Regeling vervallen per 01-01-2015

Re-integratieverordening Wwb, Ioaw en Ioaz 2013

Geldend van 15-02-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Re-integratieverordening Wwb, Ioaw en Ioaz 2013

De raad van de gemeente Medemblik; gelezen het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders d.d. 6 november 2012; gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, d Algemene wet bestuursrecht titel 4.2 en 4.3, artikel 7, 8 en 10 lid 2 van de Wet werk en bijstand, artikel 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, alsmede artikel 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; overwegende dat per 1 januari 2004 de Wet werk en bijstand in werking is getreden welke de gemeenteraad opdraagt een verordening vast te stellen die regels geeft voor het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling; overwegende dat per 1 januari 2012 de Wet werk en bijstand is gewijzigd en de Wet investeren in jongeren is ingetrokken; dat het thans noodzakelijk is de in dit kader vastgestelde Re-integratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Medemblik te actualiseren; besluit: vast te stellen de navolgende : Re-integratieverordening Wwb, Ioaw en Ioaz 2013

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

2. In deze verordening wordt verstaan onder:

a) het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik;

b) de raad: de raad van de gemeente Medemblik;

c) ondersteuning: het geheel van activiteiten, al dan niet onderdeel uitmakend van een volledig traject of plan van aanpak en opgenomen in een door de gemeente opgesteld trajectplan of plan van aanpak, dat bijdraagt aan de bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt. Met activiteiten wordt in dit verband hetzelfde als voorzieningen bedoeld;

d) tegenprestatie: onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, welke worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt;

e) uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wwb, Ioaw of de Ioaz;

f) Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet, die ingeschreven zijn bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

g) nugger: personen die als werkzoekenden zijn geregistreerd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en die geen uitkeringsgerechtigden zijn;

h) startkwalificatie: een afgeronde opleiding op MBO 2-niveau dan wel HAVO- of VWO-niveau;

i) WWB: de Wet werk en bijstand

j) Ioaw: de Wet inkomensvoorzieningen ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

k) Ioaz: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

Artikel 2 Opdracht college

1. Het college kan, met inachtneming van de Wet Participatiebudget, voorzieningen aanbieden aan personen die niet tot een van de groepen, zoals bedoeld in artikel 1 van deze verordening, behoren.

2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de persoon, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in arbeid.

3. Het college biedt aan de persoon, die op grond van artikel 10a van de WWB, artikel 38a van de Ioaw of artikel 38a van de Ioaz additionele werkzaamheden verricht en die niet beschikt over een startkwalificatie na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden, een voorziening. Deze voorziening is gericht op arbeidsinschakeling en is in de vorm van scholing of opleiding, die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden, indien scholing of opleiding naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van de belanghebbende.

4. Het college kan prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden dan wel de maatschappelijke, economische of conjuncturele ontwikkelingen.

5. Geen ondersteuning wordt verleend indien de persoon jonger is dan 27 jaar en uit ’s rijkskas bekostigd onderwijs volgt, dan wel nog kan volgen;

6.   Beperkte ondersteuning wordt verleend gedurende de vier weken na melding waarbij de persoon jonger dan 27 jaar zelf alles in het werk moet stellen om algemeen geaccepteerde arbeid te vinden.

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 3 Beleidsregels

1. Het college kan ter nadere uitvoering van de ondersteuning bij arbeidsinschakeling beleidsregels vaststellen.

Artikel 4 Re-integratie niet-uitkeringsgerechtigden

1. Bij de re-integratie van niet uitkeringsgerechtigden gelden de volgende eisen:

a. de noodzaak voor ondersteuning moet aanwezig zijn en wordt door het college vastgesteld;

b. de ondersteuning moet te allen tijde gericht zijn op bevordering van arbeidsinschakeling;

c. de uitkeringsgerechtigde is verplicht ingeschreven te staan als werkzoekende bij het UWV

Werkbedrijf.

