CVDR51821_1Verordening op het onderzoeksrecht van de raadnlregelingZoetermeer2018-01-04ZoetermeerStreekblad 20-12-2002Verordening op het onderzoeksrecht van de raadGemeentewet, art. 155agemeenteraadbestuur en recht2002-12-16De tekst in dit document is vrij van auteursrecht en
databankrecht2003-01-012018-01-12nieuwe regeling020850politiek en bestuur1.Geen.Geen.Verordening op het onderzoeksrecht van de raadVerordening op het onderzoeksrecht van de raad1BegripsbepalingenIn deze verordening wordt verstaan onder:
onderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 155a, eerste lid, van de Gemeentewet;
onderzoekscommissie: een commissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid van de Gemeentewet.
Op voorstel van een of meer van zijn leden kan de raad besluiten een onderzoek in te stellen.
In een raadsvergadering, volgend op het in het eerste lid genoemde besluit, beslist de raad bij het instellen van de onderzoekscommissie omtrent het aantal leden en de samenstelling van deze commissie.
Bij de instelling van de onderzoekscommissie stelt de raad nadere regels vast met betrekking tot de rapportage van de onderzoekscommissie aan de raad.
4. De raad kan besluiten ter voorbereiding van een onderzoek een voorbereidingscommissie in te stellen.
3Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter1.De raad benoemt uit zijn midden een voorzitter, tevens lid, van de onderzoekscommissie. De leden van de onderzoekscommissie kiezen uit hun midden een plaatsvervangend voorzitter.2.De voorzitter is belast met:a.het leiden van de beraadslagingen en zittingen;b.het handhaven van de orde;c.het doen naleven van bij of krachtens deze verordening gestelde regels;d.hetgeen deze verordening hem verder opdraagt.4Beëindiging van het lidmaatschap
Het lidmaatschap van de onderzoekscommissie eindigt indien:
de raad besluit tot opheffing van de onderzoekscommissie;
een lid ophoudt lid te zijn van de raad;
de onderzoekscommissie besluit een lid van zijn commissie te horen;
een lid ontslag neemt.
Een lid van de onderzoekscommissie kan op elk moment ontslag nemen. Hiervan brengt hij de raad en de voorzitter van de onderzoekscommissie zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte.
In openstaande vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien.
5Bevoegdheden van de onderzoekscommissie1.De onderzoekscommissie besluit alvorens het eerste getuigenverhoor heeft plaatsgevonden of getuigen uitsluitend verhoord worden na het afleggen van een eed of belofte.2.De onderzoekscommissie kan buiten de in artikel 155b, eerste lid, van de Gemeentewet genoemde personen tevens anderen verzoeken om medewerking aan het onderzoek te verlenen. Laatstgenoemde medewerking geschiedt slechts op vrijwillige basis.3.De onderzoekscommissie kan derden opdrachten laten uitvoeren die zij in het kader van de onderzoeksopdracht en de uitoefening van haar taak nodig acht.4.De onderzoekscommissie kan in het belang van het onderzoek in beslotenheid met betrokkenen informatieve gesprekken voeren. Betrokkenen zijn niet gehouden hieraan deel te nemen.5.De onderzoekscommissie kan de bovengenoemde bevoegdheden uitsluitend uitoefenen indien ten minste drie van haar leden aanwezig zijn.6.De Verordening op de raadscommissies 2002 is op de onderzoekscommissie niet van toepassing.6Ambtelijke bijstand1.De raad benoemt ter ondersteuning van de onderzoekscommissie een medewerker van de griffie of een persoon die minimaal gedurende de duur van het onderzoek bij de griffie wordt gedetacheerd, als commissiegriffier. De commissiegriffier kan zich laten ondersteunen door andere medewerkers.2.De commissiegriffier is bij iedere zitting aanwezig.3.Bij zijn verhindering of afwezigheid wordt hij vervangen door een bij instelling van de onderzoekscommissie door de raad aangewezen medewerker van de griffie.7Zittingen1.De voorzitter van de commissie bepaalt plaats en tijdstip van de zitting en brengt die ter openbare kennis.2.De voorzitter roept de getuigen en deskundigen ten minste twee weken voor de zitting op.3.Binnen drie dagen na verzending van de oproep kunnen de getuigen en deskundigen onder opgaaf van redenen de voorzitter verzoeken het tijdstip van de zitting te wijzigen.4.De beslissing van de voorzitter