Verordening inburgering Medemblik 2011

Geldend van 30-09-2011 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2011

Intitulé

VERORDENING INBURGERING MEDEMBLIK 2011

De gemeente Medemblik stelt de VERORDENING INBURGERING MEDEMBLIK 2011 vast.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik;

b. inburgeringsplichtige: de persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder b van de wet die in de gemeente Medemblik zijn woonplaats heeft;

c. vrijwillige inburgeraar: de persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder r van de wet die in de gemeente Medemblik zijn woonplaats heeft;

d. inburgeraars: de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars tezamen;

e. wet: de Wet inburgering.

2. De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen en besluiten zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2 Informatieverstrekking

1. Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en deze verordening, evenals over het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

2. Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtige gebruik van de volgende middelen:

a. algemene informatievoorziening door medewerkers van de gemeente

Medemblik;

b.  de website van gemeente Medemblik;

c.  brochures en informatiefolders;

d.  individuele benadering van de inburgeringsplichtige;

e.  de inschakeling van maatschappelijke organisaties.

Artikel 3 Doelgroepen

Het college stelt vast aan welke groepen inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars een inburgeringsvoorziening kan worden aangeboden, waarbij voorrang wordt gegeven aan de inburgeraars die:

1.  a. kunnen worden aangemerkt als asielgerechtigden;

b. een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand en de Wet investering in jongeren ontvangen;

c. een opvoedingstaak vervullen;

d. in Medemblik een maatschappelijke rol vervullen;

e. nieuw in Nederland zijn komen wonen;

f. eigen initiatief tonen en gemotiveerd zijn om het

  inburgeringsexamen te behalen.

2.  Het college kan bij nadere regeling de weging van deze voorrangscriteria

vaststellen.

Artikel 4 Inhoud inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

1. Het college stemt de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

2. Indien de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening wordt afgestemd op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

3. Een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening bestaat, naast datgene dat in de wet is geregeld, uit trajectbegeleiding, periodieke voortgangsgesprekken of uitbreiding van de opleiding.

Artikel 5 Procedure inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

1. Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, en artikel 24a, eerste of tweede lid, van de wet schriftelijk.

2. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

3. In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening worden verbonden.

4. De inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt binnen vier weken het college schriftelijk mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.

5. Wanneer de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen vier weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot toekenning van de inburgeringsvoorziening in overeenstemming met het gedane aanbod.

6. Het college kan de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening niet vaststellen in de zin van artikel 19A lid 1 van de wet.

Artikel 6 Eigen bijdrage

1. De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet, is verschuldigd door de inburgeringsplichtige en de vrijwillige inburgeraar.

2. De in het eerste lid bedoelde eigen bijdrage moet na afloop van de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening in ten hoogste zes maandelijkse termijnen worden betaald.

3. Het college verrekent de eigen bijdrage met de uitkering op grond van de Wet werk en bijstand van de inburgeringsplichtige.

4. In afwijking van lid 1 wordt de eigen bijdrage kwijtgescholden van de inburgeringsplichtige en vrijwillige inburgeraar:

- die binnen de termijn genoemd in artikel 7 van de wet is geslaagd voor het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II;

-  aan wie op grond van artikel 31, lid 2 onder c, van de wet ontheffing is verleend van de inburgeringsplicht.

Artikel 7 Verplichtingen inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar

De inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar aan wie door het college een inburgeringsvoorziening is aangeboden, is verplicht:

a. gehoor te geven aan oproepen om in persoon te verschijnen op een plaats en tijdstip zoals bepaald door het college of door de instantie welke opleidt voor het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II;

b. gehoor te geven aan oproepen om deel te nemen aan de gesprekken met de participatiecoach;

c. deel te nemen aan de aangeboden inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

d. deel te nemen aan het inburgeringsexamen op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

e. het college melding te doen van ziekte of andere omstandigheden waardoor niet aan de verplichtingen kan worden voldaan.

Artikel 8 Bestuurlijke boete

1. De inburgeringsplichtige die geen gehoor geeft aan oproepen, als bedoeld in artikel 25 van de wet en artikel 7 onder a en b van de verordening, wordt een boete opgelegd van € 125,00.

2. De inburgeringsplichtige die geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet en aan de verplichtingen bedoeld in artikel 7 onder c, d en e van deze verordening, wordt een boete opgelegd van € 250,00.

