Regeling vervallen per 20-02-2018

Beleidsregels bijzondere bijstand en minimaregelingen gemeente Barneveld

Geldend van 05-06-2017 t/m 19-02-2018 met terugwerkende kracht vanaf 11-04-2017

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand en minimaregelingen gemeente Barneveld

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld;

gelet op de Participatiewet, in het bijzonder de artikelen in hoofdstuk 4.1

besluit:

vast te stellen de Beleidsregels bijzondere bijstand en minimaregelingen gemeente Barneveld

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld;

    • b.

      de wet: de Participatiewet;

    • c.

      de bijstandsnorm: de norm als bedoeld in artikel 5 onder c van de wet;

    • d.

      de draagkracht: de middelen waarover beschikt kan worden om in de kosten te voorzien waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd;

    • e.

      het draagkrachtpercentage: het percentage van het in voor het bepalen van de draagkracht in aanmerking te nemen inkomen respectievelijk in aanmerking te nemen vermogen.

    • f.

      het Normenblad: het als bijlage bij dit besluit gevoegde Normenblad Bijzondere bijstand en Minimaregelingen gemeente Barneveld

    • g.

      de voorliggende voorziening: elke voorziening buiten de wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken dan wel beroep kan doen ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven alsmede de ondersteuning vanuit het sociale netwerk, voor zover de betreffende voorziening respectievelijk ondersteuning toereikend en passend kan worden geacht;

    • h.

      de woning: de woning (waaronder tevens begrepen een woonwagen, woonboot of woonschip) welke als hoofdverblijf van belanghebbende(n) dient;

    • i.

      woonkosten bij een huurwoning: de per maand geldende rekenhuur als omschreven in artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag;

    • j.

      de woonkosten bij een koopwoning: indien een eigen woning wordt bewoond:

      • i)

        de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente;

      • ii)

        de eventuele erfpachtcanon;

      • iii)

        de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan: de rioolrechten, het eigenaaraandeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaaraandeel van de waterschapslasten en een door het college van burgemeester en wethouders conform het NIBUD-handboek vast te stellen bedrag voor de kosten van groot onderhoud;

      • iv)

        Inkomsten verband houdende met het bezit van de eigen woning, waaronder begrepen de fiscale voordelen, worden op de woonkosten in mindering gebracht;

    • k.

      de Awir: Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

    • l.

      de Whk: Wet hervorming kindregelingen

    • m.

      de Wlz: de Wet langdurige zorg;

    • n.

      de Wmo: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • o.

      de Zvw: de Zorgverzekeringswet;

    • p.

      de Wsf: de Wet Studiefinanciering 2000;

    • q.

      de WTOS: Wet Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 2016;

    • r.

      de Wrb: de Wet op de rechtsbijstand;

    • s.

      de Wht: de Wet op de huurtoeslag;

    • t.

      het CAK: het Centraal Administratie Kantoor;

    • u.

      het Nibud: het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting.

  • 3. Indien een begrip bij de toepassing van deze regeling niet eenduidig blijkt te zijn, bepaalt het college de nadere invulling of uitleg van dit begrip.

Artikel 2 Algemene bepalingen

  • 1. Om recht te hebben op bijzondere bijstand of aanspraak te kunnen maken op een minimaregeling dient de belanghebbende rechthebbende te zijn in de zin van de artikel 11 van de wet, geen sprake te zijn van uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 13 van de wet en evenmin sprake te zijn van een voorliggende voorziening als bedoeld in deze regeling waarop door belanghebbende beroep kan worden gedaan.

  • 2. Bij het beoordelen van de aanvraag om bijzondere bijstand wordt altijd onderzocht of het sociale netwerk van belanghebbende een rol kan spelen in het beperken of voorkomen van verstrekking van bijzondere bijstand.

  • 3. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid op grond van artikel 35 lid 2 van de wet om bijzondere bijstand te weigeren indien de kosten waarvoor de bijzonder bijstand wordt aangevraagd binnen een periode van 12 maanden, aanvangende op het moment van indienen van de aanvraag, een bedrag van € 130,00 niet te boven gaan.

Artikel 3 Inkomen en vermogen

  • 1. Het inkomen en vermogen van belanghebbende(n) worden vastgesteld conform paragraaf 3.4 (Middelen) van de wet.

  • 2. De niet in aanmerking te nemen middelen op grond van artikel 31 lid 2 van de wet worden bij de bepaling van de draagkracht eveneens niet in aanmerking genomen, met uitzondering van de onder artikel 31 lid 2 onder d van de wet begrepen huurtoeslag voor zover de aanvraag bijzondere bijstand betrekking heeft op de woonkosten.

  • 3. In afwijking van het bepaalde onder lid 1 wordt bij de vaststelling van het inkomen een verstrekte individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag buiten beschouwing gelaten.

  • 4. De pensioenvrijlating als bedoeld in artikel 33, vijfde lid van de wet is niet van toepassing.

  • 5. Inkomsten uit arbeid van ten laste komende kinderen (artikel 31 lid 2 sub h van de wet) worden vrijgelaten als het een aanvraag bijzondere bijstand betreft voor een ander in de bijstand begrepen persoon dan het minderjarige te laste komende kind met inkomsten uit arbeid. Betreft het een aanvraag bijzondere bijstand voor een minderjarig te laste komend kind dat inkomsten heeft, dan worden die inkomsten van dat kind wel in aanmerking genomen bij de berekening van de draagkracht.

  • 6. Het voor de draagkracht in aanmerking te nemen inkomen wordt bepaald aan de hand van de hoogte van het inkomen over de laatst gebruikelijke betalingsperiode, voorafgaande aan de maand waarin de bijstandsaanvraag wordt ingediend. Het inkomen wordt herleid naar een maandinkomen.

  • 7. Bij de vaststelling van het inkomen worden niet regelmatig binnen het jaar genoten inkomsten bepaald op het gemiddelde van de som van deze inkomsten over de drie maanden voorafgaand aan het tijdstip waarop de draagkrachtperiode aanvangt en herleid naar een maandinkomen.

  • 8. Bij de belanghebbende die is toegelaten tot een wettelijke of minnelijke schuldsanering, geldt dat enkel de inkomsten waarover de belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft in aanmerking worden genomen.

Artikel 4 Draagkracht uit inkomen en uit vermogen

  • 1. Bijzondere bijstand wordt verstrekt met inachtneming van de bepalingen inzake de draagkracht.

  • 2. Indien het vastgestelde inkomen meer bedraagt dan 100% maar minder dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm (inclusief vakantiegeld), dan wordt de draagkracht vastgesteld op 50% van het meerinkomen op jaarbasis.

  • 3. Indien het vastgestelde inkomen 110% of meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm (inclusief vakantiegeld), dan bedraagt de draagkracht over het meerinkomen boven de 110% van de toepasselijke bijstandsnorm op jaarbasis 100%.

  • 4. In afwijking van het bepaalde onder lid 2 en lid 3 is er sprake van 100% draagkracht boven de geldende bijstandsnorm (inclusief vakantiegeld) bij kostensoorten die gerekend moeten worden tot de algemene bestaanskosten maar waarvoor onder bepaalde voorwaarden (individuele) bijzondere bijstand verstrekt kan worden, te weten woonkostentoeslag, duurzame gebruiksgoederen en kosten voor woninginrichting.

  • 5. De kostendelersnorm, zoals bedoeld in artikel 22a van de wet, is niet van toepassing bij de vaststelling van de draagkracht, behalve bij de kostensoorten die gerekend moeten worden tot de algemene bestaanskosten waarvoor onder bepaalde voorwaarden (individuele) bijzondere bijstand verstrekt kan worden, te weten woonkostentoeslag, toeslag voor jongeren, duurzame gebruiksgoederen en kosten voor woninginrichting.

  • 6. Het vermogen boven het toepasselijke vrij te laten bedrag als bedoeld in artikel 34 lid 4 van de wet telt voor 100% mee bij de berekening van de draagkracht.

  • 7. Gedurende een draagkrachtperiode blijft de eenmaal vastgestelde draagkracht ongewijzigd.

  • 8. Als binnen een lopende draagkrachtperiode reeds draagkracht is aangewend wordt die bij een volgende aanvraag binnen dezelfde draagkrachtperiode volledig in mindering gebracht op de eerder vastgestelde draagkracht;

  • 9. In geval van periodieke bijzondere bijstand bedraagt de draagkracht voor de maanden waarop de periodieke bijzondere bijstand betrekking heeft: de vastgestelde draagkracht voor gehele lopende draagkrachtperiode gedeeld door het aantal maanden waarop de periodieke bijzondere bijstand betrekking heeft.

  • 10. De bepalingen van de draagkracht zijn niet van toepassing bij de beoordeling van

    • a.

      deelname aan de collectieve zorgverzekering;

    • b.

      het recht op bijzondere bijstand op grond van artikel 10 van deze beleidsregels ter compensatie van de misgelopen verhoging van het kindgebonden budget (de zogenaamde ALO-kop)

    • c.

      het recht op een overbruggingsuitkering op grond van artikel 11 van deze beleidsregels.

Artikel 5 Draagkrachtperiode

  • 1. De draagkrachtperiode vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de kosten zich voordoen, voor zover die dag niet is gelegen vóór de aanvraagdatum;

  • 2. Als bijzondere bijstand wordt aangevraagd voor noodzakelijke kosten die vóór de aanvraagdatum zijn gemaakt, dan vangt de draagkrachtperiode aan op de eerste dag van de maand waarin de kosten zich (voor het eerst) hebben voorgedaan.

  • 3. De duur van de draagkrachtperiode is:

    • a.

      voor een belanghebbende vanaf de pensioengerechtigde leeftijd: vijf jaar;

    • b.

      voor een belanghebbende met een uitkering op grond van de wet: gedurende de volledige uitkeringsduur met een maximum van vijf jaar;

    • c.

      voor overige belanghebbenden: één jaar.

  • 4. Na afloop van de draagkrachtperiode vindt, indien sprake is van periodieke bijzondere bijstand, ambtshalve een herbeoordeling van het recht op de bijzondere bijstand en van de draagkracht plaats en kan de betreffende periodieke bijzondere bijstand, indien aan de orde en zo nodig gewijzigd worden gecontinueerd.

  • 5. Indien zich tijdens de vastgestelde draagkrachtperiode wijzigingen voordoen die van invloed kunnen zijn op de vastgestelde draagkracht kan tussentijdse herziening plaatsvinden van de vastgestelde draagkracht voor het resterende deel van de draagkrachtperiode.

  • 6. Indien de draagkrachtperiode is vastgesteld onder de Beleidsregels Bijzondere bijstand en minimaregelingen zoals die van kracht waren tot de inwerkingtreding van deze beleidsregels, wordt de draagkrachtperiode conform deze beleidsregels opnieuw vastgesteld:

    • a.

      na afloop van de eerder vastgestelde draagkrachtperiode;

    • b.

      na afloop van de toekenningstermijn van periodieke bijzondere bijstand;

    • c.

      indien een nieuwe aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend.

Artikel 6 Aanvraag bijzondere bijstand en minimaregelingen

  • 1. Een aanvraag voor bijzondere bijstand moet worden ingediend bij het college voordat of vlak nadat de kosten zijn gemaakt of uiterlijk tot drie maanden nadat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zich (voor het eerst) hebben voorgedaan.

  • 2. Een aanvraag voor de minimaregelingen zoals opgenomen in deze beleidsregels kan op elk moment worden ingediend, tenzij in deze beleidsregels anders wordt bepaald.

Artikel 7 Bijstand om niet of geldlening

  • 1. Tenzij in de wet of deze beleidsregels anders is bepaald, wordt de bijzondere bijstand om niet verstrekt.

  • 2. De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een renteloze geldlening verstrekt in de gevallen die worden genoemd in artikel 48, tweede lid van de wet en indien het bijstand voor de kosten van noodzakelijk duurzame gebruiksgoederen betreft als bedoeld in artikel 51 van de wet.

HOOFDSTUK 2 KOSTEN VAN ALGEMENE AARD

Artikel 8 Bijzondere bijstand voor jongeren van 18, 19 en 20 jaar die zelfstandig wonen

  • 1. Bijzondere bijstand voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van een jongere in de leeftijd van 18 tot 21 jaar die zelfstandig woont, wordt conform artikel 12 van de wet verleend indien en voor zover de jongere voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders omdat de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn of de jongere redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht tegenover zijn ouders niet te gelde kan maken.

  • 2. De jongere wordt in ieder geval geacht zijn onderhoudsrecht tegenover zijn ouders redelijkerwijs niet te gelde te kunnen maken indien:

    • a.

      de ouder(s) is (zijn) overleden;

    • b.

      de ouder(s) buiten de Europese Unie woont (wonen);

    • c.

      er sprake is van een ernstig verstoorde relatie tussen ouder(s) en kind;

    • d.

      de jongere alleenstaande ouder is of gehuwd/samenwonend.

  • 3. De hoogte van de (aanvullende) bijzondere bijstand voor de jongere wordt al individualiserend vastgesteld op basis van de in de specifieke situatie algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

  • 4. De hoogte van de totale bijstand kan niet meer bedragen dan de toepasselijke bijstandsnorm voor iemand van 21 jaar in een vergelijkbare situatie.

  • 5. Over de (aanvullende) bijzondere bijstand voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan wordt geen vakantietoeslag berekend.

  • 6. Aan de bij de ouder(s) inwonende jongere van 18 tot 21 jaar wordt geen aanvullende bijzondere bijstand verstrekt.

Artikel 9 Bijzondere bijstand voor jongeren van 18, 19 en 20 jaar die in een inrichting verblijven

  • 1. Bijzondere bijstand voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van een jongere in de leeftijd van 18 tot 21 jaar die in een inrichting verblijft, wordt conform artikel 12 van de wet verleend indien en voor zover de jongere voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders omdat de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn of de jongere redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht tegenover zijn ouders niet te gelde kan maken.

  • 2. Deze bijzondere bijstand wordt verstrekt onder dezelfde voorwaarden als onder 2.1.

  • 3. De hoogte van de totale bijstand kan niet meer bedragen dan de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 23 van de wet als ware de jongere 21 jaar.

Artikel 10 Bijzondere bijstand i.v.m. het niet ontvangen van het verhoogde kindgebonden budget

  • 1. Aan de belanghebbende met een ten laste komend kind en met een AWIR-toeslagpartner, die door redenen gelegen bij deze toeslagpartner, de verhoging van het kindgebonden budget als bedoeld in artikel 2 lid 6 Wet op het kindgebonden budget (hierna: ALO-kop) niet te gelde kan maken en daardoor onder het sociaal minimum geraakt, kan bijzondere bijstand worden verstrekt ter compensatie van de misgelopen ALO-kop.