op dit verzoek wordt uiterlijk één week voor het tijdstip van de zitting aan de betrokken getuige of deskundige medegedeeld.5.De getuigen en deskundigen worden in een openbare zitting van de onderzoekscommissie gehoord. De onderzoekscommissie kan om gewichtige redenen besluiten een verhoor of een gedeelte daarvan niet in het openbaar af te nemen. De leden van de commissie en de commissiegriffier, alsmede de overige aanwezige medewerkers bewaren geheimhouding over hetgeen hun tijdens een besloten zitting ter kennis komt.8Toehoorders en de pers1.De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare zittingen bijwonen.2.Het geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is verboden.3.De voorzitter is bevoegd, toehoorders die op enigerlei wijze de orde van de vergadering verstoren, te doen vertrekken.9Geluid- en beeldregistratiesDegenen die tijdens de zitting geluids- dan wel beeldregistraties willen maken doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.10Verslaglegging zitting1.De commissiegriffier als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van deze verordening, draagt zorg voor de verslaglegging.2.Het verslag vermeldt de namen van de aanwezigen en hun hoedanigheid.3.Het verslag houdt een woordelijke vermelding in van wat over en weer is gezegd en wat verder ter zitting is voorgevallen.4.Het verslag verwijst naar de op de zitting overgelegde bescheiden, die aan het verslag kunnen worden gehecht.5.Het verslag wordt ondertekend door alle leden van de onderzoekscommissie, alsmede de commissiegriffier. Van minderheidsstandpunten wordt in het verslag melding gemaakt.11Beraadslagingen1.De onderzoekscommissie beraadslaagt indien de voorzitter het nodig oordeelt, dan wel indien een meerderheid van de leden hiertoe een gemotiveerd verzoek aan de voorzitter richt.2.De onderzoekscommissie beraadslaagt achter gesloten deuren.12Afronding onderzoekNa afronding van het onderzoek brengt de onderzoekscommissie schriftelijk rapport uit aan de raad.13InwerkingtredingDeze verordening treedt in werking op 1 januari 2003.14CiteertitelDeze verordening wordt aangehaald als: Verordening op het onderzoeksrecht van de raad. AlgemeenDe gemeenteraad heeft in zijn vergadering van 25 november 2002 besloten een onderzoekscommissie in te stellen op grond van artikel 155a en volgende van de Gemeentewet, teneinde een onderzoek te verrichten naar het zogenaamde Diftardossier (het beoogde systeem van een gedifferentieerd tarief voor de afvalstoffenheffing).Het onderzoeksrecht van de raad is uitvoerig geregeld in de artikelen 155a tot en met 155f van de Gemeentewet. Deze verordening, die in nauwe samenhang met de artikelen uit de Gemeentewet dient te worden gelezen, bevat nadere regels met betrekking tot dit onderzoeksrecht en de wijze waarop ambtelijke bijstand wordt verleend aan de commissie. Hij heeft een algemeen karakter, zodat hij ook gebruikt kan worden voor eventuele volgende onderzoeken op basis van artikel 155a.Het onderzoeksrecht is een exclusief recht dat ingevolge artikel 156, lid 2 van de Gemeentewet niet overdraagbaar is aan het college of aan een bestuurscommissie.Artikelsgewijze toelichting 1BegripsbepalingenDit artikel spreekt voor zich.2Instellen van het onderzoekTer verduidelijking wordt hier nogmaals aangegeven dat op voorstel van leden van de raad, bij raadsbesluit, een onderzoek kan worden ingesteld naar het door het college of burgemeester gevoerde bestuur. Met betrekking tot voorstellen is het bepaalde omtrent een initiatiefvoorstel in artikel 38 van het Reglement van orde voor de vergaderingen van de gemeenteraad van toepassing.Indien de raad tot een onderzoek besloten heeft, dient in een volgende raadsvergadering besloten te worden omtrent het aantal leden dat in de onderzoekscommissie plaats zal nemen en welke leden dat zijn.De Gemeentewet bepaalt hierover in artikel 155a, derde en vierde lid, dat de onderzoekscommissie uitsluitend uit leden van de raad bestaat. Dit moeten er ten minste drie zijn, waarbij de raad bij de samenstelling zorg draagt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen. Omdat het denkbaar is dat hieromtrent nader overleg tussen raadsfracties nodig is, is dit besluitmoment verschoven naar een volgende raadsvergadering na het besluit tot het instellen van een onderzoek. In het vierde lid is de mogelijkheid geschapen dat de raad eerst besluit om een voorbereidingscommissie in te stellen, die ter voorbereiding van het onderzoek een aantal handelingen verricht.Het derde lid bepaalt dat er bij de instelling van de onderzoekscommissie wordt vastgesteld hoe en op welk moment deze commissie aan de raad rapporteert. Voorstelbaar zou zijn dat hier bepaald wordt dat de voorzitter in elke raadsvergadering een kort verslag doet omtrent de vorderingen. 