CVDR341015_4Verordening verontreinigingsheffing Waterschap Zuiderzeeland 2018nlregelingWaterschap Zuiderzeeland2018-05-15Waterschap ZuiderzeelandOfficiële bekendmakingenVerordening verontreinigingsheffing 2018Waterschapswet rtikelen 110 en 113, eerste lid, Waterwet hoofdstuk 7 en Waterschapsbesluit hoofdstuk 6 paragraaf 2algemeen bestuurfinanciën en economie2017-11-28De tekst in dit document is vrij van auteursrecht en
databankrecht2018-01-01Wijziging tarief516217, 517000GeenGeenexb-2018-30737exb-2018-30738exb-2018-30739exb-2018-30740exb-2018-30741exb-2018-30742Verordening verontreinigingsheffing Waterschap Zuiderzeeland 2018De Algemene Vergadering van Waterschap Zuiderzeeland;gelezen het voorstel d.d. 9 november 2017, nummer 516217;gelet op de artikelen 110 en 113, eerste lid, van de Waterschapswet,
hoofdstuk 7 van de Waterwet en hoofdstuk 6, par. 2, van het
Waterschapsbesluit;BESLUIT;vast te stellen:de ‘Verordening verontreinigingsheffing Waterschap Zuiderzeeland 2018'1BegripsbepalingenDeze verordening verstaat onder:
oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het
aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen,
alsmede de bijbehorende bodem en oevers, flora en fauna ten aanzien
waarvan het waterschap ingevolge artikel 3.2 van de Waterwet is
aangewezen als beheerder, met uitzondering van de gronden die
ingevolge artikel 3.1 of 3.2 van de Waterwet zijn aangewezen als
drogere oevergebieden;
stoffen: de stoffen genoemd in artikel 9 van deze verordening;
lozen: het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam in
beheer bij het waterschap;
woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om
als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en
waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd
zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;
bedrijfsruimte: een naar zijn of haar aard en inrichting als
afzonderlijk geheel te beschouwen ruimte of terrein, niet zijnde een
woonruimte, een zuiveringtechnisch werk of een openbaar
vuilwaterriool;
openbaar vuilwaterriool: een voorziening voor de inzameling en het
transport van stedelijk afvalwater, in beheer bij een gemeente of
een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is
belast;
zuiveringtechnisch werk: een werk voor het zuiveren van stedelijk
afvalwater, in exploitatie bij een waterschap of gemeente, dan wel
een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap met de
zuivering van stedelijk afvalwater is belast, met inbegrip van het
bij dat werk behorende werk voor het transport van stedelijk
afvalwater;
stedelijk afvalwater: huishoudelijk afvalwater of een mengsel
daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of
ander afvalwater;
de ambtenaar belast met de heffing: de door het dagelijks bestuur
van GBLT aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 124, vijfde lid,
onderdeel a, van de Waterschapswet;
watersysteem: het watersysteem zoals bedoeld in artikel 1, tweede
lid, van de Waterschapswet;
drinkwater: drinkwater als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de
Drinkwaterwet;
ingenomen water: geleverd drink- en industriewater, warm tapwater,
onttrokken grond- en oppervlaktewater en opgevangen hemelwater;
drinkwaterbedrijf: drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1,
eerste lid, van de Drinkwaterwet;
warm tapwater: warm tapwater als bedoeld in artikel 1, eerste lid,
van de Drinkwaterwet.
GBLT: het openbaar lichaam Gemeenschappelijk Belastingkantoor
Lococensus – Tricijn te Zwolle, handelend onder de naam ‘GBLT’.
2BijlagenBij deze verordening behoren de volgende bijlagen:
Bijlage I: voorschriften voor meting, bemonstering, analyse en
berekening;
Bijlage II: tabel afvalwatercoëfficiënten zoals opgenomen in artikel
122k, derde lid, van de Waterschapswet.
3Belastbaar feit en heffingsplicht1.Onder de naam verontreinigingsheffing wordt een directe belasting
geheven ter zake van lozen.2.Aan de heffing worden onderworpen:
ter zake van het lozen vanuit een woonruimte of een
bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die
ruimte;
ter zake van het lozen met behulp van een riolering of van een
zuiveringtechnisch werk: degene bij wie die riolering of dat
zuiveringtechnisch werk in beheer is;
ter zake van het lozen anders dan bedoeld onder a of b: degene
die loost.
