Regeling vervallen per 01-01-2020

Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 23 augustus 2016, nr. 8186F3B0, tot vaststelling van de Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht 2016–2019 (Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht 2016–2019)

Geldend van 03-01-2020 t/m 31-12-2019

Intitulé

Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 23 augustus 2016, nr. 8186F3B0, tot vaststelling van de Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht 2016–2019 (Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht 2016–2019)

Gedeputeerde staten van Utrecht;

Gelet op de artikelen 4, 6 en 28 van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht;

Overwegende:

  • dat er op 7 december 2015 door Provinciale Staten een nieuw MeerJaren Programma AVP 2016–2019 is vastgesteld;

  • dat het gewenst is hiervoor een Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland open te stellen;

  • dat de uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland die geldig was tot 7 december 2015 niet meer voldoet en wordt ingetrokken.

Besluiten de volgende uitvoeringsverordening vast te stellen:

Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht 2016–2019

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze uitvoeringsverordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Asv:Algemene subsidieverordening provincie Utrecht;

  • b.

    Breedbandnetwerken: netwerken met basisfuncties die zijn gebaseerd op technologieplatforms zoals Asymmetric Digital Subscriber Lines (ADSL) (tot ADSL2+-netwerken), niet-verbeterde kabelnetwerken (zoals DOCSIS 2.0), mobiele netwerken van de derde generatie (UMTS) of satellietsystemen;

  • c.

    Catalogus Groenblauwe Diensten: een overzicht van de maximale vergoedingen die Nederlandse overheden grondeigenaren mogen geven die een groenblauwe dienst leveren, zoals die geldt op het moment van het indienen van de subsidieaanvraag. Deze diensten kunnen gaan over natuur en landschap, cultuurhistorie, recreatie of waterbeheer;

  • d.

    Ecologische Hoofdstructuur (EHS) (per 1-1-2017 Natuurnetwerk Nederland (NNN)): gebieden die in de Provinciale Ruimtelijke Verordening zijn aangeduid als EHS/NNN, zoals die geldt op het moment van het indienen van de subsidieaanvraag;

  • e.

    Gebiedscommissie: adviescommissie in het kader van Agenda Vitaal Platteland ingesteld op basis van artikel 82 van de provinciewet;

  • f.

    Gebiedsprogramma: meerjarig programma van de twee gebieden in het kader van Agenda Vitaal Platteland. Het gebiedsprogramma geeft voor elk gebied zowel invulling aan de inhoudelijke doelen voor het gebied als de noodzakelijke middelen voor het realiseren daarvan;

  • g.

    Kleine kern: een woonkern met een inwonertal tot maximaal 8.000 inwoners conform de actuele gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS);

  • h.

    Landbouwbedrijf: een eenheid die grond, gebouwen en voorzieningen omvat die voor de primaire landbouwproductie worden gebruikt;

  • i.

    Kleine- en middelgrote ondernemingen: kleine ondernemingen zijn volgens Europees recht ondernemingen waar minder dan 50 personen werken en de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal de 10 miljoen euro niet overschrijdt. Middelgrote ondernemingen zijn volgens Europees recht zelfstandige ondernemingen waar minder dan 250 personen werken en de jaaromzet de € 50 miljoen en/of het jaarlijkse balanstotaal de € 43 miljoen niet overschrijdt. Een onderneming is zelfstandig als deze niet voor 25% of meer van het kapitaal of van de stemrechten in handen is van één onderneming of van verscheidene verbonden van ondernemingen of via natuurlijke personen afzonderlijk of in een groep. Ook dezelfde bestuurders, familierelaties en contractuele verplichtingen kunnen ervoor zorgen dat een onderneming niet als zelfstandig wordt gezien;

  • j.

    Kosten onvoorzien: het deel van de begroting dat gereserveerd wordt voor onvoorziene uitgaven:

    • een uurtarief berekend op basis van de verzamelloonstaat van de betrokken projectmedewerker(s), exclusief volledig winstafhankelijke uitkeringen, verhoogd met de wettelijke of op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, gedeeld door het aantal productieve uren;

    • een opslag voor algemene kosten met inbegrip van indirecte loonkosten en kosten van toezicht en van leidinggevend personeel ten bedrage van maximaal 20% van het onder 1 bedoelde uurtarief.

  • De werkzaamheden moeten rechtstreeks betrekking hebben op de uitvoering van het ondersteunde project en mogen niet voortvloeien uit reguliere taken of wettelijke verantwoordelijkheden;

  • k.

    Leefgebiedenbenadering: nieuwe vorm van soortbescherming gericht op de leefgebieden van (groepen van) soorten;

  • l.

    Loonkosten eigen personeel: de loonkosten van het direct met het project belaste personeel bestaat uit de volgende twee componenten:

    • een uurtarief berekend op basis van de verzamelloonstaat van de betrokken projectmedewerker(s), exclusief volledig winstafhankelijke uitkeringen, verhoogd met de wettelijke of op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, gedeeld door het aantal productieve uren;

    • een opslag voor algemene kosten met inbegrip van indirecte loonkosten en kosten van toezicht en van leidinggevend personeel ten bedrage van maximaal 20% van het onder 1 bedoelde uurtarief.

  • De werkzaamheden moeten rechtstreeks betrekking hebben op de uitvoering van het ondersteunde project en mogen niet voortvloeien uit reguliere taken of wettelijke verantwoordelijkheden;

  • m.

    Micro-onderneming: een onderneming waar minder dan 10 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal € 2 miljoen niet overschrijdt;

  • n.

    Natuurbeheerplan: het vigerende plan als bedoeld in artikel 1.3 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016;

  • o.

    Niet-productieve investeringen: in navolging van artikel 29 van EU verordening 1974/2006 wordt onder niet-productieve investeringen verstaan ‘investeringen die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van het landbouw- of bosbouwbedrijf tot gevolg hebben’;

  • p.

    NNN: Natuur Netwerk Nederland. Vanaf het ingaan van de Wet natuurbescherming (beoogd 1 januari 2017) is dit de nieuwe naam van de EHS;

  • q.

    Particulier Natuurbeheer: Natuurbeheer dat wordt uitgevoerd door andere organisaties dan de grote terreinbeheerder (Staatsbosbeheer, Natuurmonument, Utrechts Landschap of overheden). Dit betreft natuurlijke personen die dat al dan niet in een bepaalde rechtsvorm hebben ondergebracht;

  • r.

    Programmabureau: secretariaat van de Gebiedscommissie dat ondersteunende werkzaamheden vervult in het kader van Agenda Vitaal Platteland ter uitvoering van de door GS vastgestelde gebiedsprogramma’s;

  • s.

    Soortbeschermingsplannen: door de rijksoverheid of bestuur van de provincie Utrecht vastgestelde plannen waarin een strategie is beschreven om de kans op duurzaam voortbestaan voor een of enkele soorten te vergroten;

  • t.

    Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer: Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer provincie Utrecht en Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap (SKNL) provincie Utrecht;

  • u.

    Toeristisch overstappunt (TOP): een plek waar de lokale of regionale bezoeker kan starten met een recreatieve activiteit in het gebied dat vanuit het TOP wordt ontsloten. Een TOP is geen attractie en hoeft een bezoeker niet vast te kunnen houden. Idealiter is het wel een pleisterplaats waar de recreant op een comfortabele wijze zijn wandeling, fiets- of vaartocht begint of eindigt met bijvoorbeeld kleinschalige horeca en diensten;

  • v.

    Kosten voor voorbereiding : kosten die gemaakt worden voorafgaand aan de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag door Gedeputeerde Staten, ook wel voorbereidingskosten genoemd. Het gaat om kosten die noodzakelijk zijn voor het uitvoeringsgereed maken van het project;

  • w.

    Landschapselement: de in bijlage 4 nader beschreven landschapselementen;

  • x.

    Collectief voor agrarisch natuurbeheer: een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid bestaande uit landbouwer en andere grondgebruikers van landbouwgrond, die beschikt over een certificaat collectief agrarisch natuurbeheer, overenkomstig de artikelen 3.1 en 3.4, lid 1, sub a, van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016.

  • y.

    Basisvoorzieningen: voorzieningen in het sociaal domein waarvan via het democratisch besluitvormingsproces is vastgesteld, dat zij voor een ieder die daaraan behoefte heeft, beschikbaar en in redelijkheid bereikbaar moeten zijn. Voorbeelden hiervan zijn dorpshuizen, multifunctionele centra, bibliotheken en sportvoorzieningen voor specifieke doelgroepen, woon-zorgconcepten, elektronische dienstverlening etcetera.

Artikel 1.2 Subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 12 van de Asv en de bijzondere bepalingen in de hoofdstukken 2 tot en met 5 behoren tot de subsidiabele kosten in ieder geval niet:

  • a.

    kosten die uit anderen hoofde zijn of worden gesubsidieerd;

  • b.

    verrekenbare of compensabele belastingen, heffingen of lasten;

  • c.

    kosten van bodemsanering voor zover verhaal op de vervuiler of een beroep op fondsen mogelijk is;

  • d.

    kosten van rente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, boetes of sancties;

  • e.

    kosten van activiteiten die redelijkerwijs kunnen worden gedekt uit de inkomsten die met deze activiteiten verband houden;

  • f.

    kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen of aan gangbare minimumkwaliteitseisen.

Artikel 1.3 Gegevens aanvraag

In aanvulling op artikel 7 van de Asv overlegt de aanvrager in het geval van een aanvraag ten behoeve van een samenwerkingsverband, een overzicht van alle andere subsidies die betrokken ondernemingen in de drie jaren die aan de aanvraag zijn vooraf gegaan, heeft verkregen of aangevraagd voor iedere deelnemer in het samenwerkingsverband en tevens een exemplaar van de samenwerkingsovereenkomst.

Artikel 1.4 Subsidieplafond

De subsidieplafonds voor het tijdvak van 2016 tot en met 2019 per thema zijn:

Programma

Thema

Bedragen

Artikelen

Gebiedsprogramma Oost

Grebbelinie

€ 820.000

3.1

Recreatie

€ 1.410.000

4.4.1 en 4.4.2

Inzet gebiedsorganisaties

€ 1.800.000

5.1

Gebiedsprogramma West

Aanpak Veenweiden

€ 2.340.000

2.3 en 4.1.2

Verplaatsing landbouwbedrijven

€ 1.000.000

4.1.1

Recreatie

€ 700.000

4.4.1 en 4.4.2

Inzet gebiedsorganisaties

€ 1.200.000

5.1

Natuur 2.0

Beleefbare natuur

€ 750.000

2.1 en 2.2

Nieuwe Hollandse Waterlinie – deelgebied Linieland

Erfgoed

€ 1. 100.000

3.1

Agrarisch natuurbeheer

Kleine landschapselementen

€ 200.000

3.2

Niet-productieve investeringen

n.v.t., aparte openstellingsbesluiten

3.3

Leefbaarheid kleine kernen

Leefbaarheid

€ 1.000.000

4.2.1

‘Next Generation’ breedband internet

Leefbaarheid

€ 780.000

4.2.2

Stad en Platteland

Boerderijeducatie

€ 110.000

4.3.4

Recreatie om de Stad

Recreatie

€ 1.000.000

4.4.1

totaal

€ 13.030.000

Hoofdstuk 2 Thema Natuur en Water

Artikel 2.1 Kwaliteitsverbetering Natuur

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht voor de volgende activiteiten:

    • a.

      het uitvoeren van specifieke maatregelen voor de verbetering van de kwaliteit van het leefgebied van soort(groep)en;

    • b.

      het uitvoeren van onderzoek ten behoeve van de maatregelen genoemd onder lid 1, sub a;

    • c.

      het uitvoeren van beheermaatregelen in natuurbeschermingswetgebieden;

    • d.

      het geven van voorlichting, voor zover noodzakelijk voor de bescherming of het behoud van de soorten;

    • e.

      het uitvoeren van beheerexperimenten gedurende een periode van maximaal drie jaar ten behoeve van de soorten.

  • 2. Nadere criteria

    • a.

      De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend in aanmerking voor subsidie indien:

      • i.

        zij in belangrijke mate en op effectieve en efficiënte wijze bijdragen aan het duurzaam voortbestaan van bedreigde populaties van soorten die deel uit maken van het actieve soortenbeleid van de provincie Utrecht conform het door Gedeputeerde Staten vastgestelde beleid in het kader van de Wet Natuurbescherming;

      • ii.

        voor zover het gaat om activiteiten genoemd in het eerste lid, onder b), de activiteiten, noodzakelijk zijn ter voorbereiding of evaluatie van de uitvoering van de maatregelen onder a) en verzamelde gegevens over het voorkomen van flora en fauna worden opgenomen in de Nationale Databank Flora en Fauna;

      • iii.

        het gaat om eenmalige activiteiten; beheermaatregelen komen niet voor subsidie in aanmerking, met uitzondering van de activiteiten, genoemd in het eerste lid, onder sub d);

      • iv.

        het gaat om activiteiten in natuurterreinen of het landelijk gebied; activiteiten in stedelijke omgeving komen niet voor subsidie in aanmerking.

    • b.

      De subsidiabele activiteiten, genoemd in het eerste lid, maken zoveel mogelijk gebruik van c.q. dragen zoveel mogelijk bij aan onderstaande criteria:

      • i.

        er worden zoveel mogelijk duurzame en natuurlijke materialen gebruikt;

      • ii.

        er wordt inheems en autochtoon plant- en zaaigoed gebruikt;

      • iii.

        het leefgebied van meerdere soortgroepen wordt verbeterd.

  • 3. Hoogte subsidie

    • a.

      De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 50.000 per hectare.

    • b.

      Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval:

      • i.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor voorbereiding (bijvoorbeeld voor opstellen projectplan, advies, vergunningen, bestek) tot een maximum van 15% van de totale projectkosten;

      • ii.

        loonkosten eigen personeel, materiaalkosten of aan derden betaalde kosten voor directievoering en begeleiding ten behoeve van de gesubsidieerde activiteiten tot een maximum van 15% van de totale projectkosten;

    • c.

      Naast de niet-subsidiabele kosten, zoals opgenomen in artikel 12 van de Asv, wordt in ieder geval geen subsidie verstrekt voor de volgende kosten:

      • i.

        kosten voor de aanleg van parkeergelegenheid;

      • ii.

        de kosten voor de uitvoering van maatregelen in of op gronden met de bestemming erf, tuin of park waaronder het baggeren van vijvers en waterpartijen die daarin gelegen zijn.

  • 4. Subsidieontvangers

    Subsidie kan worden verstrekt aan eenieder.

  • 5. Aanvraag

    De subsidieaanvraag kan gedurende het gehele jaar worden ingediend.

  • 6. Verplichtingen subsidieontvanger

    In aanvulling op de Asv geldt dat de gesubsidieerde activiteiten gedurende tenminste vijf jaar in stand worden gehouden door de subsidieontvanger.

