Regeling vervallen per 01-10-2013

Bijzondere subsidieverordening integratie, participatie en sociale cohesie

Geldend van 16-06-2004 t/m 30-09-2007

Inhoud

Paragraaf 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Amsterdammer: een ieder die staat ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie van Amsterdam en daadwerkelijk woont in Amsterdam;

    • b.

      ASA: Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2004;

    • c.

      College: het College van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam;

    • d.

      contribuanten: leden van een vereniging of donateurs van een stichting;

    • e.

      doelgroep: alle Amsterdammers en in het bijzonder etnische minderheden, onder wie begrepen Surinamers, Antillianen, Turken, Marokkanen, Zuideuropeanen en mensen afkomstig uit niet-geïndustrialiseerde landen;

    • f.

      huisvestingskosten: kosten voor huur, gas en elektra, water, verzekeringen en belastingen;

    • g.

      integratie en participatie: deelname aan de Amsterdamse samenleving door etnische minderheden of door andere Amsterdammers, samen met etnische minderheden;

    • h.

      organisatiekosten: kosten voor ondersteuning en administratie, telefoon, fax, internet, televisie, druk- en kopieerwerk en porto;

    • i.

      organisatie: stichting of vereniging voor volwassenen, voortkomend uit of zich richtend op en activiteiten uitvoerend voor de doelgroep.

Artikel 1.2 Doel verordening

  • 1. De verordening heeft tot doel het bevorderen van de integratie van de doelgroep in de Amsterdamse samenleving en ondersteunt daarop gerichte initiatieven.

  • 2. Subsidie wordt verleend voor activiteiten die bijdragen aan de integratie en participatie van de doelgroep, zoals:

    • voorlichtingsactiviteiten in samenwerking met professionele instellingen (onder andere bijeenkomsten en informatiemarkten);

    • stimulering van gebruik door etnische minderheden van de doelgroep van het aanbod van algemene maatschappelijke voorzieningen;

    • begeleiding van personen of groepen naar algemene maatschappelijke voorzieningen (onder andere door het houden van spreekuren);

    • stimulering van deelname aan het onderwijs en de arbeidsmarkt door etnische minderheden uit de doelgroep;

    • activiteiten ter bevordering van sociale activering van etnische minderheden uit de doelgroep (onder andere door stimulering van vrijwilligerswerk en (kader)trainingen voor vrijwilligers);

    • bevordering van dialoogvoering en onderlinge samenwerking tussen personen, behorende tot verschillende etnische minderheden en andere Amsterdammers.

Artikel 1.3 Bevoegdheid

  • Het College is het bevoegde bestuursorgaan met betrekking tot het nemen van beslissingen op grond van deze verordening.

Artikel 1.4 Subsidieplafond

  • 1. Het College stelt jaarlijks een subsidieplafond vast.

  • 2. Vóór 1 juli van het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarop de aanvragen betrekking hebben, besluit en maakt het College bekend welk gedeelte van het voor de uitvoering van deze verordening beschikbare budget voor periodieke subsidies en welk gedeelte voor projectsubsidies is bestemd.

  • 3. Indien het door het College aan periodieke subsidies toegedeelde bedrag na verlening van de aanvragen van periodieke subsidies niet is uitgeput, kan het College de resterende middelen aanwenden voor de toekenning van projectsubsidies.

Paragraaf 2 Aanvraag en verlening periodieke subsidies

Artikel 2.1 De aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een periodieke subsidie wordt bij het College ingediend vóór 15 september van het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Een aanvraag voor een periodieke subsidie die na de in het eerste lid vermelde termijn wordt ingediend, neemt het College niet in behandeling.

  • 3. Naast de in afdeling 4.2.8.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vermelde bescheiden en vereisten wordt bij een aanvraag voor een periodieke subsidie overgelegd:

    • a.

      een activiteitenplan waarin het totale activiteitenaanbod van de organisatie wordt beschreven en waaruit blijkt wat de beoogde resultaten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zijn en hoe deze worden bereikt;

    • b.

      een sluitende jaarbegroting waarin alle voor dat boekjaar geraamde inkomsten en uitgaven worden vermeld èn waarin de inkomsten en uitgaven betrekking hebbend op de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd per activiteit worden begroot en onderbouwd;

    • c.

      zodanige informatie dat het mogelijk is te beoordelen, of de organisatie voldoet aan de vereisten, vermeld in de artikelen 2:4 en 2:5;

    • d.

      een kopie van overeenkomsten die de begrote uitgaven aan activiteitenruimte en begrote inkomsten van andere organisaties ondersteunen en een kopie van op schrift gestelde samenwerkingsafspraken.

Artikel 2.2 Beslistermijn

  • Het College beslist op een aanvraag voor een periodieke subsidie vóór 31 december van het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarop de aanvraag betrekking heeft,

Artikel 2.3 Hoogte te verlenen bedrag

  • 1. Het College bepaalt de hoogte van de te verlenen subsidie aan de hand van uitsluitend die activiteiten van het totale activiteitenplan die gericht zijn op het bevorderen van integratie en participatie van de doelgroep in de Amsterdamse samenleving en op basis van de ingediende jaarbegroting, waarbij

    • a.

      de direct op de activiteit hebbende kosten in redelijkheid worden toegekend;

    • b.

      een bedrag voor huisvestings- en organisatiekosten wordt toegekend indien deze kosten in de aanvraag zijn opgenomen.

  • 2. Het College berekent het voor huisvestings- en organisatiekosten toe te kennen bedrag aan de hand van een vast bedrag per dagdeel. Per activiteit worden maximaal drie dagdelen per week toegekend en per week worden ongeacht het aantal activiteiten maximaal zeven dagdelen toegekend.