3.Voor de toepassing van het tweede lid onder a, wordt:
gebruik van een woonruimte door de leden van een huishouden
aangemerkt als gebruik door het door de ambtenaar belast met de
heffing aangewezen lid van dat huishouden;
gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in
gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die het
deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik
heeft gegeven is bevoegd de heffing als zodanig te verhalen op
degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
het ter beschikking stellen van een woonruimte of bedrijfsruimte
voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die
die ruimte ter beschikking heeft gesteld; degene die de ruimte
ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de heffing als zodanig
te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is
gesteld.
4.De opbrengst van de verontreinigingsheffing komt ten goede aan de
bekostiging van het beheer van het watersysteem door het
waterschap;4VrijstellingenVan de verontreinigingsheffing zijn vrijgesteld:
het lozen met behulp van een openbaar vuilwaterriool;
het lozen door het waterschap zelf;
het lozen van stoffen afkomstig vanuit een zuiveringtechnisch werk
anders dan door het waterschap zelf, mits de hoeveelheid stoffen
niet is toegenomen.
5Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar
tijdsevenredigheid1.De heffing ter zake van woonruimten en van bedrijfsruimten als bedoeld
in artikel 18 is verschuldigd bij het begin van het heffingsjaar of, zo
dit later is, bij de aanvang van de heffingsplicht.2.Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht als bedoeld in het
eerste lid in de loop van het heffingsjaar aanvangt, is de heffing
verschuldigd voor zoveel driehonderdvijfenzestigste gedeelten van de
voor dat jaar verschuldigde heffing als er in dat jaar, na de aanvang
van de heffingsplicht, nog volle etmalen resteren.3.Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht bedoeld in het eerste
lid in de loop van het heffingsjaar eindigt, bestaat aanspraak op
ontheffing voor zoveel driehonderdvijfenzestigste gedeelten van de voor
dat jaar verschuldigde heffing als er in dat jaar, na het einde van de
heffingsplicht, nog volle etmalen resteren.4.Indien de heffingsplicht voor woonruimten is beëindigd na de dagtekening
van de aanslag, kan de heffingsplichtige een aanvraag tot ontheffing
indienen bij de ambtenaar belast met de heffing.5.Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de
heffingsplichtige in de loop van het heffingsjaar het gebruik van een
woonruimte beëindigt en direct aansluitend het gebruik krijgt van een
woonruimte die eveneens in het gebied van Waterschap Zuiderzeeland ligt
en er vanuit de nieuwe woonruimte eveneens wordt geloosd als bedoeld in
artikel 1 onder c.6Aangifte1.Met betrekking tot de verontreinigingsheffing geheven van gebruikers van
bedrijfsruimten, wordt de uitnodiging tot het doen van aangifte gedaan
door:
het uitreiken of toezenden van een aangiftebiljet;
het uitreiken of toezenden van een aangiftebrief waarin wordt
verzocht om aangifte te doen op de wijze als bedoeld in het
derde lid, onderdeel b.
2.Op verzoek van degene die op de wijze, bedoeld in het eerste lid,
onderdeel b, is uitgenodigd tot het doen van aangifte, wordt door de
ambtenaar belast met de heffing een aangiftebiljet als bedoeld in het
eerste lid, onderdeel a, toegezonden of uitgereikt indien van de
desbetreffende aangifteplichtige redelijkerwijs niet kan worden verwacht
dat deze aangifte kan doen op de wijze, bedoeld in lid 3, onderdeel
b.3.Aangifte wordt gedaan door:
het inleveren of toezenden van het uitgereikte aangiftebiljet
met de eventueel daarbij gevraagde bescheiden;
het op elektronische wijze toezenden van de door de betreffende
programmatuur gevraagde gegevens.