2. Het college doet, als een niet-uitkeringsgerechtigde aanspraak wil maken op ondersteuning, binnen maximaal 3 maanden een aanbod dat past binnen de kaders van deze verordening en het beschikbaar gestelde budget voor 2012.

3. Het college stelt in beleidsregels de voorwaarden voor het recht op een voorziening vast..

Artikel 5 Budget en subsidieplafond

1. De Raad stelt met het besluit Inzet participatiebudget 2012 middelen voor re-integratie beschikbaar.

2. De raad kan bij beleidsregels één of meerdere subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door de raad ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

Hoofdstuk 3 Vorm van ondersteuning

Artikel 6 Traject of plan van aanpak

1. Het traject of plan van aanpak is afgestemd op de mogelijkheden van de uitkeringsgerechtigde en kan bestaan uit verschillende vormen van ondersteuning.

2. Het traject of plan van aanpak heeft tot doel het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, dan wel het verrichten van een tegenprestatie voor de uitkering.

3. De vorm van de ondersteuning dient bij te dragen aan deelname aan dan wel terugkeer naar de arbeidsmarkt en gericht te zijn op uitstroom en kan bestaan uit alle beschikbare activiteiten die hierop zijn gericht.

4. Uitkeringsgerechtigden waarvan is vastgesteld, dat zij door medische, sociale of psychische belemmeringen geen dan wel voorlopig geen realistisch perspectief hebben om arbeid in welke vorm dan ook te verrichten, moeten naar vermogen een tegenprestatie leveren.

Artikel 7 Scholingsaanbod

Ten aanzien van het aanbieden van scholing en/of opleiding als vorm van ondersteuning bedoeld in artikel 8 lid 1, sub e van de Wwb gelden de volgende regels:

a) de scholing / opleiding moet noodzakelijk zijn voor het slagen van het traject of plan van aanpak;

b) de scholing / opleiding kan alleen ingezet worden als dit de kortste weg is naar algemeen geaccepteerde arbeid;

c) de scholing / opleiding wordt bij voorkeur ingezet voor het alsnog behalen van een startkwalificatie.

Artikel 8 Voorzieningen voor uitkeringsgerechtigden jonger dan 27 jaar

De voorzieningen en incentives als bedoeld in de artikelen 2, lid 3, artikel 9 en artikel 11 van deze verordening zijn niet van toepassing op de arbeidsinschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar.

Artikel 9 Inkomstenvrijlating

1. Het college kan gebruik maken van de in artikel 31, lid 2, sub n van de Wwb geboden mogelijkheid om inkomsten gedeeltelijk vrij te laten.

2. Het college maakt geen gebruik van de in artikel 30, lid 2, sub r van de Wwb geboden mogelijkheid om inkomsten van alleenstaande ouders vrij te laten.

3. Het college kan ter nadere uitvoering van de inkomstenvrijlating beleidsregels vaststellen.

Hoofdstuk 4 Subsidies en premies

Artikel 10 Loonkostensubsidie

1. Als onderdeel van een traject of plan van aanpak als bedoeld in artikel 6 van deze verordening kan aan de werkgever een loonkostensubsidie worden verstrekt, indien de belanghebbende een arbeidsovereenkomst wordt aangeboden.

2. De loonkostensubsidie kan alleen worden verstrekt, indien de concurrentie verhoudingen niet worden aangetast, er geen verdringing van arbeid plaatsvindt en er geen onderscheid wordt gemaakt naar sector of onderneming.

3. Het college stelt in beleidsregels de voorwaarden voor het recht op loonkostensubsidie alsmede de hoogte hiervan vast.

Artikel 11 Premies

1. Voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling kan aan de uitkeringsgerechtigde een premie worden verstrekt van maximaal het bedrag als bedoeld in artikel 31, lid 2, sub j, WWB.

2. Het college stelt in beleidsregels de voorwaarden voor het recht op een dergelijke premie vast alsmede de hoogte hiervan.

3. Het college verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele werkzaamheden verricht conform artikel 10a van de Wwb, artikel 38a van de Ioaw en artikel 38a van de Ioaz een premie van telkens € 300 per 6 maanden.