  • 7. Europese regelgeving

    Aanvragen van landbouwondernemingen voor het uitvoeren van activiteiten genoemd in het eerste lid worden getoetst overeenkomstig de voorwaarden van de meest actuele versie van de Catalogus Groenblauwe Diensten.

Artikel 2.2 Communicatie, educatie en onderzoek ten behoeve van natuur en landschap

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    Subsidie kan worden verstrekt voor communicatie, educatie en onderzoek ten behoeve van natuur en landschap als bedoeld in artikel 28 van de Asv. Hieronder wordt verstaan:

    • a.

      het ontwikkelen en aanbieden van communicatie uitingen;

    • b.

      het ontwikkelen en uitvoeren van educatieve projecten;

    • c.

      het ontwikkelen en uitvoeren van activiteiten die bijdragen aan de versterking van draagvlak voor natuurbeleid;

    • d.

      het uitvoeren van natuur- en landschapsgericht onderzoek;

    • e.

      het ontwikkelen en uitvoeren van activiteiten die bijdragen aan de beleving van natuur.

  • 2. Nadere criteria

    De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend in aanmerking voor subsidie indien aan alle volgende criteria is voldaan:

    • a.

      de activiteiten hebben een bovenlokaal niveau door zich te richten op ten minste drie kernen;

    • b.

      de deelnemers aan de activiteiten leveren een bijdrage in de kosten;

    • c.

      en de activiteiten leveren een bijdrage aan versterking van het draagvlak voor het natuur- en landschapsbeleid van de provincie Utrecht.

  • 3. Hoogte van de subsidie

    • a.

      De subsidie bedraagt maximaal 90% van de subsidiabele kosten;

    • b.

      In afwijking van het gestelde onder a kan de subsidie ten behoeve van projecten in het kader van het uitvoeringsprogramma Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug in bijzondere gevallen worden verhoogd tot maximaal 100% van de subsidiabele kosten;

    • c.

      Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval:

      • i.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor voorbereiding (bijvoorbeeld voor opstellen projectplan, advies, vergunningen, bestek) tot een maximum van 15% van de projectkosten;

      • ii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor directievoering, advies, en begeleiding ten behoeve van de gesubsidieerde activiteiten tot een maximum van 15% van de projectkosten;

      • iii.

        kosten voor koop of huurkoop van installaties, machines en materieel;

      • iv.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor publicaties, websites en andere vormen van communicatie tot een maximum van 15% van de projectkosten;

      • v.

        kosten voor de inzet van vrijwilligers;

      • vi.

        kosten voor de catering en zaalhuur in verband met de organisatie van bijeenkomsten;

      • vii.

        reiskosten;

      • viii.

        accountantskosten ten behoeve van de rekening en verantwoording van de subsidie;

      • ix.

        kosten onvoorzien tot een maximum van 7% van de projectkosten.

    • d.

      Naast de niet-subsidiabele kosten, zoals opgenomen in artikel 12 van de Asv, wordt in ieder geval geen subsidie verstrekt voor structurele ondersteuning van activiteiten en organisaties.

  • 4. Subsidieontvangers

    Subsidie kan worden verstrekt aan eenieder.

  • 5. Aanvraag

    • a.

      De subsidieaanvraag kan gedurende het gehele jaar worden ingediend;

    • b.

      De aanvraag dient voorzien te zijn van een advies van de gebiedscommissie van het gebied (zie bijlage 3) waarin de activiteiten plaatsvinden.

  • 6. Europese regelgeving

    Indien subsidie wordt verstrekt aan een onderneming geschiedt dit met inachtneming van de verordening (EU) Nr. 1407/2013, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun.

Artikel 2.3 Onderzoek, experimentele ontwikkeling en pilots veenweidenproblematiek (watersysteem, bebouwing en infrastructuur)

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Asv, die gericht zijn op het beperken van bodemdaling, het beperken van de nadelige effecten van bodemdaling of het realiseren van een duurzaam watersysteem in het Utrechtse veenweidegebied door middel van onderzoek, experimentele ontwikkeling of pilotprojecten:

    • a.

      innovaties in het watersysteem;

    • b.

      innovaties in het gebruik, realisatie en het beheer van infrastructuur in het buitengebied gericht op het beperken van de belasting en beheerskosten van infrastructuur;

    • c.

      innovaties in realisatie en het beheer van bebouwing in het buitengebied gericht op het beperken van de effecten van bodemdaling op bebouwing.

  • 2. Nadere criteria

    De activiteiten, genoemd in het eerste lid, onder a, richten zich zoveel mogelijk op het volgende:

    • a.

      het verbeteren van de waterkwaliteit;

    • b.

      het vergroten van biodiversiteit;

    • c.

      het voorkomen van wateroverlast en/of watertekorten;

    • d.

      het vergroten van de efficiëntie in het waterbeheer;

    • e.

      het aanpassen van het watersysteem aan innovatieve vormen van grondgebruik.

  • 3. Weigeringsgrond

    • a.

      Conform artikel 1, lid 4, sub (a) van Verordening (EU) nummer 651/2014, pbEU 2014, L187/1, wordt betaling uitgesloten van steun aan een onderneming ten aanzien waarvan er een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Commissie waarbij steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard;

    • b.

      De aanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden conform artikel 1 lid 4 sub (c) van Verordening (EU) Nr. 651/2014, pbEU 2014, L187/1.

  • 4. Hoogte van de subsidie

    • a.

      Voor activiteiten zoals bedoeld in dit artikel bedraagt de totale bijdrage maximaal 50% van de subsidiabele kosten met inachtneming van artikel 25, lid 5 en 6 van Verordening (EU), nummer 651/2014, pbEU 2014, L187/1;

    • b.

      Tot de subsidiabele kosten behoren uitsluitend:

      • i.

        personeelskosten voor onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;

      • ii.

        kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang deze wordt gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;

      • iii.

        kosten gebruik van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Bij gebouwen worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd. Bij gronden komen de kosten voor de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking;

      • iv.

        kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm’s length-voorwaarden worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;

      • v.

        extra algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

  • 5. Subsidieontvangers

    Subsidie kan worden verstrekt aan eenieder.

  • 6. Aanvraag

    • a.

      De subsidieaanvraag kan gedurende het gehele jaar worden ingediend;

    • b.

      De aanvraag dient voorzien te zijn van een advies van de gebiedscommissie van het gebied (zie bijlage 3) waarin de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      De aanvraag dient voorzien te zijn van een communicatieplan.

  • 7. Verplichtingen subsidieontvanger

    De eindrapportage bevat een advies voor de verdere implementatie van de innovatie bij de doelgroep waarvoor de innovatie van belang is.

  • 8. Europese regelgeving

    Subsidie kan worden verleend overeenkomstig de hiervoor genoemde voorwaarden. In aanvulling op die voorwaarden is van toepassing dat indien aan ondernemingen subsidie wordt verstrekt in de vorm van steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, dit geschiedt met inachtneming van hoofdstuk 1 en artikel 25 van Verordening (EU), nummer 651/2014, pbEU 2014, L187/1 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen.

Hoofdstuk 3 Landschap en Cultuurhistorie

Artikel 3.1 Behoud en ontwikkeling van erfgoed en aardkundige elementen

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    • a.

      Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Asv die gericht zijn op de instandhouding en ontwikkeling van het cultureel erfgoed en aardkundige elementen.

    • b.

      Onder instandhouding van het cultureel erfgoed en aardkundige elementen zijn de volgende activiteiten subsidiabel:

      • i.

        restaureren, in oude staat terugbrengen;

      • ii.

        consolideren of de bestaande situatie veilig stellen;

      • iii.

        herstel van landschappelijke en/of ecologisch waardevolle elementen.

    • c.

      Onder ontwikkeling van het cultureel erfgoed en aardkundige elementen zijn de volgende activiteiten subsidiabel:

      • i.

        renoveren en ontwikkelen of met nieuwe middelen de oude situatie beleefbaar en zichtbaar maken;

      • ii.

        renoveren met als doel het erfgoed geschikt te maken voor toekomstige (commerciële) exploitatie;

      • iii.

        openstellen en ontsluiten van erfgoed voor publiek;

      • iv.

        creëren van publieksvoorzieningen;

      • v.

        onder de aandacht brengen bij het publiek;

      • vi.

        exploitatie gericht op het beleefbaar maken van erfgoed met de intentie op structurele voortzetting van de activiteiten;

      • vii.

        het beleefbaar maken van erfgoed;

      • viii.

        onderzoek ten behoeve van bovenstaande activiteiten;

      • ix.

        systematisch ordenen, beschrijven of registreren van gegevens en kennis die specifiek gekoppeld is aan het betreffende erfgoed of aardkundige element.

  • 2. Nadere criteria

    • a.

      De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien zij voldoen aan een of meer van de volgende criteria:

      • i.

        projecten dragen bij aan de versterking van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur zoals vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013–2028;

      • ii.

        projecten vallen binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het deelgebied Linieland;

      • iii.

        projecten vallen binnen de Grebbelinie en passen binnen de Gebiedsvisie voor de Grebbelinie;

      • iv.

        projecten vallen binnen het Groene Hart en passen binnen de Gebiedsvisie voor het Groene Hart;

    • b.

      In aanvulling op het gestelde onder a gelden bij exploitatiesubsidies de volgende criteria:

      • i.

        een maximum termijn van 2 jaar;

      • ii.

        de subsidie draagt bij aan de exploitatie van een publieksvoorziening; en

      • iii.

        het gaat om een nieuwe activiteit.

  • 3. Weigeringsgrond

    Er wordt geen subsidie verstrekt indien reeds voor dezelfde activiteiten subsidie is aangevraagd via de Uitvoeringsverordening subsidie Cultuur en Erfgoed provincie Utrecht en/of de Uitvoeringsverordening subsidie Erfgoedparels provincie Utrecht.

  • 4. Hoogte van de subsidie

    • a.

      De hoogte van de subsidie bedraagt:

      • i.

        maximaal 50% van de subsidiabele kosten voor overheden en stichtingen met een publieke taak;

      • ii.

        maximaal 50% van de subsidiabele kosten voor natuurlijke personen.

    • b.

      In afwijking van het gestelde onder a kan de subsidie voor stichtingen en overheden in bijzondere gevallen worden verhoogd tot maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

    • c.

      Bij renovaties die tot doel hebben om het erfgoed geschikt te maken voor toekomstig (commerciële) exploitaties waarbij inkomsten gegenereerd worden, wordt slechts bijgedragen aan de ‘onrendabele top’, waarbij wordt verstaan dat deel van de investering dat uit de exploitatie niet kan worden terugverdiend.

    • d.

      Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval:

      • i.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor voorbereiding (bijvoorbeeld voor opstellen projectplan, advies, vergunningen, bestek) tot een maximum van 15% van de projectkosten;

      • ii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor directievoering, advies, en begeleiding ten behoeve van de gesubsidieerde activiteiten;

      • iii.

        kosten voor de bouw, notaris, taxatie en onderzoeken ten behoeve van verwerving of verbetering van onroerende zaken;

      • iv.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor publicaties, websites en andere vormen van communicatie;

      • v.

        exploitatiekosten, voor zover wordt voldaan aan de criteria, genoemd in het tweede lid, onder b.

    • e.

      Naast de niet-subsidiabele kosten, zoals opgenomen in artikel 12 van de Asv, wordt in ieder geval geen subsidie verstrekt voor de kosten voor structurele ondersteuning van activiteiten en organisaties.

  • 5. Subsidieontvangers

    Subsidie kan worden verstrekt aan eenieder.

  • 6. Aanvraag

    • a.

      De subsidieaanvraag kan gedurende het gehele jaar worden ingediend;

    • b.

      Met uitzondering van projecten in het kader van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en Stelling van Amsterdam dient de aanvraag voorzien te zijn van een advies van de gebiedscommissie van het gebied (zie bijlage 3) waarin de activiteiten plaatsvinden.

  • 7. Europese regelgeving

    De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien zij voldoen aan de volgende communautaire toetsingskaders:

    • a.

      Indien de subsidie wordt verstrekt aan eigenaren van monumenten die commercieel worden geëxploiteerd en de activiteit is gericht op de onder het eerste lid onder a bedoelde instandhouding van een monument dan geschiedt dit met inachtneming van de Nationale monumenten regeling (SA.40475). Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

      • i.

        er moet sprake zijn van een monument dat geregistreerd staat in een register van het rijk, provincie of gemeente;

      • ii.

        de werkzaamheden zijn vanuit technisch oogpunt noodzakelijk voor de instandhouding van het monument;

      • iii.

        de steun mag niet ingezet worden voor commerciële en/of operationele activiteiten; monumenten met een commerciële functie komen alleen in aanmerking voor de meerkosten van restauratie of herstelwerkzaamheden;

      • iv.

        kosten ter verbetering van comfort of uitbreidingen van de gebouwen komen niet in aanmerking voor subsidie;

      • v.

        cumulatie met andere steunmaatregelen is toegestaan, mits de steunintensiteit niet boven 100% van de totale kosten gaat.

    • b.

      Indien subsidie wordt verstrekt aan eigenaren van erfgoed dat niet voldoet aan de onder a bedoelde activiteiten, geschiedt dit met inachtneming van hoofdstuk 1 en artikel 25 van Verordening (EU), nummer 651/2014, pbEU 2014, L187/1 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen;

    • c.

      Indien subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen ten behoeve van de in het eerste lid onder b bedoelde activiteiten, geschiedt dit met inachtneming van hoofdstuk 1 en artikel 25 van Verordening (EU), nummer 651/2014, pbEU 2014, L187/1 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen.

Artikel 3.2 Stimulering aanleg en herstel van kleine landschapselementen

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    Subsidie als bedoeld in artikel 28 van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht kan worden verstrekt voor de volgende activiteiten:

    • a.

      aanleg en herstel van landschapselementen binnen het leefgebied droge dooradering, zoals begrensd in het natuurbeheerplan;

    • b.

      aanleg en herstel van landschapselementen binnen de als natuur begrensde gebieden in het natuurbeheerplan.

  • 2. Hoogte subsidie

    • a.

      De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

    • b.

      De volgende kosten komen, inclusief BTW voor zover verrekening niet mogelijk is, in aanmerking voor subsidie:

      • i.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor de voorbereiding van aanleg en herstel, zoals het werven van deelnemers;

      • ii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor aanleg en herstel;

      • iii.

        overige kosten voor zover noodzakelijk in verband met de desbetreffende aanleg of het herstel.

  • 3. Subsidieontvangers

    Subsidie wordt verstrekt aan de agrarische collectieven Gebiedscoöperatie Rijn Vecht en Venen U.A., Agrarische Natuur en Landschapsvereniging De Lopikerwaard e.o., Collectief Eemland, Coöperatie Agrarisch Natuurbeheer Utrecht Oost U.A., Vereniging Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer Rijn en Gouwe Wiericke, Collectief Alblasserwaard Vijfheerenlanden Coöperatie U.A. voor zover bestaande uit rechtspersonen of natuurlijke personen die zeggenschap hebben over een terrein krachtens:

    • a.

      eigendom;

    • b.

      erfpacht;

  • 4. Verplichtingen subsidieontvanger

    • a.