3Voorzitter/plaatsvervangend voorzitterGekozen is voor de benoeming door de raad van een voorzitter uit zijn midden. De onderzoekscommissie benoemt zelf een plaatsvervangend voorzitter. De voorzitter maakt tevens deel uit van de onderzoekscommissie en is derhalve niet slechts (technisch) voorzitter.4Beëindiging van het lidmaatschapIn artikel 155a, zesde lid van de Gemeentewet is bepaald dat de bevoegdheden en werkzaamheden van een onderzoekscommissie niet worden geschorst door het aftreden van de raad. Nu de onderzoekscommissie slechts mag bestaan uit leden van de raad brengt dat met zich mee dat bij het aantreden van een nieuwe raad de samenstelling van de onderzoekscommissie wel zal moeten worden aangepast. Indien een individueel lid van de onderzoekscommissie ophoudt lid te zijn van de raad eindigt derhalve tevens zijn lidmaatschap van eerder genoemde commissie. Voorts eindigt een lidmaatschap uiteraard bij opheffing van de onderzoekscommissie en bij het nemen van ontslag. De raad kan tevens, indien dit wenselijk wordt geacht, de onderzoekscommissie tussentijds opheffen.Daarnaast eindigt het lidmaatschap indien de onderzoekscommissie besluit een van haar leden te horen. Artikel 155c, tweede lid van de Gemeentewet bepaalt namelijk dat een getuige of deskundige die door de onderzoekscommissie wordt gehoord, niet tevens lid is van de onderzoekscommissie. 5Bevoegdheden van de onderzoekscommissieDe onderzoekscommissie heeft op basis van de bepalingen uit de Gemeentewet reeds een aantal bevoegdheden. Zo bepaalt artikel 155c, vijfde lid, van de Gemeentewet dat de onderzoekscommissie kan besluiten dat getuigen uitsluitend worden verhoord na het afleggen van een eed of belofte. Omdat het tengevolge hiervan niet mogelijk is om de ene getuige wel en de andere niet onder ede te horen is in artikel 5, eerste lid, van deze verordening bepaald dat de onderzoekscommissie hieromtrent een besluit neemt alvorens de eerste getuige of deskundige gehoord is.Artikel 155b, eerste lid, Gemeentewet geeft de groep van personen aan die verplicht zijn mee te werken aan een onderzoek en jegens wie dwangmiddelen kunnen worden ingezet. Dit laat onverlet de mogelijkheid om personen buiten deze groep te horen, zij het op vrijwillige basis. Deze personen zijn niet verplicht om een verklaring onder ede af te leggen. Indien een onderzoekscommissie derhalve bepaald heeft dat alle getuigen en deskundigen onder ede gehoord worden, zijn deze personen hiervan uitgezonderd.Naast het horen op vrijwillige basis kan een onderzoekscommissie ook informele (informatieve) gesprekken voeren met getuigen en deskundigen, bijvoorbeeld om vast te stellen of horen ter zitting nuttig is. Tenslotte bestaat de mogelijkheid om, bijvoorbeeld bij gebrek aan deskundigheid, opdrachten uit te besteden aan derden. Ingevolge artikel 155f van de Gemeentewet dient het college de door de raad geraamde kosten voor een onderzoek in een bepaald jaar op te nemen in de ontwerpbegroting. Voorstelbaar is dat hier tevens een post wordt opgenomen met betrekking tot deze (mogelijke) inschakeling van externen.De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155a, vijfde lid, Gemeentewet, de haar bij die wet verleende bevoegdheden uitsluitend uitoefenen indien tenminste drie van haar leden aanwezig zijn. Met betrekking tot de bevoegdheden die op basis van deze verordening bestaan, is gekozen voor hetzelfde regime.De Verordening op de raadscommissies 2002 is hier buiten toepassing verklaard omdat hierin zaken en bevoegdheden geregeld worden die bij het onderzoek niet toepasbaar dan wel onwenselijk zijn. Hierbij valt te denken aan zaken als spreekrecht voor burgers etc.6Ambtelijke bijstandArtikel 