  • 3. Vóór 1 juli voorafgaand aan het boekjaar waarop de aanvragen voor periodieke subsidie betrekking hebben, maakt het College de hoogte van het vaste bedrag per dagdeel voor huisvestingskosten en het vaste bedrag per dagdeel voor organisatiekosten bekend.

  • 4. De hoogte van de te verlenen subsidie bedraagt maximaal 70% van de totale ingediende jaarbegroting van de organisatie.

  • 5. Het College verleent aan organisaties waaraan niet eerder subsidie op basis van deze verordening is verleend, maximaal € 5000 subsidie.

Artikel 2.4 Formele vereisten

  • 1. Naast de in artikel 5:3 van de ASA vermelde weigeringsgronden kan het College de subsidie weigeren indien de organisatie niet voldoet aan de volgende vereisten:

    • a.

      organisaties, voortkomend uit of zich richtend op een groep waarvan de omvang groter is dan 10.000 Amsterdammers, ontvangen jaarlijks van minimaal 150 contribuanten een bijdrage van minimaal € 15 per contribuant;

    • b.

      organisaties, voortkomend uit of zich richtend op een groep waarvan de omvang kleiner is dan 10.000 Amsterdammers, ontvangen jaarlijks van minimaal 75 contribuanten een bijdrage van minimaal € 15 per contribuant;

    • c.

      minimaal 50% van het totale aantal aan de organisatie betalende contribuanten is Amsterdammer;

    • d.

      van de Amsterdamse contribuanten is maximaal 50% afkomstig uit één stadsdeel en minimaal 25% uit ten minste vier andere stadsdelen;

    • e.

      de organisatie is een vrijwilligersorganisatie;

    • f.

      indien de organisatie eerder subsidie heeft ontvangen, gebaseerd op deze verordening, heeft de organisatie daarover in overeenstemming met de artikelen 4:1 en 4:2 rekening en verantwoording afgelegd.

  • 2. Van het eerste lid, sub f, van dit artikel wordt ontheffing verleend, indien de organisatie alleen het jaar direct voorafgaand aan het boekjaar subsidie heeft ontvangen. Het College kan ter beoordeling van de aanvraag voor periodieke subsidie een tussentijds inhoudelijk verslag opvragen.

Artikel 2.5 Inhoudelijke vereisten en toetsingsaspecten

  • 1. Het College kan subsidie geheel of gedeeltelijk verlenen indien de organisatie voldoet aan de volgende vereisten:

    • a.

      op basis van het totale activiteitenplan werkt de organisatie waar mogelijk samen met (overheids)- instellingen of andere organisaties en

    • b.

      de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, worden niet reeds door (overheids)instellingen en andere organisaties aangeboden, dan wel zijn een aanvulling op het bestaande aanbod van genoemde instellingen en organisaties.

  • 2. Bij overschrijding van het bedrag dat op basis van de in het tweede lid van artikel 1:4 vastgestelde verdeling beschikbaar is gesteld, kan het College subsidie verlenen indien in het totale activiteitenplan en in de aanvraag voor periodieke subsidie activiteiten zijn opgenomen, die gericht zijn op – naast de in het eerste lid van dit artikel vermelde vereisten – een van de volgende toetsingsaspecten gebaseerd op aandachtspunten uit het gemeentebeleid ter bevordering van de integratie:

    • a.

      de acceptatie van homoseksuelen door etnische minderheden uit de doelgroep;

    • b.

      participatie van vrouwen uit etnische minderheden uit de doelgroep in het onderwijs of op de arbeidsmarkt of het tegengaan van seksueel en huiselijk geweld tegen vrouwen uit etnische minderheden uit de doelgroep;

    • c.

      vluchtelingen;

    • d.

      het bereiken van meer dan één etnische minderheid of andere Amsterdammers en een etnische minderheid uit de doelgroep.

  • 3. Voor ieder in het tweede lid van dit artikel vermelde toetsingsaspect wordt zonder rangorde een punt toebedeeld. Aan de aanvraag met het grootste aantal punten wordt subsidie verleend.

Paragraaf 3 Aanvraag en verlening projectsubsidies

Artikel 3.1 De aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een projectsubsidie kan worden ingediend vanaf het moment dat het College op grond van artikel 1:4 een besluit tot verdeling heeft genomen en bekend gemaakt, tot 1 oktober van het boekjaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Een aanvraag die na 1 oktober van het boekjaar waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt ingediend, neemt het College niet in behandeling.

  • 3. Een organisatie kan per boekjaar maximaal drie aanvragen voor een projectsubsidie indienen.

  • 4. Indien een organisatie meer projecten of activiteiten per subsidieaanvraag voorlegt, verleent het College uitsluitend voor één project of activiteit per subsidieaanvraag subsidie.

  • 5. Naast de in artikel 2:1 van de ASA vermelde bescheiden wordt bij een aanvraag voor een projectsubsidie overgelegd:

    • a.

      een beschrijving van het project of de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd, waaruit blijkt wat de beoogde resultaten zijn en hoe deze worden bereikt;

    • b.

      een sluitende begroting waarin alle inkomsten en uitgaven van het project of de activiteit worden vermeld en onderbouwd;

    • c.

      zodanige informatie dat het mogelijk is te beoordelen, of de aanvraag en de organisatie voldoen aan de vereisten, vermeld in artikel 3:3;

    • d.

      een kopie van overeenkomsten die de begrote uitgaven aan activiteitenruimte en begrote inkomsten van andere organisaties ondersteunen en een kopie van op schrift gestelde samenwerkingsafspraken.