4. Het college kan ter uitvoering van lid 3 nadere beleidsregels vaststellen.

Hoofdstuk 5 Verplichtingen aan het recht op ondersteuning

Artikel 12 Terugvordering

Indien blijkt dat de niet uitkeringsgerechtigde of de Anw-er de ondersteuning, het traject of plan van aanpak verwijtbaar voortijdig doet beëindigen, kunnen de kosten van de voorziening, de subsidie danwel de premie geheel of gedeeltelijk van hem worden teruggevorderd.

Hoofdstuk 6 Overige bepalingen

Artikel 13 Hardheidsclausule

1. Het college kan ten gunste van de persoon afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

2. In gevallen, die de uitvoering van deze verordening betreffen, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 14 Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze verordening wordt aangehaald als: re-integratieverordening Wwb, Ioaw en Ioaz 2012.

2. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2013.

3. De huidige re-integratieverordening Wet werk en bijstand, vastgesteld op 3 januari 2011, vervalt op 1 januari 2013.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Medemblik
gehouden op 31 januari 2013.   De griffier,              De voorzitter,

Nota-toelichting Algemene toelichting Re-integratieverordening Wwb, Ioaw en Ioaz 2012

Meer mensen aan het werk is een belangrijke opdracht, die de huidige regering zichzelf heeft opgelegd. Mensen die nog niet in staat zijn om te werken, worden verplicht een zogenaamde tegenprestatie te leveren voor de uitkering. Werk biedt mensen perspectief, zelfrespect, sociale contacten en sociale betrokkenheid. Mensen mogen niet worden afgeschreven en langdurig aan de kant komen te zitten. Iedereen telt mee. De bijstand is er alleen voor mensen die het echt nodig hebben. Gemeenten hebben de plicht een re-integratieverordening vast te stellen. In deze verordening wordt vastgelegd hoe mensen worden ondersteund bij de arbeidsinschakeling, dan wel de te leveren tegenprestatie. In beginsel gelden voor iedereen de arbeidsverplichtingen. De algemene verplichting staat in de wet genoemd. In de re-integratieverordening wordt aandacht geschonken aan de ondersteuning, die kan worden ingezet. De vertaling daarvan vindt plaats in de individuele beschikking, die de klant ontvangt naar aanleiding van het traject of plan van aanpak.  Met deze verordening wordt inhoudelijk invulling gegeven aan de uitgangspunten “werk boven uitkering” en de te leveren tegenprestatie. De verordening regelt de aanspraak op ondersteuning en is gericht op de inschakeling in arbeid en de tegenprestatie. Het college bepaalt welke vorm van ondersteuning het meest recht doet aan de mogelijkheden van de uitkeringsgerechtigde ten einde inschakeling in de arbeid binnen een redelijke termijn mogelijk te maken, dan wel de ondersteuning die nodig is voor de te leveren tegenprestatie. De verschillende vormen van ondersteuning maken deel uit van het re-integratietraject of plan van aanpak dat met de uitkeringsgerechtigde wordt afgesloten. Het belangrijkste uitgangspunt van de regering is, dat er meer mensen aan het werk moeten en dat mensen niet afhankelijk gemaakt mogen worden van een uitkering. Werk is de basis voor zelfstandigheid, het benutten en ontwikkelen van talenten en vaardigheden en de beste manier om uit de armoede te komen.

In samenwerking met de Westfriese gemeenten is deze verordening opgesteld. Bij het opstellen van de verordening is rekening gehouden met de wijzigingen in de Wwb sinds januari 2012 en het vervallen van de Wij voor zover dit van invloed is op de inhoud van de huidige re-integratieverordeningen. Hoewel de wijzigingen in de Wwb en de Wij gevolgen hebben voor de re-integratieverordening hebben de VNG en Stimulansz geen modelverordening opgesteld. Voor deze verordening is gebruik gemaakt van een modelverordening van Schulinck. Artikelsgewijze toelichting Artikel 1. Begrippen Een aantal definities zijn niet opgenomen in deze verordening, omdat ze in de wet staan.

