Regeling vervallen per 01-01-2015

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2013

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    a.

    de wet:

    Wet werk en bijstand.

    b.

    uitkeringsgerechtigde:

    persoon, vanaf 18 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd, die algemene bijstand ontvangt ingevolge de wet, ingevolge de Wet inkomensvoorziening ouderen gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

    c.

    ANW-gerechtigde:

    persoon die een nabestaanden- of halfwezenuitkering ontvangt op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW).

    d.

    niet-uitkeringsgerechtigde:

    persoon, vanaf 18 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd die geen uitkering heeft ingevolge de wet en de persoon vanaf 16 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd die geen uitkering heeft ingevolge de wetten en regelingen in artikel 6 van de wet. Met een niet-uitkeringsgerechtigde wordt gelijkgesteld de persoon die arbeid verricht waarmee volledig in de kosten van het bestaan kan worden voorzien, doch waarvoor een vorm van subsidie aan de werkgever wordt verleend. Van toepassing is artikel 10, lid 2 van de wet.

    e.

    belanghebbende:

    persoon die overeenkomstig artikel 10 van de wet aanspraak kan maken op een voorziening.

    f.

    college

    het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

  • 2. De begripsbepalingen van de wet zijn op deze verordening en de daarop berustende bepalingen van toepassing.

Artikel 2 Reikwijdte

Deze verordening vindt uitdrukkelijk mede haar grondslag in de bepalingen van de in de aanhef vermelde EG-verordening inzakewerkgelegenheidssteun, met name waar het de vormgeving van de voorziening loonkostensubsidie betreft.

Artikel 3 Personenkring

De aanspraak op voorzieningen is beperkt tot personen die woonplaats hebben in de gemeente Den Haag. Indien na aanvang van een voorziening de woonplaats van een rechthebbende wijzigt, is het college bevoegd te bepalen of de voorziening desondanks kan worden voortgezet. Van toepassing is artikel 40, lid 1 van de wet.

Artikel 4 Voorzieningen

  • 1. In dit artikel worden drie groepen belanghebbenden onderscheiden:

    • a.

      belanghebbenden die binnen drie maanden betaald aan het werk kunnen met de inzet van lichte voorzieningen, te weten de voorzieningen genoemd onder lid 2a tot en met c en e;

    • b.

      belanghebbenden die binnen 18 maanden, met gericht aanbod van de onder lid 2 genoemde voorzieningen betaald aan het werk kunnen;

    • c.

      belanghebbenden die niet binnen 18 maanden betaald aan het werk kunnen, maar met inzet van de voorzieningen genoemd onder lid 2d en g werken aan hun ontwikkeling en zelfredzaamheid.

  • 2. Het college kan ten behoeve van de belanghebbende zoals genoemd in lid 1 de volgende voorzieningen aanbieden:

    • a.

      Sollicitatietraining

      Het college biedt met modules op maat begeleiding bij het solliciteren naar een reguliere baan.

    • b.

      Proefplaatsing

      Het college kan een proefplaats aanbieden, zoals bedoeld in artikel 10a van de wet. De maximale duur van de proefplaatsing bedraagt 3 maanden, met een mogelijkheid tot verlenging met maximaal drie maanden.

    • c.

      Werkcheque

      Als tegemoetkoming in aantoonbare kosten volgend uit re-integratie kan het college aan de belanghebbende een kostenvergoeding verstrekken.

      Deze tegemoetkoming kan worden verstrekt voor zover hiervoor geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening, waaronder een vergoeding van de kosten door de werkgever en de kosten naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn.

    • d.

      Leerwerkplek

      • 1.

        Het college kan een leerwerkplek aanbieden. De voorwaarden en verplichtingen voor de leerwerkplek staan omschreven in artikel 10a van de wet. De maximale duur van de leerwerkplek bedraagt twee keer één jaar, met de mogelijkheid tot verlenging met maximaal twee keer één jaar.

      • 2.

        Het college verstrekt na elke zes maanden aan de uitkeringsgerechtigde op een leerwerkplek een premie, indien:

        • -

          hij in die zes maanden naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op arbeidsinschakeling

        • -

          de leerwerkplek in die periode niet langer dan gedurende één kalendermaand onderbroken is geweest, tenzij hantering van deze bepaling in het individuele geval in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid.

        De premie bedraagt 50 procent van het maximum bedrag, zoals genoemd in artikel 31 lid 2, sub r van de wet, bij de maximale omvang van de leerwerkplek, zijnde 32 uur. Bij een geringere omvang wordt de premie naar rato verstrekt.

      • 3.

        De premie is niet van toepassing op de persoon die jonger is dan 27 jaar.

    • e.

      Werkgeverscheque

      Het college kan een tegemoetkoming verstrekken aan de werkgever die aan de belanghebbende een arbeidsplaats aanbiedt en daarvoor aantoonbaar extra kosten moet maken die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn.

    • f.

      Loonkostensubsidie

      • 1.

        Het college kan aan de werkgever een loonkostensubsidie verstrekken ter compensatie van verminderde arbeidsproductiviteit. Deze tijdelijke loonkostensubsidie wordt verstrekt onder de naam loonwaardesubsidie.

        • -

          De loonwaardesubsidie is bedoeld ten behoeve van de belanghebbende met een loonwaarde tot 80 procent.

        • -

          Het college stelt de loonwaarde van de belanghebbende vast aan de hand van een objectieve loonwaardemeting.

        • -

          De loonwaardesubsidie wordt verstrekt op basis van een dienstverband van tenminste zes maanden, met perspectief op uitstroom naar ongesubsidieerde arbeid.