      De gesubsidieerde activiteiten worden gedurende tenminste 12 jaren in stand gehouden en beheerd.

    • b.

      De eindrapportage bevat een beschrijving van de aangelegde landschapselementen en een GIS-kaart met daarop een overzicht en locatie van de gerealiseerde landschapselementen.

  • 5. Uitsluitingen

    • a.

      Er wordt geen subsidie verleend voor aanleg en herstel van kleine landschapselementen op bouwkavels of tuinen, tenzij het om een in het landelijk gebied gelegen bouwkavelgrens of tuingrens gaat die voor maximaal 10% deel uitmaakt van een groter landschapselement die via deze regeling wordt aangelegd of hersteld;

    • b.

      Er wordt geen subsidie verleend voor aanleg en herstel van kleine landschapselementen op gronden in eigendom van waterschappen, gemeenten of andere overheden;

    • c.

      Er wordt geen subsidie verleend voor aanleg en herstel van kleine landschapselementen waarvoor al een andere subsidie is verkregen;

    • d.

      Er wordt geen subsidie verleend voor aanleg en herstel van kleine landschapselementen die dienen tot uitvoering van wettelijke verplichtingen of een bestaand publiekrechtelijk convenant, regeling of afspraak.

  • 6. Europese regelgeving

    Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met het Besluit van de Europese Commissie van 7 juli 2017, C(2017) 4589, met betrekking tot steunmaatregel SA.37960 (2015/N).

  • 7. Subsidieplafond

    Gedeputeerde Staten kunnen bij het vaststellen van een subsidieplafond per geografisch gebied een subsidieplafond instellen.

Artikel 3.3 Niet-productieve investeringen agrarisch natuurbeheer

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht die betrekking hebben op herstel-, inrichtings- of innovatieve beheermaatregelen voor natuur, landschap en biodiversiteit ten behoeve van de uitvoering van een afgegeven of nog af te geven subsidiebeschikking agrarisch natuurbeheer op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016.

  • 2. Hoogte subsidie

    • a.

      De hoogte van de subsidie bedraagt minimaal € 3000,-.

    • b.

      De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

    • c.

      Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval:

      • i.

        de kosten van koop, huurkoop, verbetering, bouw en plaatsing van onroerende en roerende zaken;

      • ii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor bouw en plaatsing van de roerende en onroerende zaken;

      • iii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor voorbereiding (voorbereidingskosten) tot een maximum van 15% van de projectkosten;

      • iv.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor directievoering, advies en begeleiding ten behoeve van de gesubsidieerde activiteit;

      • v.

        de kosten van overige activiteiten voor zover noodzakelijk in verband met de desbetreffende activiteit.

  • 3. Weigeringsgrond

    Er wordt geen subsidie verstrekt indien reeds voor dezelfde activiteiten subsidie is verleend op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016.

  • 4. Subsidieontvangers

    Subsidie kan worden aangevraagd door een collectief voor agrarisch natuurbeheer werkzaam in de provincie Utrecht.

  • 5. Verplichtingen subsidieontvanger

    • a.

      De gesubsidieerde activiteiten worden ingezet ten behoeve de uitvoering van een afgegeven of nog af te geven subsidiebeschikking agrarisch natuurbeheer op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016 of een opvolger van deze verordening.

    • b.

      De gesubsidieerde activiteiten worden tenminste zes jaar in stand gehouden.

  • 6. Openstelling

    • a.

      GS kunnen een of meerdere keer per jaar een openstellingsbesluit vaststellen voor het verstrekken van subsidies op grond van dit artikel.

    • b.

      In het Openstellingsbesluit kan een nadere invulling worden gegeven aan:

      • i.

        de doelgroep;

      • ii.

        de activiteiten waarvoor subsidie kan worden aangevraagd;

      • iii.

        het subsidieplafond;

      • iv.

        de periode van openstelling.

  • 7. Europese regelgeving

    Subsidie kan worden verleend overeenkomstig de hiervoor genoemde voorwaarden. In aanvulling op die voorwaarden wordt subsidie voor landbouwondernemingen slechts verstrekt in overeenstemming met hoofdstuk 1 en artikel 14 van Verordening (EU), nummer 702/2014, PbEU 2014, L193/1 van de Europese Commissie (Landbouwvrijstellingsverordening).

Hoofdstuk 4 Sociaaleconomische vitaliteit

Afdeling 4.1 Landbouw

Artikel 4.1.1 Verplaatsing grondgebonden bedrijven

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Asv die gericht zijn op het verplaatsen van volwaardige landbouw-bedrijven.

  • 2. Nadere criteria

    • a.

      De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien aan één of meer van de volgende criteria wordt voldaan:

      • i.

        indien de aanvraag afkomstig is van de eigenaar van het te verplaatsen bedrijf, wordt de daarbij behorende grond in eigendom:

        • vrij van enig gebruiksrecht, aan de provincie verkocht; of

        • ingebracht bij de toedeling van gronden vooruitlopend op het plan van toedeling als bedoeld in artikel 51 van de Wet inrichting landelijk gebied;

        • met instemming van de provincie Utrecht aangewend voor te realiseren provinciale doelen;

      • ii.

        indien de aanvraag afkomstig is van een natuurlijk persoon of rechtspersoon die beschikt over een duurzaam gebruiksrecht op het te verplaatsen bedrijf, verklaart de eigenaar van de daarbij behorende grond akkoord te gaan met het gestelde onder i.

    • b.

      In aanvulling op het eerste lid vindt subsidieverstrekking ten behoeve van natuurdoelen slechts plaats, als na verwerving van de grond de agrarische bestemming van de bedrijfskavel met de zich daarop bevindende bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen en installaties vervalt.

    • c.

      In bijzondere gevallen kunnen Gedeputeerde Staten afwijken van de onder b omschreven criterium.

  • 3. Hoogte subsidie

    • a.

      De subsidie bedraagt:

      • i.

        100 % van de subsidiabele kosten, genoemd onder e, sub i, waarbij voor de verhuiskosten een maximum geldt van € 10.000,–. De kosten moeten redelijk zijn. Richtsnoer bij de beoordeling van de kosten (redelijkheidstoets) zijn de tarieven hiervoor bij een aankoop met volledige schadeloosstelling;

      • ii.

        maximaal 40% van de subsidiabele kosten, genoemd onder e, sub ii;

      • iii.

        de totale vergoeding van het gestelde onder a, sub i en ii, mag niet meer bedragen dan € 400.000.

    • b.

      In afwijking van het gestelde onder a, sub ii, kan bij (erf)pacht voor de vervangende bedrijfskavel in plaats van de koopsom de taxatie van de agrarische gebruikswaarde in het economisch verkeer van toepassing zijn;

    • c.

      Als op grond van de subsidiecriteria, genoemd in het tweede lid, niet alle bij het bedrijf behorende grond wordt overgedragen aan de provincie Utrecht, wordt de hoogte van de subsidie naar evenredigheid van de over te dragen oppervlakte grond berekend.

    • d.

      er wordt minder subsidie verstrekt naar de mate dat andere overheden een vergoeding verstrekken bij de verplaatsing van het grondgebonden landbouw bedrijf of de sloop van de zich op de bedrijfskavel bevindende bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen of installaties. De totale steun bedraagt niet meer dan het bedrag dat voortvloeit uit het gestelde onder a, b en c;

    • e.

      Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval:

      • i.

        de kosten die daadwerkelijk gemaakt zijn ten behoeve van de hervestiging, zoals notariskosten, kadastrale kosten, advieskosten, verhuiskosten en overdrachtsbelasting;

      • ii.

        de kosten die het verschil uitmaken tussen enerzijds de koopsom en eventueel (aanvullende) investeringskosten van bedrijfsgebouwen en installaties op de hervestigingslocatie en anderzijds de getaxeerde waarde van gebouwen en installaties op de te verlaten locatie. Uitgangspunt hierbij is gelijke bedrijfsomvang. Wanneer er sprake is van bedrijfsuitbreiding, worden de kosten verbonden aan de uitbreiding buiten de subsidie gehouden.

  • 4. Subsidieontvangers

    Subsidie wordt verstrekt aan landbouw-bedrijven.

  • 5. Aanvraag

    • a.

      De subsidieaanvraag kan gedurende het gehele jaar worden ingediend;

    • b.

      De aanvraag dient voorzien te zijn van een advies van de gebiedscommissie van het gebied (zie bijlage 3) waarin de activiteiten plaatsvinden.

  • 6. Verplichtingen subsidieontvanger

    De subsidieontvanger realiseert de hervestiging van een volwaardig landbouw-bedrijf op een andere plaats binnen vierentwintig maanden na het sluiten van de overeenkomst, bedoeld in het tweede lid, onder a.

  • 7. Weigeringsgronden

    • a.

      Onverminderd artikel 10 van de Asv wordt subsidie geweigerd indien:

      • i.

        op de bedrijfskavel of daarbij behorende grond woningbouw is toegestaan volgens een geldend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, of volgens een geldend projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van deze wet;

      • ii.

        indien aan de aanvrager voor de betreffende bedrijfsgebouwen en gronden een volledige schadeloosstelling is betaald op grond van de hoofdstukken I, IV of VI van de Onteigeningswet;

      • iii.

        indien aan de aanvrager voor de betreffende bedrijfsgebouwen en gronden een volledige schadeloosstelling op vrijwillige basis is betaald.

    • b.

      Conform artikel 1, lid 5, sub (a) van Verordening (EU) nummer 702/2014, PbEU 2014, L193/1, wordt betaling uitgesloten van steun aan een onderneming ten aanzien waarvan er een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Commissie waarbij steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard;

    • c.

      Conform artikel 1 lid 6 van Verordening (EU) nummer 702/2014, PbEU 2014, L193/1, wordt geen steun toegekend aan ondernemingen in moeilijkheden.

  • 8. Europese regelgeving

    De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien sprake is van een verplaatsing van landbouw bedrijven die het algemeen belang dient. De subsidie wordt verstrekt met inachtneming van hoofdstuk 1 en artikelen 14 en 16 van Verordening (EU), nummer 702/2014, PbEU 2014, L193/1,betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren.

Artikel 4.1.2 Onderzoek, experimentele ontwikkeling en pilots veenweideproblematiek (Agrarisch)

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Asv, die gericht zijn op het beperken van bodemdaling, het beperken van de nadelige effecten van bodemdaling, of het realiseren van een duurzaam watersysteem in het Utrechtse veenweidegebied door middel van onderzoek, experimentele ontwikkeling of pilotprojecte

    • a.

      innovaties ten behoeve van de melkveehouderij;

    • b.

      nieuwe verdienmodellen of nieuwe teelten.

  • 2. Nadere criteria

    • a.

      De activiteiten, genoemd in het eerste lid, onder a richten zich zoveel mogelijk op het volgende:

      • i.

        het stimuleren van draagvlak voor het toepassen van maatregelen door met de boeren bestaande kennis te delen (onbekendheid verminderen en kennis te vergroten), of gerichte onderzoeken te doen naar effecten (onzekerheid beperken);

      • ii.

        het samen met boeren zichtbaar maken van de voordelen voor de bedrijfsvoering van maatregelen in de bedrijfsvoering die tegelijkertijd een voordeel opleveren voor milieudoelen als afremmen bodemdaling en beperken van emissies naar lucht- en water;

      • iii.

        het vertalen van generieke maatregelen om milieuprestaties (bijvoorbeeld beperken bodemdaling en emissies, zorgvuldig gebruik van water en andere grondstoffen et cetera) te verbeteren naar de specifieke omstandigheden van het veenweidegebied;

      • iv.

        het met boeren ontwikkelen van nieuwe maatregelen of instrumenten om de milieuprestaties (bijvoorbeeld beperken bodemdaling en emissies, zorgvuldig gebruik van water en andere grondstoffen et cetera) van veenweidebedrijven te vergroten.

    • b.

      De activiteiten, genoemd in het eerste lid, onder b richten zich zoveel mogelijk op het ontwikkelen en testen van innovaties die passen bij de specifieke omstandigheden van het veenweidegebied en breder in het gebied toepasbaar zijn.

  • 3. Weigeringsgrond

    • a.

      Conform artikel 1 lid 4 sub (a) van Verordening (EU) nummer 651/2014, pbEU 2014, L187/1, wordt betaling uitgesloten van steun aan een onderneming ten aanzien waarvan er een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Commissie waarbij steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.

    • b.

      Conform artikel 1 lid 4 sub (c) van Verordening (EU) Nr. 651/2014, pbEU 2014, L187/1, wordt geen steun toegekend aan ondernemingen in moeilijkheden.

  • 4. Hoogte van de subsidie

    • a.

      Voor activiteiten zoals bedoeld in dit artikel bedraagt de totale bijdrage maximaal 50% van de subsidiabele kosten met inachtneming van artikel 25, lid 5 en 6 van Verordening (EU), nummer 651/2014, pbEU 2014, L187/1;

    • b.

      Tot de subsidiabele kosten behoren uitsluitend:

      • i.

        personeelskosten voor onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;

      • ii.

        kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang deze worden gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;

      • iii.

        kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wat gebouwen betreft, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd. Wat gronden betreft, komen de kosten voor de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking;

      • iv.

        kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm’s length-voorwaarden worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;

      • v.

        extra algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

  • 5. Subsidieontvangers

    Subsidie kan worden verstrekt aan eenieder.

  • 6. Aanvraag

    • a.

      De subsidieaanvraag kan gedurende het gehele jaar worden ingediend;

    • b.

      De aanvraag dient voorzien te zijn van een advies van de gebiedscommissie van het gebied (zie bijlage 3) waarin de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      De aanvraag dient voorzien te zijn van een communicatieplan.

  • 7. Verplichtingen subsidieontvanger

    • a.

      Gedurende de uitvoering van het project gelden de volgende verplichtingen ten aanzien van de rapportage over de voortgang van het project:

      • i.

        de monitoring wordt op een inzichtelijke manier gerapporteerd waaruit blijkt hoeveel bedrijven zijn bereikt, welke activiteiten zijn uitgevoerd, en wat de gemeten of berekende effecten zijn van deze activiteiten in brede zin (te denken valt aan milieu, de feitelijke toepassing en de sociaaleconomische aspecten);

      • ii.

        de rapportage bevat ook een advies voor de verdere implementatie van de resultaten van het project bij de doelgroep.

    • b.