4.Indien het derde lid, onderdeel b, toepassing vindt, worden de eventueel
gevraagde bescheiden afzonderlijk ingeleverd of toegezonden. De via de
programmatuur, bedoeld in laatstgenoemd onderdeel b, toe te zenden dan
wel in te leveren gegevens zijn inhoudelijk gelijk aan die welke
toegezonden dan wel ingeleverd hadden moeten worden als voor de aangifte
als bedoeld in het derde lid, onderdeel a.7(ongebruikt)8HeffingsjaarHet heffingsjaar is gelijk aan het kalenderjaar.9Grondslag en heffingsmaatstaf algemeen1.Voor de heffing bedoeld in artikel 3 geldt als grondslag de hoeveelheid
en de hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden
geloosd.2.Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de
stoffen die in een kalenderjaar worden geloosd. De vervuilingswaarde
wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.3.Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot zuurstofbindende
stoffen wordt bepaald op basis van de som van het chemisch
zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van
stikstofverbindingen, zoals voorgeschreven in Bijlage I van deze
verordening. Eén vervuilingseenheid vertegenwoordigt met betrekking tot
zuurstofbindende stoffen een verbruik in het heffingsjaar van 54,8
kilogram zuurstof.10Meting, bemonstering en analyse1.Het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen
wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse
verkregen gegevens. De meting, bemonstering, analyse en berekening
geschieden met inachtneming van de in Bijlage I opgenomen
voorschriften.2.De in het eerste lid bedoelde meting, bemonstering en analyse geschieden
ieder etmaal van het heffingsjaar, behoudens het bepaalde in artikel
11.3.De meting en de bemonstering geschieden zodanig dat:
de gemeten hoeveelheid afvalwater niet meer dan 5% afwijkt van
de werkelijke hoeveelheid afvalwater;
het verkregen monster representatief is voor de totale
hoeveelheid stoffen die gedurende de bemonsteringsperiode vanuit
het bedrijf of het bedrijfsonderdeel wordt geloosd.
4.De heffingsplichtige brengt de wijze van meting en bemonstering met een
beschrijving van de daarvoor te gebruiken apparatuur voor aanvang van
het heffingsjaar ter kennis van de ambtenaar belast met de heffing.
Indien het gebruik van de apparatuur in de loop van het heffingsjaar
aanvangt of wijzigt, dan wordt dit vóór de ingebruikname of de wijziging
ter kennis gebracht van de ambtenaar belast met de heffing.5.De ambtenaar belast met de heffing:
kan ambtshalve bepalen dat meting en bemonstering geschieden in
afwijking van één of meer van de in Bijlage I, onderdeel A,
opgenomen voorschriften, indien deze aannemelijk maakt dat dit
noodzakelijk is ter voldoening aan het bepaalde in het derde
lid, onderdelen a en b;
beslist op aanvraag van de heffingsplichtige dat meting en
bemonstering kunnen geschieden in afwijking van een of meer van
de in Bijlage I, onderdeel A, opgenomen voorschriften, indien de
heffingsplichtige aannemelijk maakt dat daarbij wordt voldaan
aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b;
beslist op aanvraag van de heffingsplichtige dat kan worden
afgeweken van de in Bijlage I, onderdeel B, opgenomen
analysevoorschriften, indien de heffingsplichtige aannemelijk
maakt dat de nauwkeurigheid van de uitkomsten van de analyse
hierdoor niet wordt beïnvloed;
kan omtrent de afwijkingen als bedoeld in de onderdelen a, b en
c nadere voorschriften geven.
6.De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing, bedoeld in het
vijfde lid, onderdelen a, b en c, bij voor bezwaar vatbare beschikking.
Deze beschikking bevat in elk geval:
de voorschriften van Bijlage I, onderdelen A en B, waarvan wordt
afgeweken;
de afwijkingen bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en
c;
de nadere voorschriften bedoeld in het vijfde lid, onderdeel
d;
een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor
de beschikking wordt gegeven.
7.De ambtenaar belast met de heffing is bevoegd twee of meer ingevolge het
vijfde lid genomen beschikkingen, die betrekking hebben op hetzelfde
bedrijf of hetzelfde bedrijfsonderdeel, in één geschrift te
verenigen.8.De ambtenaar belast met de heffing kan bij veranderingen of te
verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de
geloosde, respectievelijk te lozen stoffen, de desbetreffende
beschikkingen, bedoeld in het vijfde lid, ambtshalve wijzigen of
intrekken in verband met het bepaalde in het eerste lid en het derde
lid.11Beperkte meting, bemonstering en analyse1.Op aanvraag van de heffingsplichtige, die aannemelijk maakt dat voor de
berekening van het aantal vervuilingseenheden kan worden volstaan met
gegevens welke met behulp van meting, bemonstering en analyse in een
beperkt aantal etmalen zijn verkregen, besluit de ambtenaar belast met
de heffing dat meting en bemonstering geschieden in afwijking van het
bepaalde in artikel 10, tweede lid. Het besluit op aanvraag wordt
genomen bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat
in elk geval:
een opgave van de afvalwaterstromen en de stoffen welke in het
onderzoek dienen te worden betrokken;
de tijdvakken waarin meting en bemonstering geschieden, hetzij
ieder etmaal van die tijdvakken, hetzij één of meer daartoe
aangewezen etmalen daarvan;
de wijze waarop de op de voet van letter b verkregen uitkomsten
worden herleid tot het aantal vervuilingseenheden over een
aldaar bedoeld tijdvak, onderscheidenlijk over het
heffingsjaar;
een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor
de beschikking wordt gegeven.
