureel mogelijk
is om in dit stadium op die stoffen te toetsen). Niet voldoen aan
deze toetsingswaarde wordt beschouwd als significante afwijking van
de gemiddelde kwaliteit van stedelijk afvalwater. Ook kleine
lozingen zijn dan relevant, omdat de concentraties in (een deel van)
het transportstelsel anders zullen zijn dan bij de ontvangende
rwzi.3.3Nadere toetsing ToetsingswaardenVoor de nadere toetsing wordt gewerkt met toetsingwaarden, die
zijn gericht op de doelmatige werking van de
zuiveringstechnische werken. De toetsingswaarden zijn dus ook
bedoeld voor het voorkomen van schade of extreme slijtage aan de
installatie en het goed laten verlopen van de
zuiveringsprocessen. Navolgend zijn in Tabel 3.2 de
toetsingswaarden gegeven. De keuze welke toetsingswaarden
relevant zijn en welke aanvullende informatie wordt opgevraagd
verschilt per aanvraag. Alleen de relevante informatie zal
worden opgevraagd. In Bijlage 2 zijn de procestechnologische
achtergronden van de toetsingscriteria toegelicht. Over- of
onderschrijving van de toetsingswaarde is aanleiding om een
integrale afweging te maken (het zijn dus geen voorschriften
voor vergunningen). Aanvullende gegevensVoor de nadere toetsing en een eventuele integrale afweging
kunnen aanvullende gegevens nodig zijn en worden gevraagd van de
aanvrager. In het algemeen geldt hoe meer meetgegevens er
aanwezig zijn, hoe beter een adequate lozingseis afgeleid kan
worden. Voor het statistisch verantwoord afleiden van een
lozingseis zijn echter minimaal 15 meetgegevens van de normale
beheerste procesvoering nodig 4 Aangewezen Nederlands informatiedocument
NBW/‘Lozingseisen WVO-vergunningen’, november 2005
. Is er nog geen lozing dan dient het advies gebaseerd
te worden op gegevens uit de aanvraag.Bij onvoldoende/geen meetgegevens voor de toetsing moet voor het
indienen van de definitieve aanvraag het aanvullend onderzoek
met het waterschap worden afgestemd. Controle op jaargemiddelde toetsingswaardenVoor de controle op jaargemiddelde toetsingswaarden zullen de
waterschappen het rekenkundig gemiddelde van minimaal 10
daggemiddelde vrachten gebruiken. Tabel 3.2 Nadere toetsingswaarden lozingen
Werking transportstelselpH steekmonster > 6,5 < 9waarde waarbinnen de pH moet liggen. Bij
lozing op de riolering niet aangesloten op een
persleiding is de maximale pH 10ChlorideGemiddeld etmaalmonstermg/l< 5.000waarde waaronder de concentratie moet liggen,
ter plaatse van lozing in persleidingen is dit
10.000 mg/l SulfaatGemiddeld etmaalmonstermg/l< 3000waarde waaronder de concentratie moet liggen,
ter plaatse van lozing in persleidingen is dit
2.000 mg/lWaterstofbicarbonaatGemiddeld etmaalmonstermg/l< 600waarde waaronder de concentratie moet
liggenMagnesiumGemiddeld etmaalmonstermg/l< 150waarde waaronder de concentratie moet
liggenCalciumGemiddeld etmaalmonstermg/l< 200waarde waaronder de concentratie moet liggen
NO3-N Gemiddeld etmaalmonstermg/l< 10waarde waaronder de concentratie moet liggen
bij lozing op een persleidingWerking rwzipH steekmonster > 6,5 < 9waarde waarbinnen de pH moet liggenNitrificatie remmingGemiddeld etmaalmonsterR5< 10% waarde waaronder de procentuele remming bij
een factor 5 verdunning (20 ml analysemonster + 80