3. De inburgeringsplichtige die niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn, of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a of b, van de wet verlengde termijn, het inburgeringsexamen heeft behaald, wordt een boete opgelegd van € 250,00.

Artikel 9 Bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

1. Indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan de overtreding als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze verordening, wordt een boete opgelegd van € 250,00.

2. Indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan de overtreding als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze verordening, wordt een boete opgelegd van € 500,00.

3. Indien de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen niet alsnog behaalt binnen de door het college op grond van artikel 32 van de Wet inburgering gestelde termijn van ten hoogste twee jaren, wordt een boete opgelegd van € 500,00.

Artikel 10 Persoonlijk inburgeringsbudget (PIB)

1. Het college behandelt het verzoek van de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar om in aanmerking te komen voor een voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget op de volgende wijze:

a.  de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar dient

  voorafgaande aan de voorziening een schriftelijk gemotiveerd

  verzoek tot een persoonlijk inburgeringsbudget in te dienen;

b.  het college begeleidt de betreffende inburgeraar actief met de

  samenstelling van de inburgeringsvoorziening, met als uitgangspunt

  dat de inburgeringsvoorziening moet leiden tot een succesvol

  afgelegd inburgeringsexamen of een van de inburgeringsplicht

  vrijstellend examen.

2. Het college keurt het voorstel van de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar voor een PIB voor het volgen van een (duaal) inburgeringsprogramma goed, indien:

a.  het voorgestelde traject naar het oordeel van het college passend is

  om hem voor te bereiden op en toe te leiden naar het

  inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of

  II; en

b.  de kosten voor dit traject niet hoger zijn dan € 6.000,-;

c.  de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar niet al deelneemt aan een ander gemeentelijk inburgeringstraject en;

d.  het voorgestelde traject wordt verzorgd door een inburgeringsbedrijf dat voldoet aan de volgende vereisten:

- de aanbieder heeft aantoonbare ervaring op het gebied van het verzorgen van inburgeringsvoorzieningen;

- de aanbieder van de voorziening is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

3. Het college keurt het voorstel van de inburgeraar voor een PIB voor het volgen van een taalkennisvoorziening goed, indien deze taalkennisvoorziening:

a.  naar het oordeel van het college passend is om hem de kennis van de Nederlandse taal te laten verwerven die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een MBO-opleiding op niveau 1 of  2; en

b. wordt verzorgd door een erkend taalinstituut dat ingeschreven staat bij de Kamer van Koophandel.

4. Indien het college de voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget heeft vastgesteld, dan sluiten zowel de inburgeringsplichtige als het college een overeenkomst met het inburgeringsbedrijf.

Artikel 11 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening indien de onverkorte toepassing van de verordening zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking 1 dag na bekendmaking daarvan en werkt terug tot en met 1 januari 2011.

Artikel 13 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening inburgering Medemblik 2011.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Medemblik, gehouden op 22 september 2011.
De griffier, De voorzitter,

Nota-toelichting

Algemene toelichting op de Verordening Wet inburgering (Wi)

De Wet inburgering (Wi) draagt de gemeenten op om ‘bij verordening’ regels te stellen over de volgende onderwerpen:

1. de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, evenals van het aanbod van en de toegang tot inburgeringvoorzieningen of taalkennisvoorzieningen (artikel 8 Wi);

2. het aanbieden van inburgeringvoorzieningen of taalkennisvoorzieningen, al dan niet in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget, aan inburgeringsplichtigen (artikel 19 lid 4 Wi);

3. het wel of niet ‘vaststellen’ (in plaats van het ‘aanbieden’) van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening (artikel 19a lid 2 Wi);

4. de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld (artikel 23 lid 5 Wi);

5. het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening, al dan niet in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget, aan vrijwillige inburgeraars (artikel 24a lid 5 Wi);

6. het al dan niet, of het lager vaststellen van de eigen bijdrage voor vrijwillige inburgeraars (artikel 24e lid 2 Wi);

7. de informatieverstrekking aan vrijwillige inburgeraars over de informatieverstrekking door de gemeente aan vrijwillige inburgeraars ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet (artikel 24f Wi);

8. het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35 Wi).