      Vóór de begindatum van het gesubsidieerde project wordt op het internet de volgende informatie bekendgemaakt:

      • i.

        dat het gesubsidieerde project wordt uitgevoerd;

      • ii.

        de doelstellingen van het gesubsidieerde project;

      • iii.

        de vermoedelijke datum van de publicatie van de resultaten die van het gesubsidieerde project worden verwacht;

      • iv.

        de plaats waar de van het gesubsidieerde project verwachte resultaten op het internet zullen worden bekendgemaakt;

      • v.

        de vermelding dat de resultaten van het gesubsidieerde project gratis beschikbaar zijn voor alle ondernemingen die in de betrokken specifieke landbouw- of bosbouwsector of -subsector actief zijn.

    • c.

      De resultaten van het gesubsidieerde project worden op internet beschikbaar gesteld vanaf de einddatum van het gesubsidieerde project of vanaf de datum waarop informatie over die resultaten wordt gegeven aan leden van specifieke organisaties, afhankelijk van wat als eerste plaatsvindt. De resultaten blijven op internet beschikbaar gedurende ten minste vijf jaar vanaf de einddatum van het gesubsidieerde project.

  • 8. Europese regelgeving

    Subsidie kan worden verleend overeenkomstig de hiervoor genoemde voorwaarden. In aanvulling op die voorwaarden is van toepassing dat indien aan ondernemingen subsidie wordt verstrekt in de vorm van steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, dit geschiedt met inachtneming van hoofdstuk 1 en artikel 25 van Verordening (EU), nummer 651/2014, pbEU 2014, L187/1 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen.

Afdeling 4.2 Leefbaarheid en kleine kernen

Artikel 4.2.1 Leefbaarheid en kleine kernen

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Asv die gericht zijn op het versterken van de leefbaarheid in het landelijk gebied en de daarin gelegen kleine kernen van de provincie Utrecht, te weten:

    • a.

      het in stand houden van basisvoorzieningen in geval van marktfalen;

    • b.

      het uitvoeren van activiteiten ter bevordering van de sociale cohesie in de kleine kernen;

    • c.

      het versterken van de organisatie van culturele en/of gemeenschappelijke activiteiten.

  • 2. Nadere criteria

    De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend in aanmerking voor subsidie indien er sprake is van een breed draagvlak bij de inwoners van het dorp of de regio, welke blijkt uit bijvoorbeeld actieve betrokkenheid van inwoners bij de realisatie en inzet van eigen uren.

  • 3. Hoogte van de subsidie

    • a.

      De subsidie bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 200.000,–;

    • b.

      In afwijking van het gestelde onder a kan de subsidie in bijzondere gevallen worden verhoogd tot maximaal 50% van de subsidiabele kosten;

    • c.

      In afwijking van het gestelde onder a bedraagt de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten indien de totale projectkosten maximaal €25.000 bedragen.

    • d.

      Tot de subsidiabele kosten behoren:

      • i.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor voorbereiding (bijvoorbeeld voor opstellen projectplan, advies, vergunningen, bestek en ondernemersplan) tot een maximum van 15% van de projectkosten;

      • ii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor directievoering, advies, en begeleiding ten behoeve van de gesubsidieerde activiteiten;

      • iii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor publicaties, websites en andere vormen van communicatie;

      • iv.

        kosten voor aanpassing van reeds in gebruik zijnde onroerende zaken.

    • e.

      Naast de niet-subsidiabele kosten, zoals opgenomen in artikel 12 van de Asv, wordt in ieder geval geen subsidie verstrekt voor de kosten voor structurele ondersteuning of het afdekken van exploitatietekorten van activiteiten en organisaties.

  • 4. Subsidieontvangers

    Subsidie kan worden verstrekt aan natuurlijke personen en aan publieke- en private rechtspersonen met uitzondering van grote ondernemingen, niet zijnde kleine of middelgrote ondernemingen.

  • 5. Aanvraag

    • a.

      De subsidieaanvraag kan gedurende het gehele jaar worden ingediend;

    • b.

      De aanvraag dient voorzien te zijn van een advies van de gebiedscommissie van het gebied (zie bijlage 3) waarin de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      Bij investeringen in basis-voorzieningen moet sprake zijn van een exploitatieplan en een onderhoudsplan.

  • 6. Verplichtingen subsidieontvanger

    Gedurende de uitvoering van het project gelden de volgende verplichtingen ten aanzien van de rapportage over de voortgang van het project:

    • a.

      de monitoring wordt op een inzichtelijke manier gerapporteerd waaruit blijkt hoeveel personen of groepen zijn bereikt, welke activiteiten zijn uitgevoerd, en wat het gemeten of berekende effecten zijn van deze activiteiten in brede zin (te denken valt aan deelnamecijfers, de feitelijke toepassing en de sociaaleconomische aspecten en gevolgen);

    • b.

      de rapportage bevat ook een advies voor de verdere implementatie of voortzetten van de activiteiten.

  • 7. Europese regelgeving

    Indien subsidie wordt verstrekt aan een onderneming geschiedt dit met inachtneming van de verordening (EU) Nr. 1407/2013, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun.

Artikel 4.2.2 ‘Next Generation’breedband internet in witte gebieden van de provincie Utrecht

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Asv die gericht zijn op het tot stand brengen van Next Generation Acess (NGA) netwerken in de witte en grijze gebieden van de provincie Utrecht en voor voorbereidend onderzoek naar deze witte en grijze gebieden. Onder witte en grijze gebieden worden gebieden verstaan zoals de EU hanteert in haar richtsnoeren voor de toepassing van de staatssteunregels in het kader van de snelle uitrol van breedbandnetwerken (2013/C 25/01).

  • 2. Nadere criteria

    De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend in aanmerking voor subsidie indien:

    • a.

      het invulling geeft aan de afspraken die zijn benoemd in de Intentieverklaring snel internet buitengebied provincie Utrecht d.d. 28 september 2016 tussen provincie Utrecht en gemeenten over snel internet in het buitengebied;

    • b.

      de activiteiten gericht zijn op het uitvoeren van de interessepeiling (pré-competitieve vraagbundeling), het begeleiden van de hierop volgende vraagbundeling na selectie van een marktpartij en de afronding van beide genoemde fasen;

    • c.

      de activiteiten plaatsvinden in witte en/of grijze gebieden zoals omschreven in de EU-richtsnoeren voor de toepassing van de staatssteunregels in het kader van de snelle uitrol van breedbandnetwerken (2013/C 25/01);

    • d.

      Witte gebieden prioriteit wordt toegekend ten opzichte van grijze gebieden. De activiteiten in grijze gebieden zijn uitsluitend subsidiabel wanneer dit niet ten koste gaat van de activiteiten in de witte gebieden.

  • 3. Weigeringsgrond

    • a.

      Er wordt geen subsidie verstrekt voor directe (financiële) ondersteuning van marktpartijen en/of de aanleg van NGA netwerken.

    • b.

      Interessepeiling (pré-competitieve vraagbundeling) en projectbegeleiding in grijze gebieden is uitsluitend subsidiabel wanneer die activiteiten de interessepeiling en uitvoeringsbegeleiding in de witte gebieden niet in de weg staan.

  • 4. Hoogte van de subsidie

    • a.

      De maximale hoogte van de subsidie is per gemeente vastgelegd in de intentieverklaring. Het maximale subsidiebedrag is gebaseerd op een verdeelsleutel tussen de gemeenten welke samenhangt met het aantal witte percelen;

    • b.

      Tot de subsidiabele kosten behoren uitsluitend:

      • i.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor coördinatie, advies, en begeleiding ten behoeve van de gesubsidieerde activiteiten;

      • ii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor publicaties, websites en andere vormen van communicatie.

  • 5. Subsidieontvangers

    Subsidie kan worden verstrekt aan eenieder.

  • 6. Aanvraag

    • a.

      De subsidieaanvraag kan gedurende het gehele jaar worden ingediend;

    • b.

      De aanvraag dient voorzien te zijn van een instemming van de gemeente waarin de activiteiten plaatsvinden.

  • 7. Verplichtingen subsidieontvanger

    Gedurende de uitvoering van het project gelden de volgende rapportageverplichtingen:

    • a.

      welke activiteiten zijn uitgevoerd en wat het gemeten of berekende effecten zijn van deze activiteiten in brede zin.

    • b.

      aantal personen of groepen die zijn bereikt;

  • 8. Europese regelgeving

    Indien subsidie wordt verstrekt aan een onderneming geschiedt dit met inachtneming van de verordening (EU) Nr. 1407/2013, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun.

Afdeling 4.3 Relatie stad en platteland

Artikel 4.3.4. Boerderijeducatie

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Asv die gericht zijn op:

    het versterken van de relatie tussen platteland en stad via boerderijeducatie waarbij kinderen kennis maken met de voedselproductie op het landbouwbedrijf.

  • 2. Nadere criteria

    De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend in aanmerking voor subsidie indien:

    • a.

      de educatie wordt gegeven op het landbouw bedrijf;

    • b.

      er voor de lessen gebruik wordt gemaakt van op kwaliteit gecontroleerde lespakketten die aantoonbaar in de praktijk zijn beproefd;

    • c.

      de educatiebedrijven zijn aangesloten bij een organisatie die erop toeziet dat de agrariërs en het landbouw-bedrijf aan de juiste veiligheids- en kwaliteitsvereisten voldoen voor het ontvangen van schoolgroepen.

  • 3. Subsidieontvangers

    Subsidie kan worden verstrekt aan:

    • a.

      eigenaren van landbouw-bedrijven;

    • b.

      samenwerkingsverbanden van/voor landbouw-bedrijven;

    • c.

      private rechtspersonen die aantoonbaar kennis en kunde hebben om landbouw-bedrijven op dit gebied te ondersteunen.

  • 4. Hoogte subsidie

    • a.

      De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten;

    • b.

      Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval:

      • i.

        de vergoeding voor de landbouw-ondernemer (kosten per ontvangst);

      • ii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor het ontwikkelen van lesmateriaal en training van de betrokken landbouw-ondernemers (kosten professionalisering);

      • iii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor ledenwerving, netwerkbijeenkomsten, publicaties, websites en andere vormen van communicatie (kosten promotie).

  • 5. Aanvraag

    • a.

      De subsidieaanvraag kan gedurende het gehele jaar worden ingediend;

    • b.

      De aanvraag dient voorzien te zijn van een advies van de gebiedscommissie van het gebied (zie bijlage 3) waarin de activiteiten plaatsvinden.

  • 6. Europese regelgeving

    De kosten zoals bedoeld in lid 4 onder b sub i worden getoetst overeenkomstig de voorwaarden van de Meest actuele versie van de Catalogus Groene Blauwe Diensten en zoals die is goedgekeurd door de Europese Commissie (Steunnummer N 577/2006).

Afdeling 4.4 Recreatie

Artikel 4.4.1 Ontwikkeling en samenhang toeristische overstappunten (TOP’s) of inrichtingsmaatregelen t.b.v. Recreatie om de Stad Utrecht

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Asv die gericht zijn op:

    • a.

      haalbaarheidsstudies en marktverkenningen naar gebruik en beleving van de toeristische overstappunten (TOP’s) ten behoeve van verbetering van de kwaliteit en het gebruik;

    • b.

      verbetering van de kwaliteit van toeristische overstappunten (TOP’s) door middel van recreatieve infrastructurele werken;

    • c.

      ontwikkeling en aanleg van pleisterplaatsen en andere recreatieve voorzieningen of infrastructurele werken (inclusief voorzieningen voor routenetwerken) binnen het programma Recreatie om de Stad Utrecht zoals dit is uitgewerkt in het MJP AVP 2016–2019.

  • 2. Nadere criteria

    De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien zij voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      De activiteiten hebben betrekking op de volgende recreatieve voorzieningen in het landelijk gebied of op de grens tussen stad en land:

      • i.

        TOP’s;

      • ii.

        pleisterplaatsen, uitsluitend binnen het programma Recreatie om de Stad Utrecht.

    • b.

      het beheer en onderhoud van deze voorziening is voor minimaal 10 jaar geregeld;

    • c.

      de aanvrager onderbouwt dat de subsidiabele activiteiten, genoemd onder a, bijdragen aan het genereren van andere geldstromen opdat er voldoende middelen zijn voor beheer en onderhoud.

  • 3. Hoogte subsidie

    • a.

      De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten;

    • b.

      In afwijking van het gestelde onder a kan de subsidie in bijzondere gevallen worden verhoogd tot maximaal 75% van de subsidiabele kosten;

    • c.

      In afwijking van het gestelde onder a kan de subsidie in bijzondere gevallen worden verhoogd tot maximaal 100% van de subsidiabele kosten, uitsluitend binnen het programma Recreatie om de Stad Utrecht.

    • d.

      Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval:

      • i.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor voorbereiding (bijvoorbeeld voor opstellen projectplan, advies, vergunningen, bestek) tot een maximum van 15% van de projectkosten;

      • ii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor directievoering, advies, en begeleiding ten behoeve van de gesubsidieerde activiteiten;

      • iii.

        kosten voor de bouw, verwerving of verbetering van onroerende zaken;

      • iv.

        materiaalkosten;

      • v.

        kosten voor de inrichting van recreatieve infrastructuur.

    • e.

      Naast de niet-subsidiabele kosten, zoals opgenomen in artikel 12 van de Asv wordt in ieder geval geen subsidie verstrekt voor de volgende kosten:

      • i.

        vervangingsinvesteringen;

      • ii.

        kosten voor structurele ondersteuning van activiteiten en organisaties.

  • 4. Subsidieontvangers

    Subsidie kan worden verstrekt aan eenieder.

  • 5. Aanvraag

    • a.

      De subsidieaanvraag kan gedurende het gehele jaar worden ingediend;

    • b.

      De aanvraag dient voorzien te zijn van een advies van de gebiedscommissie van het gebied (zie bijlage 3) waarin de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      In aanvulling op artikel 7 van de Asv is de aanvraag voorzien van een beheer- en onderhoudsplan.

  • 6. Europese regelgeving

    Indien subsidie wordt verstrekt aan een onderneming geschiedt dit met inachtneming van de verordening (EU) Nr. 1407/2013, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun.

Artikel 4.4.2 Samenhang en publieksbereik regionale routenetwerken

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Asv die gericht zijn op:

    • a.

      recreatief fietsen;

    • b.

      recreatief wandelen;

    • c.

      recreatief varen en watersport;

    • d.

      in afwijking van het gestelde onder a, b en c kunnen GS besluiten in bijzondere gevallen voor andere vormen van recreatiesport subsidie te verstrekken;

    • e.

      de subsidiabele activiteiten zoals bedoeld onder a tot en met d betreffen:

      • i.

        haalbaarheidsstudies en marktverkenningen ten behoeve van het definiëren en complementeren van routenetwerken;

      • ii.

        optimalisatie of kwaliteitsverbetering van bestaande recreatieve routenetwerken;

      • iii.

        ontwikkelen, plaatsen en verspreiden van routeinformatie (zoals fysieke bewegwijzering, routepanelen, digitale informatievoorziening, routebrochures).