Artikel 3.2 Hoogte te verlenen bedrag

  • Een projectsubsidie bedraagt maximaal € 10.000.

Artikel 3.3 Vereisten

  • Naast de in het eerste lid van artikel 2:5 vermelde inhoudelijke vereisten kan het College een aanvraag voor een projectsubsidie geheel of gedeeltelijk toekennen indien de aanvraag voldoet aan de volgende vereisten:

    1° op basis van het projectvoorstel richt de organisatie zich met de uitvoering van dit project op stedelijke of stadsdeeloverschrijdende thematiek;

    2° op basis van het projectvoorstel blijkt dat met het project of de activiteit Amsterdammers van ten minste vier stadsdelen worden bereikt;

    3° de activiteit wordt aangevraagd door een vrijwilligersorganisatie of wordt aangevraagd ten behoeve van een georganiseerde groep vrijwilligers;

    4° het project of de activiteit richt zich, waar mogelijk, op meer etnische minderheden of op etnische minderheden en andere Amsterdammers uit de doelgroep.

Paragraaf 4 Vaststelling periodieke en projectsubsidies

Artikel 4.1 De aanvraag

  • De subsidieontvanger dient vóór 1 april van het jaar, volgend op het boekjaar waarvoor subsidie is verleend, een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

Artikel 4.2 De bij de aanvraag over te leggen gegevens

  • 1. Artikel 7:3 van de ASA en de artikelen 4:75, 4:76, 4:78 en 4:80 van de Awb zijn van toepassing op elke aanvraag tot vaststelling van een totaalbedrag van € 25.000 of meer ongeacht of het een periodieke subsidie of projectsubsidies betreft.

  • 2. Naast het in artikel 4:2 van de ASA vermelde vereiste is het financiële verslag zodanig opgezet dat het aansluit bij de ingediende jaarbegroting en is het activiteitenverslag zodanig opgesteld dat het aansluit bij het ingediende activiteitenplan, ongeacht of het een periodieke subsidie of (een) projectsubsidie(s) betreft.

  • 3. De aanvraag tot vaststelling van subsidie voldoet aan het bij de verleningsbeschikking door het College voorgelegde controleprotocol.

Paragraaf 5 Waarderingssubsidies

Artikel 5.1 Verstrekking waarderingssubsidies

  • Het College kan een aanvraag voor periodieke of projectsubsidie van € 2500 of minder toekennen als een waarderingssubsidie.

Paragraaf 6 Slotbepalingen

Artikel 6.1 Overgangsbepaling

  • Periodieke subsidies voor activiteiten voor personen van 55 en ouder die tot de inwerkingtreding van deze verordening zijn toegekend op basis van de Bijzondere subsidieverordening stedelijke allochtone zelforganisaties 1998, worden voor het boekjaar 2005 toegekend, mits de aanvragen daartoe tijdig en volledig zijn ingediend en de organisatie voldoet aan de in deze verordening gestelde formele vereisten en inhoudelijke vereisten en toetsingsaspecten.

Artikel 6.2 Hardheidsclausule

  • Het College kan afwijken van het tweede lid van de artikelen 2:1 en 3:1 en het vijfde lid van artikel 2:3 indien toepassing van deze artikelen, gelet op het belang van het bevorderen van participatie en integratie van doelgroepen in Amsterdam, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 6.3 Intrekking Bijzondere subsidieverordening stedelijke allochtone organisaties 1998

  • De Bijzondere subsidieverordening stedelijke allochtone organisaties 1998 wordt ingetrokken.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

  • Deze verordening treedt in werking op een nader door het College te bepalen tijdstip.

Artikel 6.5 Citeertitel

  • Deze verordening wordt aangehaald als Bijzondere subsidieverordening integratie en participatie en afgekort als SIP.

Toelichting

Algemene toelichting, behorende bij de Bijzondere subsidieverordening integratie en participatie (SIP).

Er zijn bijna zeven jaren verstreken sinds de vaststelling van de Bijzondere subsidieverordening stedelijke allochtone zelforganisaties 1997 (hierna BSV SAZ).

De praktijk heeft uitgewezen dat deze subsidieverordening te weinig houvast biedt bij de beoordeling van zowel de aanvragen voor subsidieverlening als de aanvragen voor subsidievaststelling. Vijf jaar na invoering -in maart 2003 - is de BSV SAZ geëvalueerd op effectiviteit en werkbaarheid. Uit deze evaluatie kwam naar voren dat hoewel de doelstellingen van het beleid waren gehaald, de verordening in de werkwijze en toepassing een grondige herziening behoefde. Integratie en participatie zijn niet langer een zaak van de etnische minderheden alleen. Dit betekent dat niet langer alleen initiatieven van allochtone zelforganisaties voor financiële ondersteuning in aanmerking komen maar ook initiatieven van andere Amsterdammers die niet tot een etnische minderheid behoren, gericht op de inburgering of integratie en participatie van etnische minderheden. Op 11 maart 2003 heeft het College dan ook ingestemd met de vervaardiging van een nieuwe verordening.