155a, achtste lid, van de Gemeentewet, bepaalt dat de raad, alvorens tot een onderzoek besloten wordt, bij verordening nadere regels stelt met betrekking tot deze onderzoeken. Hierin dienen in ieder geval regels opgenomen te worden over de wijze waarop ambtelijke bijstand wordt verleend aan de onderzoekscommissie. Artikel 6 van deze verordening voorziet in de benoeming van een commissiegriffier, die medewerker van de griffie is. Gelet op de beperkte formatie van de griffie, is het echter ook mogelijk gemaakt om of een medewerker van de organisatie of een extern ingehuurd persoon tijdelijk bij de griffie te detacheren. Tevens is geregeld dat de commissiegriffier zich kan laten ondersteunen en dat bij instelling van de onderzoekscommissie direct een vervanger wordt aangewezen.7ZittingArtikel 155d, eerste lid, van de Gemeentewet voorziet in de schriftelijke oproeping van getuigen en deskundigen die ter zitting dienen te verschijnen. Deze zitting dient te worden onderscheiden van de beraadslaging van de onderzoekscommissie, die ingevolge artikel 11 van de verordening achter gesloten deuren plaatsheeft. Op de zitting vinden de verhoren van getuigen en deskundigen plaats op grond van artikel 155c, zesde lid van de Gemeentewet. Conform de wet zijn deze in beginsel openbaar. De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155c, zevende lid van de Gemeentewet om gewichtige redenen echter besluiten dat een verhoor of een gedeelte ervan niet in het openbaar plaatsvindt. De leden, alsmede de ambtelijke medewerkers, bewaren geheimhouding over hetgeen hun tijdens een besloten zitting ter kennis komt. 8Toehoorders en de persArtikel 26, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet regelen dat de voorzitter van de raad toehoorders die de orde verstoren, kan doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toezegging kan ontzeggen. Voor de onderzoekscommissie ontbreekt een dergelijke bepaling in de Gemeentewet. Het derde lid voorziet hierin.9Geluid- en beeldregistratiesAangezien de zittingen van een onderzoekscommissie in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tv-stations geluids- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten zitting betreft.10Verslaglegging zittingDe bedoeling is om tijdens de verhoren een geluidsband mee te laten draaien of op andere wijze het gezegde exact vast te laten leggen. Op deze wijze ontstaat achteraf nooit discussie over hetgeen wel of niet gezegd is. In het laatste lid wordt geregeld dat alle leden van de onderzoekscommissie het verslag ondertekenen. Dit om zeker te stellen dat allen zich achter de tekst scharen, waarin ook eventuele minderheidsstandpunten kunnen worden opgenomen. De commissiegriffier ondertekent mede om formele redenen.11BeraadslagingBeraadslaging vindt plaats achter gesloten deuren, omdat de inhoud van een beraadslaging zich mogelijk niet voor openbaarheid leent. Het is namelijk zeer wel denkbaar dat er beraadslaagd wordt omtrent ondervragingsmethoden, tactieken en dergelijke, welke in het belang van het onderzoek niet naar buiten mogen worden gebracht. Daarnaast moet er vrij gesproken kunnen worden over personen en over hetgeen door hen naar voren is gebracht.De raad kan op basis van artikel 2, derde lid, van deze verordening, nadere regels stellen omtrent deze beraadslagingen in verband met de rapportage naar de raad.12Afronding onderzoekIndien de onderzoekscommissie haar werkzaamheden heeft afgerond legt zij haar bevindingen voor aan de raad. Gekozen is dit te doen in de vorm van een schriftelijke rapportage. Aan de vorm hiervan worden in de verordening geen eisen gesteld. Het is uiteraard mogelijk dat de raad dit bij het concrete onderzoek wel doet. 13InwerkingtredingDe onderliggende verordening bevat geen algemeen verbindende voorschriften. De verplichting voor bepaalde categorieën personen om medewerking te verlenen aan een door de raad in te stellen onderzoek vloeit immers niet voort uit de verordening, maar rechtstreeks uit de wet. De verordening kan derhalve op een door de raad te bepalen datum in werking treden en is niet referendabel ingevolge de Tijdelijke referendumwet.14CiteertitelDeze verordening kan worden aangehaald als: Verordening op het onderzoeksrecht van de raad.