  • 2. Nadere criteria

    De activiteiten, genoemd in het eerste lid, onder a tot en met c, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien zij voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      De activiteiten hebben betrekking op de volgende vastgestelde (regionale) routenetwerken in het landelijk gebied of op de grens tussen stad en land:

      • i.

        recreatief fietsen: het hoofdnetwerk van de landelijke LF-routes en de recreatieve fietsroutes van het regionale fietsknooppuntensysteem dat aansluit op de netwerken in de andere provincies;

      • ii.

        recreatief wandelen: het hoofdnetwerk van de landelijke LAW-routes en het regionale netwerk van streekpaden, boerenlandpaden en klompenpaden;

      • iii.

        recreatief varen/watersport: het hoofdnetwerk van de landelijke en regionale BRTN-routes en het regionale kanonetwerk.

    • b.

      De subsidiabele activiteiten, genoemd onder a tot en met d, dragen zoveel mogelijk bij aan onderstaande criteria:

      • i.

        aansluiting op bestaande netwerken en bij voorkeur TOP’s/poorten, bovenlokale recreatieterreinen en horecagelegenheden;

      • ii.

        bevorderen van samenwerking tussen partijen om deze recreatieve routenetwerken te realiseren.

  • 3. Weigeringsgrond

    Er wordt geen subsidie verstrekt indien reeds voor dezelfde activiteiten subsidie is aangevraagd via de Uitvoeringsverordening Subsidie Recreatie en Toerisme 2016–2019 Provincie Utrecht.

  • 4. Hoogte subsidie

    • a.

      De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten;

    • b.

      In afwijking van het gestelde onder a kan de subsidie in bijzondere gevallen worden verhoogd tot maximaal 100% van de subsidiabele kosten;

    • c.

      Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval:

      • i.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor voorbereiding (bijvoorbeeld voor opstellen projectplan, advies, vergunningen, bestek) tot een maximum van 15% van de projectkosten;

      • ii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor directievoering, advies, en begeleiding ten behoeve van de gesubsidieerde activiteiten;

      • iii.

        kosten voor de bouw, verwerving of verbetering van onroerende zaken;

      • iv.

        materiaalkosten;

      • v.

        kosten voor de inrichting van recreatieve infrastructuur.

    • d.

      Naast de niet-subsidiabele kosten, zoals opgenomen in artikel 12 van de Asv wordt in ieder geval geen subsidie verstrekt voor de volgende kosten:

      • i.

        vervangingsinvesteringen;

      • ii.

        kosten voor structurele ondersteuning van activiteiten en organisaties.

  • 5. Subsidieontvangers

    Subsidie kan worden verstrekt aan eenieder.

  • 6. Aanvraag

    • a.

      De subsidieaanvraag kan gedurende het gehele jaar worden ingediend;

    • b.

      De aanvraag dient voorzien te zijn van een advies van de gebiedscommissie van het gebied (zie bijlage 3) waarin de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      In aanvulling op artikel 7 van de Asv is de aanvraag voorzien van een beheer- en onderhoudsplan en een regeling voor de openstelling (waar van toepassing).

  • 7. Verplichtingen

    • a.

      Het beheer en onderhoud van deze voorziening is voor minimaal 10 jaar geregeld;

    • b.

      Bij netwerken voor wandelen is de openstelling geregeld voor minimaal eenzelfde termijn als het beheer en onderhoud van het netwerk;

    • c.

      De voorziening wordt digitaal ontsloten en actueel gehouden. Deze gegevens worden om niet beschikbaar gesteld als open data aan de provinciale U-Base. Er vindt geen overlap plaats met de activiteiten van het provinciaal Routebureau.

  • 8. Europese regelgeving

    Indien subsidie wordt verstrekt aan een onderneming geschiedt dit met inachtneming van de verordening (EU) Nr. 1407/2013, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun.

Hoofdstuk 5 Inzet gebiedsorganisaties

Artikel 5.1 Inzet gebiedsorganisaties

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Asv die gericht zijn op:

    • a.

      draagvlakontwikkeling voor planvorming en uitvoering van provinciaal beleid. Dit zijn activiteiten op het gebied van communicatie, voorlichting, participatie en draagvlakversterking. Hierbij gaat het onder meer om het ontwikkelen en uitgeven van informatiemateriaal en het organiseren van informatiebijeenkomsten;

    • b.

      het opstellen en voorbereiden van een gebiedsplan en het daarbij behorende uitvoeringsprogramma;

    • c.

      monitoring en evaluatie van een gebiedsplan;

    • d.

      de begeleiding en uitvoering van het uitvoeringsprogramma behorend bij een gebiedsplan zoals het adviseren van aanvragers en het voeren van intakegespreken;

    • e.

      het secretarieel ondersteunen van de AVP gebiedscommissie;

    • f.

      het inhuren van adviseurs;

    • g.

      het inrichten en beheren van een (financiële) administratie.

  • 2. Hoogte subsidie

    • a.

      De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten en wordt bepaald op basis van de opgave, ureninzet en financiële middelen van de provincie Utrecht en derden.

    • b.

      Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval:

      • i.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor voorbereiding (bijvoorbeeld voor opstellen projectplan, advies, vergunningen, bestek) tot een maximum van 15% van de projectkosten;

      • ii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor directievoering, advies, en begeleiding ten behoeve van de gesubsidieerde activiteiten;

      • iii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor publicaties, websites en andere vormen van communicatie;

      • iv.

        kosten voor koop of huurkoop van installaties, machines en materieel ten behoeve van de gesubsidieerde activiteiten;

      • v.

        kosten voor de huur van kantoorruimte ten behoeve van de gesubsidieerde activiteiten;

      • vi.

        kosten voor de catering en zaalhuur in verband met de organisatie van bijeenkomsten;

      • vii.

        vacatiegelden;

      • viii.

        reiskosten.

  • 3. Subsidieontvangers

    Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt aan gebiedsorganisaties met een publieke taak die een opdracht hebben van de provincie Utrecht voor het uitvoeren van een gebiedsproces.

  • 4. Aanvraag

    • a.

      De subsidieaanvraag kan gedurende het gehele jaar worden ingediend;

    • b.

      De aanvraag dient voorzien te zijn van een advies van de gebiedscommissie van het gebied (zie bijlage 3) waarin de activiteiten plaatsvinden.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 6.0 Intrekking en overgangsrecht

  • 1. De Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland zoals besloten door gedeputeerde staten van Utrecht op 27 oktober 2015, nr. 8162AB8A, wordt ingetrokken.

  • 2. Subsidies die zijn aangevraagd of verstrekt vóór de datum van inwerkingtreding van de Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht, worden behandeld overeenkomstig de regeling die gold ten tijde van hun aanvraag.

Artikel 6.1 Inwerkingtreding

Deze uitvoeringsverordening treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad.

Artikel 6.2 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht 2016–2019.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Utrecht van 23 augustus 2016.

Gedeputeerde staten van Utrecht,

Voorzitter

Secretaris

Bijlage 1: Lijst van gebruikte afkortingen en begrippen

Afkortingen:

AVP: Agenda Vitaal Platteland

EHS: Ecologische hoofdstructuur

EVZ: Ecologische verbindingszone

GS: Gedeputeerde staten

LAMI: Landbouw en Milieu

LAW: Lange afstand wandelpad. Wordt ondersteund door de Stichting Wandelplatform LAW. Een landelijke stichting ter bevordering van de kwaliteit van het wandelen.

LF: Lange afstand fietspad. Wordt ondersteund door de stichting

NNN: Nationaal Natuur Netwerk (nieuwe naam EHS)

NPUH: Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug

PS: Provinciale staten

RodS: Recreatie om de Stad

TOP: Toeristisch overstappunt

Bijlage 2: Overzicht van gebiedscommissie’s

Bij de meeste aanvragen voor subsidie is een advies van een gebiedscommissie noodzakelijk. Dit is opgenomen onder het kopje aanvraag in het subsidiekader. Deze eis geldt niet als het gaat om een project dat de gehele provincie Utrecht bestrijkt of meer dan twee AVP-gebieden.

De Gebiedscommissies worden ondersteund door twee programmabureau’s die het lokket zijn voor de gebieden:

Programma Utrecht-West

(030) 2583871

Website: www.utrecht-west.com

Programma Oost

(033) 2776390

Website: www.o-gen.nl

Voor de provinciale projecten en programma’s:

Nieuwe Hollandse Waterlinie

(030) 258 36 03

Website: www.hollandsewaterlinie.nl

Recreatie om de stad

(030) 258 90 18

Bijlage 3 Kaart programmagebied

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 4 Landschapselementen

In deze bijlage is beschreven voor welke landschapselementen de subsidie is bedoeld.

De beschrijving is gebaseerd op de teksten in de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer 2016, bijlage 1, versie 24-11-2018.

Algemene beschrijving

In de loop der eeuwen zijn in het Nederlandse landschap diverse landschapselementen verschenen. Sommige van deze landschapselementen zijn al eeuwen oud. De functie was vaak meerledig: zo dienden dergelijke landschapselementen als perceelsscheiding, veekering of drinkwatervoorziening voor het vee maar ze leverden ook gebruikshout op. Door de komst van prikkeldraad, de schaalvergroting en ruilverkavelingen zijn vele kilometers en hectares van deze elementen verdwenen. Deze landschapselementen vertegenwoordigen vaak een hoge natuurwaarde, doordat veel dieren en planten er beschutting, dekking en voedsel vinden. De lijnvormige landschapselementen worden gebruikt als migratieroute door veel zoogdieren als vleermuizen en das. De blauwe landschapselementen dienen als voortplantingsplaats van amfibieën en insecten. Veel vogels vinden nestgelegenheid in de dichtte begroeiing of juist in de ontstane holtes als gevolg van het intensieve beheer dat bij deze landschapselementen plaatsvindt. Planten en insecten profiteren optimaal van de vele microklimaten die de landschapselementen bieden.

L01.01 Poel en klein historisch water

Algemene beschrijving

Poelen zijn natuurlijke of gegraven laagtes, gemaakt om over water voor vee te kunnen beschikken. Andere al dan niet gegraven kleine wateren met een historische betekenis zijn bijvoorbeeld voorraadbassins voor bluswater, visvijvers, schapenwasplaatsen, pingoruïnes en veenputten. Vaak vervulden poelen meerdere functies. De mens heeft altijd water nodig gehad en daarvoor zijn zowel bestaande natuurlijke wateren als zelf gegraven laagtes gebruikt. Ook uit de middeleeuwen zijn putten en kuilen bekend. Tot op de dag van vandaag worden poelen gegraven en gebruikt. Poelen en kleine wateren in het landschap kunnen dus al eeuwen oud zijn, alhoewel sommige van zeer recente datum zijn, denk aan nieuw gegraven amfibieënpoelen. Het beheertype Poel en klein historisch water is te vinden in heel Nederland. Er zijn diverse vormen bekend. In het waterrijke West-Nederland dienden de sloten veelal als veedrinkplek en waren poelen dan ook minder noodzakelijk. In dit gebied vinden we de veenputten die door het kleinschalig afgraven van veen zijn ontstaan. Als drinkplaats voor vee zijn poelen daar te vinden waar ander drinkwater niet voorhanden was. Vooral in Oost- en Zuid-Nederland zijn poelen veel voorkomende landschapselementen. Openheid rondom (een deel van) de poel kan de zichtbaarheid en beleefbaarheid vergroten en is van belang om een goed voortplantingsbiotoop voor amfibieën te behouden. In het verleden was zeker bij veedrinkpoelen het element bereikbaar voor vee en dus in ieder geval deels onbegroeid. Vaak stonden er wel enkele bomen bij een poel voor schaduw voor de dieren en tegen verdamping. Soms kennen poelen gemetselde randen, zoals uit Zuid-Limburg bekend is. Poelen zijn van groot belang als voortplantingsbiotoop voor amfibieën en libellen in het cultuurlandschap.

Afbakening

  • Zowel een poel als een klein historisch water is doorgaans een geïsoleerd stilstaand water dat gevoed wordt door grond- en/of regenwater.

L01.02 Houtwal en houtsingel

Algemene beschrijving

Houtwallen en houtsingels komen in heel Nederland voor en er zijn vele lokale varianten zoals; graften, grubben, dykswâlen, schurvelingen of houtkaden. Houtwallen komen vooral voor in cultuurlandschappen in het Zandgebied, Heuvelland en het Duingebied. Lijnvormige landschapselementen met wallichaam in het laagveengebied worden houtkade genoemd. Deze lijnvormige landschapselementen kennen een sterke samenhang met het omringende landschap. Houtwallen en houtsingels zijn bepalend voor het kleinschalige kampenlandschap op de zandgronden. Deze lijnvormige elementen vormen een belangrijk biotoop voor aan struwelen en zomen gebonden flora en fauna in het cultuurlandschap. Ze zijn tevens van belang ter oriëntatie voor vleermuizen en als verbindingszone voor fauna.

Afbakening

  • Een houtwal of houtsingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement, al dan niet groeiend op een aarden wal, met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en/of struiken.

  • De begroeiing wordt als hakhout beheerd.

L01.03 Elzensingel

Algemene beschrijving

Elzensingels zijn lijnvormige landschapselementen die bestaan uit een enkele rij zwarte elzen, en vaak langs slootkanten staan. Deze elzensingels komen vooral voor in het laagveen-, zand- of rivierengebied en zijn zeer kenmerkend voor de Friese Wouden en komen in verscheidene andere delen van Nederland voor, zoals het Groninger Westerkwartier, de Gelderse Vallei, Midden-Brabant en de gebieden rond Staphorst en Vriezeveen. Elzensingels zijn van belang voor schuilmogelijkheden voor fauna in het cultuurlandschap.

Afbakening

  • Een elzensingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten éénrijig landschapselement dat grotendeels bestaat uit Zwarte els en als hakhout wordt beheerd. Losse bomenrijen horen niet tot dit beheertype, maar tot het beheertype L01.13 Bomenrij/solitaire boom.

  • Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.

L01.04 Bossingel en bosje

Algemene beschrijving

Een bossingel of een bosje zijn houtopstanden die vroeger vaak aangeplant en beheerd werden als hakhout, maar doorgeschoten zijn. Ze komen in veel gebieden in Nederland voor. Ook de meer recentere landinrichtingsbosjes en kleine bosjes die geen hakhoutbeheer gekend hebben behoren tot dit type.

Afbakening

  • Een bossingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.

  • Een bosje is een vrijliggend vlakvormig en aaneengesloten landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.