Lid 2, sub c ondersteuning: Het plan van aanpak staat genoemd onder ondersteuning en moet worden opgesteld voor de meerderjarige rechthebbende personen jonger dan 27 jaar.

Lid 2, sub 2 tegenprestatie: de term ‘tegenprestatie’ is nieuw in de wet en wordt hier toegelicht. Artikel 2. Opdracht college In lid 1 staat dat voorzieningen op een doelmatige wijze worden ingezet. De voorziening is toegesneden op de persoon en is het meest doelmatig voor zijn arbeidsinschakeling. Dit betekent dat niet iedere door de persoon gewenste voorziening wordt aangeboden.

De wetswijziging maakt duidelijk dat naast het feit dat er meer mensen aan het werk moeten, het ook gaat om het leveren van een tegenprestatie voor de uitkering. Nu de middelen in het participatiebudget verder afnemen, is het van groot belang evenwicht te creëren in de uitgaven voor de ondersteuning van personen.

Door toevoeging van lid 4 ontstaat er voor het college de ruimte om het aanbod aan voorzieningen af te stemmen op de mogelijkheden in de tijd.

Met lid 5 wordt aangegeven dat bepaalde groepen mensen niet in aanmerking komen voor enige vorm van ondersteuning door het college.

In lid 6 wordt gesproken over een beperkte ondersteuning van personen tot 27 jaar tijdens de zoektijd van 4 weken. Het Rijk heeft de intentie dat tijdens de zoektijd jongeren zelf actief aan de slag moeten om werk te vinden of een opleiding. De ervaring van de afgelopen jaren bij het jongerenloket heeft geleerd dat veel jongeren niet weten hoe ze dit aan moeten pakken. Het risico bestaat dat jongeren in de 4 weken zoektijd niets of te weinig doen om aan werk of een opleiding te komen. Dit is ten eerste verloren tijd en daarnaast loopt de jongere het risico dat hij een maatregel krijgt. Door beperkte ondersteuning te bieden (in de vorm van een workshop) kunnen jongeren toch een steuntje in de rug krijgen op zoek naar werk of een opleiding, zonder dat alle andere re-integratiemogelijk voor hen open staan. Hiermee wordt afgeweken van de intentie van de wetgever, maar is de verwachting dat jongeren beter op weg geholpen worden en daarmee mogelijk niet of minder lang aanspraak maken op de bijstand. Artikel 3.  Beleidsregels In Artikel 3  ligt vast dat het college beleidsregels kan opstellen ter nadere uitvoering van ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Artikel 4. Re-integratie niet uitkeringsgerechtigden Gelet op het feit dat er minder budget voor re-integratie beschikbaar is dan in voorgaande jaren, worden er eisen gesteld aan nuggers. Nuggers mogen wel, als zij in aanmerking komen voor ondersteuning, binnen de redelijke termijn van 3 maanden een aanbod verwachten. Artikel 5 Budget- en subsidieplafond De gemeente kan om de financiële risico’s te beheersen een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken moet in de verordening worden opgenomen, dat het mogelijk is subsidie- en budgetplafonds in te stellen.

De memorie van toelichting van de Wet werk en bijstand stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente moet dan nagaan welke andere goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in, dat er geen algemeen plafond kan worden ingesteld. Wel kan per voorziening een plafond worden ingebouwd, zodat de mogelijkheid ontstaat naar een ander instrument uit te wijken. De raad heeft de bevoegdheid om plafonds vast te stellen. De vastgestelde plafonds moeten uiteraard binnen de financiële kaders blijven. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen.

Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond moet wel bekend worden gemaakt vóór de aanvang van het tijdvak waarvoor deze geldt (artikel 4:27, lid 1, Awb). Artikel 6. Traject of plan van aanpak Dit artikel geeft het kader aan waarlangs het traject of plan van aanpak vorm wordt gegeven. Uitgangspunt is hierbij dat de ondersteuning gericht moet zijn op aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid dan wel het leveren van een tegenprestatie. 

