Nadere regels Subsidiering Verkeer en Vervoer

Geldend van 01-11-2023 t/m heden

Intitulé

Nadere regels Subsidiering Verkeer en Vervoer

Gedeputeerde Staten maken, gelet op het bepaalde in artikel 136 van de Provinciewet, bekend dat zij in hun vergadering van 15 december 2015 onder nummer 1824990 het volgende besluit hebben genomen

Gedeputeerde Staten van Flevoland,

Overwegende dat:

de brede doeluitkering zoals die op grond van de Wet Brede Doeluitkering tot 1 januari 2016 aan de provincie werd verstrekt, met ingang van 1 januari 2016 verandert van een specifieke uitkering verkeer en vervoer in een algemene uitkering;

deze verandering om een nieuw kader voor de financiering van het verkeer en vervoerbeleid vraagt, inclusief de financiële relatie met gemeenten en andere maatschappelijke partners; de Algemene Subsidieverordening Flevoland 2023 een procedureel kader geeft voor subsidiering van activiteiten die passen binnen het provinciaal beleid;

in deze Algemene Subsidieverordening Flevoland 2023 aan gedeputeerde staten de bevoegdheid is toegekend om nadere regels vast te stellen die onder meer betrekking kunnen hebben op de subsidiecriteria; het wenselijk is om voor de financiering van activiteiten op het terrein van verkeer en vervoer deze nadere regels vast te stellen,

gelet op het bepaalde in artikel 4, eerste lid van de Algemene Subsidieverordening Flevoland 2023,

BESLUITEN:

de volgende nadere regels vast te stellen:

NADERE REGELS SUBSIDIERING VERKEER EN VERVOER

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

     mobiliteitsbeleid: het door Provinciale Staten dan wel Gedeputeerde Staten vastgestelde beleid op het terrein van verkeer en vervoer zoals onder meer is vastgelegd in de mobiliteitsvisie Flevoland en het Programma Mobiliteit en Ruimte;

  • b.

     Mobiliteitsvisie Flevoland: een door Provinciale Staten vastgesteld plan dat op hoofdlijnen de voorgenomen ontwikkeling op het terrein van mobiliteit en de hoofdzaken van het door de provincie te voeren mobiliteitsbeleid bevat;

  • c.

     Programma Mobiliteit en Ruimte: een door Provinciale Staten vastgesteld document dat een uitwerking en actualisatie van de mobiliteitsvisie bevat met een beleidsagenda, een overzicht van investeringen en overige bestedingen en een overzicht van de beschikbare middelen;

  • d.

     subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidie;

  • e.

     projectsubsidie: een subsidie voor een activiteit of samenhangend geheel van activiteiten die naar hun aard een eenmalig karakter hebben;

  • f.

     privaatrechtelijke rechtspersoon: een vereniging, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij, naamloos vennootschap, besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of een stichting;

  • g.

     gemeentelijke cofinanciering: financiering en middelen die de gemeente zelf  meebetaalt en inbrengt voor de realisatie van een bepaald project.

Artikel 2.Reikwijdte nadere regels

  • 1  Deze nadere regels zijn van toepassing op subsidies die Gedeputeerde Staten kunnen verstrekken in het kader van het provinciale mobiliteitsbeleid.

  • 2  Deze nadere regels zijn niet van toepassing op:

    • a.

       de subsidies die Gedeputeerde Staten op grond van artikel 22 van de Wet  personenvervoer verstrekken voor een in een concessie omschreven openbaar vervoer;

    • b.

       de financiële bijdrage die Gedeputeerde Staten in het kader van de delegatie van de exploitatie van het openbaar vervoer aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad verstrekt.

Artikel 3. Doelgroep

  • 1  Subsidie kan worden aangevraagd door:

    • a.

       Flevolandse gemeenten;

    • b.

       privaatrechtelijke rechtspersonen, zoals nader aangeduid in het Programma Mobiliteit en  Ruimte.

  • 2  Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen afwijken van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 4. Subsidievorm

  • 1  Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze nadere regels een incidentele subsidie voor activiteiten met een eenmalig karakter in de vorm van een projectsubsidie.

  • 2  De in het eerste lid genoemde subsidies kunnen – wanneer het vastgestelde mobiliteitsbeleid dat mogelijk maakt – voor een tijdvak langer dan een jaar, maar niet langer dan vier jaar worden verstrekt.

Artikel 5. Subsidiabele activiteiten

Een subsidie kan worden verstrekt als de aanvrager een duidelijke relatie kan leggen tussen de te subsidiëren activiteiten en de doelstellingen van het provinciale mobiliteitsbeleid.