L01.05 Knip- of scheerheg

Algemene beschrijving

Heggen zijn al eeuwen te vinden in het Nederlandse cultuurlandschap. Waar in natte delen van Nederland sloten als eigendoms- of perceelscheiding dienden, werden in drogere delen veelal heggen gebruikt. De doornige meidoorn kon daarnaast ook nog een veekerende functie hebben. Ook op landgoederen en forten is het gebruik van meidoornhagen bekend. De introductie van het prikkeldraad rond 1900 heeft gezorgd voor het verdwijnen van veel heggen. Heggen komen in heel Nederland voor, maar zijn vooral te vinden rondom dorpen en boerderijen. In Zuid-Limburg is de knip- en scheerheg ook een karakteristiek landschapselement in het landelijke gebied. Door het regelmatig knippen heeft de heg een strak en recht uiterlijk. Heggen zijn van belang als leefgebied en migratieroute. Daarnaast bieden heggen schuilmogelijkheden voor de fauna in het cultuurlandschap.

Afbakening

  • Een knip- of scheerheg is een vrijliggend lijnvormig landschapselement, met een aaneengesloten begroeiing van inheemse bomen en/of struiken, dat wordt geknipt of geschoren.

  • Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.

L01.06 Struweelhaag

Algemene beschrijving

In de loop der eeuwen zijn in het Nederlandse landschap diverse lijnvormige landschapselementen verschenen met houtige gewassen. Sommige van deze landschapselementen zijn al eeuwen oud. De functie van dergelijke landschapselementen was perceelsscheiding en veekering. Door de komst van prikkeldraad en de schaalvergroting en ruilverkavelingen zijn vele kilometers van deze elementen verdwenen. Struweelhagen komen in heel Nederland voor en er zijn vele lokale varianten. Karakteristieke heggenlandschappen zijn terug te vinden langs de grote rivieren Maas en IJssel, in Zuid-Beveland en op Walcheren. Deze landschapselementen kennen een sterke samenhang met het omringende landschap. Het verschil met een knip- of scheerheg is dat een struweelhaag minder frequent wordt gesnoeid en daardoor meer en breder uitgroeit. Soms is er sprake van speciale beheervormen zoals bij vlechtheggen. Struweelhagen vormen een belangrijk leefgebied voor aan struwelen en zomen gebonden flora en fauna in het cultuurlandschap. Ze zijn tevens van belang ter oriëntatie voor vleermuizen en als verbindingszone voor fauna.

Afbakening

  • Een struweelhaag is een vrijliggend lijnvormig landschapselement met een aaneengesloten opgaande begroeiing van inheemse, overwegend doornachtige, struiken.

  • Hagen die minimaal eenmaal per 3 jaar worden gesnoeid horen tot het beheertype L01.05 Knip- of scheerheg.

L01.07 Laan

Algemene beschrijving

Lanen zijn wegen die aan beide zijde met een of meerdere rijen bomen zijn beplant. Lanen vormen sinds de 17e eeuw belangrijke dragers van landgoederen en buitenplaatsen. Lanen werden niet alleen aangeplant uit esthetische motieven, maar dienden ook als beschutting tegen weersinvloeden en voor de houtproductie. Lanen blijven populair in de diverse tuinstijlen. Nog altijd worden nieuwe lanen aangelegd. Lanen komen voor in heel Nederland, vaak op en rond landgoederen. Soms herinneren lanen aan vroegere landgoederen op die locatie. Lanen zijn belangrijke onderdelen van landgoederen en geven vaak de structuur aan. Niet zelden bevindt zich het landhuis aan het eind van een laan, of biedt een laan een ver zicht naar een markant punt in de omgeving. Zeker oudere lanen met markante bomen kunnen zeer indrukwekkende landschapselementen zijn. Lanen zijn van belang voor aan oude bomen of boomholten gebonden vogels en vleermuizen. Verder zijn ze van belang voor op bomen groeiende mossen en korstmossen en oude lanen waar jaarlijks weinig strooisel blijft liggen zijn van groot belang voor zeldzame mycorhizapaddestoelen.

Afbakening

  • Een laan is een weg of pad, die aan beide zijden met een of meerdere rijen bomen is beplant en is bedoeld en aangelegd als laan.

  • Bij een laan gaat het meestal om bomen van dezelfde soort en leeftijd en er is sprake van een herkenbaar en regelmatig plantverband.

  • Onder dit beheertype vallen ook dijken met een weg, bovenop de kruin van de dijk, die aan beide zijden met bomen is beplant.

  • Losse bomenrijen horen niet tot dit beheertype, maar tot het beheertype L01.13 Bomenrij/solitaire boom.

L01.08 Knotboom

Algemene beschrijving

Knotbomen zijn bomen met een opgaande stam, waarbij periodiek de boven op die stam groeiende takken (of pruik) worden geoogst. Door die oogst ontstaat er op deze hoogte een vergroeiing van de stam: de knot. De knotboom levert gemakkelijk oogstbaar hout op dat op een plaats groeit waar het vee er niet bij kan. Knoteiken worden traditioneel een keer in de zeven tot acht jaar geknot. Bij knotessen gebeurde dat eens in de vijf tot zes jaar en knotwilgen en knotpopulieren worden meestal eens in de vier jaar geknot. Al van voor het begin van onze jaartelling zijn er vermeldingen bekend van knotbomen. Het gaat dan om de soorten wilg, populier, es, els, eik en haagbeuk. Knotessen, knothaagbeuken en knoteiken kunnen bijzonder oud worden. Ook wilgen en bijvoorbeeld populieren worden als knotboom veel ouder dan wanneer ze vrijuit groeien. Voor grote delen van vooral Laag Nederland is de knotwilg een zeer kenmerkend landschapselement. Utrecht en Zuid-Holland zijn de provincies met de meeste knotbomen, geschat wordt dat het alleen daar al om honderdduizenden exemplaren gaat. Het silhouet van knotbomen is uit veel regio's bekend. Per gebied verschillen echter wel de boomsoorten die ervoor worden gebruikt. In het oosten van het land staan knoteiken, essen en wilgen in houtwallen en als overstaanders in heggen. Maar ze zijn daar en in het zuiden ook te vinden in graften, langs holle wegen en terras- en bosranden. Ze komen zelfs midden in bossen voor als markering van vroegere hakhoutpercelen. Knotelzen staan vaak op armere gronden, ze zijn vooral kenmerkend voor akkerranden in landschappen met kampontginningen, slagenlandschappen en esdorpenlandschappen. Ze kwamen vroeger op veel plaatsen in Nederland voor, langs slootkanten als geknotte elzenhagen, maar ook in rijen tussen akkers en weilanden. In laagveengebieden en langs rivieren en dijken staan verschillende wilgen- en populierensoorten, maar daar en vooral in het laagveengebied worden ook gewone essen gebruikt. De bodem heeft daar weinig draagkracht en essen kunnen geknot veel ouder worden dan doorgroeiende essen. Knotbomen bieden broedgelegenheid aan diverse vogels, waaronder de Steenuil en Wilde eend. Vooral oude knotbomen kunnen zeldzame hierop groeiende mossen en korstmossen herbergen.

Afbakening

  • Een knotboom is een inheemse loofboom, waarvan de stam periodiek op een hoogte van minimaal 1,0 meter boven maaiveld wordt afgezet (geknot).

  • Knotbomen worden aangetroffen als solitaire boom, in rijen of in kleine groepen.

L01.09 Hoogstamboomgaard

Algemene beschrijving

Een hoogstamboomgaard is een boomgaard of boomweide met fruitrassen of notenbomen. Hoogstamboomgaarden zijn al bekend uit de middeleeuwen bij kloosters en kastelen, zowel voor eigen gebruik als handel. Ook bij boerderijen komen boomgaarden dan ook al eeuwen voor en sommige locaties kunnen heel oud zijn. De bomen zelf worden vaak niet ouder dan honderd jaar. De stijgende prijzen voor fruit zorgden voor een ware explosie van het aantal boomgaarden tussen 1850 en 1900. Na de Tweede Wereldoorlog verdwenen veel hoogstammen voor de efficiëntere teelt in eerst half- en vervolgens laagstammen. Rooipremies hebben in het hele land veel hoogstamboomgaarden doen verdwijnen. Inmiddels worden er uit landschappelijke en ecologische motieven weer hoogstambomen aangeplant, maar de oppervlakte is nog maar een fractie van de oppervlakte die kort na de Tweede Wereldoorlog bestond. Overal in Nederland komen hoogstamboomgaarden voor, vooral als onderdeel van het boerenerf. Ook bij landgoederen en buitenplaatsen waren vaak (grootschalige) boomgaarden te vinden. Niet overal in Nederland komen hoogstamboomgaarden evenveel voor. Vooral in de traditionele fruitgebieden, zoals Zuid-Limburg en het rivierengebied liggen nu nog veel restanten van oude boomgaarden. Voor de provincie Utrecht zijn oude boomgaarden in het Kromme Rijngebied en in het rivierengebied van belang. Boomgaarden zijn dikwijls verbonden aan boerderijen. Enkele grotere complexen horen bij landgoederen en buitenplaatsen of dateren uit de tijd van de grote groei (1850-1900). Boomgaarden worden vaak door een heg, haag of sloot afgescheiden van de omgeving. De ondergrond van de hoogstamboomgaard is vaak een begraasd grasland: de hoogte van de stammen zorgden er immers voor dat het vee geen fruit kon eten! In het rivierengebied komen oude boomgaarden op de kleigronden voor. Naast hun functie voor fruitproductie hebben hoogstamboomgaarden ook een belangrijke landschappelijke betekenis en vormen ze het leefgebied voor diverse diersoorten zoals bijvoorbeeld steenuil. In oude boomgaarden groeien vaak ook bijzondere zeldzame fruitrassen en in de ondergroei van de hoogstammen handhaaft zich vaak een soortenrijke kruidenvegetatie.

Afbakening

  • Slechts in enkele gebieden van de provincie Utrecht komen hoogstamboomgaarden in aanmerking voor subsidie voor aanleg en herstel. Deze karakteristieke gebieden staan in tabel 3 van het Natuurbeheerplan.

  • Een hoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal 1,5 meter hoog en waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige of kruidenrijke vegetatie.

  • Een hoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 fruitbomen en heeft een dichtheid van minimaal 50 en maximaal 150 bomen per hectare.

  • Maximaal 10% van de bomen bestaat uit walnoten.

  • Een hoogstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden van de omgeving.

L01.10 Struweelrand

Algemene beschrijving

Struweelranden kunnen zich ontwikkelen vanuit een extensief beheerde situatie, of aangeplant worden. Afhankelijk van het beheer kunnen randen ontstaan die gedomineerd worden door ruigtekruiden, struiken of een combinatie van beide. Kenmerk van een struweelrand is dat deze zowel vrijliggend, als aansluitend aan een ander element kan liggen. Struweelranden kunnen daarmee dienen als overgangsgebied tussen agrarisch gebruikte percelen en bossen, en zijn in die vorm vooral te beschouwen als een naar voren geschoven bosrand. Met een gunstige ligging kunnen struweelranden bijdragen aan een warmer microklimaat, en zijn dan vooral van belang voor insecten, amfibieën en reptielen. Wanneer dat microklimaat ontbreekt, kunnen struweelraden vooral van belang zijn voor broedvogels en planten van een meer extensief beheer.

Afbakening

  • Een struweelrand is een aaneengesloten rand met een mozaïek van struweel (bramen en/of andere inheemse bomen of struiken) en een kruidachtige begroeiing van inheemse grassen en kruiden die zich spontaan kan ontwikkelen.

  • Maximaal 50% van de oppervlakte van de rand wordt ingenomen door inheemse bomen en/of struiken

  • De struweelrand kan langs een bosrand of een landschapselement liggen maar ook vrij in het veld, bijvoorbeeld langs een perceelsrand.

L01.11 Hakhoutbosje

Algemene beschrijving

Boeren hebben al eeuwenlang behoefte aan hout voor allerlei doeleinden. Het kan hierbij gaan om brandhout, staken voor de groentetuin of hout voor gereedschapsstelen. Dit soort bosjes wordt in de volksmond ook wel geriefhoutbosje genoemd. In de loop der tijd zijn deze bosjes vaak in onbruik geraakt omdat er steeds minder behoefte aan het hout kwam. Ook werden in sommige regio’s deze bosjes gebruikt om aan ziekten doodgegaan vee te dumpen.

Afbakening

  • Een hakhoutbos(je) is een vrijliggend vlakvormig landschapselement, met inheemse bomen en/of struiken dat als hakhout wordt beheerd.

  • Kleine vrijliggende bosjes zonder hakhoutbeheer of met een zeer beperkte vorm van hakhoutbeheer behoren tot het beheertype L01.04 Bossingel en Bosje.

L01.12 Griendje

Algemene beschrijving

In bepaalde delen van het land, was het verbouwen van wilgen lange tijd vrij gebruikelijk in vooral moerassige streken. Deze wilgen werden op enige tientallen centimeters boven de grond afgezet in een 4-6 jarige cyclus. Het hier vanaf komend hout (vaak wilgentenen genoemd) werd o.a. gebruikt als rijshout ter bescherming van waterkeringen. Deze wilgengrienden zijn ook nu nog in het landschap terug te vinden en het eraf komend hout wordt nog steeds gebruikt voor rijshout, maar kent inmiddels ook moderner toepassingen als tuinschermen etc. Vooral de oude wilgengrienden hebben vaak een rijke ondergroei van hogere planten, varens en mossen. Faunistisch zijn ze van belang als schuilplaats voor kleine zoogdieren en broedgebied voor zangvogels. Ook reeën vinden een geschikte schuilgelegenheid in wilgengrienden.

Afbakening

  • Een griendje is een vrijliggend vlakvormig landschapselement met inheemse wilgensoorten dat als hakhout wordt beheerd.

  • Grienden die machinaal gemaaid worden behoren niet tot dit type.

L01.13 Bomenrij en solitaire boom

Algemene beschrijving

Bomenrijen komen in heel Nederland voor en zijn vaak zeer bepalende elementen in het landschap, met een grote verscheidenheid aan vormen. Op de zandgronden komen bomenrijen voor langs perceelsgrenzen en langs paden. In het zeekleigebied zijn bomenrijen vaak terug te vinden op de slapende dijken. Ze kunnen bestaan uit één of meerdere boomsoorten, vrij in het veld staan of langs een watergang, schouwpad, weg of anderszins. In deze vorm hebben bomenrijen niet alleen een landschappelijke waarde maar ook waarde als broedgebied voor vogels, of als ecologische corridor, bijvoorbeeld voor vleermuizen. Solitaire bomen zijn eveneens zeer kenmerkend voor het landschap, en vanuit die optiek waardevol om te behouden.

Afbakening

  • Een bomenrij/solitaire boom is een vrijliggend landschapselement van inheemse loofbomen.

  • Bedoeld worden solitaire bomen of bomen in een groep of rij staande op of langs landbouwgrond.

  • Bomen die een onderdeel vormen van een ander beheertype van deze index of deel uitmaken van een bomenrij als bedoeld in dit beheertype kunnen niet als solitaire boom of verzameling van solitaire bomen aangevraagd worden.

  • Vlakvormige boomweides behoren niet tot dit beheertype.

  • Solitaire knotbomen of een rij knotbomen behoren tot het beheertype L01.08 Knotboom.

  • Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.

L01.14 Rietzoom en klein rietperceel

Algemene beschrijving

Rietzomen bestaan uit smalle rietstroken die grenzen aan agrarisch gebruikte percelen. Deze rietstroken kunnen zowel individueel als in samenhang met elkaar voorkomen, en in de laatste vorm soms vele kilometers lengte beslaan. Vanwege een extensief gebruik van deze rietzomen, zijn ze een belangrijk broedgebied voor rietvogels, en eveneens van belang voor amfibieën, ringslang, libellen en moerasvegetaties.

Afbakening

  • Een rietzoom bevindt zich langs een waterloop en bestaat uit riet-, biezen en/of zeggevegetaties.

  • Een klein rietperceel is een vlakvormig element met een vegetatie die overwegend uit riet bestaat.

L01.15 Natuurvriendelijke oever

Algemene beschrijving

Natuurvriendelijke oevers komen in heel Nederland voor langs waterlopen maar het meest karakteristiek zijn de natuurvriendelijke oevers voor Laag Nederland. Natuurvriendelijke oevers zijn door de mens aangebracht in de vorm van een plas- of dras berm of een flauw talud langs een bestaande waterloop. De begroeiing bestaat uit plantensoorten van natte ruigten en natte graslanden. Door de kenmerkende flora en fauna hebben deze oevers een hoge ecologische waarde. Zij zijn gebonden aan typische terreinomstandigheden.

Afbakening

  • Een natuurvriendelijke oever is een aaneengesloten oever langs een bestaande waterloop, in de vorm van een plas- of drasberm of flauw talud (minimaal 1:3) met een begroeiing van inheemse planten.

Algemene toelichting

Aanleiding

Het Utrechts landelijk gebied levert een belangrijke bijdrage aan de aantrekkelijkheid van de provincie Utrecht. Aantrekkelijk voor mensen om er te wonen en te verblijven en aantrekkelijk voor bedrijven om zich er te vestigen. De provincie Utrecht heeft de ambitie haar landelijk gebied vitaal en toekomstgericht te houden. Centraal in die ambitie staat de Agenda Vitaal platteland (AVP): een breed en integraal programma met opgaven op het gebied van natuur, water, bodem en milieu, landschap, cultuurhistorie, landbouw, recreatie en leefbaarheid. Als de middelen van bestaande verplichtingen en reserveringen die tot betaling leiden in de AVP-periode 2016–2019 opgeteld worden bij de beschikbare middelen van de komende AVP periode gaat het in totaal om een beschikbaar AVP budget van € 199,65 miljoen (98,35 miljoen + 101,3 miljoen). Dit wordt op verschillende wijzen uitgegeven.

Uitvoering van dit programma doet de provincie Utrecht in nauwe samenwerking met de gebiedspartners. De provincie Utrecht hecht veel waarde aan deze samenwerking omdat hierdoor synergievoordelen worden behaald door bundeling van budgetten en kennis en het creëren van draagvlak. Dit heeft efficiencyvoordelen met als resultaat een versnelling van de uitvoering.

Subsidieregelgeving AVP

Voor de uitvoering van het AVP programma maakt de provincie Utrecht gebruik van het subsidie instrument. Hiervoor is de Uitvoeringsverordening subsidies Agenda Vitaal Platteland opgesteld als toetsingskader voor aanvragen. Het gaat hierbij om projectsubsidies die aan verschillende partijen in het landelijk gebied worden verstrekt t.b.v. AVP-doelen.

Naast de Uitvoeringsverordening Subsidies AVP worden nog 4 andere regelingen ingezet waarin andere type activiteiten worden ondersteund maar die ook bijdragen aan het realiseren van AVP-doelen:

  • 1.

    Het Subsidiestelsel natuur- en landschapsbeheer (SNL) is gericht op het beheer van natuurgebieden en kleine landschapselementen en tevens op het agrarisch natuurbeheer;

  • 2.

    De Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls natuur en landschap (SKNL) is gericht op het verbeteren of veranderen van natuurgebieden en landschapselementen en het omvormen van landbouwgrond naar natuurgebied;

  • 3

    Verordening subsidies POP3 2014–2020. Deze verordening is bestemd voor investeringen in de landbouw en landbouwgebieden.

Algemene Subsidieverordening provincie Utrecht (Asv)

De provincie Utrecht heeft vanaf 1 januari 2011 algemene beleidsregels voor het verlenen van subsidies. Deze regels zijn opgesteld met als doel onnodige administratieve verplichtingen voor de subsidieontvanger en de provincie Utrecht op te werpen en de regelgeving overzichtelijk te presenteren. De Asv is het uitgangspunt voor deze uitvoeringsverordening. Een van de uitganspunten is om de subsidiecriteria zo uniform- en overzichtelijk mogelijk op te stellen. Daarom zijn in deze uitvoeringsverordening per thema en maatregel de volgende onderdelen opgenomen:

  • a.

    welke activiteiten subsidiabel zijn;

  • b.

    welke criteria daarvoor van toepassing zijn;

  • c.

    waarvoor subsidie geweigerd kan worden;

  • d.

    wat het maximale subsidiebedrag is of het maximale percentage en welke kosten voor financiering in aanmerking kunnen komen;

  • e.

    welke partijen kunnen aanvragen;

  • f.

    hoe de procedure loopt voor de subsidieaanvraag;

  • g.

    en welke Europese regelgeving en POP3 maatregelen van toepassing zijn.

De algemene spelregels over de wijze van verantwoorden, de vastgestelde beslistermijnen en de algemene subsidieverplichtingen treft u in de Asv. Subsidies die worden verstrekt in het kader van AVP moeten daarom ook passen binnen de regels van de Asv. Voor meer informatie over de Asv zie:

https://www.provincie-utrecht.nl/loket/regelgeving-0/regeling/1114/algemene_subsidieverordening/#regeling

Staatssteun

Controle op overheidssteun – waaronder steun door decentrale overheden – aan ondernemingen is één van de belangrijkste onderdelen van het mededingingsbeleid binnen de Europese Gemeenschap. Eén van de doelen van de Europese wet- en regelgeving is het scheppen van gelijke concurrentievoorwaarden voor alle ondernemingen op de gemeenschappelijke markt. De maatregelen van de overheid die concurrentievervalsend uitpakken door onterecht voordelen te scheppen voor ondernemingen of bepaalde producties daarvan, zijn daarom niet toegestaan. Er zijn echter vrijstellingen voor specifieke activiteiten van bepaalde doelgroepen. In elk artikel wordt hieraan gerefereerd. De Uitvoeringsverordening subsidie AVP maakt gebruik van de ruimte die Europese wet- en regelgeving biedt. In het geval een landbouw- of MKB onderneming een subsidieaanvraag indient dan wordt hieraan getoetst.

Aanvraagprocedure

De gebiedscommissie’s zorgen voor een actieve werving van projecten. Vervolgens kunnen aanvragers zich richten tot de gebiedscommissie’s voor het indienen van een voorstel. De gebiedscommissie’s helpen de aanvragers met het compleet maken van de aanvraag en het verkrijgen van een beleidsadvies van de provincie Utrecht. In bijlage 3 staan de contactgegevens van de verschillende gebiedscommissie’s en hun ondersteunende programmabureau’s. Aanvraagformulieren en andere documenten waar in dit subsidiekader naar wordt verwezen zijn via de gebiedscommissie’s te verkrijgen.

Na een positief advies van het gebiedscommissie, en een beleidsmatige prétoets van een beleidsadviseur binnen de provincie Utrecht wordt de aanvraag formeel ingediend bij het subsidieloket van de provincie Utrecht. Per 1 januari 2011 worden de aanvragen behandeld via nieuwe meer eenvoudige regels. Aanvragen worden ingedeeld in één van drie categorieën: subsidie van € 1.000–€ 25.000, subsidie tussen € 25.000 en € 125.000 en subsidies van € 125.000 of meer. Het verschil tussen deze categorieën is de mate van verantwoording over het te besteden budget. Voor de laagste categorie is een lichtere verantwoording nodig dan tot nu toe gebruikelijk was. De provincie Utrecht richt zich met de nieuwe werkwijze op een klantvriendelijker, efficiënter en effectiever proces. Aanvragen waar ook Europese POP3 subsidie voor wordt aangevraagd worden conform EU regels afgehandeld en verantwoord.

Wijziging Europese Verordeningen

Op 18 december 2013 heeft de Europese Commissie een herziene landbouw de minimisverordening en een herziene MKB de minimisverordening vastgesteld.

Beide zijn vanaf 1 januari 2014 toepasbaar. De drempel voor de landbouw de minimis is verhoogd van € 7.500 naar € 15.000 aan een zelfstandige onderneming in een periode van drie belastingjaren. Dit hoeft niet bij de Commissie gemeld te worden. Voor de MKB blijft de drempel € 200.000 in een periode van drie belastingjaren.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1

Artikel 1.1

De in dit document gebruikte specifieke begrippen en verwijzingen staan in dit artikel.

Artikel 1.2

In dit artikel staat beschreven welke kosten in ieder geval niet subsidiabel zijn. In de artikelen onder hoofdstuk 2 tot en met 5 wordt per onderdeel nog verder gespecificeerd wat wel of niet subsidiabel is.

Artikel 1.3

De bij een aanvraag voor te leggen gegevens worden hier benoemd.

Artikel 1.4

Het vaststellen van een subsidieplafond is een manier om te voorkomen dat er meer subsidie wordt verleend dan wat er beschikbaar is. In principe wordt er niet meer verleend dan wat er in de gebiedsprogramma’s is opgenomen per thema of deelprogramma. Door het in deze Uitvoeringsverordening op te nemen is er een wettelijke grondslag om aanvragen af te wijzen in het geval van overschrijdingen op afgesproken programmabudgetten.

De genoemde bedragen betreffen de in de vorige periode gereserveerde maar nog niet beschikte middelen en de middelen die in het MJP 2016–2019 zijn gereserveerd voor subsidies via onderhavige verordening. Daarnaast zijn ook bedragen meegenomen die waarschijnlijk via onderhavige verordening worden besteed maar ook op andere wijze tot besteding kunnen komen. Tot slot zijn totaalbedragen meegenomen waarvan nog moet worden bepaald welk gedeelte via POP3 tot besteding zal komen voor het betreffende thema.

Artikel 1.5

Uitgangspunt van het Meerjarenprogramma Agenda Vitaal Platteland 2016–2019 is dat aanvragen die via POP3 kunnen lopen ook via die regeling gaan lopen. Om dubbele aanvragen te voorkomen en zorgvuldige deelname aan tenders te bevorderen is hierin opgenomen dat deelname aan meerdere subsidieregelingen voor dezelfde aanvraag niet mogelijk is.

Hoofdstuk 2 Natuur

Het hoofddoel met betrekking tot natuur is behoud, herstel, ontwikkeling en duurzaam gebruik van natuur ten behoeve van biodiversiteit en de kwaliteit van de leefomgeving voor de mens. Om de hoofddoelstelling van het thema natuur te realiseren, wordt het Nationale Natuur Netwerk (voorgeen EHS) ontwikkeld. Deze bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Hiermee ontstaat een samenhangend netwerk van bestaande en nieuwe natuurgebieden. De NNN wordt gerealiseerd door de aankoop van landbouwgronden die vervolgens worden omgevormd tot natuurgebied. Een alternatief is dat de huidige eigenaar zelf de natuur ontwikkelt (particulier natuurbeheer). Het beheer van natuurgebieden en landschapselementen en het natuurvriendelijk beheer van landbouwgronden (agrarisch natuurbeheer) wordt gesubsidieerd via het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer. Ook de aanleg van nieuwe c.q. het herstel van natuurgebieden en landschapselementen wordt via deze regeling gesubsidieerd.

Vanuit gebiedsgericht werken zijn in aanvulling op bovenstaande regeling de volgende subsidiemaatregelen inzetbaar:

  • kwaliteitsverbetering natuur

  • communicatie, educatie en onderzoek ten behoeve van natuur en landschap.

Artikel 2.1 Kwaliteitsverbetering Natuur

De provincie Utrecht heeft de kwaliteitsdoelstellingen voor natuur beschreven aan de hand van natuurdoelen en doelsoorten. De natuurdoelen zijn in het provinciale natuurbeheerplan opgenomen in de vorm van beheertypen. Voor soorten zijn er soortenbeschermingsplannen opgesteld. Vanaf 2008 is het soortenbeleid vervangen door de leefgebiedenbenadering. Daarnaast zijn er kwaliteitsdoelstellingen voor natuur vastgelegd in tal van gebiedsvisies en -plannen, in het Programma Ecologische Verbindingszones (2002–2004), in de Notitie Heideherstel (2004) en in beheerplannen voor Natuurbeschermingswetgebieden. De maatregelen die nodig zijn om de doelen te realiseren worden in het algemeen vergoed in het kader van het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL). Voor de gevallen waarin de SNL niet voorziet kan een bijdrage gevraagd worden op basis van de Uitvoeringsverordening AVP, onderdeel kwaliteitsverbetering natuur. Het gaat daarbij in het algemeen om kleinschalige activiteiten voor leefgebieden, beheersmaatregelen en beheerexperimenten.

Artikel 2.2 Communicatie, educatie en onderzoek ten behoeve van natuur en landschap

De provincie Utrecht wordt gekenmerkt door een grote diversiteit aan landschappen. Dit maakt de provincie aantrekkelijk. De natuur vormt een belangrijke basis voor een aantrekkelijk landelijk gebied. Landschappen en natuurgebieden hebben een belangrijke educatieve en recreatieve waarde voor de burgers van de provincie Utrecht. Met name het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug richt zich op het bevorderen van natuurgerichte recreatie, communicatie en educatie in haar activiteiten. Deze maatregel heeft daarom tot doel om bovenlokale initiatieven te ondersteunen voor het versterken van draagvlak, kennis en belevingswaarde ten aanzien van natuur en landschap. Onder bovenlokaal niveau wordt verstaan initiatieven die zich richten op ten minste drie woonkernen binnen één of meerdere gemeenten.

Artikel 2.3 Onderzoek, experimentele ontwikkeling en pilots veenweidenproblematiek (watersysteem, bebouwing en infrastructuur)

Dit artikel richt zich op de subsidiëring van de thema’s ‘Nieuwe watersystemen’ en ‘Nieuwe oplossingen voor infrastructuur en bebouwing’ uit het programma Aanpak Veenweiden. De uitvoering van de andere onderdelen van het programma wordt mogelijk gemaakt via artikel 4.1.2. Het programma Aanpak Veenweiden is opgesteld en wordt uitgevoerd door de gebiedscommissie Utrecht-West in opdracht van GS en richt zich op de opgaven afremmen bodemdaling en realiseren duurzaam watersysteem door het ontwikkelen en testen van innovaties.