TOELICHTING, artikelsgewijs

Artikel 1  Begripsomschrijvingen

Inburgeringsplichtigen

Vreemdelingen in de leeftijd vanaf 18 jaar tot 65 jaar die:

- voor inwerkingtreding van de Wet inburgering in Nederland woonden, maar geen acht jaar in Nederland hebben gewoond tijdens de leerplichtige leeftijd en evenmin diploma’s hebben waaruit blijkt dat zij beschikken over voldoende kennis van de Nederlandse taal en samenleving. Dit zijn zgn. oudkomers, of:

Vreemdelingen in de leeftijd vanaf 16 jaar tot 65 jaar die:

- na inwerkingtreding van de wet Inburgering voor een niet tijdelijk doel tot Nederland worden toegelaten (nieuwkomers);

- op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet inburgering nieuwkomer was in de zin van de Wet Inburgering Nieuwkomers.

Vrijwillige inburgeraars

Deze personen behoren tot een van de volgende categorieën

- (genaturaliseerde) Nederlanders,

- bepaalde categorieën vreemdelingen, die rechtmatig in Nederland verblijven en onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie, van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of van Zwitserland. In de laatstgenoemde categorie bevinden zich ook de zogenaamde MOE-landers. Dit zijn de onderdanen van midden- en Oost-Europese lidstaten, waaronder een substantieel aantal Polen, Roemenen en Hongaren.

Artikel 2  Informatieverstrekking

Deze bepaling vloeit voort uit artikel 8 Wi, welk artikel bepaalt dat de gemeente bij verordening regels moet stellen voor de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen. Afgezien van de bepaling dat dit “bij verordening” moet geschieden, laat de wet gemeenten verder vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen wordt georganiseerd.

In deze verordening worden slechts de kaders vastgesteld voor een adequate informatievoorziening door het college aan de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars. Daarbij is aangegeven van welke middelen het college gebruik moet maken.

Artikel 3  Doelgroepen

Artikel 19 lid 5 onderdeel a Wi bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels moet stellen met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod. Dit is in de verordening vertaald door vast te leggen aan wie voorrang wordt gegeven bij het doen van een aanbod.

In eerste instantie worden de asielgerechtigden/statushouders en vervolgens worden inburgeraars met een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand en de Wet investeren in jongeren genoemd.

Vervolgens worden de overige groepen inburgeraars genoemd voor wie de inburgering van veel (maatschappelijk of persoonlijk) belang is. 

De gemeenteraad moet dus bij verordening regels stellen met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars (artikel 19 Wi en artikel 24a Wi). In dit artikel wordt het college opgedragen om vast te stellen aan welke groepen inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars bij voorrang een voorziening wordt aangeboden. Bovendien wordt in dit artikel vastgelegd binnen welke kaders het college tot zijn keuze van doelgroepen moet komen.

Het is vooralsnog van belang deze kaders (in casu het aanwijzen van groepen waaraan een

inburgeringvoorziening wordt aangeboden) niet te eng te definiëren. Het college zal binnen de in dit artikel gestelde kaders gedurende een periode groepen moeten kunnen aanwijzen. Het alternatief is dat de verordening op dit onderdeel steeds opnieuw moet worden gewijzigd. Een andere reden om de kaders niet te strak vast te stellen is dat onvoldoende zicht is hoe groot de groep oudkomers zonder werk of uitkering en de vrijwillige inburgeraars is waaraan een voorziening kan worden aangeboden. Te strenge criteria zouden wel eens kunnen leiden tot het niet benutten van de beschikbare middelen voor het aanbieden van voorzieningen.

Om te voorkomen dat inburgeringsplichtigen die behoren tot de groep of groepen die het

college heeft aangewezen aan deze aanwijzing een recht gaan ontlenen op het krijgen van een aanbod, bepaalt dit artikel (tweede lid) dat het college aan de groepen die het aanwijst een inburgeringvoorziening kan aanbieden. Op grond van de actieve informatieplicht van het college aan de raad (artikel 169, tweede lid, Gemeentewet) ligt het voor de hand dat het college zijn besluit aan welke groepen inburgeringsplichtigen bij voorrang een aanbod zal worden gedaan ter kennisname aan de raad aanbiedt. Vooralsnog worden er geen prioritaire groepen aangewezen, omdat daar op dit moment geen reden voor is. Artikel 4  Inhoud inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

Artikel 19 lid 5 onderdeel b Wi bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels moet stellen met betrekking tot de vaststelling van een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening, welke regels in ieder geval betrekking moeten hebben op (a) de procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod en de criteria die daarbij worden gehanteerd, en (b) de totstandkoming en samenstelling van de inburgeringsvoorziening.