  • 2. De hoogte van bijzondere bijstand bedraagt maximaal de hoogte van de misgelopen ALO-kop.

  • 3. Bijzondere bijstand ter compensatie van de misgelopen ALO-kop kan worden verstrekt aan de belanghebbende van 21 jaar of ouder maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd met een ten laste komende kind:

    • a.

      waarvan de partner met onbekende bestemming is vertrokken;

    • b.

      die gescheiden woont van de partner en nog geen echtscheiding heeft aangevraagd;

    • c.

      die een partner heeft welke is opgenomen in een inrichting of verpleeg- of verzorgingstehuis;

    • d.

      die duurzaam gescheiden leeft van de partner;

    • e.

      die een partner heeft wiens vrijheid rechtens is ontnomen;

    • f.

      die een partner heeft die (nog) geen rechthebbende is in de zin van de wet wegens het ontbreken van een verblijfsrecht.

  • 4. De belanghebbende als genoemd in het voorgaande lid kan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand ter compensatie van de misgelopen ALO-kop, tenzij:

  • 5. De bijzondere bijstand ter compensatie van de misgelopen ALO-kop wordt toegekend voor maximaal 12 maanden.

  • 6. Aan de toekenning wordt op basis van artikel 55 van de wet de verplichting verbonden, dat de alleenstaande ouder alles in het werk stelt wat redelijkerwijs van hem of haar verwacht kan en mag worden om (voor zover mogelijk) het AWIR-partnerschap bij de Belastingdienst ongedaan te maken.

  • 7. De bijzondere bijstand voor deze kosten wordt beëindigd met ingang van de maand waarin:

    • a.

      aanspraak bestaat op de ALO-kop;

    • b.

      het in aanmerking te nemen inkomen meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm inclusief de toegekende bijzondere bijstand voor de misgelopen ALO-kop;

    • c.

      wordt vastgesteld dat belanghebbende niet voldoet aan de aanvullend opgelegde verplichtingen.

Artikel 11 Overbruggingsuitkering

  • 1. Indien belanghebbende door het wegvallen van inkomsten of omdat hij over onvoldoende middelen beschikt waardoor hij de periode tot de eerste betaaldatum van zijn bijstandsuitkering financieel niet kan overbruggen, kan een overbrugginsuitkering worden verstrekt.

  • 2. Een overbruggingsuitkering kan slechts worden verstrekt na indiening en in verband met een aanvraag voor een bijstandsuitkering.

  • 3. De hoogte van de overbruggingsuitkering wordt vastgesteld op basis van de bedragen voor de kosten voor eten per persoon per dag zoals opgenomen in de Nibud-prijzengids voor het aantal dagen tussen de aanvraag om bijstand en de eerste betaaldatum van de bijstandsuitkering.

  • 4. Op de conform lid 3 berekende overbruggingsuitkering worden eventuele inkomsten in mindering gebracht.

  • 5. Indien de conform lid 3 berekende overbruggingsuitkering, rekening houdend met de eventuele inkomstenaftrek op grond van lid 4, voldaan kan worden uit aanwezig vermogen wordt geen overbruggingsuitkering verstrekt.

  • 6. De overbruggingsuitkering wordt als lening verstrekt.

  • 7. Een overbrugginsuitkering als bedoeld in dit artikel en een voorschot als bedoeld in artikel 52 van de wet kunnen niet gelijktijdig over dezelfde periode worden verstrekt.

Artikel 12 Individuele inkomenstoeslag

HOOFDSTUK 3 WOONKOSTENTOESLAG

Artikel 13 Algemene bepalingen

  • 1. Er kan een woonkostentoeslag worden verstrekt aan huurders en woningeigenaren zowel in het geval dat sprake is van woonkosten die lager zijn dan de maximale huurgrens zoals bedoeld in de Wht als in de situatie dat de woonkosten deze maximale huurgrens overschrijden.

  • 2. Voor de woonkostentoeslag geldt dat conform artikel 4 lid 4 van deze beleidsregels sprake is van 100% draagkracht boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 3. De kostendelersnorm (artikel 22a van de wet) is van toepassing bij het vaststellen van de draagkracht.

Artikel 14 Woonkostentoeslag bij huurprijs beneden het bedrag van de maximale huurgrens

  • 1. Indien de huurtoeslag nog niet aan belanghebbende is toegekend en dit tot gevolg heeft dat belanghebbende niet kan voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan, kan op grond van artikel 48 van de wet bijzondere bijstand in de vorm van een lening worden verstrekt.

  • 2. De woonkostentoeslag is in dat geval niet hoger dan het bedrag van de huurtoeslag die de belanghebbende, gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wht, per maand zou ontvangen.

  • 3. De woonkostentoeslag wordt verstrekt tot de maand met ingang van wanneer de huurtoeslag tot uitbetaling komt.

  • 4. De als lening verstrekte woonkostentoeslag dient door belanghebbende geheel en ineens te worden afgelost zodra de huurtoeslag over de periode waarover de woontoeslag is verstrekt tot uitbetaling is gekomen.

Artikel 15 Woonkostentoeslag bij woonkosten van een eigen woning beneden het bedrag van de maximale huurgrens

  • 1. Indien sprake is van een eigen woning die als hoofdverblijf van belanghebbende(n) dient en waarvan de hoogte van de woonkosten, gelet op artikel 13 van de Wht, geen belemmering zou vormen voor toekenning van huurtoeslag als sprake zou zijn van een huurwoning, kan een woonkostentoeslag worden verstrekt.

  • 2. De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die de belanghebbende, gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wht, per maand zou ontvangen als sprake zou zijn geweest van een huurwoning.

  • 3. Wanneer degene aan wie een woonkostentoeslag is toegekend naderhand over dezelfde periode een teruggave van de Belastingdienst ontvangt die betrekking heeft op de woonkosten van de eigen woning, wordt de toegekende woonkostentoeslag teruggevorderd tot het bedrag van de betreffende belastingteruggave.

Artikel 16 Woonkostentoeslag boven de maximale huurgrens (bij zowel huur- als koopwoning)

  • 1. Indien de hoogte van de woonkosten van de woning die als hoofdverblijf dient op grond van artikel 13 van de Wht een belemmering zouden vormen voor toekenning van huurtoeslag, wordt voor de woonkosten tot het bedrag van de maximale huurgrens een woonkostentoeslag verstrekt.

  • 2. Aan de woonkostentoeslag wordt de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende naar vermogen tracht goedkopere woonruimte te vinden:

    • a.

      in het geval van een huurwoning betekent dit dat belanghebbende staat ingeschreven als woningzoekende en regelmatig reageert op het woningaanbod waarbij een verhuizing binnen de onder 3 genoemde termijn mogelijk is.

    • b.

      in geval van een koopwoning betekent dit dat belanghebbende in ieder geval een (erkende) woningmakelaar heeft ingeschakeld die daadwerkelijk marktgerichte activiteiten ontplooit, de woning aanbiedt op de gebruikelijke woningwebsites, de woning aanbiedt voor een reële marktprijs waarbij in beginsel de meest recent vastgestelde WOZ-waarde als uitgangspunt dient en actief op zoek is naar nieuwe woonruimte.

  • 3. De woonkostentoeslag wordt verstrekt voor de periode van maximaal één jaar te rekenen vanaf de datum van indiening van de aanvraag.

  • 4. Deze periode kan in beginsel slechts éénmaal worden verlengd met maximaal één jaar als de belanghebbende naar oordeel van het college naar vermogen heeft getracht goedkopere woonruimte te vinden.

  • 5. Indien sprake is van een eigen woning mag tijdens deze verlengingsperiode van belanghebbende worden verwacht dat de woning zo nodig voor een lager bedrag dan de meest recent vastgestelde WOZ-waarde wordt verkocht, zelfs als dat leidt tot een restschuld op de openstaande hypotheek.

  • 6. Wanneer belanghebbende naar oordeel van het college onvoldoende inspanningen heeft verricht om goedkopere woonruimte te verkrijgen, kan de woonkostentoeslag worden beëindigd dan wel voortzetting van de woonkostentoeslag worden geweigerd.

HOOFDSTUK 4 WAARBORGSOM, ADMINSTRATIEKOSTEN, EERSTE MAAND HUUR, DUBBELE HUUR, HOGERE HUUR

Artikel 17 Waarborgsom, administratiekosten, eerste maand huur, dubbele huur, hogere huur

  • 1. Er kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de betaling van een waarborgsom, de eerste maand huur en administratiekosten indien belanghebbende en zijn gezin een nieuw hoofdverblijf betrekken en deze kosten voortvloeien uit:

    • a.

      buitengewone bijzondere omstandigheden of

    • b.

      er noodzaak en/of verplichting is tot verhuizen naar het nieuwe hoofdverblijf of

    • c.

      en in alle gevallen de kosten niet voorzienbaar waren en/of geen reservering voor deze kosten mogelijk is geweest.

  • 2. Er is in ieder geval sprake van omstandigheden als bedoeld in het voorgaande lid als sprake is van:

    • a.

      een verhuisverplichting vanwege het bewonen van een woning met woonkosten die meer bedragen dan de maximale subsidiabele huur naar een woning met lagere lasten;

    • b.

      het bewonen van een woning met woonkosten die meer bedragen dan de toepasselijke aftoppingsgrens (Hsw) naar een woning waarvoor de woonkosten niet meer bedragen dan de kortingsgrens.

    • c.

      een medische noodzaak tot verhuizen.

  • 3. De bijzondere bijstand voor de eerste maand huur en de administratiekosten wordt om niet verstrekt onder aftrek van de te verwachten huurtoeslag.

  • 4. Is sprake van een verhuizing op grond van de onder lid 1 genoemde omstandigheden naar een hoofdverblijf dat nog opgeknapt moet worden waardoor dubbele huur onvermijdelijk is, dan kan bijzondere bijstand (om niet) worden verstrekt voor de huurprijs van het te betrekken nieuwe hoofverblijf voor de duur van maximaal één maand.

  • 5. Is sprake van een verhuizing op grond van de onder lid 1 genoemde omstandigheden naar een hoofdverblijf met een hogere huurprijs dan het achter te laten hoofdverblijf en is geen sprake van toepassing van het voorgaande lid in verband met dubbele huur, dan komt alleen het verschil tussen de lagere en hogere huurprijs voor de eerste maand in aanmerking voor verstrekking van bijzondere bijstand (om niet).

  • 6. De bijzondere bijstand voor de waarborgsom wordt verstrekt in de vorm van een (renteloze) lening.

  • 7. Als voorliggende voorziening wordt in alle gevallen beschouwd een tegemoetkoming in voornoemde kosten waarop aanspraak kan worden gemaakt bij de werkgever van belanghebbende krachtens een CAO, op grond van een individuele arbeidsovereenkomst dan wel aanstelling.

Artikel 18 Collectieve zorgverzekering

  • 1. De belanghebbende met een netto maandinkomen tot 130% van de toepasselijke bijstandsnorm kan op aanvraag deelnemen aan een collectieve zorgverzekering die de gemeente heeft afgesloten mits ook een aanvullende tandverzekering wordt afgesloten.

  • 2. Indien de toepasselijke bijstandsnorm een norm is als bedoeld in de artikelen 20 of 22a van de wet wordt voor de toepassing van het eerste lid een belanghebbende fictief gelijkgesteld met een 21-jarige of pensioengerechtigde zonder kostendelende medebewoner.

  • 3. Het college verstrekt een maandelijkse bijdrage in de premiekosten aan belanghebbende. De hoogte van deze maandelijkse bijdrage staat vermeld in het Normenblad.

  • 4. Het college verstrekt een maandelijkse bijdrage in de kosten van het wettelijk eigen risico indien wordt gekozen voor het Basispakket met het meest uitgebreide aanvullende pakket. De hoogte van deze maandelijkse bijdrage staat vermeld in het Normenblad.

  • 5. De maandelijkse bijdragen als bedoeld in lid 2 en lid 3 worden rechtstreeks aan de zorgverzekeraar betaald waarmee de gemeente een collectieve zorgverzekering heeft afgesloten.

  • 6. Deelname aan een collectieve (aanvullende) zorgverzekering gaat in op 1 januari van het volgende kalenderjaar.

  • 7. In afwijking van het voorgaande lid kan deelname aan een collectieve zorgverzekering gedurende het kalenderjaar aanvangen indien een belanghebbende:

    • a.

      reeds is verzekerd bij de zorgverzekeraar waarmee de gemeente een collectieve zorgverzekering heeft afgesloten of

    • b.

      sprake is van (her)vestiging in Nederland en zich in de gemeente Barneveld inschrijft of

  • 8. Het college beëindigt de deelname aan een collectieve zorgverzekering wanneer de deelnemer niet meer aan de voorwaarden voldoet of op verzoek van de deelnemer. De deelname wordt niet eerder beëindigd dan met ingang van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de deelnemer niet meer aan de voorwaarden voldoet, tenzij de deelnemer verzoekt de beëindiging eerder te doen plaatsvinden.

Artikel 19 Kosten medische aard

  • 1. De gemeente Barneveld verstrekt in beginsel geen bijzondere bijstand voor medische kosten.

  • 2. De zorgverzekeringswet en de wet langdurige zorg gelden als passende en toereikende voorliggende voorzieningen voor medische kosten.

HOOFDSTUK 5 MEERKOSTEN CHRONISCHE ZIEKEN EN GEHANDICAPTEN

Artikel 20 Extra bewassings- en kledingslijtagekosten

  • 1. Indien sprake is van hogere dan gebruikelijke kosten van bewassing en/of kledingslijtage die verband houden met een chronische ziekte of handicap, kan op basis van een medische indicatie voor de meerkosten bijzondere bijstand worden verleend.

  • 2. De hoogte van de bijzondere bijstand voor bewassingkosten wordt vastgesteld conform de bedragen als vermeld in de actuele GMD-lijst.

  • 3. De hoogte van de bijzondere bijstand voor de meerkosten van aanschaf van (extra) kleding i.v.m. kledingslijtage wordt vastgesteld op basis van de bedragen zoals vermeld in de prijzengids van het Nibud.

  • 4. Een aanvraag voor bijzondere bijstand voor deze kosten kan eenmaal per 12 maanden worden ingediend en heeft betrekking op het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 5. De bijzondere bijstand voor deze kosten wordt één maal per kalenderjaar en ineens uitbetaald.

Artikel 21 Extra stookkosten

  • 1. Indien sprake is van hogere dan gebruikelijke stookkosten die verband houden met een chronische ziekte of handicap, kan op basis van een medische indicatie voor de meerkosten bijzondere bijstand worden verleend.