ml verdunningswater) moet liggen CZV/NtotGemiddeld etmaalmonster> 10waarde waarboven de verhouding moet liggen
BZV5/NtotGemiddeld etmaalmonster> 3waarde waarboven de verhouding moet liggen
CZV/PtotGemiddeld etmaalmonster > 50waarde waarboven de verhouding moet liggen
BZV5/PtotGemiddeld etmaalmonster> 20waarde waarboven de verhouding moet liggen
N-Kj/NO3-NGemiddeld etmaalmonster> 10waarde waarboven de verhouding moet liggen
CZV/Onopgeloste bestanddelenGemiddeld etmaalmonster> 2waarde waarboven de verhouding moet liggen
DunwaternormGemiddeld etmaalmonsterl/(i.e.∙etm)< 386waarde waaronder de hoeveelheid moet liggen
(i.e.à 150 g TZV/dag)Piekvrachten CZV, Ptotaal of N-KjGemiddeld etmaalmonster%* < 50waarde waaronder de pieklozing moet
liggenpiek <50% jaargemiddelde (totaal is dan
150%)Aanvullende gegevens afvalwater voor
integrale afwegingTemperatuurGemiddeld etmaalmonster°CHet temperatuurseffect wordt beschouwd in de
integrale afweging, zie paragraaf 3.6
* % t.o.v. jaargemiddelde dagvracht van de lozing3.4Integrale afwegingVoldoet de lozing niet aan de toetsingswaarden uit Tabel 3.2, dan
zal het effect van de lozing integraal worden afgewogen. Integraal
wil zeggen dat naast de lozing zelf ook wordt gekeken naar het
overige afvalwater dat naar het zuiveringstechnisch werk wordt
afgevoerd.In deze integrale afweging wordt gekeken of het zuiveringstechnische
werk de lozing nog doelmatig kan verwerken of dat er aanvullende
voorschriften gesteld moeten worden, of dat er in bijzondere
gevallen wordt overgegaan tot weigering van de vergunning.Er wordt gekeken naar de huidige situatie en naar de te verwachten
situatie op basis van bekende prognoses over ontwikkelingen van
lozingen (inclusief invulling van nog niet benutte lozingsruimte in
vergunningen). In de integrale afweging worden de veranderingen
afgewogen tegen maatregelen die deze veranderingen weer ongedaan
kunnen maken. In de integrale afweging gaat het om de analyse van de veranderingen
in:
het effluent
de slibverwerking
de geuremissie
Veranderingen in effluentOm te toetsen of het effluent verandert worden de volgende
processen in de rwzi bekeken:
de stikstof- en fosfaatverwijdering
beluchting
nabezinking
nabehandeling
Toetsing wordt gedaan op basis van inhoudelijke kennis van het
zuiveringsproces en ervaring met andere lozingen. De Brabantse
waterschappen hebben rwzi’s met conventionele nabezinking. Er
zijn geen membraan-bioreactoren. De verwachting is dat dit in de
toekomst zo blijft. Er zijn diverse rwzi’s met een
nabehandeling, variërend van een zandfilter tot een moerasbos. Om te bepalen wat het effect is van de lozing op de kwaliteit
van het effluent wordt de samenstelling berekend van het totale
binnenkomende afvalwater inclusief de aangevraagde lozing. Voor
de afvalwatersamenstelling gelden globaal de kentallen en
uitgangspunten uit Tabel 3.3 voor de toetsing van de doelmatige
werking.Tabel 3.3 Globale kentallen en uitgangspunten voor
toetsing totale influent plus aangevraagde lozing voor
rwzi’s
ParameterWaardeOmschrijvingCZV/Ntoten/ofBZV5/Ntot> 10> 3,2waarde waaronder de integrale afweging op
doelmatigheid verder wordt uitgewerkt inclusief
overwegen aanvullende stikstofverwijdering CZV/Ptoten/ofBZV/Ptot> 50> 10 (rwzi’s met chemisch P)> 15 (rwzi’s met bio-P)waarde waaronder de integrale afweging op