2.De ambtenaar belast met de heffing kan bij veranderingen of te
verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de
geloosde, respectievelijk te lozen stoffen, de desbetreffende
beschikking, bedoeld in het eerste lid, ambtshalve wijzigen of
intrekken, indien toepassing van berekeningsvoorschrift IV van onderdeel
C van bijlage I leidt tot een ander aantal etmalen dan in die
beschikking is opgenomen.3.De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing, bedoeld in het
tweede lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking.4.De ambtenaar belast met de heffing is bevoegd beschikkingen als bedoeld
in lid 1 van dit artikel op één geschrift samen te voegen met
beschikkingen die hij neemt op grond van artikel 10, lid 5, mits die
beschikkingen betrekking hebben op hetzelfde bedrijf of hetzelfde
bedrijfsonderdeel.12Hoedanigheidscorrectie1.Indien de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch
zuurstofverbruik bedoeld in artikel 9 in belangrijke mate is beïnvloed
door biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen, wordt op
aanvraag van de heffingsplichtige op die uitkomst een correctie
toegepast.2.De berekening van de correctie geschiedt met inachtneming van het
voorschrift, opgenomen in Bijlage I, onderdeel C.3.De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing als bedoeld in
het eerste lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking
bevat in elk geval:
de wijze van berekening van de correctie;
de hoeveelheid en samenstelling van het afvalwater waarop de
correctie van toepassing is;
de frequentie en de wijze van onderzoek met betrekking tot
meting, bemonstering en analyse;
een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor
de beschikking wordt gegeven.
13Tabel afvalwatercoëfficiënten1.In afwijking van het bepaalde in artikel 10, eerste lid, kan het aantal
vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een
kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan worden
vastgesteld met behulp van de in Bijlage II van deze verordening
opgenomen tabel afvalwatercoëfficiënten, indien door de
heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat het aantal
vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een
kalenderjaar 1.000 of minder bedraagt en dit aantal aan de hand van de
hoeveelheid ingenomen water kan worden bepaald.2.Het aantal vervuilingseenheden als bedoeld in het eerste lid wordt
berekend volgens de formule A x B, waarbij: A = het aantal m³ in het kalenderjaar ten behoeve van de bedrijfsruimte
of het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water; B = de afvalwatercoëfficiënt behorende bij de klasse van de in Bijlage
II opgenomen tabel met de klassengrenzen waarbinnen de vervuilingswaarde
met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³ ten behoeve van de
bedrijfsruimte of van het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen
water is gelegen.3.Indien de in het kalenderjaar ingenomen hoeveelheid water niet kan
worden vastgesteld aan de hand van watermeterstanden die aan het begin
en aan het einde van het kalenderjaar zijn opgenomen, stelt de ambtenaar
belast met de heffing die hoeveelheid vast op een door hem nader vast te
stellen wijze.4.De vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³ als
bedoeld in het tweede lid wordt ingevolge artikel 7.3 van de Waterwet
bepaald met toepassing van de Algemene Maatregel van Bestuur als bedoeld
in artikel 122k, tweede lid, van de Waterschapswet.5.Indien het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het
zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een
onderdeel daarvan meer dan 1.000 bedraagt en de heffingsplichtige
aannemelijk maakt dat de berekening van het aantal vervuilingseenheden
met toepassing van de in het eerste lid, aanhef, bedoelde tabel tot geen
lagere uitkomst leidt dan die welke wordt verkregen bij berekening op de
voet van artikel 10, eerste lid, beslist de ambtenaar belast met de
heffing bij voor bezwaar vatbare beschikking op aanvraag van
heffingsplichtige dat het aantal vervuilingseenheden wordt berekend met
toepassing van de tabel.14Vervuilingswaarde van tuinbouwkassen1.In afwijking van artikel 10, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van
de stoffen die worden geloosd vanuit een bedrijfsruimte of een onderdeel
van een bedrijfsruimte bestemd om in het kader van de uitoefening van
een beroep of een bedrijf onder een permanente opstand van glas of