De nieuwe verordening, Bijzondere subsidieverordening integratie en participatie (SIP) heeft een geheel andere opzet dan de BSV SAZ. Met de nieuwe verordening is een instrument gecreëerd waarmee alle stedelijke initiatieven van vrijwilligers gericht op integratie en participatie kunnen worden gesubsidieerd. Samenwerking tussen stedelijke vrijwilligersorganisaties en algemene Amsterdamse instellingen vormt een belangrijk uitgangspunt van de verordening, omdat dit direct bijdraagt aan de integratie van Amsterdammers en in het bijzonder etnische minderheden. Naast een andere opzet met betrekking tot de inhoud heeft de SIP ook een andere opbouw dan de BSV SAZ. Zo is ervoor gekozen de opbouw nauw te laten aansluiten bij de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2004 (ASA 2004), waardoor een duidelijk onderscheid in de verschillende subsidievormen is aangebracht. De toerekensystematiek en toekenningsvereisten zijn gewijzigd en toegevoegd is de aan het College geboden mogelijkheid bepaalde aanvragen als een waarderingssubsidie te verlenen. Zoals ook in de ASA 2004 omschreven is een waarderingssubsidie bedoeld als ondersteuning zonder dat de subsidieontvanger een verantwoording indient. Hiermee wil de gemeente haar waardering voor bepaalde activiteiten uitdrukken. In de meeste gevallen betreft een dergelijke ondersteuning geen grote bedragen en heeft een dergelijke ondersteuning geen structureel karakter.

Een van de functies van de ASA 2004 is het vormen van een deugdelijke basis voor overige aanvullende subsidieregelingen. Alles wat in de ASA 2004 is vastgelegd, is dan ook van toepassing op de SIP tenzij de SIP anders bepaalt. Om echter te voorkomen dat verwarring ontstaat, is gekozen om alleen naar de ASA 2004 te verwijzen waar de SIP uitdrukkelijk aanvullende weigeringsgronden of vereisten heeft opgenomen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1. Begripsomschrijvingen

Onder h is in de definitie van organisatie opgenomen "voor volwassenen". Hiermee wordt bedoeld dat de organisatie zich overwegend richt op personen van 18 jaar en ouder, terwijl de organisatie voorts niet te kenschetsen is als specifieke ouderenorganisatie (vanaf 55 jaar), jongerenorganisatie (van 18 tot 23 jaar) of studentenorganisatie.

Artikel 1.2. Doel verordening

De gemeente stelt zich op het punt dat alle Amsterdammers in beginsel zelf verantwoordelijk zijn voor hun integratie in de Amsterdamse samenleving. Alleen daar waar de sociaal-maatschappelijke omgeving Amsterdammers onvoldoende in staat stelt te integreren, ziet de gemeente het als haar taak om initiatieven van burgers gericht op het bevorderen van integratie te ondersteunen. Dit zijn niet langer alleen initiatieven van etnische minderheidsgroepen. De doelgroep van de verordening is verbreed naar alle stedelijke vrijwilligersinitiatieven die met hun activiteiten bijdragen aan de integratie en participatie. Activiteiten die - met andere woorden - erop gericht zijn de Amsterdamse samenleving toegankelijker te maken voor de integratie en participatie van alle Amsterdammers met de nadruk op etnische minderheden en activiteiten die de integratie en participatie van personen en groepen bevorderen, komen onder deze verordening in aanmerking voor subsidie. De reden waarom in het bijzonder aandacht wordt besteed aan etnische minderheden is dat deze groepen meestal minder middelen ter beschikking hebben en moeilijker de wegen vinden om zonder ondersteuning tot een goede integratie en participatie te komen.

Het tweede lid van dit artikel geeft een niet limitatieve opsomming van de activiteiten waarvoor subsidie kan worden aangevraagd. Uitdrukkelijk niet subsidiabel in het kader van deze verordening zijn activiteiten en activiteitenkosten die onder andere betrekking hebben op sociale- en ontmoetingsbijeenkomsten, op feesten en festiviteiten, op kunst en cultuur, op de identiteit of cultuurbeleving van een specifieke groep, op recreatie en sportbeoefening, op politiek en religie of op kosten die zuiver consumptieve bestedingen of reis- en verblijfkosten zijn. De gedachten die aan dit onderscheid ten grondslag liggen zijn onder meer dat de gemeente een groot deel van deze activiteiten op een andere wijze - cultuureducatie, sport en recreatie - ondersteunt en dat de gemeente in beginsel organisaties (en personen) zelf verantwoordelijk houdt voor deze activiteiten.

Artikel 1.4. Subsidieplafond

Het totale op de gemeentebegroting opgenomen bedrag voor integratie en participatie wordt in zijn geheel aangewend voor integratie en participatie. Omdat naast de uitvoering van de subsidieverordening ook een gedeelte van dit bedrag beschikbaar is voor de ontwikkeling van beleid en andere (projectmatige) ondersteuning, stelt het College jaarlijks vooraf een plafond vast tot waar het beschikbare bedrag voor de uitvoering van deze verordening wordt bestemd. Dit betekent dat indien het aantal aanvragen het beschikbare bedrag overschrijdt, het College aan de hand van opgenomen toetsingsaspecten een keuze maakt tussen de aanvragen in geval van periodieke subsidies. Bij projectsubsidies geldt het 'wie het eerst komt, wie het eerst maalt' principe. Het College weigert projectsubsidie te verstrekken voorzover honorering van de aanvragen leidt tot overschrijding van het beschikbaargestelde bedrag. Het onderscheid tussen periodieke en projectsubsidie brengt bovendien met zich mee dat een verdeling dient te worden gemaakt in de voor de uitvoering van deze verordening beschikbare bedragen.