  • 2. De meerkosten bedragen het verschil tussen de feitelijke kosten (bepaald aan de hand van de jaarafrekening) en de kosten die bewoner(s) zonder een chronische ziekte of handicap in een vergelijkbare woning zouden hebben.

  • 3. De hoogte van de bijzondere bijstand voor deze meerkosten kan niet hoger zijn dan het bedrag dat voor deze meerkosten is opgenomen in de GMD-lijst.

  • 4. Een aanvraag voor bijzondere bijstand voor deze kosten kan eenmaal per 12 maanden worden ingediend onder overlegging van de jaarafrekening van de energiemaatschappij voor het hoofdverblijf van belanghebbende.

  • 5. De bijzondere bijstand voor deze kosten wordt ineens uitbetaald.

Artikel 22 Dieetpreparaten en dieet(meer)kosten

  • 1. Voor dieet(meer)kosten kan bijzondere bijstand worden verstrekt, indien er sprake is van een aantoonbare medische noodzaak.

  • 2. De hoogte van de vergoeding van de dieetkosten wordt vastgesteld aan de hand van het ziektebeeld en op basis van de prijzengids Nibud.

Artikel 23 Zelfzorgmiddelen

  • 1. Voor de kosten van zelfzorgmiddelen kan bijzondere bijstand worden verstrekt als sprake is van chronisch gebruik van deze middelen.

  • 2. Een chronisch gebruiker is degene die het middel langer dan 6 maanden gebruikt.

  • 3. De betreffende zelfzorgmiddelen dienen door een arts te zijn voorgeschreven.

  • 4. Voor zover deze chronisch gebruikte zelfzorgmiddelen door de zorgverzekeraar worden vergoed komt alleen de eventueel resterende eigen bijdrage voor bijzondere bijstand in aanmerking.

HOOFDSTUK 6 KOSTEN VAN MAATSCHAPPELIJK AARD

Artikel 24 Kosten van bewindvoering

  • 1. Het college kan voor de kosten van een door de kantonrechter ingesteld beschermingsbewind, mentorschap of ondercuratelestelling bijzondere bijstand verstrekken.

  • 2. De bewindvoerder, mentor of curator overlegt een beschikking van de kantonrechter waaruit blijkt dat hij als zodanig is benoemd;

  • 3. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt gebaseerd op:

    • a.

      hetgeen in de beschikking van de kantonrechter terzake is vermeld;

    • b.

      de bedragen die de bewindvoerder, mentor of curator feitelijk in rekening brengt;

    • c.

      de maximale vergoedingen zoals deze zijn vastgesteld in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

  • 4. De kosten van bewindvoering dan wel curatele in het kader van de WSNP komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

  • 5. Artikel 4 lid 2 van deze beleidsregels is niet van toepassing bij de bepaling van de te verstrekken bijzondere op grond van dit artikel.

Artikel 25 Griffiekosten

  • 1. Bij doorverwijzing door het Juridisch Loket en een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand kan uitsluitend voor de verschuldigde griffiekosten bijzondere bijstand worden verstrekt.

  • 2. Voor de overige kosten van rechtsbijstand en kosten die samenhangen met de juridische procedure en het bijwonen van zittingen wordt geen bijzondere bijstand verstrekt.

Artikel 26 Baby-uitzet

  • 1. Voor de kosten van een baby-uitzet kan bijzondere bijstand in de vorm van een lening worden verstrekt.

  • 2. De bijzondere bijstand voor deze kosten kan uitsluitend worden verstrekt aan een minderjarige belanghebbende en aan een statushouder die korter dan 5 maanden voor de feitelijke bevallingsdatum het AZC heeft verlaten.

  • 3. De hoogte van de maximaal te verstrekken leenbijstand is opgenomen in het Normenblad.

Artikel 27 Begrafenis- en crematiekosten

  • 1. Voor de kosten van een begrafenis of een crematie kan bijzondere bijstand worden verstrekt aan de nabestaande van de overledene, voor zover de uitvaartkosten niet uit de nalatenschap voldaan kunnen worden en de nabestaande niet over toereikende middelen beschikt om (zijn aandeel in) de uitvaartkosten te voldoen. Als nabestaanden worden beschouwd: de echtgenoot, de geregistreerd partner, de ouder en de kinderen.

  • 2. De maximaal te vergoeden kosten van de begrafenis of crematie bedragen het in het Normenblad vermelde bedrag.

  • 3. Tot de noodzakelijke kosten van de uitvaart worden gerekend:

    • a.

      opbaren van de overledene

    • b.

      vervoer overledene naar rouwcentrum

    • c.

      lijkwagen en maximaal twee volgauto’s voor zover noodzakelijk voor directe familie

    • d.

      eenvoudige kist

    • e.

      dragers

    • f.

      het graf delven en de grafrechten (algemeen graf) of crematiekosten

    • g.

      rouwdrukwerk (inclusief portokosten)

    • h.

      eenvoudige advertentie in lokale krant

    • i.

      eenvoudige kerkelijke ceremonie

    • j.

      gebruik rouwcentrum en/of aula

    • k.

      eenvoudige koffiemaaltijd na de uitvaart

    • l.

      legeskosten

    • m.

      eventuele schouw- en verzegelingskosten GGD

    • n.

      eenvoudige grafsteen of kosten asbestemmingsplaats.

HOOFDSTUK 7 REISKOSTEN

Artikel 28 Algemene bepalingen

  • 1. Uitsluitend voor de in dit hoofdstuk vermelde reiskosten kan bijzondere bijstand worden verstrekt als:

    • a.

      de bestemming is gelegen buiten de gemeente Barneveld maar binnen Nederland

    • b.

      de reisafstand enkele reis tussen het hoofdverblijf en de bestemming 7 kilometer of meer bedraagt.

  • 2. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld op basis van:

    • a.

      het OV-tarief voor de kortste route (bij gebruik van de trein op basis van tarief 2e klas en in alle gevallen, voor zover mogelijk en zinvol, op basis van kortingstarieven);

    • b.

      het in het Normenblad vermelde bedrag per kilometer voor de kortste route als geen gebruik wordt gemaakt van het openbaar vervoer.

Artikel 29 Reiskosten in verband met psychische en medische behandeling

  • 1. Er kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de reiskosten in verband met bezoek voor medische behandeling in de ziekenhuizen in Ede, Harderwijk, Arnhem en Amersfoort. Wanneer betrokkene een ander ziekenhuis bezoekt dient de noodzaak daartoe te worden aangetoond door een verwijzing van de behandelend arts.

  • 2. Er kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor reiskosten in verband met bezoek van een buiten een ziekenhuis gevestigde arts als de noodzaak daartoe wordt aangetoond door een verwijzing van de behandelend huisarts of een in een ziekenhuis gevestigde behandelend arts.

  • 3. De eerste vier bezoeken per jaar blijven (ongeacht de bestemming) voor eigen rekening.

  • 4. Aan de hoeveelheid bezoeken wordt geen restrictie gesteld, wel dienen de bezoeken genoegzaam aangetoond te worden.

Artikel 30 Reiskosten in verband met bezoek aan elders verpleegden/verzorgden/ en aan een gezinslid dat in een penitentiaire inrichting verblijft

  • 1. Voor reiskosten die gemaakt worden in verband met bezoek aan een gezinslid dat in een inrichting verblijft (met uitzondering van een penitentiaire inrichting) kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

  • 2. De bijzondere bijstand wordt afgestemd op een reële bezoekfrequentie welke op basis van de specifieke situatie van het zieke gezinslid en in overleg met belanghebbende wordt vastgesteld.

  • 3. Indien sprake is van opname in een penitentiaire inrichting kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de kosten van maximaal één bezoek per week aan het gezinslid dat in een penitentiaire inrichting verblijft waarbij de reiskosten die gedurende de eerste vier weken van de detentie worden gemaakt voor eigen rekening blijven.

Artikel 31 Regeling reiskosten woon/werkverkeer

Voor reiskosten woon-werkverkeer kan uitsluitend bijzondere bijstand worden verstrekt als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    van belanghebbende kan redelijkerwijs niet worden verwacht dat hij met de fiets reist;

  • b.

    de werkgever geen reiskostenvergoeding verstrekt of verschuldigd is.

Artikel 32 Regeling reiskosten minderjarige schoolgaande kinderen

  • 1. Voor zover geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening kan voor de reiskosten van een minderjarig schoolgaand kind in de leeftijd van 12 tot 18 jaar bijzondere bijstand worden verstrekt indien een onderwijsinstelling of een stageplaats buiten de gemeente Barneveld moet worden bezocht omdat het betreffende onderwijs respectievelijk de stageplaats niet beschikbaar is binnen de gemeentegrenzen.

  • 2. Alleen voor de reiskosten tot de dichtstbijzijnde onderwijsinstelling waar het betreffende onderwijs wordt aangeboden kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

  • 3. Er wordt uitsluitend bijzondere bijstand voor de reiskosten verstrekt indien de onderwijsinstelling of de stageplaats tenminste 3 dagen per week wordt bezocht.

  • 4. Indien sprake is van reiskosten in verband met bezoek van een stageplek wordt de eventuele reiskostenvergoeding van de stage-werkgever in mindering gebracht op de te verstrekken bijzondere bijstand.

  • 5. In afwijking van artikel 28 lid 2 worden uitsluitend de reiskosten vergoed indien gebruik wordt gemaakt van het openbaar vervoer; bij gebruik van andere vervoermiddelen wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor de betreffende reiskosten.

  • 6. Alleen de reiskosten die, na aftrek van een eventuele reiskostenvergoeding, meer bedragen dan € 60,00 per maand komen voor bijzondere bijstand in aanmerking.

HOOFDSTUK 8 DUURZAME GEBRUIKSGOEDEREN, WONINGINRICHTING, OPKNAPKOSTEN, VERHUISKOSTEN

Artikel 33 Kosten duurzame gebruiksgoederen

  • 1. De gemeente Barneveld verstrekt in beginsel geen bijzondere bijstand voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen.

  • 2. Alleen indien bij belanghebbende sprake is van buitengewoon bijzondere omstandigheden waaruit de kosten voortvloeien kan in afwijking van het gestelde in lid 1 bijzondere bijstand voor deze kosten worden verstrekt in de vorm van een (renteloze) lening.

  • 3. Een persoonlijke lening bij een commerciële bank of stadsbank geldt als een passende en toereikende voorliggende voorziening voor deze kosten.

  • 4. Indien als gevolg van buitengewone bijzondere omstandigheden geen lening afgesloten kan worden als bedoeld in lid 3 en geen leenbijstand kan worden verstrekt, wordt de bijstand om niet verstrekt. Tot deze omstandigheden behoren in ieder geval een stabilisatieovereenkomst in het kader van schulddienstverlening en een wettelijke of minnelijke schuldsanering.

  • 5. De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van de richtprijzen zoals die zijn vermeld in de Nibud-Prijzengids. In dit kader wordt er verder van uitgegaan dat belanghebbende de goederen zo goedkoop mogelijk en zo nodig tweedehands dan wel kosteloos verwerft.

Artikel 34 Kosten woninginrichting

  • 1. Voor de kosten van een volledige woninginrichting met duurzame gebruiksgoederen (daaronder begrepen de kosten van vloerbedekking) van het door belanghebbende en zijn gezin te betrekken nieuwe hoofdverblijf kan bijzondere bijstand worden verstrekt als deze kosten voortvloeien uit:

    • a.

      buitengewone bijzondere omstandigheden of

    • b.

      er noodzaak en/of verplichting is tot verhuizen naar het nieuwe hoofdverblijf of

    • c.

      sprake is van gezinshereniging

    • d.

      en in alle gevallen de kosten niet voorzienbaar waren en/of geen reservering voor deze kosten mogelijk is geweest.

  • 2. Er is in ieder geval sprake van omstandigheden als bedoeld in het voorgaande lid als sprake is van:

    • a.

      een verhuisverplichting vanwege het bewonen van een woning met woonkosten die meer bedragen dan de maximale subsidiabele huur naar een woning met lagere lasten;

    • b.

      het bewonen van een woning met woonkosten die meer bedragen dan de toepasselijke aftoppingsgrens (Hsw) naar een woning waarvoor de woonkosten niet meer bedragen dan de kortingsgrens.

    • c.

      een medische noodzaak tot verhuizen.

  • 3. Er wordt uitsluitend bijzondere bijstand voor de kosten van vloerbedekking verstrekt voor zover deze ontbreekt in het nieuwe hoofdverblijf.

  • 4. De bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting met duurzame gebruiksgoederen en vloerbedekking wordt verstrekt in de vorm van een (renteloze) lening.

  • 5. Een persoonlijke lening bij een commerciële bank of stadsbank geldt als een passende en toereikende voorliggende voorziening voor deze kosten.

  • 6. Indien als gevolg van buitengewone bijzondere omstandigheden geen lening kan worden afgesloten als bedoeld in het voorgaande lid en geen leenbijstand kan worden verstrekt, wordt de bijstand om niet verstrekt. Tot deze omstandigheden behoren in ieder geval een stabilisatieovereenkomst in het kader van schulddienstverlening en een wettelijke of minnelijke schuldsanering.

  • 7. De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van de richtprijzen zoals die zijn vermeld in de Nibud-Prijzengids waarbij belanghebbende geacht wordt de noodzakelijke goederen zo goedkoop mogelijk en zo nodig tweedehands dan wel kosteloos te verwerven.

  • 8. De maximaal te verstrekken bijzondere bijstand voor de volledige woninginrichting met duurzame gebruiksgoederen en de vloerbedekking is afhankelijk van de huishoudsamenstelling, de aard en grootte van het te betrekken hoofdverblijf; de toepasselijke (maximum)bedragen zijn opgenomen in het Normenblad.

  • 9. Als voorliggende voorziening wordt in alle gevallen beschouwd een tegemoetkoming in voornoemde kosten waarop aanspraak kan worden gemaakt bij de werkgever van belanghebbende krachtens een CAO, op grond van een individuele arbeidsovereenkomst dan wel aanstelling.

  • 10. Als belanghebbende binnen 60 maanden na een eerdere toekenning van bijzondere bijstand voor deze kosten weer een aanvraag voor deze kostensoort indient in verband met het betrekken van een ander hoofdverblijf, wordt, als op grond van dit artikel wederom bijzondere bijstand voor deze kosten wordt toegekend, het in de voorafgaande periode van 60 maanden toegekende bedrag (of de toegekende bedragen) daarop in mindering gebracht, ongeacht of sprake was van toekenning ‘om niet’ of als (renteloze) lening.