doelmatigheid verder wordt uitgewerkt , inclusief
overwegen aanvullende fosfaatverwijderingCZV/BZV5< 5waarde waarboven integrale afweging op
doelmatigheid verder wordt uitgewerktCapaciteitEconomische toetsGestreefd wordt naar de laagste
maatschappelijke kostenTemperatuur*graden°C>10% van aanvoerdebiet< 10 °C daggemiddelden < 2,5 km afstand rwziBij aanvoer van een lozing die meer dan 10%
van het gemiddelde dagdebiet omvat met water van
onder de 10 °C op minder dan 2,5 km van de rwzi,
volgt een berekening van de temperatuurdaling van
het totale influent. Is de daling meer dan 0,25 °C
dan volgt een verdere integrale afweging op
doelmatigheid.Dunwaternormdebietl/(i.e.∙etm)< 386Waarde waarboven de integrale afweging op
doelmatigheid verder wordt uitgewerkt (i.e.à 150 g
TZV/dag)
* De temperatuur kan ook dalen als gevolg van een
warmte-onttrekking aan de influentzijde. Dit effect is
vergelijkbaar met een lozing van koud water en zou op eenzelfde
wijze kunnen worden getoetst als een aanvraag voor een
lozingDe toetsing kan ook worden ondersteund met een statische
modelbenadering. Voor de statische modelbenadering zijn
verschillende programma’s voorhanden. Met deze rekenprogramma’s
kan worden gecontroleerd of de capaciteit van de stikstof- en
fosfaatverwijdering, de beluchting en de nabezinking nog
voldoende groot is. Uur- of dagpieken in de aanvoer zijn niet
statisch te modelleren. Het maken van een goed dynamisch model
waarmee dat wel kan, zal in de meeste gevallen een te grote
inspanning vragen.Veranderingen in de verwijdering van CZV zijn in tegenstelling
tot veranderingen in de stikstof- en fosfaat-verwijdering
moeilijker te toetsen met statische modellering. Hiervoor is het
beter om het influent te analyseren op inert CZV 5 Met “inert” wordt hier bedoeld dat de stof niet in het
biologische zuiveringsproces wordt afgebroken. Dit wordt
getoetst met de verhouding
BZV5/CZV. Een grote fractie opgelost niet afbreekbaar (of inert)
organische stof (CZV) kan leiden tot overschrijding van de
effluenteis voor CZV. Veranderingen in de slibverwerkingDe slibverwerking moet worden getoetst indien er grote
veranderingen zijn in de slibproductie. Veranderingen in de geuremmissieDe geuremissie kan veranderen door aanvoer van extra
afvalwaterstromen, of afvalstromen met een hoog gehalte aan
geurende stoffen zoals zwavelverbindingen en/of mercaptanen. De
toetsing hierop kan - in het geval de geuremissie kritisch is -
gedaan worden aan de hand van de geurcontouren rond een
zuiveringstechnisch werk.4Aanvullende maatregelen en specifieke voorschriften4.1Voorschriften voor aanvullende maatregelenDe conclusie van de integrale afweging op doelmatigheid kan zijn dat
de veranderingen in het effluent, de slibverwerking of de
geuremissie dusdanig zijn dat door de zuiveringstechnische werken
niet meer voldaan kan worden aan de eisen met betrekking tot
effluent, geur of de slibverwerking. In dat geval is het
noodzakelijk dat aanvullende voorschriften (lozingseisen en/of
maatregelen) gesteld worden in de nog af te geven vergunning.
Aanvullende maatregelen zijn er op gericht om de verstorende
effecten op het zuiveringsproces weg te nemen of te verminderen.