Dit betekent dat de verordening de kaders moet aangeven waarbinnen het college de op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening dient samen te stellen. Artikel 4 lid 1 van de verordening bepaalt in dit verband dat de inburgeringsvoorziening moet worden afgestemd op het startniveau, de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

Daarbij kunnen een rol spelen:

- de kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en de leercapaciteit van de inburgeringsplichtige;

- de maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving, zoals het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van kinderen;

- de  persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige en de eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.

Artikel 4 lid 2 van de verordening bepaalt dat het college er zorg voor moet dragen dat de inburgeringsvoorziening wordt afgestemd op de voorziening gericht op de arbeidsinschakeling.

De Wet inburgering bepaalt in artikel 20, lid 1, immers dat de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening moet worden gecombineerd met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (re-integratievoorziening) als de inburgeringsplichtige bijstandsgerechtigd is, of een uitkering ontvangt op grond van een andere sociale zekerheidswet of sociale zekerheidsregeling, én de inburgeringsplichtige verplicht is om arbeid om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden. Dan is het college verantwoordelijk voor het aanbieden van een gecombineerde inburgeringsvoorziening.

Daarbij zal rekening moeten worden gehouden met de “Re-integratieverordening Medemblik”.

Artikel 4 lid 3 van de verordening regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan inburgeringsplichtigen kan aanbieden, te weten: trajectbegeleiding, periodieke voortgangsgesprekken of uitbreiding van de opleiding. 

N.B. In de wet is geregeld dat een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan uit een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen of het Staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en omvat het eenmaal kosteloos afleggen van het desbetreffende examen (artikel 19, lid 3, Wi). Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen is vastgelegd dat ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uitmaakt van de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening (artikel 19, lid 6, Wi). Artikel 5  Procedure inburgeringsvoorziening

De eerste vijf leden van artikel 5 van de verordening behoeven geen nadere toelichting. De termijnen van vier weken, genoemd in het vierde en het vijfde lid, zijn termijnen waar in de praktijk goed mee gewerkt kan worden.

Het zesde lid betreft de keuze tussen het aanbieden van voorzieningen en het vaststellen van voorzieningen, een keuze die mogelijk is gemaakt door artikel19a lid 1 van de Wi. Lid 5 van artikel 19a bepaalt dat het college geen inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening meer kan ‘aanbieden’ als de gemeenteraad bij verordening heeft bepaald dat het college een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening kan ‘vaststellen’. Er moet dus worden gekozen tussen het ‘aanbodstelsel’ en het ‘vaststellingstelsel’. Medemblik kiest nadrukkelijk voor het aanbodstelstel om de volgende redenen:

Het verplichtend ‘vaststellen’ van een inburgeringsvoorziening is in de Medemblikse praktijk nog nooit nodig geweest. Het overleg tussen de inburgeraar en de klantmanager van de gemeente leidde tot op heden altijd tot overeenstemming over de te volgen weg naar het behalen van het inburgeringsexamen.

Het verplichtend ‘vaststellen’ van de inburgeringsvoorziening heeft hooguit voor een enkeling enig nut. Ook al heeft het zich in de praktijk nog nooit voorgedaan, toch is de situatie wel denkbaar dat een onwillige inburgeringsplichtige het aanbod niet aanvaardt. Alleen voor deze theoretische onwillige inburgeringsplichtige zou het vaststellen (i.p.v. het aanbieden) enig nut kunnen hebben. Maar voor de overgrote meerderheid van de inburgeringsplichtigen wordt het meeste succes behaald met een inburgeringsvoorziening die ‘in goed overleg’ is vastgesteld. Dan is immers rekening gehouden met alle mogelijkheden, wensen én bezwaren van de belanghebbende. Voor de meeste belanghebbenden werkt het ‘aanbieden’ van de inburgeringsvoorziening dan ook het beste.

Het verplichtend ‘vaststellen’ van de inburgeringsvoorziening gaat extra geld kosten.