kunststof gewassen te telen, bepaald op basis van het tweede lid.2.De vervuilingswaarde bedraagt drie vervuilingseenheden per hectare
vloeroppervlak waarop onder glas of kunststof wordt geteeld en per deel
van een hectare vloeroppervlak een evenredig deel van drie
vervuilingseenheden.3.Indien in de loop van het kalenderjaar het gebruik van een in het eerste
lid bedoelde bedrijfsruimte of onderdeel van een bedrijfsruimte, dan wel
van een deel daarvan, door de gebruiker aanvangt of eindigt, wordt hij
in dat kalenderjaar voor die bedrijfsruimte, voor dat onderdeel of voor
dat deel voor een evenredig gedeelte van het op basis van het tweede lid
bepaald aantal vervuilingseenheden aan een heffing onderworpen.4.Een vervuilingswaarde voor de bedrijfsruimte of het onderdeel van een
bedrijfsruimte, berekend op basis van het tweede of derde lid, van
minder dan vijf vervuilingseenheden wordt op drie vervuilingseenheden,
en van één of minder dan één vervuilingseenheid op één
vervuilingseenheid gesteld.15<<vervallen>>16<<vervallen>>17Totale vervuilingswaarde van een bedrijfsruimteDe vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte wordt bepaald op de som van de
aantallen vervuilingseenheden als berekend overeenkomstig de artikelen 10
tot en met 14, voorzover deze van toepassing zijn.18Vervuilingswaarde van kleine bedrijfsruimten1.In afwijking van artikel 10, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van
de stoffen die vanuit een bedrijfsruimte of vanuit een
zuiveringtechnisch werk voor het zuiveren van afvalwater worden geloosd
gesteld op drie vervuilingseenheden indien door de heffingsplichtige
aannemelijk is gemaakt dat die vervuilingswaarde minder dan vijf
vervuilingseenheden bedraagt en op één vervuilingseenheid indien door de
heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat die één vervuilingseenheid
of minder bedraagt.2.Indien de aanslag is opgelegd voor drie vervuilingseenheden en de
heffingsplichtige aannemelijk maakt dat de vervuilingswaarde één
vervuilingseenheid of minder bedraagt, bestaat aanspraak op
vermindering. De heffingsplichtige kan daartoe na afloop van het
heffingsjaar of, bij beëindiging van de heffingsplicht, in de loop van
het heffingsjaar een aanvraag indienen bij de ambtenaar belast met de
heffing.19Vervuilingswaarde van woonruimten1.In afwijking van artikel 10, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van
de stoffen die vanuit een woonruimte worden geloosd, gesteld op drie
vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een
door één persoon gebruikte woonruimte worden geloosd, wordt gesteld op
één vervuilingseenheid.2.Het eerste lid is niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden
bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie
bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. De in de vorige
volzin bedoelde woonruimten worden tezamen aangemerkt als een
bedrijfsruimte dan wel als onderdeel van een bedrijfsruimte.3.Indien de in het eerste lid bedoelde situatie dat een woonruimte wordt
gebruikt door één persoon ontstaat in de loop van het heffingsjaar,
wordt de vervuilingswaarde op één vervuilingseenheid vastgesteld met
ingang van de eerste dag die volgt op de dag waarop die situatie is
ontstaan.4.Indien de in het derde lid bedoelde situatie ontstaat ná de dagtekening
van de aanslag, bestaat aanspraak op vermindering. De heffingsplichtige
moet daartoe een aanvraag indienen bij de ambtenaar belast met de
heffing.20SchattingDe ambtenaar belast met de heffing kan het aantal vervuilingseenheden in een
kalenderjaar geheel of gedeeltelijk door middel van schatting vaststellen,
indien door de heffingsplichtige:
meting, bemonstering en analyse niet of niet geheel zijn geschied in
overeenstemming met de in Bijlage I opgenomen voorschriften;
het aantal vervuilingseenheden niet is berekend met behulp van
meting, bemonstering en analyse en bepaling van de vervuilingswaarde
op basis van artikel 13, eerste of vijfde lid, 14, eerste lid, 18,
eerste lid, of 19, eerste lid, niet mogelijk is;
het aantal vervuilingseenheden niet is berekend met behulp van
meting, bemonstering en analyse, bepaling van de vervuilingswaarde
op basis van artikel 13, vijfde lid, wel mogelijk is, maar door de
heffingsplichtige gedurende het heffingsjaar geen aanvraag als
bedoeld in dat artikel is gedaan;
niet of niet geheel is voldaan aan de voorwaarden, verbonden aan de
in artikel 10, 11 of 12 bedoelde toestemming.
