Verordening tot aanpassing van de pensioenen, toegekend of toe te kennen krachtens de Uitkerings- en pensioenverordening wethouders 1956, aan algemene bezoldigingswijzigingen (Aanpassingsregeling wethouderspensioenen).

Geldend van 14-04-1965 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-1963

Intitulé

Aanpassingsregeling wethouders-pensioenen

Verordening tot aanpassing van de pensioenen, toegekend of toe te kennen krachtens de Uitkerings- en pensioenverordening wethouders 1956 (Verz. 1957, no. 13), aan algemene bezoldigingswijzigingen (Aanpassingsregeling wethouderspensioenen).

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

a.

pensioen:

een pensioen, dat is of wordt toegekend of wordt geacht te zijn toegekend krachtens de Uitkerings- en pensioenverordening wethouders 1956 (Verz. 1957, no. 13;

b.

berekeningsgrondslag:

het bedrag, dat voor de berekening van en pensioen in aanmerking is genomen of -indien het pensioen van een ander pensioen is afgeleid- dat voor de berekening van laatstbedoeld pensioen is aanmerking is genomen.

Artikel 2

  • 1. Ter aanpassing van het pensioen aan algemene bezoldigingswijzigingen wordt de berekeningsgrondslag van het pensioen vermenigvuldigd met het ten aanzien van die grondslag geldende getal, vermeld in de in artikel 4 opgenomen tabel.

  • 2. Indien herberekening van het pensioen naar de berekeningsgrondslag, die na toepassing van het eerste lid is verkregen, tot een ander bedrag leidt, wordt het pensioen op dat andere bedrag vastgesteld.

Artikel 3

Een pensioen, dat is of wordt toegekend aan een gewezen wethouder en dat is berekend met inachtneming van de bepalingen omtrent dat pensioen, zoals deze op 31 augustus 1956 golden, overschrijdt, na toepassing van artikel 2, niet een bedrag gelijk aan het in artikel 5 van de Algemene toeslagverordening voor gepensioneerde wethouders 1957 (Verz. 1959, no. 4) bedoelde bedrag, vermenigvuldigd met 1.3213.

Artikel 4

De in artikel 2, eerste lid, bedoelde tabel luidt als volgt: Vermenigvuldigingsgetal geldend voor een berekeningsgrondslag, welke laatstelijk heeft gegolden in de periode:

van

01-01-1916

t/m

31-12-1920

4.6244

van

01-01-1921

t/m

31-12-1934

3.3031

van

01-01-1935

t/m

30-09-1936

3.8537

van

01-10-1936

t/m

31-07-1941

3.9525

van

01-08-1941

t/m

06-05-1945

3.7445

van

07-05-1945

t/m

31-12-1947

3.2557

van

01-01-1948

t/m

31-12-1949

2.7202

van

01-01-1950

t/m

31-08-1950

2.5907

van

01-09-1950

t/m

31-12-1950

2.4729

van

01-01-1951

t/m

15-03-1951

2.2021

van

16-03-1951

t/m

31-08-1953

2.1609

van

01-09-1953

t/m

30-09-1954

1.5415

van

01-10-1954

t/m

31-12-1955

1.4542

van

01-01-1958

t/m

01-09-1956

1.3213

van

02-09-1958

t/m

31-12-1961

1.3213

van

01-01-1962

t/m

31-12-1962

1.1250

van

01-01-1963

t/m

31-12-1963

------

Artikel 5

  • 1. De in artikel 2 bedoelde aanpassing van het pensioen geschiedt ambtshalve door burgemeester en wethouders.

  • 2. De aanpassing van het pensioen

    • a.

      gaat in op de dag, met ingang waarvan de getallen, genoemd in de in artikel 4 opgenomen tabel gelden dan wel met ingang van het later tijdstip, waarop het pensioen ingaat;

    • b.

      eindigt op het tijdstip, met ingang waarvan de pensioenen nader zullen worden aangepast krachtens artikel 18 f van de Uitkerings- en pensioenverordening wethouders 1956 (Verz. 1957, no. 13).

Artikel 6

Van de beslissing van burgemeester en wethouders, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, wordt belanghebbende schriftelijk in kennis gesteld. Hierbij wordt gewezen op de mogelijkheid van beroep op de centrale Raad van Beroep overeenkomstig de bepalingen van de Beroepswet.

Artikel 7

Deze verordening kan worden aangehaald als 'Aanpassingsregeling wethouders-pensioenen'.

Bij genoemd raadsbesluit van 14 december 1964 is tevens bepaald, dat op het tijdstip met ingang waarvan een pensioen of een daarmede gelijk te stellen uitkering krachtens de Aanpassingsregeling wethouderspensioenen op een ander bedrag is vastgesteld, de toeslag en de overgangstoeslag, die krachtens de Algemene toeslagverordening van gepensioneerde wethouders 1957 (Verz. 1959, no. 4) op dit pensioen of die uitkering zijn verleend, vervallen.