Binnen het programma Aanpak Veenweiden richt het thema ‘Nieuwe watersystemen’ zich op het optimaliseren van het watersysteem om de effecten van klimaatverandering te beperken en de functies van het gebied te bedienen tegen aanvaardbare kosten. Het thema ‘Nieuwe oplossingen voor infrastructuur en bebouwing’ richt zich op beperken van de kosten aan infrastructuur (wegen, kabels en leidingen, aansluitingen) en bebouwing (hoogwatervoorzieningen, verzakking) in het buitengebied als gevolg van bodemdaling en zetting. Daarbij gelden de volgende doelen:

  • wateroverlast voorkomen

  • watertekorten voorkomen

  • waterkwaliteit verbeteren

  • afremmen bodemdaling

  • ecologische kwaliteit verbeteren

  • kosten besparen

Dit gebeurt door het steunen van ontwikkeling en uittesten van innovaties die zich richten op structurele oplossingen. De regeling is bedoeld voor organisaties die het onderzoek, experiment en pilot uitvoeren of daar de opdracht voor geven. De resultaten hiervan zijn openbaar.

Hoofdstuk 3 Landschap en Cultuurhistorie

De hoofddoelen met betrekking tot landschap en cultuurhistorie zijn behoud en versterking van de identiteit van verschillende landschapstypen en het vernieuwen van het landschap, met herkenning van het verleden. De provincie Utrecht telt 5 Nationale Landschappen. Dat zijn Nederlandse landschappen die internationaal zeldzaam of uniek zijn. Deze landschappen zijn gebieden met een bijzondere cultuurhistorie: ze vertellen op welke manier het Utrechtse landschap is ontstaan. Voor landschap zijn geen financiële middelen beschikbaar gesteld. Hiervan wordt verwacht dat het wordt mee gekoppeld met de andere thema’s. Onder het thema ‘landschap en cultuurhistorie’ vallen de volgende maatregelen:

Artikel 3.1 Behoud en ontwikkeling van erfgoed en aardkundige elementen

De provincie Utrecht zet in op het behouden en het zichtbaar en beleefbaar maken van cultuurhistorische en aardkundige waarden, door middel van consolidatie, restauratie, inrichtingsmaatregelen en publieksactiviteiten.

De ambities om dit doel te bereiken, staan verwoord in de Cultuurnota 2012–2015, ‘Cultuur van U’ en in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie. De erfgoedthema’s van provinciaal belang zijn historische buitenplaatszones, militair erfgoed, agrarisch cultuurlandschap en archeologie. Meer informatie over de cultuurhistorische hoofdstructuur van de provincie Utrecht is te vinden in ‘Tastbare Tijd, Cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht’ en de bijbehorende digitale kaart (via de website www.provincie-utrecht.nl.).

Artikel 3.2 Stimulering aanleg en herstel van kleine landschapselementen.

De provincie vindt de aanleg en het herstel van kleine landschapselementen zoals bosjes, houwallen, knotwilgen en poelen belangrijk en heeft daarom besloten om subsidie beschikbaar te stellen. De subsidie is bedoeld voor terreinen die in het Natuurbeheerplan zijn begrensd als leefgebied droge dooradering of als natuur. In bijlage 4 bij de AVP zijn de landschapselementen benoemd die voor subsidie in aanmerking komen. Daarbij is gebruik gemaakt van de typen landschapselementen zoals die in de SVNL, stand van zaken 1 januari 2016, waren opgenomen.

Agrarische collectieven zijn begunstigden van deze subsidie Dit levert schaalvoordeel op, omdat zij elementen bij verschillende deelnemers tegelijkertijd kunnen aanleggen. De agrarische collectieven hebben bovendien een actieve rol in het Platform Kleine landschapselementen, en werken samen met gemeenten, provincie en andere betrokkenen aan een mooier landschap. De agrarische collectieven zoeken hiervoor samen met gemeenten uit het platform naar geïnteresseerde deelnemers die een landschapselement willen aanleggen of herstellen. Ze ontzorgen de deelnemers bij het aanleggen of herstellen van landschapselementen en zorgen ervoor dat er een contract agrarisch natuurbeheer wordt afgesloten, om langdurig behoud en voldoende onderhoud te waarborgen. De collectieven kunnen vanuit hun rol in het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer ook beheersubsidie voor de betreffende terreinen aanvragen.

Het collectief kan op grond van deze regeling subsidie aanvragen voor terreinen die deelnemers aan het collectief in eigendom of erfpacht hebben. Anders dan bij het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer is het geen vereiste dat deze deelnemers landbouwers of gebruikers van landbouwgrond zijn. De regeling is niet van toepassing op landschapselementen die al in het kader van verplichtingen zoals bijvoorbeeld Rood voor Groen of compensatie worden aangelegd.

Artikel 3.3. Niet-productieve investeringen agrarisch natuurbeheer

Begin oktober 2015 is op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016 (SVNL2016) door de provincie aan zeven collectieven subsidie verstrekt voor agrarisch natuurbeheer voor de jaren 2016 tot en met 2021. Jaarlijks kunnen door de collectieven uitbreidingen worden aangevraagd. Om het beheer overeenkomstig de beschikking en eventuele uitbreidingen daarvan te kunnen uitvoeren, dienen de collectieven in bepaalde gebieden plas-dras of hoog waterpeil te realiseren (de definitie en beheereisen van plasdras en hoog waterpeil staan op de website van SCAN, Stichting Collectief Agrarisch Natuurbeheer, onder kennisbank: Overzicht beheerpakketten ANLb 2016, versie 1.5d). Dit vraagt in veel gevallen aanzienlijke investeringen van de collectieven, zoals de aanschaf van pompen en de aanleg van dammen/waterkeringen. De subsidie voor agrarisch natuurbeheer heeft alleen betrekking op het beheer en niet op deze investeringen. Artikel 3.3. maakt het mogelijk dat de collectieven ook voor deze niet-productieve investeringen subsidie kunnen ontvangen.

Hoofdstuk 4 Sociaal economische vitaliteit

Onder het thema sociaal economische vitaliteit zijn de economische activiteiten in het landelijk gebied gebundeld, zoals landbouw, recreatie en toerisme. De maatregelen richten zich op de bewoners en ondernemers in het landelijk gebied waarbij het samenspel met de omgeving centraal staat. Een economisch levensvatbare landbouw met aandacht voor het toepassen van duurzamere productiesystemen wordt gestimuleerd door middel van maatregelen die gericht zijn op een betere verkaveling, toegankelijkheid van kavels en door het toepassen van milieu-innovaties. De meeste maatregelen voor de landbouw vinden plaats via het Plattelandsontwikkelingsprogramma POP3. Deze regeling beperkt zich tot de verplaatsing van landbouwbedrijven en onderzoeksprojecten voor de aanpak van veenweidengebieden.

Onder het thema ‘sociaaleconomische vitaliteit’ vallen de volgende subthema’s:

  • 1)

    landbouw;

  • 2)

    leefbaarheid en kleine kernen;

  • 3)

    relatie stad en platteland;

  • 4)

    recreatie.

Artikel 4.1.1 Verplaatsing grondgebonden bedrijven

De provincie Utrecht bevordert met deze maatregel de grondverwerving voor het realiseren van provinciale doelen in het landelijk gebied voor natuur (realiseren EHS), recreatie, landschap, water en het verbeteren van de ruimtelijke structuur van de landbouw. Het verplaatsen van een grondgebonden bedrijf houdt in dat de aanvragende partij de activiteit op de oude locatie beëindigd en elders weer opnieuw begint. De grond op de oude locatie komt daarmee beschikbaar voor bovenstaande doelen. De subsidie voorziet in de kosten voor de hervestiging van het bedrijf en voor een deel in de investeringen op de nieuwe locatie. Belangrijk bij deze maatregel is dat de subsidie wordt verstrekt conform EU staatssteunregels.

Artikel 4.1.2 Onderzoek, experimentele ontwikkeling en pilots veenweidenproblematiek

Dit artikel richt zich op de subsidiering van de twee thema’s uit het programma Aanpak Veenweiden die aan het grondgebruik gerelateerd zijn: ‘het nieuwe melkveebedrijf’ en ‘nieuwe verdienmodellen’. De uitvoering van de andere onderdelen van het programma wordt mogelijk gemaakt via artikel 2.3.

Het programma Aanpak Veenweiden is opgesteld en wordt uitgevoerd door de gebiedscommissie Utrecht-West in opdracht van GS en richt zich op de opgaven afremmen bodemdaling en realiseren duurzaam watersysteem door het ontwikkelen en testen van innovaties.

Binnen het programma Aanpak Veenweiden richten de thema’s ‘Het nieuwe melkveebedrijf’ en ‘Nieuwe verdienmodellen’ zich op het zo veel mogelijk wegnemen van de oorzaak van problemen door op verschillende manieren oxidatie van veen en bodemdaling te beperken met de volgende doelen:

  • minder oxidatie van veen, dus minder bodemdaling;

  • minder emissies van broeikasgassen;

  • minder stikstofdepositie op kwetsbare natuurgebieden;

  • economisch rendabel, met toekomstperspectief en ruimte voor groei;

  • zorgvuldig omgaan met beschikbaar water, kwalitatief en kwantitatief;

  • nieuwe kansen voor natuur;

  • minder belasting infrastructuur.

Bij het nieuwe melkveebedrijf gebeurt dat door het steunen van de ontwikkeling van de melkveehouderij naar economisch vitale, duurzame bedrijven die in kunnen spelen op nieuwe maatschappelijke eisen, klimaatverandering en het afremmen van bodemdaling. Bij het thema nieuwe verdienmodellen gebeurt dat door het zoeken naar nieuwe vormen van grondgebruik die nieuwe economische perspectieven kunnen bieden voor het gebied en naast, of gecombineerd met, de huidige melkveehouderij kunnen inspelen op nieuwe maatschappelijke eisen, klimaatverandering en het afremmen van bodemdaling.

De regeling is bedoeld voor organisaties die het onderzoek, experiment en pilot uitvoeren. De resultaten hiervan zijn openbaar en voor alle ondernemers beschikbaar. Daarom kan de regeling niet worden benut door individuele landbouwondernemers. Ondernemers kunnen wel het initiatief nemen voor een bepaald onderzoeksproject en hiervoor een organisatie inschakelen om het onderzoek uit te voeren.

Artikel 4.2 Leefbaarheid en kleine kernen

De provincie Utrecht wil in de kleinere kernen in het landelijk gebied de leefbaarheid op peil houden. Hiervoor komen verschillende maatschappelijke initiatieven van verschillende partijen in aanmerking. Deze kunnen zich richten op het in stand houden van basisvoorzieningen in geval van marktfalen. Dat wil zeggen als een onderneming niet meer rendabel kan functioneren omdat bijvoorbeeld het inwonersaantal in het afzetgebied onvoldoende is geworden. Ook het uitvoeren van activiteiten gericht op het tegengaan van eenzaamheid onder senioren en/of kwetsbare groepen of het versterken van de organisaties ten behoeve van culturele en/of gemeenschappelijke activiteiten.

Artikel 4.2.2 ‘Next Generation’breedband internet in witte gebieden van de provincie Utrecht

Maatregelen gericht op vraagbundeling op het gebied van vraagbundeling voor Next Generation Acess (NGA) netwerken in de witte gebieden van de provincie Utrecht. Hiermee wordt invulling gegeven aan de afspraken die zijn benoemd in de intentieovereenkomst tussen provincie Utrecht en gemeenten over snel internet in het buitengebied. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat betreffende gemeenten positief tegenover initiatieven staan.

Artikel 4.3 relatie stad en platteland

De provincie Utrecht wil een uitnodigende stad-landverbinding en een aangrenzend landelijk gebied dat bijdraagt aan een aantrekkelijk en gezond leefmilieu. Onderdeel daarvan is betrokkenheid bij de landbouw en meer kennis over de productie van regionaal voedsel.

Artikel 4.3.5 Boerderijeducatie

De regeling biedt een afzonderlijk kader voor projecten op het gebied van boerderijeducatie. Het gaat om een onkostenregeling voor de agrariërs die schoolklassen ontvangen, om de ontwikkeling van lespakketten daarvoor en om communicatie en promotie richting de scholen. Achterliggend doel is kinderen kennis te laten maken met voedselproductie.

Afdeling 4.4 Recreatie

De provincie Utrecht kiest in haar recreatiebeleid, vastgelegd in de Visie Recreatie en Toerisme 2020, voor een duidelijke focus in activiteiten en verantwoordelijkheden. Projecten dien bij te dragen aan de recreatieve opgaven voor het versterken en/of bewaken van het Recreatief hoofdnetwerk (RHN), de recreatiedruk te accommoderen en/of het ondernemerschap Ondersteunen.

In het algemeen gaat dat we inzetten op kwalitatieve verbetering van en meer samenhang tussen de gedane investeringen in de afgelopen jaren. Daarnaast is het van belang dat subsidies een aanjaag- of opstapfunctie hebben naar een gezonde bedrijfsvoering waarbij geld in de markt wordt verdiend.

Artikel 4.4.1 Ontwikkeling en samenhang poorten, toeristische overstappunten (TOP’s) en inrichtingsmaatregelen t.b.v. recreatie om de stad Utrecht

Dit artikel is gericht op haalbaarheidsstudies en marktverkenningen ten behoeve van toeristische overstappunten, aanleg van nieuwe toeristische overstappunten (TOP’s) en recreatieve poorten door middel van voorzieningen of infrastructurele werken en aanleg van pleisterplaatsen en andere recreatieve infrastructurele werken binnen het programma Recreatie om de Stad Utrecht.

Artikel 4.4.2 Samenhang en publieksbereik regionale routenetwerken

Dit artikel is gericht op recreatief fietsen, wandelen en varen en eventueel andere recreatiesporten. De subsidies is bedoeld voor haalbaarheidsstudies, marktverkenningen, optimalisatie en kwaliteitsverbetering van bestaande routes, ontwikkelen, plaatsen en verspreiden van routeinformatie (zoals fysieke bewegwijzering, routepanelen, digitale informatievoorziening, routebrochures).

Hoofdstuk 5 Inzet gebiedsorganisaties

Artikel 5.1 Inzet gebiedsorganisaties

De gebiedsorganisaties kunnen subsidie krijgen voor procesvoering: de kosten die gepaard gaan met de ondersteuning om tot projecten te komen. Verder kunnen gebiedsorganisaties subsidie krijgen om de uitvoeringskosten te dekken. Dit zijn de kosten die gebiedsorganisaties maken om de taak die ze van de provincie Utrecht gekregen hebben, uit te voeren. Aan de gebiedsorganisaties wordt ook gevraagd om algemene ondersteuning te geven bij de uitvoering van provinciaal beleid op het gebied van natuur, water, bodem en milieu, landschap, cultuurhistorie, landbouw, recreatie en leefbaarheid. Met name ondersteuning bij de ontwikkeling van lokaal draagvlak voor windmolens en zonne-energie is gewenst.