Artikel 6.Weigeringsgronden

  • 1  Een subsidieaanvraag wordt in ieder geval geweigerd indien:

    • a.

       de activiteiten niet bijdragen aan de doelstelling van het provinciale mobiliteitsbeleid;

    • b.

       door verstrekking ervan het subsidieplafond wordt overschreden;

    • c.

       de subsidie moet worden beschouwd als ontoelaatbare staatssteun;

    • d.

       de aanvrager niet aannemelijk heeft gemaakt dat, met inbegrip van de subsidie van de provincie, de benodigde financiële middelen beschikbaar zijn om de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd te realiseren;

    • e.

       de aanvrager een gemeente is en niet de cofinanciering beschikbaar stelt zoals dat in het Programma Mobiliteit en Ruimte is voorgeschreven.

  • 2  Een subsidieaanvraag kan worden geweigerd indien de aanvrager de activiteiten ook zonder de gevraagde subsidie kan verrichten.

Artikel 7. Vereisten subsidieaanvraag

Om voor subsidie zoals bedoeld in artikel 5 in aanmerking te komen, voldoet de aanvrager aan de volgende vereisten:

  • a.

     de subsidieaanvraag voldoet aan de eisen die artikel 15 van de Algemene subsidieverordening Flevoland 2023 (ASF 2023) daaraan stelt;

  • b.

     Indien de aanvrager een gemeente is, dient uit de begroting die bij de aanvraag is bijgevoegd te blijken dat de aanvrager de vereiste cofinanciering beschikbaar stelt, zoals dat in het programma mobiliteit is voorgeschreven.

Artikel 8. Subsidiabele kosten.

  • 1  Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen alle begrote kosten voor subsidiering in aanmerking.

  • 2  Tot de in het eerste lid bedoelde subsidiabele kosten behoren ook de kosten die de subsidieontvanger moet maken voor het laten opstellen van een controleverklaring door een onafhankelijke accountant, in het kader van de verantwoording van de subsidie.

Artikel 9. Hoogte en berekening van de subsidie

De hoogte en de berekening van de subsidie is vastgelegd in het programma mobiliteit.

Artikel 10. Overgangsrecht

  • 1  Zolang zowel de mobiliteitsvisie Flevoland als het Programma Mobiliteit en Ruimte niet is vastgesteld, wordt onder het provinciaal obiliteitsbeleid verstaan de Nota Mobiliteit Flevoland en het Provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport (PMIRT).

  • 2  In afwijking van het bepaalde in artikel 4 tweede lid worden geen meerjarige subsidies verstrekt zolang zowel de mobiliteitsvisie Flevoland als het Programma Mobiliteit en Ruimte niet zijn vastgesteld.

Artikel 11. Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden inwerking met ingang van 1 januari 2016.

 

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van Gedeputeerde Staten van 15 december 2015.
Gedeputeerde Staten van Flevoland,
de secretaris, de voorzitter,

TOELICHTING

 

ALGEMEEN

Tot 1 januari 2016 verstrekte de Minister van Infrastructuur en Milieu op grond van de Wet brede doeluitkering jaarlijks aan alle provincies de brede doeluitkering verkeer en vervoer (BDU). De BDU uitkering was bedoeld voor de voorbereiding en uitvoering van het provinciaal verkeer en vervoerbeleid. De provincie heeft deze middelen voor een deel ingezet voor de bekostiging van haar eigen verkeer- en vervoerbeleid, zoals de aanleg van infrastructuur en de exploitatie van regionaal openbaar vervoer. Voor een ander deel heeft de provincie deze middelen ingezet om gemeenten en andere maatschappelijke partners in staat te stellen activiteiten te verrichten die bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van het provinciale verkeer en vervoerbeleid. Dit gebeurde op basis van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld bestedingsplan. Door de inwerkingtreding van de Wet afschaffing plusregio’s worden vanaf 1 januari 2016 de provinciale middelen voor verkeer en vervoerbeleid niet meer verstrekt als BDU-middelen, maar als algemene middelen via het provinciefonds. Hierdoor komt de Wet BDU en het daarop gebaseerde provinciale bestedingsplan als juridische grondslag voor het beschikbaar stellen van middelen aan gemeenten en maatschappelijke partners te vervallen. Een bestuursorgaan mag op grond van de subsidietitel van de Algemene wet bestuursrecht slechts subsidie verstrekken op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. Binnen de provincie Flevoland is dit de Algemene Subsidieverordening Flevoland (ASF 2012). Hierin zijn in aanvulling op de subsidiespelregels die in de subsidietitel van de Awb zijn opgenomen nadere subsidiespelregels opgenomen die bij subsidiering in acht moeten worden genomen. De ASF 2012 schrijft voor dat subsidie slechts wordt verstrekt indien de activiteit past binnen de beleidsdoelstellingen van de provincie en door de aanvrager aannemelijk is gemaakt dat hieraan kan worden voldaan. In aanvulling op de ASF 2012 kunnen GS nog nadere regels vaststellen, waarin beleidspecifieke voorwaarden op maat worden gesteld. In deze nadere regels worden de beleidspecifieke voorwaarden (subsidiespelregels) vermeld. Omdat de subsidietitel van de Awb een gedetailleerde regeling geeft van het proces van subsidieverstrekking, zijn veel bepalingen die in de Awb staan niet nog een keer in de verordening opgenomen. Dit houdt in dat er wanneer sprake is van subsidiering niet alleen rekening moet worden gehouden met het bepaalde in de ASF 2012, maar ook met de wettelijke bepalingen van de subsidietitel van de Awb. DE BASISSPELREGELS VOOR SUBSDIERING ZIJN OPGENOMEN IN DE ASF 2012 EN DE SUBSIDIETITEL VAN DE AWB. De beleidsspecifieke spelregels zijn opgenomen in de nadere regels.

