Coördinatieverordening Den Haag 2018

Geldend van 02-10-2018 t/m heden

Intitulé

Coördinatieverordening Den Haag 2018

Artikel 1 Begripsbepalingen

De verordening verstaat onder:

  • -.

    aanvrager: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend;

  • -.

    bestemmingsplan: een plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, hieronder mede begrepen een wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a en b van de Wet ruimtelijke ordening;

  • -.

    besluit: besluit als bedoeld in artikel 3:30 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • -.

    bouwen: bouwen als bedoeld in artikel 1 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -.

    coördineren: het gelijktijdig en in samenhang voorbereiden van besluiten in één gezamenlijke

    procedure volgens de coördinatieregeling van Afdeling 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • -.

    omgevingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene

    bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2 Reikwijdte van de verordening

  • 1. Deze verordening, gebaseerd op artikel 3.30 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, is alleen van toepassing op het coördineren van de voorbereiding van een besluit om een bestemmingsplan, dan wel wijzigings- of uitwerkingsplan vast te stellen met het besluit over een of meer daarmee samenhangende omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, al dan niet met de aan de omgevingsvergunning en/of aan het bestemmingsplan gerelateerde vergunningen, afwijkingen en ontheffingen als bedoeld in artikel 3 van deze verordening.

  • 2. Besluiten die bij een samenloop met een omgevingsvergunning aanhaken en waarvoor een verklaring van geen bedenking nodig is van Gedeputeerde Staten en/of de Minister vallen buiten de reikwijdte van deze verordening.

Artikel 3 Besluiten (vergunningen, afwijkingen en ontheffingen), die naast de besluiten genoemd in artikel 2 deel uit kunnen maken van de coördinatie met het besluit om een bestemmingsplan dan wel uitwerkings- of wijzigingsplan vast te stellen

De voorbereiding van besluiten over onderstaande vergunningen, afwijkingen en of ontheffingen kan gecoördineerd worden met de in artikel 2 genoemde besluiten die de basis vormen voor de toepassing van de coördinatieregeling op grond van deze verordening:

  • a.

    Het besluit tot vaststelling van een hogere waarde (‘ontheffing’) als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder en

  • b.

    overige ruimtelijk relevante besluiten die passend zijn binnen het project, waarvan het college voor het welslagen van het project de coördinatie wenselijk acht om deze onderdeel te laten zijn van de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking.

Artikel 4 Gevallen waarin besluiten worden gecoördineerd

Het college coördineert de voorbereiding van besluiten als bedoeld in artikel 2 en 3, indien:

  • a.

    het besluit over een omgevingsvergunningaanvraag die op het moment van indienen op grond van artikel 2.10 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geweigerd zou moeten worden en het besluit over het bestemmingsplan, het uitwerkingsplan of het wijzigingsplan dat de omgevingsvergunning mogelijk maakt maken tenminste deel uit van de te coördineren besluiten en

  • b.

    een ander besluit, als dat bij de coördinatie wordt betrokken, is genoemd in artikel 3 en verband houdt met de aanvraag of met het bestemmingsplan als bedoeld onder a en

  • c.

    het college heeft vastgesteld dat het besluit als bedoeld onder b gecoördineerd kan worden voorbereid en

  • d.

    het college heeft vastgesteld dat zich geen belemmering als bedoeld in artikel 5 voordoet en

  • e.

    de aanvrager zich schriftelijk akkoord heeft verklaard met de gecoördineerde voorbereiding en met de gevolgen die dat voor de aanvrager heeft.

Artikel 5 Geval waarin geen coördinatie op grond van deze verordening plaatsvindt

Een gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van besluiten op grond van deze verordening is niet mogelijk indien blijkt dat het verhaal van schade niet verzekerd is door middel van een overeenkomst als bedoeld in afdeling 6.1 (artikel 6.4a) van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 6 Procedureregeling

  • a. Het college van burgemeester en wethouders kan een procedureregeling vaststellen ten behoeve van een goede uitvoering van de coördinatieregeling.

  • b. De procedureregeling geeft in ieder geval aan binnen welke periode aanvragen ingediend moeten worden om voor coördinatie in aanmerking te kunnen komen; de procedureregeling kan bepalen hoe het college van burgemeester en wethouders toepassing geeft aan artikel 3.20 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • c. Zolang het college van burgemeester en wethouders geen regeling als bedoeld in het eerste lid heeft vastgesteld, is, aanvullend op de artikelen 3.30 tot en met 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening en op deze verordening, § 3.5.3 van Afdeling 3.5 "Samenhangende besluiten" van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29 van die wet.

  • d. Bij toepassing van lid c is het college van burgemeester en wethouders het aangewezen coördinerend orgaan als bedoeld in artikel 3.22 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking in het gemeenteblad.

Artikel 8 Intrekking

De Coördinatieverordening gemeente Den Haag, van 13 juni 2013 (rv 64, RIS 254454), wordt ingetrokken.

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 20 september 2018.

De griffier, Ineke Seuren en de voorzitter, Pauline Krikke