De participatieplaats is gedefinieerd in de Wwb. In het plan van aanpak wordt de vorm van de ondersteuning (indien dat van toepassing is) uitgewerkt en worden de verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling vastgelegd. Ook wordt vastgelegd wat de consequenties zijn, indien de verplichtingen niet worden nagekomen. Het plan van aanpak moet onderdeel zijn van de reguliere beschikking tot toekenning van algemene bijstand.

Een trajectplan omvat ook de vorm van de ondersteuning en ook hierbij worden de verplichtingen en consequenties van het niet nakomen van de verplichtingen vastgelegd. Het trajectplan hoeft geen deel uit te maken van de beschikking tot toekenning van algemene bijstand.

Lid 4 bevat de plicht tot tegenprestatie ingevolge artikel 9, lid 1, sub c Wwb. Dit artikel is een kan-bepaling, wat inhoudt dat gemeenten ervoor kunnen kiezen de bepaling wel of niet op te nemen in een verordening. In deze verordening is de bepaling wel opgenomen.. Artikel 7. Scholingsaanbod In dit artikel is geregeld aan welke voorwaarden de inzet van dit instrument moet voldoen.

De scholing of opleiding moet altijd onderdeel uitmaken van een traject.

Wanneer een persoon niet beschikt over een startkwalificatie, staat dit veelal de arbeidsinschakeling in de weg. In artikel 10a, lid 5, van de Wet werk en bijstand is bepaald dat scholing of opleiding onderdeel uit moet maken van een participatieplaats en dat gemeenten de plicht hebben scholing of opleiding aan te bieden aan betrokkenen zonder startkwalificatie op een participatieplaats. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op een participatieplaats. Deze scholing moet gericht zijn op het vergroten van de kansen op de arbeidsmarkt. Er hoeft geen scholing of opleiding aangeboden te worden, indien deze naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan de kansen op de arbeidsmarkt. Onder scholing of opleiding vallen al die vormen van onderricht die naar het oordeel van de gemeente de kansen op de arbeidsmarkt vergroten. Artikel 8. Voorzieningen voor uitkeringsgerechtigden jonger dan 27 jaar In dit artikel staat welke voorzieningen niet gelden voor personen jonger dan 27 jaar. Het gaat dan om de inkomstenvrijlating, premies, vrijlating van onkostenvergoedingen voor vrijwilligerswerk en plaatsing in participatieplaatsen. Dit is conform de bedoelingen van de wetgever en conform artikel 31, lid 5 van de Wwb. In dit artikel wordt aangegeven welke middelen niet vrijgelaten worden bij de verlening van algemene bijstand aan jongeren. Omdat de premies en participatieplaatsen in de verordening zijn opgenomen, is het aan te bevelen dit artikel in de verordening op te nemen. Artikel 9. Inkomstenvrijlating Op grond van de Wwb (artikel 31, lid 2, sub n) is het mogelijk om gedurende maximaal 6 maanden aaneengesloten de inkomsten van uitkeringsgerechtigden, die werken in deeltijd, voor een deel vrij te laten. De vrijlating moet, naar het oordeel van het college, bijdragen aan arbeidsinschakeling. Het meewerken aan arbeidsinschakeling is een wettelijke verplichting. Omdat het college steeds over minder re-integratiemogelijkheden kan beschikken om iemand te ondersteunen bij uitstroom naar regulier werk, wordt hier de mogelijkheid geboden om een inkomstenvrijlating toe te kennen. In de Wwb is in artikel 31, lid 2, sub r, een nieuwe voorziening geschapen voor alleenstaande ouders, te weten de verlengde vrijlating (maximaal 30 maanden). Van de mogelijkheid van de verlengde vrijlating wordt geen gebruik gemaakt. Het verlengen van de vrijlatingsperiode met maximaal 30 maanden kan snel leiden tot gewenning aan een hoger inkomen, waardoor de vrijlating een belemmering kan vormen bij het streven naar volledige uitstroom. Artikel 10 en 11. Subsidies en premies Het college heeft beleidsregels vastgesteld voor de loonkostensubsidie en de uitstroompremie. In deze beleidsregels heeft het college vastgelegd onder welke voorwaarden de subsidie en/of premie worden toegekend.