Artikel 35 Overige inrichtingskosten: opknapkosten

  • 1. Voor de overige inrichtingskosten van het door belanghebbende en zijn gezin te betrekken hoofdverblijf kan bijzondere bijstand worden verstrekt als deze kosten voortvloeien uit:

    • a.

      buitengewone bijzondere omstandigheden

    • b.

      er noodzaak en/of een verplichting was tot verhuizen naar het nieuwe hoofdverblijf

    • c.

      de kosten niet voorzienbaar waren en/of geen reservering voor deze kosten mogelijk is geweest.

  • 2. Er is in ieder geval sprake van omstandigheden als bedoeld in het voorgaande lid als sprake is van:

    • a.

      een verhuisverplichting vanwege het bewonen van een woning met woonkosten die meer bedragen dan de maximale subsidiabele huur naar een woning met lagere lasten;

    • b.

      het bewonen van een woning met woonkosten die meer bedragen dan de toepasselijke aftoppingsgrens (Hsw) naar een woning waarvoor de woonkosten niet meer bedragen dan de kortingsgrens.

    • c.

      een medische noodzaak tot verhuizen.

  • 3. Onder overige inrichtingskosten worden uitsluitend begrepen de kosten van zaken die naar hun aard niet als duurzame gebruiksgoederen kunnen worden aangemerkt (zoals de kosten voor verf, behang).

  • 4. De bijzondere bijstand voor deze kosten wordt ‘om niet’ verstrekt.

  • 5. De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van de aard en grootte van het door belanghebbende te betrekken hoofdverblijf en is gebaseerd op de richtprijzen zoals vermeld in de Nibud-Prijzengids.

  • 6. De maximaal te verstrekken bijzondere bijstand voor deze kosten in relatie tot de aard en grootte van het te betrekken hoofdverblijf zijn opgenomen in het Normenblad.

  • 7. Als voorliggende voorziening wordt in alle gevallen beschouwd een tegemoetkoming in voornoemde kosten waarop aanspraak kan worden gemaakt bij de werkgever van belanghebbende krachtens een CAO, op grond van een individuele arbeidsovereenkomst dan wel aanstelling.

Artikel 36 Verhuiskosten

  • 1. Voor de kosten van een verhuizing binnen de gemeente Barneveld of naar een andere gemeente kan bijzondere bijstand worden verstrekt, indien de verhuizing als noodzakelijk moet worden beschouwd.

  • 2. Onder verhuiskosten worden uitsluitend verstaan de kosten van transport van de inboedel (daaronder begrepen de kosten van de noodzakelijke pakmiddelen, belading van het voertuig, de te rijden kilometers, het uitladen en zo nodig het gebruik van een verhuislift).

  • 3. De bijzondere bijstand voor deze kosten wordt ‘om niet’ verstrekt.

  • 4. Het maximum te vergoeden bedrag is opgenomen in het Normenblad.

  • 5. Er is in ieder geval sprake van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten als de kosten zijn gemaakt:

    • a.

      in verband met een verhuisverplichting vanwege het bewonen van een woning met woonkosten die meer bedragen dan de maximale subsidiabele huur naar een woning met lagere lasten;

    • b.

      vanwege het bewonen van een woning met woonkosten die meer bedragen dan de toepasselijke aftoppingsgrens (Hsw) naar een woning waarvoor de woonkosten niet meer bedragen dan de kortingsgrens.

    • c.

      als gevolg van een medische noodzaak.

  • 6. Als voorliggende voorziening wordt bij een verhuizing als gevolg van medische noodzaak in ieder geval beschouwd een verhuiskostenvergoeding op grond van de Beleidsregels tegemoetkoming in de meerkosten Gemeente Barneveld.

  • 7. Als voorliggende voorziening wordt in alle gevallen beschouwd een tegemoetkoming in voornoemde kosten waarop aanspraak kan worden gemaakt bij de werkgever van belanghebbende krachtens een CAO, op grond van een individuele arbeidsovereenkomst dan wel aanstelling.

HOOFDSTUK 9 MINIMAREGELINGEN

Artikel 37 Algemene bepalingen

1. De hoogte van het inkomen en van het vermogen wordt op dezelfde wijze vastgesteld als in artikel 3 van deze beleidsregels.

2. De in artikel 4 en 5 van deze beleidsregels vermelde draagkrachtregels en regels inzake de vaststelling van de draagkrachtperiode zijn niet van toepassing op de minimaregelingen.

3. Als het aanwezige vermogen meer bedraagt dan het op grond van artikel 34 lid 3 van de wet toepasselijke vrij te laten vermogen kan geen aanspraak worden gemaakt op de minimaregelingen.

Artikel 38 Computer

  • 1. Om in aanmerking te komen voor verstrekking van een computer en een printer bedraagt het inkomen van het gezin niet meer dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (eventuele inkomsten als bedoeld in artikel 31 lid 2 onder h van de wet van de ten laste komende kinderen worden buiten beschouwing gelaten).

  • 2. De verstrekking van een computer en printer vindt uitsluitend plaats in natura.

  • 3. Er kunnen maximaal eenmaal per 60 maanden één computer en één printer worden verstrekt.

  • 4. Er bestaat geen recht op verstrekking van een computer en printer als er in de periode van 60 maanden voorafgaand aan de indieningsdatum van de aanvraag al een computer en een printer aan belanghebbende of het gezin zijn verstrekt op basis van deze of een andere gemeentelijke regeling.

  • 5. Het maximale bedrag waarvoor een computer en printer worden verstrekt is opgenomen in het Normenblad.

Artikel 39 Schoolkostenregeling

  • 1. Een gezin met schoolgaande kinderen komt in aanmerking voor een tegemoetkoming in de schoolkosten indien het gezinsinkomen minder bedraagt dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm (eventuele inkomsten als bedoeld in artikel 31 lid 2 onder h van de wet van de ten laste komende kinderen worden buiten beschouwing gelaten).

  • 2. Belanghebbenden met een inkomen dat meer bedraagt dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, maar waarvan de schulden door de gemeente Barneveld zijn geregeld in een minnelijk schuldhulpverleningstraject of in een wettelijk traject op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen komen uitsluitend gedurende dit traject voor de schoolkostenregeling in aanmerking.

  • 3. Voor een schoolgaand kind dat het basisonderwijs bezoekt kan per schooljaar eenmalig een tegemoetkoming in de schoolkosten worden verstrekt. De hoogte van de tegemoetkoming is opgenomen in het Normenblad.

  • 4. Voor een schoolgaand kind dat overgaat van het basisonderwijs naar het eerste leerjaar van het voortgezet onderwijs kan een eenmalige bijdrage in de schoolkosten worden verstrekt. De hoogte van de tegemoetkoming is opgenomen in het Normenblad.

  • 5. Voor een schoolgaand kind in het voortgezet onderwijs kan gedurende de eerste drie schooljaren na overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs, per schooljaar eenmalig een bijdrage in de schoolkosten worden verstrekt. De hoogte van de tegemoetkoming is opgenomen in het Normenblad.

  • 6. Aanvragen voor een bijdrage in de schoolkosten kunnen worden ingediend voor of bij aanvang van het schooljaar (periode van 1 juni tot 1 september) en halverwege het schooljaar (periode van 1 november tot 1 februari) waarop de tegemoetkoming betrekking heeft; bij een aanvraag halverwege het schooljaar wordt 50% van de toepasselijke tegemoetkoming toegekend.

Artikel 40 Sport- en cultuurregeling

  • 1. Aan een belanghebbende met een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm kan een vergoeding worden verstrekt voor deelname aan een sportieve òf een culturele activiteit van een in de gemeente Barneveld gevestigde vereniging of instelling.

  • 2. De vergoeding kan worden verstrekt aan en ten behoeve van volwassenen en ten behoeve van inwonende ten laste komende kinderen in de leeftijd van 5 tot 18 jaar.

  • 3. Een belanghebbende met een inkomen hoger dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, maar waarvan de schulden door de gemeente Barneveld zijn geregeld in een minnelijk schuldhulpverleningstraject of in een wettelijk traject op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen komt uitsluitend gedurende dit traject voor deze sport- en cultuurregeling in aanmerking.

  • 4. De vergoeding voor deelname aan verenigingsactiviteiten gedurende het verenigingsjaar is gelijk aan de kosten van de basiscontributie voor dat verenigingsjaar met uitzondering van de basiscontributie voor fitness die wordt vergoed tot maximaal het bedrag als vermeld in het Normenblad.

  • 5. Voor de volgende verenigingsactiviteiten wordt de basiscontributie vergoed (limitatieve opsomming): badminton, ballet en dans, basketbal, biljart, bowling, dammen, dans/dance, darts, korfbal, gym (turnen, majorette), jeu de boules, hockey, kegelen, nordic walking, schaken, tafeltennis, tennis, vechtsporten (karate, judo, jiu jitsu, kick boksen), voetbal, volleybal, waterpolo, zwemmen.

  • 6. Indien in verenigingsverband wordt deelgenomen aan een andere activiteit dan vermeld in het voorgaande lid wordt 50% van de basiscontributie vergoed waarbij de vergoeding niet meer kan bedragen dan de maximale vergoeding zoals vermeld in het Normenblad.

  • 7. Voor noodzakelijke sportkleding dan wel sportaccessoires kan één maal per kalenderjaar voor volwassenen en voor de ten laste komende kinderen in de leeftijd van 5 tot 18 jaar een vergoeding worden verstrekt; de hoogte van de vergoeding is opgenomen in het Normenblad.

  • 8. Voor de contributie die betrekking heeft op activiteiten op het gebied van muziek, zang en theater kan een bijdrage worden verstrekt. De hoogte van de bijdrage is opgenomen in het Normenblad.

  • 9. Voor volwassenen kan een bijdrage worden verstrekt voor het lesgeld van de muziekschool Barneveld. De hoogte van de bijdrage is opgenomen in het Normenblad.

  • 10. Voor ten laste komende kinderen in de leeftijd van 5 tot 18 jaar wordt het gehele lesgeld van de muziekschool Barneveld vergoed.

  • 11. Voor een aanvullende vergoeding bij een culturele activiteit kan één maal per kalenderjaar een aanvullende bijdrage worden verstrekt voor volwassenen en voor de ten laste komende kinderen in de leeftijd van 5 tot 18 jaar. De maximale hoogte van deze bijdragen is opgenomen in het Normenblad.

  • 12. Aanvragen op basis van deze regeling moeten voor aanvang van het betreffende verenigingsjaar worden ingediend voorzien van bewijs van inschrijving bij de betreffende vereniging.

  • 13. De vergoedingen voor deelname worden rechtstreeks aan de vereniging, muziekschool dan wel culturele instelling betaald.

Artikel 41 Zwemlessen

  • 1. Voor de kosten van zwemlessen voor het behalen van zwemdiploma A, wordt eenmalig aan het zwembad de Veluwehal of het zwembad De Heuvelrand een vergoeding verstrekt voor de kosten van zwemlessen ten behoeve van belanghebbende en/of de gezinsleden.

  • 2. Belanghebbende dient zelf uit de eigen middelen de borg van het toegangspasje aan het zwembad te voldoen welke belanghebbende na het behalen van het zwemdiploma A terug ontvangt.

  • 3. Deze vergoeding wordt uitsluitend verstrekt aan belanghebbende met een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 4. Een belanghebbende met een inkomen hoger dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, maar waarvan de schulden door de gemeente Barneveld zijn geregeld in een minnelijk schuldhulpverleningstraject of in een wettelijk traject op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, komt uitsluitend gedurende dit traject voor vergoeding van de kosten als bedoeld in het eerste lid in aanmerking.

Artikel 42 Zwemmen

  • 1. Afzonderlijk of in combinatie met de vergoedingen bedoeld in de artikelen 40 en 41 van deze regeling kan aan een belanghebbende en/of zijn gezinsleden een vergoeding worden verstrekt voor de kosten van een zomer-zwemabonnement van zwembad de Veluwehal of zwembad De Heuvelrand.

  • 2. Deze vergoeding wordt uitsluitend verstrekt aan belanghebbende met een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 3. Aanvragen voor deze vergoeding kunnen worden ingediend in de periode van 1 april tot en met 31 augustus van het kalenderjaar waarin het zomer-zwemabonnement is aangeschaft en onder overlegging van de nota waarna, bij toekenning, de vergoeding aan de aanvrager wordt uitbetaald.

  • 4. In afwijking van het voorgaande lid kan een aanvraag voor de vergoeding van het zomer-zwemabonnement ook in de periode van 1 februari tot 15 april van het betreffende kalenderjaar al worden ingediend en wordt het zwemabonnement uitsluitend tijdens de voorverkoopdagen op vertoon van de toekenningsbeschikking door het zwembad aan belanghebbende verstrekt; de factuur wordt door het zwembad naar de gemeente Barneveld gestuurd die deze rechtstreeks aan het zwembad voldoet.

  • 5. In alle gevallen wordt maximaal de prijs van het zomer-zwemabonnement in de voorverkoop vergoed.

  • 6. Een belanghebbende met een inkomen hoger dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, maar waarvan de schulden door de gemeente Barneveld zijn geregeld in een minnelijk schuldhulpverleningstraject of in een wettelijk traject op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, komt uitsluitend gedurende dit traject voor vergoeding van de kosten als bedoeld in dit artikel in aanmerking.

HOOFDSTUK 10 SLOTBEPALINGEN

Artikel 43 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels als toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 44 Uitvoeringsregels

Het college kan ter nadere uitvoering van deze beleidsregels uitvoeringsregels opstellen.

Artikel 45 Separate wijziging Normenblad

Het Normenblad kan afzonderlijk van de beleidsregels worden aangepast.

Artikel 46 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na publicatie en hebben terugwerkende kracht tot en met 11 april 2017. Per datum inwerkingtreding van deze beleidsregels worden de beleidsregels Bijzondere bijstand en minimaregelingen Barneveld, zoals vastgesteld op 22 maart 2017, ingetrokken.

Artikel 47 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels bijzondere bijstand en minimaregelingen gemeente Barneveld.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 23 juni 2017.

Burgemeester en wethouders voornoemd,

drs. D. Bakhuizen

Secretaris

dr. J.W.A. van Dijk,

Burgemeester

TOELICHTING

De beleidsregels Bijzondere bijstand en minimaregelingen gemeente Barneveld geven de kaders aan waaraan het college zich moet houden bij de toekenning van bijzondere bijstand en toepassing van de minimaregelingen.

In deze beleidsregels zijn geen bedragen genoemd. De normbedragen respectievelijk maximale vergoedingen zijn opgenomen in een separaat vastgesteld Normenblad Beleidsregels bijzondere bijstand en minimaregelingen gemeente Barneveld. Het college kan het Normenblad zo nodig los van de beleidsregels aanpassen.