Artikel 2.1. De aanvraag

Om de aanvragen voor periodieke subsidie goed te kunnen beoordelen is het noodzakelijk het totale activiteitenplan en de gehele jaarbegroting in te zien. Daar artikel 4:61 van de Awb en daarmee ook de overige in afdeling 4.2.8.2 van de Awb opgenomen vereisten zich beperken tot een activiteitenplan en begroting voor zover het de activiteiten betreft waarvoor subsidie wordt aangevraagd, volstaat artikel 5:1 van de ASA niet. In dit artikel is dan ook een aanvulling opgenomen. De aanvragende organisatie motiveert bovendien op welke wijze de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd bijdragen aan integratie en participatie en hoe de daarop betrekking hebbende kosten zich verhouden tot de totale jaarbegroting.

Dit is wat betreft de inhoud van de activiteiten uitgewerkt in het derde lid sub a van dit artikel. Uit de beschrijving en onderbouwing van de activiteiten in het activiteitenplan blijkt per te subsidiëren activiteit, wat het doel en de opzet is, wie de deelnemers (voortkomend uit een of meer etnische minderheid of een combinatie van personen behorend tot een etnische minderheid en andere Amsterdammers) zijn, hoeveel deelnemers er worden verwacht en waar die verwachting op is gebaseerd, hoeveel vrijwilligers actief bij de activiteit betrokken zijn, hoe (en waar) de activiteit zal worden uitgevoerd, met welke organisaties wordt samengewerkt, wat de samenwerkingsafspraken met de verschillende organisaties inhouden (voor welk doel en op welke manier wordt samengewerkt) en wat de beoogde resultaten van de activiteit zijn.

Dit betekent overigens niet dat de organisatie naast op basis van deze verordening te subsidiëren activiteiten niet ook andere activiteiten kan en mag ontplooien. In het totale activiteitenplan zijn deze activiteiten opgenomen. Zij behoeven echter niet te zijn uitgewerkt zoals de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

In het derde lid onder b van dit artikel is vastgelegd dat de in te dienen begroting uitdrukkelijk niet beperkt is tot alleen de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Het is een jaarbegroting waarin alle kosten en baten zijn begroot. De ingediende begroting is sluitend. Dit houdt in dat de begrote inkomsten (inclusief het bedrag waarvoor subsidie wordt aangevraagd) en uitgaven gelijk zijn. De begroting voor die activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd moet bovendien realistisch zijn. Dat wil zeggen dat alle opgenomen bedragen (kunnen) worden onderbouwd met documenten als beschikkingen, kopieën van overeenkomsten, kopieën van bankafschriften, offertes en kwitanties. Indien het niet mogelijk is deze bescheiden vooraf bij de aanvraag over te leggen, dan dienen de genoemde bescheiden in ieder geval achteraf bij de aanvraag tot vaststelling te worden overgelegd.

Artikel 2.3. Hoogte te verlenen bedrag

Het College bepaalt niet alleen of een activiteit uit het activiteitenplan van een organisatie voldoende is gericht op het bevorderen van integratie en participatie van doelgroepen in de Amsterdamse samenleving, maar ook de hoogte van het te verlenen bedrag.

Omdat organisaties die een aanvraag voor periodieke subsidie indienen veelal vaste lasten zoals huisvestingskosten en organisatiekosten hebben die niet zuiver aan de te subsidiëren activiteiten zijn toe te schrijven, bestaat de te verlenen subsidie uit direct aan de activiteiten toe te rekenen kosten - bijvoorbeeld het uitnodigen van een gastspreker - en een bedrag voor huisvestings- en organisatiekosten.

Om ervoor zorg te dragen dat organisaties geen verplichtingen met betrekking tot huisvestings- en organisatiekosten aangaan die zij zonder subsidie niet kunnen dragen en om deze kosten niet een onevenredig groot gedeelte van het te verlenen subsidiebedrag te laten zijn, worden niet de werkelijke kosten vergoed maar hanteert het College de in het tweede lid van dit artikel opgenomen formule

Het College stelt een bedrag vast voor huisvestingskosten per dagdeel en een bedrag voor organisatiekosten per dagdeel. Er is gekozen voor de hantering van vaste tarieven om alle organisaties gelijk te behandelen en om de huisvesting- en organisatiekosten direct te kunnen koppelen aan activiteiten. Bij de vaststelling van het bedrag wordt uitgegaan van marktconforme prijzen in het welzijnswerk. In totaal – ongeacht het aantal te subsidiëren activiteiten en ongeacht het aantal dagdelen dat die activiteiten plaatsvinden - kan een organisatie voor zeven dagdelen per week huisvestings- en organisatiekosten gesubsidieerd krijgen. Bovendien is per activiteit het maximum aantal dagdelen waarvoor huisvestings- en organisatiekosten gesubsidieerd worden gesteld op drie per week.

In het vierde lid van dit artikel is vastgelegd dat de aanvragende organisatie zorg moet dragen voor eigen inkomsten. Het College verleent voor niet meer dan 70% van de totale jaarbegroting subsidie. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt meegewogen of de inkomsten berusten op een schriftelijke toezegging. Aan organisaties aan wie niet eerder subsidie is verleend, verleent het College maximaal 5000. De reden voor dit relatief lage bedrag is gelegen in de onbekendheid met de organisatie. Het College beschikt niet over informatie over eerder uitgevoerde - indien daar sprake van is – activiteiten en heeft nog geen inzicht in de (werkwijze van de) organisatie. Het doel van deze 'start'subsidie is de organisatie in staat te stellen om met de geplande activiteiten draagvlak te creëren onder hun achterban en aan te tonen hoe zij functioneren.