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

Bij de omschrijving van het begrip projectsubsidie is aangesloten bij de omschrijving die is opgenomen in de memorie van toelichting van de subsidietitel van de Algemene wet bestuursrecht. Bij projectsubsidies gaat het om subsidies voor activiteiten die naar hun aard een eenmalig karakter hebben, zoals een investeringssubsidie of een subsidie voor een congres. Daarbij kan het ook gaan om subsidie voor activiteiten die meerjarig zijn, zoals een meerjarige projectsubsidie voor een veerpont. De projectsubsidie is een vorm van incidentele subsidie.

 

 

Artikel 2. Reikwijdte nadere regels

Bij het tweede lid van dit artikel wordt aangegeven wanneer deze nadere regels niet van toepassing zijn. Bij a gaat het om subsidies die op grond van een ander wettelijk kader, te weten de Wet personenvervoer worden verstrekt. Bij b gaat het om de situatie dat in het kader van de delegatie van het openbaar vervoer aan de gemeenten Almere en Lelystad, over het verstrekken van een financiële bijdragen met deze gemeenten specifieke afspraken zijn gemaakt. Deze uitzondering sluit niet de mogelijkheid uit dat de gemeenten, wanneer de in het kader van de delegatie verstrekte middelen onvoldoende blijken te zijn om de gewenste kwaliteit te realiseren, hiervoor op grond van deze nadere regels subsidie kunnen ontvangen.

 

Artikel 3. Doelgroep.

In dit artikel is opgenomen welke partijen subsidie kunnen aanvragen.

 

 

Artikel 4. Subsidievorm

In dit artikel wordt de subsidievorm begrensd tot eenmalige subsidies. De regeling biedt geen mogelijkheid voor subsidies per boekjaar. Het tweede lid van dit artikel biedt de ruimte om meerjarige subsidies te verlenen. Op grond van de ASF 2012 zijn deze begrensd tot maximaal vier jaar. Voor projecten met een langere doorlooptijd kunnen Gedeputeerde Staten hier gemotiveerd van afwijken op grond van de hardheidsclausule van de ASF 2012 (artikel 30).

 

Artikel 6. Weigeringsgronden.

In dit artikel zijn in het eerste lid verplichte weigeringsgronden opgenomen. Wanneer deze weigeringsgronden zich voordoen, moet de aanvraag om subsidie worden afgewezen. Een van de gronden waarop een aanvraag om subsidie moet worden afgewezen is een overschrijding van het subsidieplafond. Het kan in de praktijk voorkomen dat een aanvraag om subsidie, gelet op het beschikbare subsidieplafond, alleen gedeeltelijk kan worden gehonoreerd. Wanneer deze situatie zich voordoet moet worden beoordeeld of de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd niet zodanig door de subsidie-aanvrager kan worden uitgevoerd dat het ook met minder geld kan. Daarvoor moet nadere informatie worden gevraagd aan de aanvrager. Wanneer uit deze nadere informatie blijkt dat de activiteit niet met minder geld kan worden uitgevoerd, dan moet de aanvraag worden afgewezen. Blijkt dat de activiteit wel met minder kan worden uitgevoerd, dan moet de aanvraag gedeeltelijk worden afgewezen, namelijk voor het bedrag waarmee het subsidieplafond wordt overschreden. In het tweede lid van dit artikel is een facultatieve weigeringsgrond opgenomen. Dit is bewust gedaan omdat ook de situatie voor kan komen dat het gewenst is om een stimuleringssubsidie te verstrekken.