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de begripsbepalingen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de in de Participatiewet genoemde begrippen en daar waar nodig aanvullend gedefinieerd in het kader van deze beleidsregels.

In het bijzonder is artikel 1 lid 2 onder g (voorliggende voorziening) ruimer gedefinieerd dan in de Participatiewet. In het kader van deze beleidsregels worden alle wettelijke, buitenwettelijke en maatschappelijke voorzieningen ter financiële ondersteuning alsmede de ondersteuning vanuit het eigen sociale netwerk (voor zover beschikbaar, passend en toereikend) als voorliggende voorziening aangemerkt.

Artikel 2 Algemene bepalingen

Om recht te hebben op bijzondere bijstand of aanspraak te kunnen maken op een minimaregeling moet de belanghebbende in ieder geval ook rechthebbende in de zin van de Participatiewet zijn. Aanvullend is bepaald dat bij de beoordeling van de aanvraag om bijzondere bijstand ook beoordeeld moet worden of het beroep op bijzondere bijstand kan worden beperkt of voorkomen door de inzet van het eigen sociale netwerk van belanghebbende. Dit vanuit de wens om inwoners zelf zoveel mogelijk met oplossingen te komen en daarmee de zelfstandigheid en zelfredzaamheid te bevorderen.

Tevens is in dat kader en in verband met het beheersbaar houden van de uitvoeringslasten ervoor gekozen om gebruik te maken van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 35 lid 2 Participatiewet om geen bijzondere bijstand te verstrekken als het toe te kennen bedrag binnen 12 maanden na het indienen van de aanvraag naar verwachting niet meer bedraagt dan € 130,00.

Artikel 3 Inkomen en vermogen

Voor de wijze van vaststelling van het de hoogte van en de in aanmerking te nemen inkomsten en het vermogen wordt voor de eenduidigheid aangesloten bij de bepalingen daaromtrent in de Participatiewet. Wel zijn er in het kader van deze beleidsregels diverse uitzonderingen opgenomen die in relatie tot de bijzondere bijstand voor zich spreken.

Artikel 4 Draagkracht uit inkomen en uit vermogen

Op grond van artikel 35 lid 1 Participatiewet heeft het college volledige vrijheid in het bepalen van de draagkracht (uitgedrukt in een draagkrachtpercentage). Er is geen sprake van een maximaal inkomen waarboven geen recht op bijzondere bijstand zou bestaan en er is gekozen voor een ‘gestaffelde’ toename van de draagkracht. Op deze wijze wordt voorkomen dat als sprake is van een inkomen boven een bepaalde grens er in het geheel geen recht op bijzondere bijstand zou bestaan en wordt een glijdende schaal in draagkracht gerealiseerd. De staffel is als volgt vastgelegd:

  • geen draagkracht bij inkomsten tot 100% van de toepasselijke bijstandsnorm

  • bij inkomsten tussen de 100% en 110% van de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt de draagkracht 50% van het meerinkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm

  • Als de inkomsten meer bedragen dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm wordt bovendien als draagkracht aangemerkt 100% van het meerinkomen boven de 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 4 lid 2 en lid 3 werken dus cumulerend.

Bij een draagkrachtberekening op basis van het inkomen waarover belanghebbende beschikt moet dat inkomen worden afgezet tegen de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantiegeld. Dit volgt uit het systeem van de PW (artikelen 5 onder c PW, 19 lid 1 en lid 2 PW en 35 lid 1 PW in onderlinge samenhang).

Met de invoering van de systematiek van de kostendelersnorm heeft de wetgever beoogd rekening te houden met de voordelen van het delen van kosten binnen één huishouden en wordt een stapeling van uitkeringen binnen een huishouden te voorkomen. Daarbij vindt de wetgever het van groot belang dat het lonend blijft om op zoek te gaan naar regulier werk. De invoering van de kostendelersnorm draagt volgens de wetgever hieraan bij. Bij het verstrekken van bijzondere bijstand spelen deze overwegingen geen rol. Immers, ook niet-uitkeringsgerechtigden kunnen - wegens een ontoereikend inkomen - een beroep doen op bijzondere bijstand. Daarbij is nog van belang dat hantering van de kostendelersnorm in deze voor de uitvoering onnodig ingewikkeld is en gepaard gaat met hogere uitvoeringskosten. Dit betekent dus dat als feitelijk sprake is van een kostendelersnorm deze buiten beschouwing wordt gelaten en daarvoor in de plaats fictief een ‘reguliere’ toepasselijke bijstandsnorm in beschouwing wordt genomen.

Het is echter wel logisch en billijk de kostendelersnorm van toepassing te verklaren bij de vaststelling van de draagkracht bij die kostensoorten die gerekend moeten worden tot de algemene bestaanskosten maar waarvoor onder bepaalde voorwaarden (individuele) bijzondere bijstand verstrekt kan worden, te weten woonkostentoeslag, duurzame gebruiksgoederen en kosten voor woninginrichting.

Met betrekking tot de draagkracht uit vermogen is aansluiting gezocht bij het maximaal vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 3 Participatiewet. Tot de vrij te laten bedragen is geen sprake van draagkracht. Er is geen reden om een gestaffelde draagkracht te realiseren (zoals bij inkomsten) zodra sprake is van vermogen boven deze vrijlatingsgrens. In verband daarmee is de draagkracht op 100% gesteld van het vermogen dat de vrijlatingsgrens overschrijdt.

Artikel 5 Draagkrachtperiode

In het verleden was in een aantal situaties sprake van een onbepaalde draagkrachtperiode (zoals bijvoorbeeld voor gepensioneerden en bijstandsgerechtigden voor de duur van de uitkering). Voor de overige categorieën rechthebbenden was de draagkrachtperiode op twee jaar gesteld.

Dat is vanuit rechtmatigheidsoverwegingen niet wenselijk. Dit maakte de berekening van de draagkracht over de gehele draagkrachtperiode, gedeelten daarvan of de herberekening na wijzigingen in de draagkracht over de resterende periode ingewikkeld door het ontbreken van een einddatum respectievelijk een te lange onzeker periode. Vandaar dat in deze beleidsregels thans voor de diverse situaties begrensde draagkrachtperiodes zijn vastgesteld.

Artikel 6 Aanvraag bijzondere bijstand en minimaregelingen

Geen toelichting noodzakelijk.

Artikel 7 Bijstand om niet of als geldlening

Geen toelichting noodzakelijk.

Artikelen 8 en 9 Bijzondere bijstand voor jongeren 18, 19, 20 jaar die zelfstandig wonen of in een inrichting verblijven

De toepasselijke jongerennorm kan ontoereikend zijn om te voorzien in de algemene kosten van levensonderhoud. De ouders worden dan geacht op grond van hun wettelijke onderhoudsplicht ‘bij te springen’. Als de ouders daartoe niet in staat zijn, niet in beeld zijn of een beroep op de ouders in redelijkheid niet verlangd kan worden van de jongere, kan op grond van artikel 12 Participatiewet aanvullend bijzondere bijstand aan de jongere worden toegekend voor deze kosten.

Per situatie moet dan worden beoordeeld wat de feitelijk algemene kosten van levensonderhoud zijn (zie CRvB 23-01-2001, nr. 98/8764 NABW, CRvB 14-05-2002, nrs. 99/3899 en 99/3900 NABW en CRvB 15-01-2013, nr. 11/236 WWB voor voorbeelden waarbij dit niet (meer) het geval was). Voor het bedrag dat deze feitelijke algemene kosten van levensonderhoud uitgaan boven de toepasselijke jongerennorm kan aanvullende bijzondere bijstand worden verstrekt (om niet).

De totaal te verstrekken bijstand (jongerennorm plus aanvullende bijzondere bijstand) mag echter nooit meer bedragen dan de fictief toepasselijke bijstandsnorm voor de betreffende jongere als ware deze 21 jaar.

Artikel 10 Bijzondere bijstand i.v.m. het niet ontvangen van het verhoogde kindgebonden budget

Vanaf 1 januari 2015 heeft de overheid de bijdrage in de kosten van kinderen vereenvoudigd. In de Participatiewet is de uitkeringshoogte van de alleenstaande ouder gelijk aan die van een alleenstaande. De alleenstaande ouder krijgt via de Belastingdienst extra kindgebonden budget, de zogeheten alleenstaande ouderkop (alo-kop), als zij tenminste geen toeslagpartner hebben op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR). Bij dit laatste – de toeslagpartner – zit het probleem. In een aantal situaties geldt dat er in het kader van de bijstandsverstrekking sprake is van een alleenstaande ouder, terwijl er voor de belastingdienst een ‘toeslagpartner’ in beeld is.

Zolang dit het geval is, heeft de alleenstaande ouder (in de zin van de PW) geen recht op de alo-kop ter hoogte van ongeveer € 250,- per maand (mede afhankelijk van het aantal kinderen). Daardoor worden in dergelijke situaties substantiële inkomsten gemist en komen zij onder het sociaal minimum terecht. Dit kan in deze gevallen alleen gecompenseerd worden met bijzondere bijstand.

In beginsel kan gesteld worden dat de betreffende alleenstaande ouders (in de zin van de PW) de dupe zijn van landelijke wetgeving die niet goed op elkaar is afgestemd en dus buiten hun toedoen inkomen ‘missen’, waardoor zij onder het sociaal minimum zakken. In deze situatie staat de noodzaak om bijzondere bijstand te verstrekken derhalve vast.

In een aantal situaties hebben betrokkenen echter de mogelijkheid om er voor te zorgen dat er bij de belastingdienst geen sprake meer is van een toeslagpartner, waardoor zij de alo-kop te gelde kunnen maken en (dus) geen of slechts tijdelijk een beroep op bijstand hoeven te doen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een verlating door de partner of een (langdurig of permanent) verblijf in een inrichting. In deze situaties kan van de klant redelijkerwijs verlangd worden dat hij/zij de benodigde actie onderneemt om het beroep op bijstand te voorkomen of in ieder te geval te beperken. Denk daarbij aan het indienen van een verzoek tot scheiding, de ontbinding van een geregistreerd partnerschap uitschrijving bij burgerzaken. Daarom wordt aan de verstrekking van deze bijstand de verplichting verbonden die er toe strekt dat het beroep op bijzondere bijstand zo kort mogelijk is (art. 55 Participatiewet).

Als sprake is van een toepasselijke kostendelersnorm wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor het eventueel mislopen van de alo-kop. De hoogte van de algemene bijstand van individuele kostendelers is berekend op basis van de gehuwdennorm. De gezamenlijke bijstand van twee kostendelers bedraagt evenveel als de gehuwdennorm. Gehuwden ontvangen de alo-kop niet. Bij meer kostendelers bedraagt de verstrekte bijstand in totaal meer dan de gehuwdennorm. Nu de kostendelers geacht worden de kosten te (kunnen) delen is er derhalve geen aanleiding om bijzondere bijstand te verstrekken voor de eventueel misgelopen alo-kop aan een kostendelende belanghebbende.

Artikel 11 Overbruggingsuitkering

Een overbruggingsuitkering wordt alleen ingezet als belanghebbende een bijstandsuitkering aanvraagt (waaronder begrepen de alleenstaande die in verband met samenwoning aansluitend een gezamenlijke uitkering aanvraagt), en op de aanvraagdatum niet beschikt over inkomsten uit arbeid of een andere uitkering die betrekking heeft op de periode voorafgaande aan de aanvraagdatum en daardoor tot de eerstvolgende uitbetaling van de bijstandsuitkering niet over de middelen beschikt om in de algemene kosten van levensonderhoud te voorzien. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan:

  • een asielzoeker die een verblijfsvergunning heeft gekregen en, al dan niet met gezin, wegens het verlaten van een asielzoekerscentrum voor de eerste maal zelfstandige huisvesting krijgt

  • een adresloze belanghebbende zonder inkomsten die een woning toegewezen krijgt;

  • iemand die zich na een verbroken relatie zelfstandig vestigt en geen eigen inkomsten heeft.

In alle andere gevallen volstaat het verstrekken van een voorschot op grond van artikel 52 Participatiewet.

De hoogte van de overbruggingsuitkering wordt bepaald op basis van kosten voor eten per persoon per dag op basis van de Nibud-prijzengids en voor het aantal dagen tussen de aanvraag en de eerste uitbetaling van de bijstandsuitkering.

In de situatie dat een belanghebbende tot de ingangsdatum van het recht op een bijstandsuitkering wel een andere uitkering of inkomsten ontving, maar deze uitkering of inkomsten naar het oordeel van het college onvoldoende zijn ter overbrugging naar de eerstvolgende uitbetaling van de algemene bijstand, kan eveneens een overbrugginsuitkering worden verstrekt. Bij het bepalen van de hoogte van de overbrugginsuitkering wordt met die uitkering of inkomsten rekening gehouden.

In alle gevallen wordt met eventueel (gering) eigen vermogen rekening gehouden bij de vaststelling van de hoogte van de overbrugginsuitkering. Als de berekende overbrugginsuitkering (na aftrek van eventuele inkomsten) uit dit vermogen kan worden voldaan wordt geen overbrugginsuitkering verstrekt.

In dit artikel zijn specifieke regels opgenomen inzake het inkomen en eventuele vermogen waarmee rekening moet worden gehouden bij de toekenning van een overbruggingsuitkering. Gezien de inhoud van deze specifieke bepalingen wordt niet meer toegekomen aan de algemene draagkrachtregels van artikel 4. Voor de duidelijkheid zijn die algemene draagkrachtbepalingen dan ook expliciet niet van toepassing verklaard (artikel 4 lid 10 onder c van deze beleidsregels).

Artikel 12: Individuele inkomenstoeslag

Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de toelichting op Hoofdstuk 5 van de Participatieverordening gemeente Barneveld.

Een individuele inkomenstoeslag wordt niet toegekend indien in de 12 maanden voorafgaand aan het indienen van de aanvraag de bijstandsuitkering van belanghebbende onder toepassing van artikel 18 van de wet is verlaagd. De achtergrond hiervan is dat belanghebbende in een dergelijke situatie niet heeft voldaan aan de arbeids- en re-integratieverplichtingen in verband waarmee een maatregel in de vorm van een verlaging van de bijstandsuitkering is opgelegd. Daarmee heeft belanghebbende blijk gegeven van het zich onvoldoende inspannen om tot een inkomensverbetering te komen zoals bedoeld in artikel 36 lid 2 onder b van de wet. Bovendien kan het niet zo zijn dat door toekenning van een individuele inkomenstoeslag een dergelijke verlaging deels ongedaan wordt gemaakt.