In artikel 11 is verder de maximale hoogte van de premie opgenomen, zoals genoemd staat in artikel 10a lid 6 Wwb (de hoogte van de premie is voor de gemeente Medemblik bepaald op  € 300 per half jaar). Uit onderzoek is gebleken dat 15% (€ 338) van de premie, zoals vermeld staat in artikel 31, lid 2, sub j Wwb, niet veel gevolgen heeft met betrekking tot de armoedeval. Dit is geen substantiële verhoging van het maandelijks besteedbare inkomen, waardoor bij aanvaarding van een baan geen armoedeval zal optreden. Artikel 12. Terugvordering Wanneer de cliënt niet voldoet aan de verplichtingen zoals met de cliënt in het trajectplan (en

de daar aan gekoppelde beschikking) is overeengekomen, is dit een reden tot het opleggen van

een maatregel (op grond van de afstemmingsverordening)

Daar waar als gevolg van het niet voldoen aan de gestelde verplichtingen (verwijtbaarheid cliënt)

de gemeente schade lijdt doordat kosten worden gemaakt die niet leiden tot de overeengekomen

doelen in het trajectplan, ligt de vraag voor in hoeverre de kosten van het trajectplan moeten

worden teruggevorderd

ls wij de kosten van het trajectplan willen terugvorderen, zal er bij de start van het trajectplan een

overeenkomst tussen de gemeente en de cliënt getekend moeten worden. Aangezien in veel

gevallen de cliënt verplicht (gedwongen) wordt om een traject te volgen, is hier geen sprake van

gelijkwaardige verhoudingen. Dit is wel het uitgangspunt bij het aangaan van een overeenkomst.

Gelet op deze ongelijkwaardige verhouding wordt voorgesteld om bij gemeentelijke cliënten het

maatregelenbeleid van toepassing te verklaren en de cliënt niet te verplichten om de kosten van

het trajectplan terug te betalen wanneer het trajectplan verwijtbaar niet tot een goed einde wordt

gebracht.

Bij de zogenaamde niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers)  ligt dit anders. Bij deze groep hebben wij geen sanctie-mogelijkheden. Bovendien komen deze burgers op eigen verzoek vragen om een

re-integratietraject. Om dergelijke trajecten geen vrijblijvendheid te laten zijn, zou het bij Nug-ers wel

goed zijn om te werken met een overeenkomst waarin de nugger verklaart dat hij de kosten van

het trajectplan terugbetaalt, wanneer hij/zij dit verwijtbaar niet afrondt. Bij het aangaan van een

dergelijke overeenkomst is er sprake van gelijkwaardigheid van partijen. Bovendien werkt dit

drempelverhogend c.q. selecteert dit vanzelf alleen de gemotiveerde nuggers uit. De andere kant

is echter dat terugvordering moet geschieden via civiel recht en dat betekent extra kosten. Dit

moet dus per individueel geval worden afgewogen.

Als  rgeel zal gelden niet over te gaan tot terugvordering bij het verwijtbaar niet

afronden van een traject, voor zover het gaat om personen met een bijstandsuitkering.

Indien het gaat om een persoon die op vrijwillige basis een traject volgt (nuggers en ANW-ers) en er sprake is van verwijtbaar afbreken van het traject: in verband met kosten van terugvordering voor dit traject (civiel recht) wordt dat per geval afgewogen. Artikel 13. Hardheidsclausule Dit artikel heeft betrekking op de hardheidsclausule en maakt het mogelijk in het voordeel van de cliënt af te wijken van hetgeen in de verordening is vastgelegd.

Het college beslist in gevallen waarin deze verordening onverhoopt niet voorziet. Artikel 14. Inwerkingtreding en citeertitel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.