Artikel 2.4. Formele vereisten

De in het eerste lid van dit artikel opgenomen formele vereisten zijn uitdrukkelijk een aanvulling op de in de artikelen 4:25 en 4:35 van de Awb en artikel 2:3 van de ASA 2004 opgenomen formele vereisten. Op grond van de Awb en de ASA 2004 kan een aanvraag alleen worden geweigerd indien er vermoeden is om aan te nemen dat de in de artikelen opgenomen gronden zich voordoen. De in dit artikel opgenomen formele vereisten zijn in die zin geen weigeringsgronden. Toch is gekozen voor aansluiting bij artikel 5:3 van de ASA en daarmee de Awb omdat het niet voldoen aan deze vereisten leidt tot afwijzing van de aanvraag zonder een inhoudelijke beoordeling. De formele vereisten zijn - met uitzondering van de onder a en b vermelde gronden - cumulatief. Het College heeft de bevoegdheid, indien de aanvraag daartoe aanleiding geeft, aanvullende gegevens op te vragen en op basis van een daartoe strekkend en gemotiveerd verzoek tot ontheffing van één van de formele vereisten te besluiten.

Het doel van het in het eerste lid, onder a en b, vermelde vereiste is dat de subsidie aanvragende organisatie een achterban van een bepaalde omvang heeft en dat deze achterban ook financieel bijdraagt aan de organisatie. Indien de organisatie een vereniging is, is de achterban aan te tonen aan de hand van een actuele ledenlijst. Indien de organisatie een stichting is, houdt de organisatie een administratie bij van de donateurs die zonder dat daar een concrete activiteit van de organisatie tegenover staat een financiële bijdrage hebben geleverd. Zowel de leden als de donateurs worden in het kader van deze verordening aangeduid als 'contribuanten'. Ter beoordeling van de juistheid van de aangeleverde gegevens behoudt het College zich het recht voor om inzage in de ledenlijst of administratie te vragen, waarbij het College de wettelijke bepalingen zoals opgenomen in de Wet bescherming persoonsgegevens in acht neemt.

Indien de aanvragende organisatie voortkomt uit of zich richt op een specifieke groep uit de doelgroep, worden voor de omvang van die specifieke groep actuele publicaties over de bevolkingssamenstelling van het Amsterdams Bureau voor Onderzoek en Statistiek als maatstaf genomen.

De onderdelen c en d van het eerste lid van dit artikel hebben betrekking op de spreiding van de contribuanten. Onder c is vastgelegd dat landelijke organisaties ten minste 50% van hun contribuanten uit Amsterdam betrekken, willen zij voor subsidie op grond van deze verordening in aanmerking komen. Het onderdeel d is gericht op de spreiding binnen Amsterdam. Om in aanmerking te komen voor subsidie op grond van deze verordening dienen de contribuanten ten minste over vijf stadsdelen verdeeld te zijn. Ook hier geldt dat het College bij de beoordeling van de juistheid van de gegevens de wettelijke bepalingen zoals opgenomen in de Wet bescherming persoonsgegevens in acht neemt. In die gevallen waarin blijkt dat meer dan 50% van de contribuanten uit één bepaald stadsdeel komt, kunnen de organisaties een subsidieaanvraag indienen bij het betreffende stadsdeel. Voor subsidie op basis van deze verordening komen die organisaties dan niet in aanmerking.

Een organisatie is een vrijwilligersorganisatie indien de organisatie voor de uitvoering van haar activiteiten geen arbeidsrelatie is aangegaan met degenen die de activiteiten ondersteunen. Dit wordt onder meer beoordeeld aan de hand van de begroting en de verantwoording. Op de begroting noch in de verantwoording dient een vaste post salariskosten voor te komen. Aan vrijwilligers kan wel een vrijwilligersvergoeding worden betaald. Hiervoor gelden per vrijwilliger per week en per jaar de bovengrenzen die de Belastingdienst hanteert bij verplichtingen betreffende belastingaangifte.

Hiervan onderscheidt zich de inhuur van professionele krachten voor de ondersteuning van afgebakende projecten of activiteiten ongeacht of deze projecten of activiteiten door de gemeente worden gesubsidieerd .

Artikel 2.5. Inhoudelijke vereisten en toetsingsaspecten

De inhoudelijke vereisten zijn tweeledig. In het eerste lid van dit artikel zijn die vereisten opgenomen waaraan een organisatie moet voldoen ongeacht het voor de uitvoering van deze verordening beschikbare bedrag. De in het tweede lid van dit artikel opgenomen vereisten spelen pas een rol op het moment dat het totale bedrag van het aantal ingediende aanvragen voor periodieke subsidie het aan periodieke subsidies op basis van artikel 1:4 toebedeelde bedrag overschrijdt. Het betreft alleen die ingediende aanvragen voor periodieke subsidies die niet worden geweigerd op basis van de in artikel 2:4 vermelde vereisten en bovendien aan de in het eerste lid van dit artikel vermelde vereisten voldoen. Een periodieke subsidie is - gelijk de ASA 2004 stelt - een per boekjaar verstrekte subsidie met dien verstande dat deze verordening geen periodieke subsidie verstrekt voor een periode van meer dan één kalenderjaar.

Met de samenwerking 'waar mogelijk' zoals opgenomen in het eerste lid, onder a, is bedoeld te bewerkstelligen dat de oorspronkelijke allochtone zelforganisaties en de vrijwilligersorganisaties voortkomend uit en gericht op andere Amsterdammers de integratie en participatie in samenwerking met elkaar en met professionele organisaties ter hand nemen. Samenwerkingsafspraken met algemene instellingen en andere organisaties moeten waar mogelijk berusten op een schriftelijke overeenkomst. De schriftelijke samenwerkingsovereenkomst moet ondertekend worden door alle bij de samenwerking betrokken partijen

Met het bepaalde in het eerste lid, onder b, is vastgelegd dat het activiteitenaanbod van de organisatie gericht op het bevorderen van integratie en participatie geen dubbelingen bevat met het activiteitenaanbod van andere al dan niet door de overheid ingestelde of gesubsidieerde organisaties. De activiteiten van organisaties worden juist gewaardeerd om de brug die ze kunnen vormen tussen moeilijk bereikbare groepen en het aanbod van algemene voorzieningen.