Er is gekozen voor een ‘terugkijktermijn’ van 12 maanden daar het niet redelijk is om belanghebbende langer de gevolgen van een dergelijke gedraging na te dragen en het gedrag inmiddels wellicht reeds ten positieve is gewijzigd.

Er wordt evenmin een individuele inkomenstoeslag toegekend indien belanghebbende de overige verplichtingen van de wet heeft overtreden die hebben geleid tot een onherroepelijk opgelegde bestuurlijke boete op grond van artikel 18a van de wet. De reden daarvan is dat in die gevallen sprake is van fraude hetgeen veelal heeft geleid tot benadeling van de gemeente, een herziening van het recht op bijstand en eventueel een terugvordering. Dat is dermate ernstig dat een langere terugkijktermijn van 24 maanden is gerechtvaardigd. Deze termijn sluit bovendien aan bij de maximaal mogelijke redelijke termijn (zoals bedoeld door de Centrale Raad van Beroep) waarbinnen een bestuurlijke boete op basis van de beschikbare draagkracht moet kunnen worden afgelost in geval van opzet inzake de gedraging waarvoor een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Mede op basis hiervan wordt de maximale hoogte van de bestuurlijke boete vastgesteld. Een op te leggen bestuurlijke boete wordt daardoor in beginsel ook altijd binnen deze termijn voldaan. Door binnen deze termijn geen individuele inkomenstoeslag toe te kennen wordt voorkomen dat de bestuurlijke boete feitelijk deels gecompenseerd wordt door toekenning van de individuele inkomenstoeslag.

Tot slot wordt geen individuele inkomenstoeslag toegekend aan degene die een opleiding volgt als bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, dan wel een studie volgt als genoemd in de Wet studiefinanciering 2000. De reden daarvan is onder andere dat indien een opleiding wordt gevolgd belanghebbende juist zicht heeft op inkomensverbetering en reeds daarom niet voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 36 lid 1 van de wet.

Artikel 13: Woonkostentoeslag: algemene bepalingen

Lid 1 en lid 2 behoeven geen nadere toelichting. Inzake lid 3 wordt opgemerkt dat gezien de kosten waarop de woonkostentoeslag betrekking heeft, het redelijk en billijk is om hierbij de kostendelersnorm van toepassing te verklaren. Bij commerciële verhuur is er geen sprake van kostendeling. De inkomsten uit (onder)huur worden dan betrokken bij de draagkrachtberekening.

Artikel 14 Woonkostentoeslag bij huurprijs beneden het bedrag van de maximale huurgrens

Indien sprake is van een belanghebbende die wel recht op huurtoeslag heeft, maar de huurtoeslag nog niet is toekend of uitbetaald en belanghebbende als gevolg hiervan betalingsproblemen ondervindt, kan bijzondere bijstand in de vorm van een lening worden verstrekt. De woonkostentoeslag per maand is in dit geval niet hoger dan de hoogte van de te verwachten huurtoeslag. De woontoeslag wordt in dit geval als lening verstrekt daar op enig moment over de betreffende periode van toekenning alsnog recht op huurtoeslag bestaat en wordt uitbetaald. De als lening toegekende woontoeslag dient ineens met de ontvangen huurtoeslag te worden afgelost.

Artikel 15: Woonkostentoeslag bij woonkosten van een eigen woning beneden het bedrag van de maximale huurgrens.

Er kunnen zich situaties voordoen dat een belanghebbende een eigen woning bewoont waarvan de hoogte van de woonkosten niet hoger is dan de maximale huurgrens. Door de terugval in inkomsten naar het bijstandsniveau kunnen echter betalingsproblemen ontstaan. Immers: bij een eigen woning bestaat geen recht op huurtoeslag en kunnen de feitelijke woonlasten te hoog zijn in verhouding tot de bijstandsuitkering. In dat geval kan een woontoeslag per maand worden verstrekt tot maximaal het bedrag dat zou zijn ontvangen aan huurtoeslag als sprake zou zijn geweest van een huurwoning.

De woonkostentoeslag wordt in deze situaties ‘om niet’ toegekend. Indien over de periode van toekenning van de woonkostentoeslag een Belastingteruggave wordt ontvangen wordt de toegekende woonkostentoeslag teruggevorderd tot het bedrag van de Belastingteruggave voor de woonkosten. Belanghebbende is op grond van de inlichtingenplicht (artikel 17 PW) verplicht om het college te informeren over een (te) ontvangen Belastingteruggave.

Artikel 16 Woonkosten boven de maximale huurgrens (bij zowel huur- als koopwoning)

Als sprake is van woonkosten boven de maximale huurgrens (ongeacht of sprake is van een huur- of een koopwoning) is toekenning van een woonkostentoeslag tijdelijk mogelijk. Aan de toekenning van de woonkostentoeslag is dan wel de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende naar vermogen tracht goedkopere woonruimte te vinden (verhuisplicht). De toeslag wordt voor een jaar verstrekt en kan maximaal nog een jaar verlengd worden. Wanneer iemand onvoldoende inspanningen heeft verricht om goedkopere woonruimte te verkrijgen, kan de woonkostentoeslag worden beëindigd dan wel voortzetting van de woonkostentoeslag worden geweigerd.

Artikel 17 Waarborgsom, administratiekosten, eerste maand huur, dubbele huur, hogere huur

In verschillende situaties kan het voorkomen dat belanghebbende woonkosten moet voldoen om de nieuwe woonruimte kunnen betrekken. Daarbij kunnen de volgende kosten worden onderscheiden: waarborgsom, administratiekosten, eerste maand huur, dubbele huur en verschil tussen oude en nieuwe huur. Inzake de huur worden daaronder tevens begrepen de eventueel verschuldigde servicekosten. Als deze kosten worden gemaakt in verband een noodzakelijke en/of verplichte huisvesting of verhuizing, kan hiervoor bijzondere bijstand worden verstrekt.

Artikel 18 Collectieve zorgverzekering

Een ieder die aan de voorwaarden voldoet kan zich vrijwillig aansluiten bij de collectieve zorgverzekering van de gemeente Barneveld en zich daarmee verzekeren tegen medische kosten.

In het eerste lid is bepaald dat een belanghebbende met een netto maandinkomen tot 130% van de toepasselijke bijstandsnorm op aanvraag kan deelnemen aan de door de gemeente afgesloten collectieve zorgverzekering. Inzake de ‘toepasselijke bijstandsnorm’ dient te worden uitgegaan van de normen als bedoeld in artikel 21 PW en 22 PW. In lid 2 is bepaald dat als de toepasselijke bijstandsnorm een jongerennorm (artikel 20 PW) of kostendelersnorm (artikel 22a PW) is, een belanghebbende fictief gelijkgesteld wordt met een 21-jarige respectievelijk pensioengerechtigde zonder kostendelende medebewoner(s) waardoor ook in die situaties wordt uitgegaan van de normen als bedoeld in artikel 21 PW en 22 PW. De reden daarvan is dat sprake is van een vaste, nominale zorgpremie per persoon waarvan de hoogte niet afhankelijk is van de leeftijd en die evenmin kan worden gedeeld. Het is daarom redelijk om niet uit te gaan van de (lage) jongerennormen respectievelijk kostendelersnorm.

De collectieve verzekering bestaat uit een Basisverzekering, een aanvullende verzekering en een verplichte tandartsverzekering. Er kan gekozen worden uit diverse pakketsamenstellingen met verschillende premies en verschillende (maximale) vergoedingen. Als niet wordt gekozen voor het pakket met de hoogste vergoedingen maar voor een pakket met lagere vergoedingen leidt dat niet tot recht op bijzondere bijstand voor het verschil. Als gekozen wordt voor een andere zorgverzekeraar en sprake is van geen of minder medische kosten die worden vergoed in vergelijking met de collectieve zorgverzekering bestaat geen recht op bijzondere bijstand voor die kosten.

Deelname vangt in beginsel altijd aan per 1 januari van het komende jaar. Als belanghebbende reeds is verzekerd bij de zorgverzekeraar waarmee de gemeente een collectieve zorgverzekering heeft afgesloten kan echter ook gedurende het kalenderjaar worden overgestapt. Aanvang van deelname gedurende het kalenderjaar is ook mogelijk voor nieuwkomers in Nederland die een verblijfsvergunning hebben gekregen. Ook zogenaamde hervestigers kunnen gedurende het kalenderjaar gaan deelnemen aan de collectieve zorgverzekering. Dat zijn personen die in het verleden al in Nederland hebben gewoond, op enig moment Nederland hebben verlaten en zich hebben uitgeschreven uit de BRP maar nu weer terugkeren (hervestigen) en zich weer in de BRP (her)inschrijven.

Artikel 19 Kosten van medische aard

De gemeente Barneveld verstrekt in beginsel geen bijzondere bijstand voor medische kosten. Hierop wordt geen uitzondering gemaakt, tenzij er sprake is van dringende redenen (artikel 16 PW).

Artikel 20 Extra bewassing- en kledingslijtagekosten

De extra bewassingskosten kunnen voortkomen uit bijvoorbeeld incontinentie, gebruik van bepaalde medicatie, bedlegerigheid, gebruik van een stoma of overmatig transpireren. De hoogte van de meerkosten wordt vastgesteld op basis van de GMD-lijst inkomensondersteunende voorzieningen.

GMD staat voor Gemeenschappelijke Medische Dienst. De GMD is inmiddels opgeheven maar de GMD-lijst wordt nu jaarlijks door Schulinck bijgehouden en geïndexeerd met het indexcijfer voor de gezinsconsumptie en is opgenomen in GRIP.

Kledingslijtage kan het gevolg zijn van bijvoorbeeld het gebruik van prothesen, stoornissen van houding en bewegingsapparaat, het evenwicht, het bewustzijn of het coördinatievermogen. De (meer)kosten worden bepaald aan de hand van de Nibud-prijzengids.

Artikel 21 Extra stookkosten

In verband met medische omstandigheden kan sprake zijn van hogere dan gebruikelijke stookkosten. Daar warmtebeleving per individu, per (medische) situatie en per type woning verschilt wordt ter objectivering van de meerkosten die maximaal in aanmerking komen voor bijzondere bijstand aangesloten bij het bedrag zoals opgenomen in de GMD-lijst inkomensondersteunende voorzieningen. GMD staat voor Gemeenschappelijke Medische Dienst. De GMD is inmiddels opgeheven maar de GMD-lijst wordt nu jaarlijks door Schulinck bijgehouden en geïndexeerd met het indexcijfer voor de gezinsconsumptie en is opgenomen in GRIP.

Artikel 22 Dieetpreparaten en dieet(meer)kosten

Uitsluitend als sprake is van medische noodzaak voor het gebruik van dieetpreparaten en/of aangepaste voeding kan bijzondere bijstand voor de daar uit voortvloeiende (meer)kosten worden verstrekt voor zover de zorgverzekeraar deze kosten niet of slechts gedeeltelijk vergoed. De (meer)kosten worden bepaald aan de hand van het ziektebeeld en op basis van de Nibud-prijzengids.

Artikel 23 Zelfzorgmiddelen

Het chronisch gebruik dient te worden vastgesteld door een arts. Op het recept van de arts staat dan "voor chronisch gebruik" (CG). Als het chronisch gebruik wordt vastgesteld moet worden nagegaan wat de Zorgverzekeraar vergoedt. Wordt niets vergoed of resteert een eigen bijdrage dan kan voor deze kosten respectievelijk de eigen bijdrage bijzondere bijstand worden verleend.

Artikel 24 Kosten van bewindvoering

Er dient een onderscheid te worden gemaakt in de kosten voor bewindvoering tussen enerzijds beschermingsbewind, curatele en mentorschap enerzijds en anderzijds (vrijwillig) inkomensbeheer.

Als de kantonrechter op grond van artikel 1:431 e.v. Burgerlijk Wetboek de noodzaak tot onderbewindstelling heeft beoordeeld en vastgesteld, bestaat er voor het college geen vrijheid meer de onderbewindstelling te beoordelen en evenmin om te bezien of er andere oplossingen mogelijk zouden zijn. De met bewindvoering samenhangende kosten komen in deze situatie in aanmerking voor bijzondere bijstand. Ook als de rechtbank een bewindvoerder benoemt in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) is er sprake van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35 lid 1 PW. In voorkomende gevallen zal er bijzondere bijstand verstrekt moeten worden voor het salaris van de WSNP-bewindvoerder voor zover dit niet uit de boedel kan worden voldaan.

Geen draagkracht bij inkomen tussen de 100%-110%

Op basis van lid 5 van dit artikel is de draagkrachtbepaling van artikel 4 lid 2 van deze beleidsregels niet van toepassing bij de te verstrekken bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering, curatele en mentorschap (daarbij inbegrepen de eventuele eenmalige kosten zoals bijvoorbeeld opstart- en beëindigingskosten). Dat betekent dat bij een inkomen tussen de 100% en 110% van de toepasselijke bijstandsnorm geen sprake is van draagkracht (normaal gesproken bedraagt die 50% van dat inkomensgedeelte).

De reden hiervan is dat sprake is van periodieke bijzondere bijstand voor deze kosten. Daardoor zouden belanghebbenden met een inkomen tussen de 100%-110% van de toepasselijke bijstandsnorm langdurig op vrijwel het minimumniveau terecht komen. Het gevolg daarvan is dat de financiële ruimte, slagkracht en reserveringscapaciteit bij deze belanghebbenden relatief gezien fors en langdurig wordt ingeperkt. Daarnaast is bij een groot deel van de belanghebbenden met een inkomen op dit niveau geen sprake van mogelijkheden (meer) om de inkomenspositie te verbeteren. Denk bijvoorbeeld aan belanghebbenden met een WAJONG-uitkering en pensioengerechtigden met een klein aanvullend pensioen. Daarom is ervoor gekozen om bij voor deze kosten bij een inkomen tussen de 100%-110% van de toepasselijke bijstandsnorm niet langer te spreken van draagkracht. De bijzondere bijstand voor deze kosten kan dan ook volledig worden vergoed.

Voor de goede orde: bij een inkomen dat meer bedraagt dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm moet dat ‘meerinkomen’ wel gewoon voor 100% worden aangemerkt als draagkracht. In dat geval zal dat dus leiden tot een gedeeltelijke of eventueel geheel geen vergoeding van deze kosten.

Artikel 25 Griffiekosten

Degene die om rechtsbijstand verzoekt dient ingevolge de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) eerst een advies te vragen bij het Juridisch Loket. Pas bij een positief advies zal een toevoeging worden verleend. Zonder advies, of bij een negatief advies, zal de toevoeging in de regel worden geweigerd. De Raad voor de Rechtsbijstand acht de procedure dan niet noodzakelijk. In het geval van een toevoeging worden de kosten (exclusief de eigen bijdrage) van de advocaat vergoed op grond van de Wrb. Wanneer een toevoeging is verleend, kan de noodzaak voor de procedure aanwezig worden geacht. Daarom kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de griffiekosten. Wanneer de toevoeging is geweigerd, dient ook een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de griffiekosten te worden geweigerd.