Omdat de aanvullende maatregelen tot een verandering van de lozing
leiden, moet daarna de integrale afweging op doelmatigheid opnieuw
doorlopen worden om te toetsen of de aanvullende maatregelen ook tot
het gewenste effect leiden voor het zuiveringstechnisch werk.De aanvullende voorschriften hebben in de meeste gevallen betrekking
op het in stand houden van een goede stikstof- en
fosfaatverwijdering. Aanvullende voorschriften kunnen betrekking
hebben op de afvalwater-samenstelling waarbij bijvoorbeeld een
bepaalde verhouding tussen BZV5/Ntot en/of BZV5/Ptot wordt opgelegd.
De lozer kan deze verhouding bereiken door bijvoorbeeld een
verbeterde bedrijfsvoering (Good Housekeeping). Ook het voorkomen
van piekaanvoer valt onder de aanvullende voorschriften. Het
verminderen van piekaanvoer kan worden tegengegaan door beperkingen
op te leggen in de vorm van een lozingseis voor maximale uur- of
dagdebieten. Concreet betekent dat voor de lozer dat het afvalwater
gespreid over de dag geloosd moet worden. Dit kan onder meer bereikt
worden door Good Housekeeping en/of door een buffer te gebruiken.
Voor campagnebedrijven is buffering in de meeste gevallen geen optie
en zullen er nadere voorschriften gesteld moeten worden over
bijvoorbeeld tijdige melding van de lozing, of het stapsgewijs op-
en afbouwen van de lozing.4.2Specifieke voorschriften voor lozingen met afwijkende
samenstellingHet is mogelijk dat lozingen die afwijken van de gemiddelde
samenstelling van het stedelijk afvalwater, zoals beschreven is met
de verschillende toetswaarden, een doelmatige werking van de
zuiveringstechnische werken niet belemmeren. In die gevallen wordt
deze afwijkende situatie in specifieke voorschriften vastgelegd en
zal voor die specifieke stoffen de vergunning alleen tijdelijk
worden verleend voor een bepaalde periode (bijvoorbeeld een periode
van 4 jaar). Dit is noodzakelijk omdat de autonome ontwikkeling van
andere lozingen op de afvalwaterketen tot een gewijzigde
samenstelling van het afvalwater op de zuiveringstechnische werken
kunnen leiden. De afwijkende bedrijfslozing kan zodoende op termijn
de doelmatige werking alsnog in gevaar brengen. De meetwaarden van
het influent op de zuiveringstechnische werken (meetlocatie,
meetfrequentie, parameters en toetsingswaarden), waarbij tot
heroverweging moet worden overgegaan, worden daarbij vastgelegd in
de overwegingen bij de voorschriften.4.3Uitbreiding of aanpassing van zuiveringstechnische werkenIn voorkomende gevallen kan worden overwogen tot uitbreiding of
aanpassing van de zuiveringstechnische werken. De aanvullende
maatregelen of de uitbreiding en/of aanpassing van de
zuiveringstechnische werken worden afgewogen tegen de kosten en
baten van lokale zuivering van de lozing. Hierbij wordt gestreefd
naar de laagste maatschappelijke kosten. Figuur 1 Typen lozingen en bijbehorende vergunning of
regelTabel 1 Matrix vergunning of regel en typen lozingen
Type lozing (zie figuur 0.1) 1234567891011Vergunning of regel:WaterwetXXXXXWet algemene bepalingen omgevingsrechtXXBesluit algemene regels voor inrichtingen
milieubeheer (barim)XXXXXBesluit lozen buiten inrichtingen (blbi)XXXXBesluit lozing afvalwater huishoudensXXAansluitvergunning, waterakkoord of bestuurlijke
afsprakenX
Tabel 1 Toelichting toetsingswaarden lozing
Doelmatige werking transportleidingParameter ToetsingswaardeOmschrijvingpH (steekmonster)6,5 < pH < 9De pH is van invloed op de ligging van chemische
evenwichten waardoor er zich ongewenste afzettingen
(“scaling”) of oplosreacties in de transportleiding
kunnen voordoen. Bij persleidingen treedt dit effect
minder snel op bij hogere pH en is de maximale pH
10.Chloride< 5.000 mg/lHoge chloridegehalten werken nitrificatieremmend of
kunnen leiden tot ongewenste corrosie in een