De andere werkwijze en vooral ook de handhaving van de ‘vastgestelde’ inburgeringsvoorziening zal extra inspanningen en daarmee ook extra kosten met zich brengen. Voor de extra kosten, die het gevolg zijn van de keuze voor het vaststellingstelsel, ontvangt de gemeente geen extra middelen.

Het verplichtend vaststellen van de inburgeringsvoorziening gaat voorbij aan de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige.

De gemeente doet al heel veel om de inburgeringsplichtige te helpen bij het nakomen van zijn (wettelijke voorgeschreven) inburgeringsplicht. De gemeente probeert bijvoorbeeld met de inburgeringsplichtige overeenstemming te krijgen over de inburgeringsvoorziening, doet een aanbod, verzendt de beschikking met daarin de vaststelling van de inburgeringsvoorziening, doet mededeling binnen welke termijn het inburgeringsexamen moet zijn afgelegd en legt tenslotte een boete op wanneer de inburgeringsplichtige zijn verplichtingen niet nakomt.

Het ligt niet voor de hand dat de gemeente op vrijwillige basis nog méér gaat doen dan hetgeen reeds wettelijk is voorgeschreven, temeer omdat het nakomen van de inburgeringsplicht nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige zelf is. Artikel 6  Eigen bijdrage

1. Artikel 23 lid 2 Wi bepaalt dat de inburgeringsplichtige, voor wie een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening is vastgesteld, een eigen bijdrage verschuldigd is van € 270,00.

2. Het nieuwe artikel 24e lid 1 bepaalt dat ook de vrijwillige inburgeraar de in artikel 23 lid 2 Wi bedoelde eigen bijdrage verschuldigd is. Artikel 24e lid 2 bepaalt evenwel dat de gemeenteraad, in afwijking van het eerste lid, ‘bij verordening’ kan bepalen dat de vrijwillige inburgeraar geen, of slechts een lagere, eigen bijdrage verschuldigd is.

Hierbij is overwogen dat het college de vrijwillige inburgeraar niet kan verplichten tot het volgen van een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening. Het college kan hooguit trachten de belanghebbende te overtuigen van het belang ervan en de belanghebbende aldus ‘verleiden’ om toch (op vrijwillige basis) deel te nemen aan de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening. Het ligt desalniettemin toch in de rede om de vrijwillige inburgeraar een eigen bijdrage te vragen. Dit gelijk de eigen bijdrage voor inburgeringsplichtigen, immers beide groepen maken gebruik van een inburgeringsvoorziening, waarbij het grootste deel van de kosten voor rekening van de gemeente Medemblik komen. Hiermee wordt tevens de eigen verantwoordelijkheid tot inburgeren benadrukt. Daarnaast wordt bepaald, in artikel 6 lid 4, dat degenen die binnen de wettelijke termijn het inburgerings- of Staatsexamen hebben gehaald, de eigen bijdrage in de vorm van een premie krijgen terugbetaald.

3. Artikel 23 lid 3 Wi bepaalt dat de gemeente bij verordening regels moet stellen, welke regels betrekking moeten hebben op “de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen”. In dit verband is in artikel 6 lid 2 van de verordening vastgelegd dat deze eigen bijdrage in ten hoogste 6 termijnen moet worden betaald.

4. In artikel 6 lid 3 is vastgelegd dat het college de eigen bijdrage zo mogelijk verrekent met de bijstandsuitkering van de inburgeringsplichtige. Deze verrekening is juridisch mogelijk gemaakt door artikel 24 lid 1 Wi.

5. Artikel 6 lid 4 bepaalt dat de eigen bijdrage wordt kwijtgescholden wanneer de inburgeraar is geslaagd voor het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II, of wanneer ontheffing is verleend wanneer het college op grond van door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel is gekomen dat het redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen.  Artikel 7  Verplichtingen inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar

Het artikel 7 van de verordening vormt de uitwerking van artikel 23 lid 3 Wi waarin is vastgelegd dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Artikel 8  Bestuurlijke boete

Artikel 35 Wi draagt de gemeenteraad op om het bedrag van de bestuurlijke boete, die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd, bij verordening vast te stellen.

Daarbij moet rekening worden gehouden met artikel 34 Wi, in welk artikel is vastgelegd welke maximumbedragen voor de verschillende overtredingen gelden:

a. niet verschijnen op oproep, geen gegevens verstrekken:   max. €  250,00;

b. niet meewerken aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening:  max. €  500,00;

c. niet behalen inburgeringsexamen binnen de gestelde termijn:  max. €  500,00;

d. niet alsnog behalen inburgeringsexamen binnen de gestelde termijn: max. € 1.000,00.