In het tweede lid van dit artikel zijn toetsingsaspecten opgenomen zonder enige rangorde. De toetsingsaspecten zijn gebaseerd op aandachtspunten uit het gemeentebeleid. De gemeente heeft dit beleid in de vorm van toetsingsaspecten in de verordening opgenomen om tot een goede afweging te kunnen komen indien het beschikbare budget tekort schiet en het College derhalve gedwongen is om keuzen te maken. Hieronder volgt een korte toelichting per toetsingsaspect.

- Uit het activiteitenplan moet blijken dat de activiteit(en) aantoonbaar bijdragen aan de acceptatie van homoseksuelen door de allochtone, islamitische gemeenschappen. In het integratiebeleid van de gemeente is opgenomen dat met betrekking tot de emancipatie van homoseksuelen de belangrijkste uitdaging is dat er een vergelijkbare

acceptatiegraad wordt bereikt binnen de allochtone, vooral islamitische gemeenschappen als in de autochtone gemeenschap.

- In het integratiebeleid is opgenomen dat er specifieke aandacht uitgaat naar de emancipatie van allochtone (moslim)vrouwen en dan vooral op het gebied van deelname aan het onderwijs, arbeidsmarktparticipatie en tegengaan van seksueel en huiselijk geweld. Uit het activiteitenplan moet blijken op welke manier de activiteit(en) aantoonbaar bijdragen aan de verbetering van de positie van de allochtone (moslim)vrouwen op bovengenoemde terreinen.

- Vooral personen die niet tot de grote etnische minderheden behoren, veelal vluchtelingengroepen, worden moeilijk bereikt door algemene instellingen en voorzieningen. Bovendien kunnen vluchtelingen vaak minder gemakkelijk terugvallen op sociale netwerken of familie.

- Dialoog en samenwerking zijn belangrijke uitgangspunten voor integratie. Activiteiten die aantoonbaar gericht zijn op het bereiken van meer etnische minderheden en op andere Amsterdammers en die daardoor (indirect) dialoogvorming tot doel hebben, behalen een punt op dit toetsingsaspect.

In het vierde lid van dit artikel is vastgelegd hoe het College de verschillende toetsingsaspecten weegt. Indien in de aanvraag activiteiten zijn opgenomen die aan een van de toetsingsaspecten voldoen, geeft het College per toetsingsaspect een punt, vervolgens verleent het College aan de organisatie die het meeste punten heeft behaald subsidie. Deze (eerste) beoordeling geschiedt aan de hand van een (ontwerp)toetsing, waarbij de vier toetsingsaspecten in een tabel zijn opgenomen. Achter de toetsingsaspecten waarop activiteiten in het totale activiteitenplan uitdrukkelijk gericht zijn, wordt een 1 geplaatst. Ontbreken activiteiten gericht op een van de toetsingsaspecten, dan plaatst het College een 0 achter het betreffende toetsingsaspect. De organisatie wordt in de gelegenheid gesteld binnen twee weken op de zogenaamde ontwerptoetsing te reageren. Zoals ook uit de ontwerptoetsing blijkt, kunnen aan deze ontwerptoetsing geen rechten worden ontleend.

Artikel 3.1. De aanvraag

Voor de toelichting op het vijfde lid van dit artikel wordt verwezen naar de toelichting bij het derde lid van artikel 2:1, met dien verstande dat de onderbouwing van activiteitenplan en begroting bij projectsubsidies uitdrukkelijk is beperkt tot het project of de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 3.2. Hoogte te verlenen bedrag

Gekozen is voor een maximumbedrag per toe te kennen subsidie voor een project of activiteit. Voor aanvragen voor een projectsubsidie voor activiteiten die op grond van deze verordening in aanmerking komen voor subsidie, maar waarvan de kosten het maximumbedrag te boven gaan, wordt subsidie verleend tot het maximumbedrag, op voorwaarde dat de aanvragen voldoen aan de vereisten vermeld in artikel 3:3 en voor het resterende bedrag aanvullende finan-ciering is gevonden (eigen bijdragen of fondsen).

Indien aanvragen die het maximumbedrag overschrijden activiteiten betreffen die tevens betrekking hebben op terreinen als sport, cultuur, onderwijs, werk of maatschappelijke zorg, kunnen aanvullende aanvragen worden ingediend bij de betrokken portefeuillehouder.

Artikel 3.3. Vereisten

Voor aanvragen voor een projectsubsidie gelden dezelfde inhoudelijke vereisten als opgenomen in het eerste lid van artikel 2:5. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij het eerste lid van artikel 2:5.

De vereisten opgenomen in het eerste en tweede lid van artikel 3:3 zijn uitdrukkelijk gericht op het project of de activiteit en niet op de structuur van de organisatie.

Alleen projecten gericht op stedelijke of stadsdeeloverstijgende aangelegenheden en projecten waarbij Amsterdammers uit ten minste vier verschillende stadsdelen worden betrokken, komen voor subsidie in aanmerking. Hoe de aanvragende organisatie aan de beide vereisten kan voldoen, dient uit het projectvoorstel te blijken. Voor het eerste vereiste geldt dat dit afdoende kan blijken uit het project of de activiteit zelf, terwijl de aanvragende organisatie voor het tweede vereiste een administratie voert waaruit achteraf het aantal deelnemers blijkt en in welke stadsdelen de deelnemers woonachtig zijn.