transportleiding.Sulfaat< 300 mg/lEen teveel aan sulfaat kan leiden tot aantasting van
het beton door vorming van corrosief gas.Waterstofbicarbonaat MagnesiumCalcium< 600 mg/l< 150 mg/l< 200 mg/lStoffen die in oplossing zijn zoals
waterstofcarbonaat, magnesium en calcium kunnen ook
neerslaan op de binnenkant van een transportleiding
en daardoor schade veroorzaken (“scaling”).NO3-N (in persleiding)< 10 mg/lNitraat in een persleiding kan biologisch worden
omgezet naar stikstofgas. In een persleiding kan dit
tot ongewenste gasophopingen leiden, waardoor de
opbrengst van de pompen vermindert.Doelmatige werking rwziParameter ToetsingswaardeOmschrijvingpH (steekmonster)6,5 < pH < 9Een te lage of te hoge pH kan een verstorend effect
hebben op het zuiveringsproces.NitrificatieremmingR5 < 10 %Nitrificatie is de eerste stap in het
stikstofverwijderingsproces waarin bacteriën
ammonium omzetten in nitraat. Sommigen stoffen
werken verstorend op deze omzetting waardoor het
stikstofverwijderingsproces wordt belemmerd.
Nitrificatieremming dient in afwijking van de NEN-
en-ISO 9509 te worden uitgedrukt in % remming bij
bepaalde verdunningen (R0, R5, R10 en R20). R5
Betekent dus de remming bij een factor 5 verdunning
in het te analyseren monster. CZV/ Ntot> 10CZV staat voor chemisch zuurstof verbruik en is een
maat voor de organische vuillast. Ntot is totaal
stikstof, zijnde de som van ammonium, organisch
gebonden stikstof en nitraat.BZV5/Ntot> 3,0BZV5 staat voor biologisch zuurstofverbruik en is
een maat voor het biologisch afbreekbare deel van de
organische vuillast. Samen met de CZV/ Ntot
verhouding levert dit inzicht op in de
(on)mogelijkheden voor de verwijdering van stikstof.
Deze parameter wordt gebruikt als
dimensioneringsgrondslag van ontwerp van de
rwzi.CZV/Ptot > 50Ptot staat voor de som van het opgeloste en het
organisch gebonden fosfaat. Voor de biologische
verwijdering van fosfaat is organische stof nodig.
Bij chemische defosfatering leidt extra fosfaat tot
extra productie van chemisch slib, dat weer leidt
tot een vermindering van de capaciteit voor de
stikstofverwijdering.BZV5/Ptot > 20Samen met de CZV/ Ptot verhouding levert dit inzicht
op in de mogelijkheden voor de biologische
verwijdering van fosfaat.N-Kj/NO3-N > 10N-Kj staat voor Kjeldahl stikstof en is de som van
ammonium en organisch gebonden stikstof.
Zuiveringsprocessen die beginnen met biologische
fosfaatverwijdering hebben een anaerobe tank als 1e
biologische zuiveringsstap. Nitraat is een vorm van
stikstof die deze anaerobe toestand verstoort
waardoor het biologische fosfaatverwijderingsproces
wordt belemmerd.CZV/Onopgeloste bestanddelen> 2De onopgeloste bestanddelen staan voor de stoffen
die als sediment, in suspensie of drijvend op het
oppervlak met het afvalwater meekomen. In het geval
dat de stoffen biologisch niet afbreekbaar zijn
(“inert”) en de stoffen in het actief-slib systeem
terecht komen, zullen deze stoffen ophopen in het
actief-slib en leiden tot een verminderde
biologische activiteit. Dunwaternorm< 386 l/(i.e. à 150 g TZV∙etmaal)De dunheid van het afvalwater is een maat voor de
aanwezigheid van organische stoffen en Kjeldahl
stikstof. Dun afvalwater kan in sommige gevallen
beter direct geloosd worden op het oppervlaktewater
omdat het dunne water op de rwzi alleen maar leidt
tot een verminderde verwijdering van sommige van de
afvalstoffen.Toetsing van de over de dag gemiddelde piekvrachten
CZV, N-Kj en Ptotaal aan de over het jaar gemiddelde
lozing< 50%De grootte van de dagpiekvracht van de lozing aan
stikstof, fosfaat en organische stof ten opzichte
van de jaargemiddelde lozing geeft aan hoe groot de
variatie is in de lozing. Pieklozingen aan stikstof,
fosfaat en organische stof kunnen het
zuiveringsproces verstoren. De piek mag niet meer
dan 50% boven het jaargemiddelde liggen (totaal is
dan 150%).