Daarnaast kan het zijn dat aan een belanghebbende op grond van artikel 55 van de wet de extra verplichting is opgelegd om een procedure te gaan voeren. Vaak gaat het om het vorderen van alimentatie. Vanwege de opgelegde verplichting is wordt de noodzaak aanwezig geacht en kan bijzondere bijstand voor de griffiekosten worden verstrekt.

Niet in aanmerking voor bijzondere bijstand komen alle overige kosten van rechtsbijstand noch de kosten die samenhangen met een juridische procedure, zoals:

  • de eigen bijdrage van de kosten van rechtsbijstand: die is inkomensafhankelijk in verband waarmee voor deze kosten geen bijzondere bijstand wordt meer verstrekt tenzij sprake is van een samenloop van inkomensafhankelijke eigen bijdragen die bij elkaar meer dan 6% van de toepasselijke bijstandsnorm bedragen, dan kan voor het meerdere alsnog bijzondere bijstand worden verstrekt;

  • vertaalkosten (advocaten kunnen kosteloos gebruik maken van een gesubsidieerd tolkencentrum);

  • reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van rechtszittingen (het is niet noodzakelijk dat belanghebbende in persoon aanwezig is op de rechtszitting nu hij vertegenwoordigd wordt door een advocaat, zodat reiskosten ten behoeve van belanghebbende niet noodzakelijk zijn);

  • de kosten gemaakt in de bezwaarfase anders dan de eigen bijdrage.

Artikel 26 Baby-uitzet

De kosten van een baby-uitzet worden gerekend tot de algemene kosten van het bestaan waarvoor derhalve gereserveerd dient te worden. In redelijkheid kan worden gesteld dat er gedurende de zwangerschapsperiode, in ieder geval vanaf de vierde maand, voldoende tijd is om te reserveren voor de kosten en aanschaf van een baby-uitzet.

Dat is slechts anders indien sprake is van minderjarige belanghebbenden (die hebben veelal geen inkomen) en bij statushouders die korter dan 5 maanden voor de feitelijke bevallingsdatum het AZC hebben verlaten (die hebben immers niet vanaf de vierde maand van de zwangerschap kunnen reserveren in verband met het ontbreken van inkomsten gedurende het verblijf in het AZC). In verband daarmee kunnen alleen deze twee categorieën belanghebbenden in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor de kosten van een baby-uitzet omdat zij niet of onvoldoende hebben kunnen reserveren voor deze kosten. De bijzondere bijstand voor deze kosten wordt als renteloze lening verstrekt.

Artikel 27 Begrafenis- en crematiekosten

Nabestaanden kunnen onverwacht worden geconfronteerd met hoge kosten van een begrafenis of crematie van een naaste. Soms kunnen die kosten niet worden voldaan uit de nalatenschap, een daartoe strekkende verzekering en/of kon daarvoor onvoldoende worden gereserveerd of kon reservering daarvoor in redelijkheid niet verlangd worden. In dergelijke situaties kan, als aan de voorwaarden wordt voldaan om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand, bijzondere bijstand worden verleend voor de specifiek genoemde kosten tot een maximum totaalbedrag zoals is vermeld in het Normenblad.

Artikelen 28 t/m 32 Reiskosten

Reiskosten voor reguliere deelname aan de samenleving tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten welke geacht worden uit de bijstandsnorm te kunnen worden voldaan. In een aantal situaties is sprake van reiskosten die niet in verband met reguliere deelname aan de samenleving worden gemaakt maar die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. In die gevallen is het mogelijk om, indien aan de voorwaarden wordt voldaan, bijzondere bijstand te verstrekken. Het gaat hier om reiskosten in verband met:

  • psychische/medische behandeling

  • bezoek aan elders verpleegden/verzorgden

  • bezoek aan een gedetineerde gezinslid

  • reiskosten woon / werkverkeer

  • reiskosten voor minderjarige schoolgaande ten lasten komende kinderen jonger dan 16 jaar die onderwijs buiten de gemeente Barneveld volgen.

Indien voor de reiskosten bijzondere bijstand wordt verstrekt zijn daarbij ook de eerste zeven kilometer inbegrepen.

Reiskosten in relatie tot Wmo

Gelet op haar aard en doelstelling is (ook) de vervoersvoorziening op grond van de Wmo bedoeld om belanghebbende en zijn naaste woonomgeving in staat te stellen om in aanvaardbare mate deel te nemen aan het leven van alledag en sociale contacten te onderhouden. Daaronder zijn niet begrepen de kosten die samenhangen met een als gevolg van bijzondere omstandigheden, tijdelijk optredende extra vervoersbehoefte (zie CRvB 25-02-2003, nr. 00/27 NABW e.a.). Aangenomen mag worden dat deze uitspraak ook geldt onder de Wmo waardoor verstrekking van bijzondere bijstand in dergelijke situaties aan de orde kan zijn, naast een eventuele Wmo-vervoersvoorziening die gericht is op deelname aan het leven van alledag.

Reiskosten woon-werkverkeer (artikel 31)

Eventuele reiskosten woon-werkverkeer (voor het OV of eigen vervoer) blijven voor eigen rekening. In veel situaties worden deze kosten vergoed door de werkgever en soms op basis van een (andere) voorliggende voorziening. Het kan voorkomen deze kosten in het geheel niet worden vergoed maar belanghebbende genoodzaakt is toch reiskosten te maken omdat niet gereisd kan worden met de fiets. Voorbeelden van dergelijke situatie zijn;

  • medische omstandigheden waardoor belanghebbende niet in staat is om gebruik te maken van de fiets en dus met het OV of met eigen vervoer moet reizen (in deze gevallen dient nadrukkelijk gelet te worden op een eventuele WMO-vervoersvoorziening);

  • de feitelijke reisafstand woon-werk waardoor reizen per fiets niet reëel is (meer dan 20 kilometer, dat is ca. anderhalf uur reistijd).

  • de ligging van de locatie in combinatie met de werktijden (bijvoorbeeld late of nachtdiensten) waardoor om veiligheidsredenen in redelijkheid reizen per fiets niet kan worden verlangd.

Dit is een niet uitputtende opsomming en het gaat altijd om een individuele beoordeling van de situatie.

Reiskosten minderjarige schoolgaande kinderen (artikel 32)

Reiskosten van minderjarige schoolgaande kinderen behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en dienen dan ook uit de bijstandsnorm te worden voldaan. Minderjarige schoolgaande kinderen hebben nog geen recht op een vergoeding op basis van de WTOS of studiefinanciering. Alleen indien een BOL-traject wordt gevolgd kunnen minderjarige MBO-leerlingen via de DUO een studentenreisproduct aanvragen.

Er kan sprake zijn van een bijzondere situatie waardoor voor minderjarige schoolgaande kinderen meer reiskosten dan gebruikelijk moeten worden gemaakt terwijl daarvoor geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening. Van dergelijke bijzondere situaties kan sprake zijn indien:

  • de minderjarige scholier buiten de gemeentegrenzen een onderwijsinstelling moet bezoeken omdat het betreffende onderwijs niet wordt aangeboden binnen de gemeentegrenzen;

  • en de enkele reisafstand tussen de ouderlijke woning en de onderwijsinstelling meer bedraagt dan 7 kilometer.

Indien de onderwijsinstelling 3 dagen of meer per week wordt bezocht kan dan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de reiskosten van het minderjarige schoolgaande kind. Hetzelfde geldt voor het bezoeken van een stageplaats waarbij een eventuele reiskostenvergoeding van de stage-werkgever wel in mindering wordt gebracht op de te verstrekken bijzondere bijstand.

Alleen de reiskosten naar de dichtstbijzijnde plaats waar de betreffende vorm van onderwijs wordt gegeven komen voor bijzondere bijstand in aanmerking. Dit betekent dat als het onderwijs wordt gevolgd in Groningen terwijl dezelfde vorm van onderwijs wordt gegeven in Utrecht er enkel bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor de reiskosten naar Utrecht.

Gezien het feit dat de reiskosten van minderjarige schoolgaande kinderen behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan blijven de kosten tot een bedrag van € 60,- per maand per kind voor eigen rekening en kan alleen voor de meerkosten bijzondere bijstand worden verstrekt.

De reiskosten worden uitsluitend vergoed indien gebruik wordt gemaakt van het openbaar vervoer en na overlegging van de bewijsstukken. Als gebruik wordt gemaakt van andere vervoermiddelen worden de kosten niet vergoed (ook niet op basis van het OV-tarief).

Artikel 33 Kosten duurzame gebruiksgoederen

De aanschaf en vervanging van duurzame gebruiksgoederen is voorzienbaar. Het uitgangspunt is dan ook dat men zelf zorg dient te dragen voor de aanschaf en/of vervanging daarvan door middel van reservering vooraf of gespreide betaling achteraf. Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt dan ook in beginsel niet verstrekt, tenzij sprake is van buitengewoon bijzondere omstandigheden waaruit deze kosten voortvloeien. In dat geval kan voor deze kosten bijzondere bijstand worden verstrekt in de vorm van een (renteloze) lening.

De bijzondere bijstand voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen wordt alleen ‘om niet’ verstrekt als een lening bij een commerciële instelling of stadsbank of verstrekking van leenbijstand niet mogelijk is. Voorbeelden hiervan zijn mensen met een stabilisatieovereenkomst of zijn toegelaten tot een wettelijke of minnelijk schuldsaneringstraject.

Artikel 34 Kosten woninginrichting

De kosten van woninginrichting na een verhuizing behoren tot de algemene kosten van het bestaan en zijn voorzienbaar. In dit kader wordt onder woninginrichting verstaan: de noodzakelijke en ineens aan te schaffen duurzame gebruiksgoederen in verband met een verhuizing zoals (niet limitatief): een koelkast, wasmachine, gasfornuis, bed, zitmeubelen, televisie, tafels, stoffering zoals vloerbedekking en gordijnen en keukeninrichting. Hieronder worden nadrukkelijk niet begrepen zaken als (niet limitatief): computerapparatuur, fietsen, mobiele/vaste telefoons, telefoon- en internetabonnementen.

Het uitgangspunt is dat men zelf zorg dient te dragen voor de aanschaf van de woninginrichting door middel van reservering vooraf of gespreide betaling achteraf. Bijzondere bijstand voor deze kosten wordt dan ook in beginsel niet verstrekt, tenzij sprake is van buitengewoon bijzondere omstandigheden (zoals benoemd in het eerste lid van dit artikel) waaruit deze kosten voortvloeien en geen reservering mogelijk is geweest. In dat geval kan voor deze kosten bijzondere bijstand worden verstrekt in de vorm van een (renteloze) lening.

Dit geldt onder andere bij huisvesting van statushouders in het kader van de taakstelling van de gemeente en uitplaatsing na intensieve jeugdhulp. Ook in andere situaties kan sprake zijn van inrichtingskosten die in aanmerking komen voor bijzondere bijstand, zoals bijvoorbeeld bij een echtscheiding of beëindiging van samenwoning. In deze laatste situaties zal het vaak niet om de kosten van een volledige woninginrichting gaan en zal per individueel geval gekeken moeten worden welke inrichtingskosten noodzakelijk zijn.

De bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting wordt alleen ‘om niet’ verstrekt als een lening bij een commerciële instelling of stadsbank of verstrekking van leenbijstand niet mogelijk is. Voorbeelden hiervan zijn mensen met een stabilisatieovereenkomst of zijn toegelaten tot een wettelijke of minnelijk schuldsaneringstraject.

Als sprake is van onzelfstandige woonruimte (‘kamerbewoning’) die wordt betrokken bestaan de inrichtingskosten uit de inrichtingskosten van de onzelfstandige woonruimte zelf waarvoor een vast bedrag kan worden toegekend (zie Normenblad) en de inrichtingskosten van de gedeelde en gemeenschappelijk gebruikte ruimtes (voor zover die nog niet zijn ingericht). Deze laatste kosten moeten per geval beoordeeld worden: onderzocht moet immers worden wat reeds aanwezig is en wat nog ontbreekt. Er wordt van uitgegaan dat de kosten van de eventueel nog aan te schaffen duurzame gebruiksgoederen en inventaris voor de gedeelde en gemeenschappelijk gebruikte ruimtes door alle huurders worden gedragen. In verband daarmee dienen de vastgestelde noodzakelijke kosten te worden gedeeld door het aantal wooneenheden dat gebruikmaakt van de betreffende ruimtes.

De maximale bedragen voor complete woninginrichting zijn genoemd in het Normenblad. Uitgangspunt is dat een deel tweedehands kan worden aangeschaft via overname van derden of kringloopwinkel.

Als binnen 60 maanden na een toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting wederom een aanvraag daartoe wordt ingediend en wordt toegekend, moet daarbij rekening worden gehouden met de in de afgelopen 60 maanden toegekende bijzondere bijstand voor deze kosten. De reden is dat op basis van de eerdere toekenning duurzame gebruiksgoederen zijn aangeschaft die geacht worden ‘meegenomen’ te kunnen worden naar de nieuwe woning. Die hoeven dus niet opnieuw aangeschaft te worden waardoor de noodzakelijke kosten van de woninginrichting lager zijn. Een uitzondering hierop vormt eerder toegekende bijzondere bijstand voor de kosten van inrichting van gemeenschappelijke ruimtes bij onzelfstandige woonruimte: die hoeft niet in mindering te worden gebracht. In beginsel kunnen gemeenschappelijk gebruikte duurzame gebruiksgoederen en inventaris niet worden meegenomen naar een volgend hoofdverblijf. Dat is slechts anders indien een aantal of alle huurders van de onzelfstandige woonruimtes naar eenzelfde nieuw adres of hoofdverblijf vertrekken en/of alsnog blijkt dat die gebruiksgoederen en inventaris worden meegenomen. Daar dient altijd nadrukkelijk op gelet te worden bij de beoordeling van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor deze kosten die binnen 60 maanden na een eerdere aanvraag en toekenning wordt ingediend.

Als een belanghebbende verhuist van de gemeente Barneveld naar een andere gemeente, dient een aanvraag bijzondere bijstand voor de kosten van de woninginrichting te worden ingediend bij de gemeente waar men zich gaat vestigen.

Er bestaat in het geheel geen recht op bijzondere bijstand voor deze kosten als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening zoals:

  • een lening bij een commerciële bank of de Stadsbank

  • een vergoeding van de werkgever voor deze kosten

  • de Wmo in de betreffende kosten voorziet. (bijv. vloerbedekking bij Cara (astma).