Voor het in het derde lid van dit artikel vermelde begrip vrijwilligersorganisatie wordt verwezen naar de toelichting bij het vijfde lid van artikel 2:4. Aanvragen voor projectsubsidie kunnen echter ook door organisaties worden ingediend die niet zuiver een vrijwilligersorganisatie zijn. Om een goed initiatief ontwikkeld door een groep vrijwilligers, die niet een stichting of een vereniging hebben opgericht, in aanmerking te laten komen voor subsidie, wordt die groep vrijwilligers in de gelegenheid gesteld om de aanvraag via een professionele stichting of vereniging in te dienen.

Het in het vierde lid vermelde vereiste is inhoudelijk van aard en vergelijkbaar met het onder d van het tweede lid van artikel 2:5 opgenomen vereiste. Voor de toelichting wordt dan ook verwezen naar de toelichting bij artikel 2:5.

Artikel 4.1. Aanvraag subsidievaststelling

In dit artikel wordt uitdrukkelijk afgeweken van de in artikel 7:1 van de ASA 2004 opgenomen termijn. Organisaties dienen uiterlijk 3 maanden na beëindiging van het boekjaar een aanvraag tot vaststelling in.

Artikel 4.2. Bij de aanvraag over te leggen gegevens

Voor de afwikkeling van verleende periodieke en projectsubsidies van minder dan 25.000 heeft ook de ASA 2004 geen afzonderlijke bepalingen opgenomen. De Awb biedt voldoende houvast in artikel 4:45. Hierin wordt verzocht om een inhoudelijk verslag waaruit blijkt dat de activiteiten hebben plaatsgevonden en een  erantwoording van de bestede middelen.

In deze verordening is uitdrukkelijk gekozen voor een gelijke behandeling van de aanvraag voor subsidievast-stelling voor een totaalbedrag van 25.000 of meer. Ongeacht of de toekenning betrekking heeft op een periodieke subsidie of (een) projectsubsidie(s) dient een organisatie een inhoudelijk en een financieel verslag in in overeenstemming met de vereisten zoals opgenomen in de Awb. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 7:1 van de ASA 2004.

Het inhoudelijke of activiteitenverslag beschrijft alle gesubsidieerde activiteiten van de organisatie en gaat daarbij in op de aard en omvang, het aantal deelnemers, onderverdeeld in aantal mannen, vrouwen, jongeren (van 18 tot 23 jaar), het aantal betrokken vrijwilligers en de samenwerking met algemene instellingen en/of andere organisaties. Verder bevat het verslag per activiteit een vergelijking tussen de nagestreefde en de gerealiseerde doelen en een toelichting op de verschillen. Gelet op het verschil tussen periodieke en projectsubsidie betekent dit dat bij een aanvraag tot vaststelling van een projectsubsidie het verslag zich beperkt tot alleen het project of de activiteit waarvoor subsidie is verleend.

Indien het niet mogelijk is gebleken de samenwerkingsovereenkomst(en) bij de aanvraag van de subsidie over te leggen, dient de organisatie deze in ieder geval achteraf in bij de verantwoording van de subsidie. Blijkt een organisatie ook dan nog niet in staat om afschriften van deze samenwerkingsovereenkomsten over te leggen, kan dat voor het College reden zijn om de subsidie lager vast te stellen.

Het financiële verslag bestaat uit een jaarrekening. De jaarrekening omvat een balans en een financieel verslag en is zo opgesteld dat deze vergelijkbaar is met de bij de aanvraag voor subsidieverlening ingediende begroting. Indien er sprake is van verschil tussen begroting en jaarrekening wordt in de toelichting op de jaarrekening de oorzaak van dat verschil uiteengezet.

De stukken die de organisatie aan de accountant ter beoordeling voorlegt, bevatten tevens een lijst van contribuanten. De accountant neemt in zijn verklaring op of de organisatie heeft voldaan aan de formele vereisten.

Het in het vierde lid van dit artikel vermelde controleprotocol is een door het College vastgesteld protocol, een handreiking aan de organisaties op welke wijze de verantwoording van de subsidie wordt opgesteld en aan welke vereisten de verantwoording van de subsidie voldoet. Het controleprotocol is aan deze toelichting aangehecht.

Artikel 5.1. Waarderingssubsidies

Een waarderingssubsidie is in de ASA omschreven als 'een incidentele of periodieke subsidie ten behoeve van activiteiten van de aanvrager als blijk van waardering of aanmoediging aan de vaststelling waaraan geen verlening voorafgaat'. In deze verordening is ervoor gekozen het College in de gelegenheid te stellen een aanvraag als een waarderingssubsidie toe te kennen. Dit betekent dat er geen mogelijkheid is op grond van deze verordening om een waarderingssubsidie aan te vragen. In ieder geval wordt geen waarderingssubsidie toegekend aan organisaties die voor het eerst op grond van deze verordening subsidie aanvragen. Het College kan bovendien organisaties die een waarderingssubsidie hebben gekregen bij een volgende aanvraag vragen om een verslag van de laatst gesubsidieerde en afgeronde activiteit.

Artikel 6.1. Overgangsbepaling

Omdat de in BSV SAZ opgenomen mogelijkheid om een aanvraag in te dienen voor een niet op integratie en participatie gerichte activiteit voor personen van 55 en ouder is vervallen, is voor 2005 een overgangsregeling opgenomen. Dit betekent dat dergelijke ingediende aanvragen voor het boekjaar 2005 in behandeling worden genomen.