De gemeente zou kunnen kiezen voor een boete die overeenkomt met de maximum bedragen zoals die door de wet zijn bepaald. Dan zou de boete voor de onder b en c genoemde overtredingen echter aanmerkelijk hoger zijn dan de (toch al hoge) maatregel die wordt opgelegd voor vergelijkbare overtredingen in het kader van de Wet werk en bijstand (te weten: “het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling” en “het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op de arbeidsinschakeling”).

De concrete boetes komen overeen met de helft van de boetes die volgens artikel 34 van de wet maximaal mag worden opgelegd. De reden daarvan is dat rekening is gehouden met de financiële situatie van de gemiddelde inburgeringsplichtige, terwijl de preventieve werking aanwezig blijft, ook al is de boete lager dan het in de wet genoemde maximum bedrag. Artikel 9  Bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

Dit artikel bepaalt dat bij herhaling van de overtreding een hogere boete opgelegd moet worden dan op grond van artikel 8 van de verordening mogelijk is. Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen een bepaalde tijdspanne voordoen. Wij hebben voor een termijn van 12 maanden gekozen. 

De verhoogde boetebedragen komen bij herhaling van de overtreding overeen met de maximumbedragen die in artikel 34 Wi onder a t/m c worden genoemd. 

De boete in artikel 9, lid 3, van de verordening is beperkt tot € 500,00. Artikel 34, onderdeel d, WI biedt weliswaar de mogelijkheid voor gemeenten om een bestuurlijke boete op te leggen van maximaal € 1.000,00 in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen. Dit bedrag is echter hoger dan het gemiddelde maandinkomen van de inburgeringsplichtigen. Het opleggen van een dergelijke hoge boete zou bijna zeker leiden tot financiële problemen bij de inburgeringsplichtige, terwijl de preventieve werking ook uitgaat van een boete van € 500,00. Artikel 10  Persoonlijk inburgeringsbudget (PIB)

Op grond van artikel 19 lid 2 Wi kan het college de voorziening aanbieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget als de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar daarom verzoekt. Op grond van het vijfde lid van artikel 19 Wi moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen over de procedure die door het college wordt gevolgd bij het behandelen van verzoeken om een persoonlijk inburgeringsbudget en de criteria die worden gehanteerd bij het toekennen van een persoonlijk inburgeringsbudget. 

Het eerste lid legt vast hoe de verzoeken om toekenning van een persoonlijk inburgeringsbudget worden behandeld. De volgende onderwerpen zijn geregeld:

-  de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend (te weten schriftelijk);

-  de begeleiding van de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar bij vormgeving van zijn inburgering en de keuze van een inburgeringsbedrijf.

Het college moet deze taak op zich nemen op grond van artikel 4.27 lid 1 van het Besluit inburgering.  Op grond van artikel 4.27 lid 2 van het Besluit inburgering moet het college het voorstel van de inburgeringsplichtige voor het volgen van een inburgeringsprogramma of taalkennisvoorziening goedkeuren. Dit voorstel zal in de praktijk worden opgesteld door het inburgeringsbedrijf.

Het tweede en derde lid van dit artikel leggen de criteria vast op grond waarvan het college goedkeuring verleent aan het voorstel voor een PIB voor een inburgeringsprogramma of voor een taalkennisvoorziening.

Artikel 4.27, derde lid, Besluit inburgering bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening moet bepalen met wie het inburgeringsbedrijf een overeenkomst met betrekking tot de inburgering van de inburgeringsplichtige sluit. Dit kan met de inburgeringsplichtige zijn, met het college of met beide. Artikel 11  Hardheidsclausule

De hardheidsclausule geeft het college de ruimte om, ten gunste van de inburgeringsplichtige, af te wijken van de bepalingen van deze verordening indien de onverkorte toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden. Voor de toepassing van de hardheidsclausule zal in het algemeen sprake moeten zijn van bijzondere omstandigheden welke door de inburgeringsplichtige niet konden worden beïnvloed. Artikel 12  Inwerkingtreding 

Dit artikel behoeft geen toelichting. Artikel 13  Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.