21TariefHet tarief bedraagt € 58,00 per vervuilingseenheid.22Wijze van heffing en termijnen van betaling1.De heffing wordt geheven bij wege van aanslag.2.Belastingaanslagen en beschikkingen inzake een bestuurlijke boete
dienen, met inachtneming van het overigens in dit artikel bepaalde, te
worden betaald in één termijn die vervalt twee maanden na de dagtekening
van de aanslag.3.Belastingaanslagen geheven ter zake van het lozen vanuit een woonruimte
en waarvoor de heffingschuldige een machtiging heeft afgegeven om deze
af te schrijven door middel van automatische incasso, dienen te worden
betaald in zoveel gelijke maandelijkse termijnen als er na de
dagtekening van de aanslag nog in het desbetreffende kalenderjaar volle
dan wel gedeeltelijke kalendermaanden resteren, met dien verstande dat
het aantal maandelijkse termijnen niet minder dan zes bedraagt. 4.Belastingaanslagen geheven ter zake van het lozen anders van vanuit een
woonruimte waarvan de dagtekening in het desbetreffende heffingsjaar
ligt en waarvoor de heffingschuldige een machtiging heeft afgegeven om
deze af te schrijven door middel van automatische incasso, dienen te
worden betaald in zoveel gelijke maandelijkse termijnen als er na de
dagtekening van de aanslag nog in het desbetreffende heffingsjaar volle
dan wel gedeeltelijke kalendermaanden resteren, met dien verstande dat
het aantal maandelijkse termijnen niet minder dn zes bedraagt. Voor de
overige aanslagen geldt onverkort de in lid 2 neergelegde
hoofdregel.5.Op het bepaalde in lid 3 van dit artikel geldt als restrictie dat het
bedrag per afschrijving op het totaalbedrag van het desbetreffende
aanslagbiljet niet minder dan € 5,00 bedraagt23Nadere regelsHet dagelijks bestuur van GBLT kan nadere regels geven met betrekking tot de
heffing en de invordering.24KwijtscheldingBij de invordering van de verontreinigingsheffing wordt geen kwijtschelding
verleend met uitzondering van aanslagen voor woonruimten.25Niet opleggen van aanslag1.Een aanslag van minder dan € 5,00 wordt niet opgelegd.2.Voor de toepassing van het eerste lid wordt het totaal van de op één
aanslagbiljet verenigde aanslagen als één aanslag aangemerkt.26Inwerkingtreding en citeertitel
De ‘Verordening verontreinigingsheffing Waterschap Zuiderzeeland
2017’, vastgesteld bij besluit van 22 november 2016, wordt
ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van
ingang van de heffing. Zij blijft van toepassing op belastbare
feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan, met uitzondering
van het bepaalde in artikel 22 van die verordening.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2018.
De in bijlage I genoemde normbladen worden bekendgemaakt door
terinzagelegging op het waterschapskantoor te Lelystad.
Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening
verontreinigingsheffing Waterschap Zuiderzeeland 2018’.
Aldus vastgesteld door de Algemene Vergadering d.d. 28 november 2017Lelystad, 28 november 2017de secretaris-directeur, ing. W. Slob MSc.,de dijkgraaf, ir. H.C. Klavers.
[Klik hier om het document te downloaden]
[Klik hier om het document te downloaden]
[Klik hier om het document te downloaden]
Toelichting Verordening verontreinigingsheffing 2018Bijlage I Verordening verontreinigingsheffing 2018 Voorschriften voor meting, bemonstering, analyse en berekeningBijlage II Verordening verontreinigingsheffing 2018 Tabel afvalwatercoëfficiënten