Verordening regelende eenige onderwerpen van burgerlijk recht voor de gemeente ‘s-Gravenhage

Geldend van 01-12-1950 t/m heden

Intitulé

Verordening regelende eenige onderwerpen van burgerlijk recht voor de gemeente ‘s-Gravenhage

Artikel 1

De bij artikel 690 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde afsluitingen, dienende tot afscheiding van huizen, open plaatsen en tuinen, moeten, wanneer die dienen ter vervanging van reeds aanwezige, gemaakt worden op dezelfde wijze en op dezelfde rooiing als de bestaande.

Nieuw daar te stellen afsluitingen moeten, wanneer de eigenaren der belendende perceelen het daaromtrent niet eens kunnen worden, worden gemaakt van zoodanig materiaal en van zoodanige hoogte, als door Burgemeester en Wethouders naar gelang van plaatselijke omstandigheden wordt vastgesteld.

Ieder eigenaar, die zijn erf doet verhoogen, is verplicht de afsluiting, hetzij gemeen of eigen, zoodanig te versterken, dat deze daartegen volkomen bestand zij, alsmede die te verhoogen tot zoodanige hoogte als door Burgemeester en Wethouders wordt vastgesteld, alles te zijnen koste.

Artikel 2

De bij artikel 733 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde breedte van voetpad, dreef of weg, wordt, indien die niet bij den titel is bepaald, vastgesteld als volgt:

  • a.

    die van het voetpad en de dreef op eene breedte van 1 Meter;

  • b.

    die van den weg op eene breedte van 3 Meter.

Artikel 3

Bij het in werking treden van deze Verordening vervallen de Verordening, regelende eenige onderwerpen van Burgerlijk Regt voor de gemeente 's-Gravenhage (No. 166 van 1859) en de Verordening houdende wijziging der Verordening, regelende eenige onderwerpen van Burgerlijk Regt voor de gemeente 's-Gravenhage van 7 December 1859 (No. 402 van 1874).