Tabel 2 Toelichting toetsingswaarden influent plus
aangevraagde lozing
CZV/BZV5< 3Het biologisch proces in een rwzi kan niet alle CZV
afbreken. Blijft er teveel “inert” CZV achter in het
effluent dan kan de norm worden overschreden. De
CZV/BZV5 verhouding geeft hier een indicatie
van.CapaciteitEconomische toetsGestreefd wordt naar de laagste maatschappelijke
kostenTemperatuurgraden°C>10% van de aanvoer en< 10 °C daggemiddelden < 2,5 km afstand rwziTe koud afvalwater kan in de winterperiode het
nitrificatieproces verstoren. Om het afvalwater in
de winter significant in temperatuur te verlagen
(> 0,25 °C) is veel koud water nodig dat op korte
afstand van de rwzi wordt geloosd.dunwaternormdebietl/(i.e.∙etm)< 386Waarde waarboven de integrale afweging op
doelmatigheid verder wordt uitgewerkt (i.e. à 150 g
TZV/dag)
Tabel 1 Toetsingwaarden* anno 2012 op basis van 10%-norm
ontwerpcapaciteit en maximale absolute grootte (naast de waarden in deze
tabel dient nog controle plaats te vinden op algemene samenstelling van
het afvalwater en eventuele remming van de nitrificatie (zie Tabel 3.1
en 3.2 in respectievelijk paragraaf 3.2 en 3.3))
Rwzi's en ontwerpcapaciteitWaarde waaronder aanvraag/lozing moet blijven rwzi'sontwerp capaciteitdaggemiddelde CZV**daggemiddelde N-Kj**daggemiddeld debiet** i.e. à 150 gTZV/dagkg/dagkg/dagm3/dagWaterschap Aa en MaasVinkel56.20043053,5500Asten72.50043053,5500Land van Cuijk158.50043053,5500Dinther271.00043053,5500Aarle-Rixtel272.00043053,5500‘s-Hertogenbosch310.00043053,5500Oijen360.00043053,5500Waterschap Brabantse DeltaNieuw-Vossemeer2.86729334Willemstad5.53356666Lage Zwaluwe7.33374888Putte7.33374888Chaam7.66778892Dinteloord7.66778892Ossendrecht11.66711812140Halsteren12.66712813152Riel14.13314315170Baarle-Nassau16.66716918200Waspik17.33317618208Kaatsheuvel57.33343053,5500Rijen74.33343053,5500Waalwijk76.66743053,5500Dongemond145.66743053,5500Nieuwveer363.00043053,5500Bath471.46743053,5500Waterschap De DommelSoerendonk38.17038740458Haaren45.00043048500Hapert64.37343053,5500Biest-Houtakker66.64043053,5500Sint Oedenrode86.13043053,5500Boxtel108.80043053,5500Tilburg340.00043053,5500Eindhoven680.00043053,5500
* Toetsingswaarden dienen te worden afgeleid voor de actueel geldende
ontwerpcapaciteiten** Gebaseerd op standaard waarden van STOWA: 101 g CZV; 10,6 g N-Kj en
120 liter per i.e. per dag