        • -

          De hoogte van de subsidie wordt naar rato van het aantal gewerkte uren berekend.

        • -

          Het subsidiebedrag wordt vastgesteld over een periode van zes maanden met een mogelijkheid tot verlenging van de periode tot maximaal anderhalf jaar.

      • 2.

        Loonwaardesubisidie wordt niet aangeboden bij de re-integratie van niet uitkeringsgerechtigden en ANW-gerechtigden.

      • 3.

        Loonkostensubsidies waarvan de aanvraag voor de eerste subsidieperiode voor 1 januari 2013 zijn ingediend, worden voor de totale subsidieduur verleend met toepassing van de bepalingen van de Verordening Wet Werk en Bijstand 2010 en het Uitvoeringsbesluit Loonkostensubsidie 2010.

    • g.

      Participatievoorziening

      Het college kan op grond van artikel 9 lid 1, sub b van de wet aan de uitkeringsgerechtigde die nog niet in staat is om te re-integreren een participatievoorziening aanbieden. Onder een participatievoorziening wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige en andere sociale activiteiten ter voorbereiding op re-integratie en ter voorkoming van sociaal isolement.

  • 3. Bij de inzet van de voorzieningen kan het college bepalen dat aan specifieke doelgroepen prioriteit gegeven wordt.

Artikel 5 Aanspraak

  • 1. De uitkeringsgerechtigde, de ANW-gerechtigde en de niet-uitkeringsgerechtigde hebben van rechtswege aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op een voorziening, indien de inzet daarvan door het college noodzakelijk wordt geacht. Het college bepaalt welke voorziening of combinatie van voorzieningen wordt aangeboden.

  • 2. Het college kan besluiten een voorziening te beëindigen indien naar haar oordeel:

    • a.

      de voorziening niet langer noodzakelijk is voor arbeidsinschakeling of daaraan niet blijkt bij te dragen;

    • b.

      belanghebbende onvoldoende medewerking verleent aan de tenuitvoerlegging van de voorziening;

    • c.

      de voorziening anderszins niet (langer) noodzakelijk is.

Artikel 6 Verplichtingen

De uitkeringsgerechtigde die door het college wordt ondersteund bij zijn arbeidsinschakeling of voor een voorziening in aanmerking wordt gebracht, is verplicht hiervan gebruik te maken. In het geval dat deze verplichting niet of in onvoldoende mate wordt nagekomen, vindt verlaging plaats van de

uitkering ingevolge de wet, de IOAW of de IOAZ, indien daarop aanspraak bestaat. De verlaging vindt plaats overeenkomstig de bepalingen van de wet en de verordening Maatregelen en fraude.

Artikel 7 Eigen bijdrage

Het college kan besluiten dat en op welke wijze en onder welke voorwaarden de niet-uitkeringsgerechtigde of de ANW-gerechtigde aan wie een voorziening wordt aangeboden, een eigen bijdrage verschuldigd is.

Artikel 8 Terugvordering

Het college kan de kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk van belanghebbende terugvorderen als door verwijtbaar handelen een voorziening voortijdig wordt beëindigd.

Artikel 9 Premie deeltijdarbeid

  • 1. Het college verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde, die deeltijdarbeid verricht na elk half jaar een premie. De hoogte van de premie komt overeen met hetgeen in artikel 31, lid 2 sub r van de wet is bepaald en is in duur beperkt tot maximaal twee jaar.

    Het recht op de premie wordt achteraf vastgesteld.

  • 2. De toekenning van de premie onder lid 1 geschiedt ambtshalve.

  • 3. Van het recht op een premie zoals bedoeld onder lid 1 is uitgesloten de persoon die recht heeft op de inkomstenvrijlating uit hoofde van artikel 31 lid 2, sub r of n van de wet.

  • 4. De premie deeltijdwerk is niet van toepassing op de persoon die jonger is dan 27 jaar.

Artikel 10 Uitstroompremie alleenstaande ouders

  • 1. Het college verstrekt een uitstroompremie aan de alleenstaande ouder die door werkaanvaarding niet langer een uitkeringsgerechtigde is en de zorg heeft voor een inwonend kind dat jonger is dan 12 jaar en hierdoor kosten maakt voor kinderopvang.

  • 2. De uitstroompremie bedraagt 300 euro en wordt ambtshalve toegekend als de uitstroom zes maanden heeft geduurd.

  • 3. De premie wordt toegekend aan de uitkeringsgerechtigde die voorafgaand aan de werkaanvaarding minimaal zes maanden ononderbroken een uitkering heeft ontvangen.

  • 4. De uitstroompremie is niet van toepassing op de persoon die jonger is dan 27 jaar.

Artikel 11 Tegemoetkoming kinderopvang

Het college kan gelet op artikel 1.13 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gebruik maken van de bevoegdheid om uitkeringsgerechtigden een extra tegemoetkoming kinderopvang te verstrekken.

Artikel 12 Tegenprestatie

Het college kan op grond van artikel 9 lid 1 onderdeel c van de wet een uitkeringsgerechtigde opdragen om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, bedoeld als tegenprestatie voor de uitkering die hij ontvangt.

Artikel 13 Slotbepaling

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 14 Citeerartikel en inwerkingtreding

Deze verordening kan worden aangehaald als Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2013 en treedt in werking op 1 januari 2013, onder intrekking van de verordening Re-integratie Wet werk en bijstand 2010.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van
De griffier, mr. H.L.G. Seuren en de voorzitter, J.J. van Aartsen. ​