  • de Zvw/WLZ in de betreffende kosten voorziet. Dit is het geval als bepaalde inrichtingselementen van woningen medisch noodzakelijk zijn. De betreffende voorzieningen staan vermeld in de Regeling zorgverzekering.

Artikel 35 Overige inrichtingskosten: opknapkosten

Onder overige inrichtingskosten worden begrepen de zogenaamde opknapkosten (zoals verf en behang) die verband houden met het betrekken van een nieuwe woning. De kosten daarvan behoren tot de algemene kosten van het bestaan en zijn voorzienbaar. Het uitgangspunt is dat men zelf deze kosten dient te dragen en daarvoor door middel van reservering vooraf of gespreide betaling achteraf in voorziet. Bijzondere bijstand voor deze kosten wordt dan ook in beginsel niet verstrekt, tenzij sprake is van buitengewoon bijzondere omstandigheden (zoals benoemd in het eerste lid van dit artikel) waaruit deze kosten voortvloeien en geen reservering mogelijk is geweest. In dat geval kan voor deze kosten bijzondere bijstand worden verstrekt.

De Centrale Raad van Beroep stelt dat bijvoorbeeld verf en behang naar hun aard niet als duurzame gebruiksgoederen kunnen worden aangemerkt. In tegenstelling tot de kosten als bedoeld in artikel 32 wordt de bijzondere bijstand voor deze kosten daarom ‘om niet’ verstrekt.

Er bestaat in geen recht op bijzondere bijstand voor deze kosten als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening, waaronder begrepen een vergoeding van de werkgever.

Artikel 36 Verhuiskosten

De kosten van een verhuizing (waaronder in het kader van dit artikel wordt verstaan: de kosten van transport van de inboedel) behoren tot de algemene kosten van het bestaan en zijn voorzienbaar. Het uitgangspunt is dat men zelf deze kosten dient te dragen en daarvoor vooraf dient te reserveren of daarin voorziet door middel van gespreide betaling achteraf. Bijzondere bijstand voor deze kosten wordt dan ook in beginsel niet verstrekt, tenzij sprake is van buitengewoon bijzondere omstandigheden (zoals benoemd in het vijfde lid van dit artikel) waaruit deze kosten voortvloeien. In dat geval kan voor deze kosten bijzondere bijstand ‘om niet’ worden verstrekt.

Er bestaat in het geheel geen recht op bijzondere bijstand voor deze kosten als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening, waaronder begrepen een verhuiskostenvergoeding op basis van de ‘Beleidsregels tegemoetkoming in de meerkosten gemeente Barneveld’ en een vergoeding van de werkgever.

Als een belanghebbende verhuist van de gemeente Barneveld naar een andere gemeente, kan in de gemeente Barneveld een aanvraag bijzondere bijstand worden ingediend voor verhuiskosten als bedoeld in dit artikel.

MINIMAREGELINGEN

De minimaregelingen zijn in deze beleidsregels in een apart hoofdstuk opgenomen. Enerzijds omdat geen sprake is van bijzondere bijstand in de zin van de wet maar van inkomensondersteunende regelingen. Anderzijds zijn de minimaregelingen primair gericht op het bevorderen van maatschappelijke deelname van mensen met een laag inkomen. Bij de beoordeling van aanvragen wordt wel gekeken naar het inkomen en het eventueel aanwezige vermogen maar niet naar de draagkracht.

Artikel 37 Minimaregelingen: algemene bepalingen

Geen nadere toelichting vereist

Artikel 38 Computer

De computerregeling is ingevoerd ten behoeve van schoolgaande kinderen in de leeftijd van 8 tot en met 15 jaar. Volgens een onderzoek van het Nibud heeft op 8-jarige leeftijd een kwart van de kinderen een computer op zijn eigen kamer staan. Het percentage bij 13-jarigen is zelfs 48%. Om deze reden is aansluiting gezocht bij de leeftijdsgrens vanaf 8 jaar. Vanaf 16 jarige leeftijd kunnen scholieren door het nemen van een bijbaantje gemakkelijker zelf een computer bij elkaar sparen.

De middelentoets (inkomen en vermogen) vindt plaats op het moment van aanvragen.

De inkomensgrens is een maximale grens. Als het vastgestelde inkomen boven de 110% van de toepasselijke bijstandsnorm ligt moet de aanvraag worden afgewezen.

Ook de vermogenstoets is van toepassing. Als het aanwezige vermogen uitstijgt boven de van toepassing zijnde vrij te laten vermogensgrens zoals bepaald in de wet moet de aanvraag worden afgewezen.

Bij toekenning wordt geen geld uitgekeerd maar een budget toegekend waarvoor belanghebbende bij deelnemende lokale leveranciers een computer (desktop of laptop) en een printer kan bestellen die aan een aantal minimumspecificaties dient te voldoen. De betreffende leverancier krijgt na inzending van de factuur rechtstreeks betaald door de gemeente Barneveld.

Er kan slechts één computer met printer per gezin worden toegekend. Belanghebbende dient zowel een computer als een printer te bestellen. Het is niet toegestaan om slechts één item te bestellen.

Als er in 60 maanden voorafgaand aan de aanvraag al een computer is verstrekt aan belanghebbende of het gezin (op grond van deze of een vergelijkbare regeling) bestaat er geen recht op een computer en printer. Dit is het geval als er op basis van deze of een andere gemeentelijke regeling een toekenning heeft plaatsgevonden.

Artikel 39 Schoolkostenregeling

Op aanvraag kan ieder schooljaar aan een gezin per kind dat het basisonderwijs bezoekt een tegemoetkoming in de schoolkosten worden verstrekt. Om in aanmerking te komen voor deze regeling dient een ouder een bewijs van inschrijving van de betreffende onderwijsinstelling te overleggen.

Op aanvraag kan aan een gezin een tegemoetkoming in de schoolkosten worden verstrekt voor een kind dat voor de eerste maal het voortgezet onderwijs bezoekt. De reden daarvan is dat de overgang van het basisonderwijs naar de middelbare school extra kosten met zich meebrengt. Om in aanmerking te komen voor deze regeling dient een ouder een bewijs van inschrijving van de betreffende onderwijsinstelling te overleggen.

Op aanvraag wordt aan een gezin per kind dat het voortgezet onderwijs bezoekt, gedurende de eerste drie schooljaren na overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs per schooljaar een tegemoetkoming in de schoolkosten verstrekt. Om in aanmerking te komen voor deze regeling dient een bewijs van inschrijving van de betreffende onderwijsinstelling te worden overlegd.

Om problemen in de uitvoering te voorkomen (klas overgeslagen, blijven zitten) is gekozen voor een tegemoetkoming gedurende de eerste drie schooljaren vanaf het moment dat het kind het voortgezet onderwijs bezoekt. Hierdoor geldt in beginsel dus dat sprake is van een vergoeding tot en met de leeftijd van 15 jaar. Deze leeftijdsgrens is gekozen, om werk te stimuleren. Een jongere van 16 jaar heeft immers de mogelijkheid voor een bijbaantje om daarmee eventuele kosten (zoals voor een schoolexcursie) zelf te kunnen voldoen.

Alle tegemoetkomingen op grond van dit artikel kunnen op twee momenten worden aangevraagd:

  • aan het begin van het schooljaar (1 juni tot 1 september van het betreffende schooljaar);

  • halverwege het schooljaar (1 november tot 1 februari van het schooljaar).

Als de tegemoetkoming halverwege het schooljaar wordt aangevraagd wordt 50% uitbetaald van de tegemoetkoming die voor het betreffende schooljaar geldt.

Artikelen 40 Sport- en cultuurregeling

Deze regeling is in het leven geroepen om de deelname aan sport- en culturele activiteiten van belanghebbenden (en hun gezinsleden) met een laag inkomen te bevorderen. Dat is wenselijk vanuit zowel gezondheidsoverwegingen, participatie aan de samenleving als persoonlijke ontwikkeling.

De vergoedingen op basis van dit artikel behoeven geen nadere toelichting, die spreken voor zich.

Op basis van dit artikel wordt slechts voor één activiteit per persoon per (verenigings-)jaar een vergoeding voor de contributie verstrekt. Er dient dus bewust te worden gekozen voor één activiteit. Een stapeling van vergoedingen van de contributie voor meerdere verenigingen is dus niet mogelijk.

Er is een onderscheid gemaakt tussen verenigingsactiviteiten waarvan de contributie volledig wordt vergoedt (limitatief opgesomd) en andere verenigingsactiviteiten waarvan de contributie voor 50% wordt vergoed (tot een in het Normenblad vastgelegde maximale vergoeding). Enerzijds worden op deze wijze voldoende mogelijkheden geboden om deel te nemen aan verenigingsactiviteiten die naar het oordeel van het college het beste aansluiten bij de doelstellingen van deze regeling. Anderzijds wil het college niet de ontwikkeling van talent inperken door alleen de contributie voor limitatief vermelde verenigingsactiviteiten te vergoeden en andere verenigingsactiviteiten geheel daarvan uit te sluiten. Op individuele basis kan immers een andere dan vermelde verenigingsactiviteit beter aansluiten bij de talenten van de betreffende persoon. Daarom is tevens de mogelijkheid opgenomen om aan een andere dan vermelde verenigingsactiviteit deel te nemen, zij het dat dan sprake is van een beperktere vergoeding van de contributie. Op deze wijze wordt wel meer keuzevrijheid gecreëerd maar wordt voorkomen dat bij deelname aan relatief kostbare verenigingsactiviteiten dit volledig wordt afgewenteld op de publieke middelen.

De kosten die voortvloeien uit tussentijdse wisselingen (voor afloop van een verenigingsjaar) worden niet vergoed.

Aanvragen op basis van deze regeling moeten voor aanvang van het verenigingsjaar worden ingediend, voorzien van een bewijs van inschrijving bij de vereniging. Later ontvangen aanvragen worden niet gehonoreerd.

Alle vergoedingen (met uitzondering van de vergoeding van de kosten van de noodzakelijke sportkleding en sportaccessoires) worden rechtstreeks aan de betreffende vereniging, muziekschool respectievelijk culturele instelling betaald.

Artikel 41 Zwemlessen

De gemeente Barneveld vindt het belangrijk dat belanghebbenden (en hun eventuele gezinsleden) met een laag inkomen in de gelegenheid zijn om basis-zwemvaardigheden op te doen. In verband daarmee wordt een vergoeding verstrekt voor het volgen van zwemlessen en het behalen van zwemdiploma A.

Er zijn door de gemeente afspraken gemaakt met zwembad De Veluwehal en De Heuvelrand. Dat betekent dat ook alleen bij deze twee zwembaden de mogelijkheid bestaat om zwemlessen te volgen die vergoed worden in het kader van deze minimaregeling.

De hoogte van de vergoeding is gebaseerd op de tarieven van beide zwembaden.

Na de toekenning van de vergoeding voor de zwemlessen betaalt de gemeente de vergoeding rechtstreeks aan het betreffende zwembad. Het zwembad garandeert dat de belanghebbende en/of het gezinslid zwemdiploma A haalt. Het zwembad bewaakt de voortgang maar bij veelvuldig verzuim worden de zwemlessen gestaakt en garandeert het zwembad het behalen van het diploma niet langer als:

  • bijzonderheden die van invloed kunnen zijn op deelname aan de zwemles niet tijdig, onvolledig of onjuist aan de kassamedewerkers wordt doorgegeven;

  • minder dan 90% van de zwemlessen gevolgd is.

Als sprake is van langere tijd afwezigheid wegens ziekte wordt apart op individuele basis door de gemeente een regeling getroffen.

Bij misbruik en/of het niet voldoende aanwezig zijn bij de zwemlessen (minder dan 90%) wordt de aan het zwembad betaalde vergoeding volledig verhaald op belanghebbende.

Artikel 42 Zwemmen

Het tarief voor een zwemabonnement is leeftijdsafhankelijk. De vergoeding wordt daarom afgestemd op het voor de belanghebbende (respectievelijk de gezinsleden) geldende tarief van zwembad De Veluwehal of De Heuvelrand.

De periode waarin een aanvraag kan worden ingediend sluit in beginsel aan bij het begin van de voorverkoop en eindigt op het moment van sluiting van de buitenbaden. Het abonnement dient in de voorverkoop te worden aangeschaft. Na overlegging van de nota en toekenning van de vergoeding betaalt de gemeente de volledige kosten van het abonnement uit aan de aanvrager.

Het kan in individuele situaties voorkomen dat er onvoldoende financiële ruimte is in een huishouden om voor de kosten van een zomer-zwemabonnement vooraf voldoende te reserveren en ‘voor te schieten’ in afwachting van vergoeding door de gemeente. Dat speelt met name bij grotere huishoudens. In verband daarmee kan een belanghebbende er ook voor kiezen om een aanvraag voor de vergoeding al in de periode van 1 februari tot 15 april van het betreffende kalenderjaar in te dienen. Bij toekenning van de vergoeding kan belanghebbende het zomer-zwemabonnement uitsluitend tijdens de voorverkoopdagen bij één van beide zwembaden aanschaffen. Op vertoon van de toekenningsbeschikking zal het zwembad het abonnement verstrekken. Het zwembad neemt (eventueel een kopie) van de toekenningsbeschikking in, voegt de factuur erbij en zendt dit naar de gemeente Barneveld die vervolgens de facturen rechtstreeks aan het betreffende zwembad voldoet.

Artikel 43 Hardheidsclausule

De hardheidsclausule wordt in zeer bijzondere omstandigheden toegepast ten gunste van belanghebbende. Van deze mogelijkheid wordt sporadisch en slechts in incidentele gevallen gebruik gemaakt ter voorkoming van precedentwerking.

Artikelen 44 en 45

Geen nadere toelichting vereist.

Artikel 46

Ten opzichte van de op 22 maart 2017 vastgestelde beleidsregels (inwerking getreden op 11 april 2017) is sprake van diverse wijzigingen. Voor de kenbaarheid naar de burgers is het altijd wenselijk om een integrale actuele tekst te publiceren. Daarom zijn de op 22 maart 2017 vastgestelde beleidsregels in verband met de vele aanpassingen ingetrokken.

Ook in verband met de gewijzigde draagkrachtregeling ten aanzien van de bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten is er voor gekozen om deze nieuw vastgestelde beleidsregels terug te laten werken tot en met 11 april 2017. Op deze wijze wordt rechtsongelijkheid voorkomen ten aanzien van aanvragen voor bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten die zijn ingediend tussen 11 april 2017 en de inwerkingtreding van de nieuw vastgestelde beleidsregels.

Artikel 47 Citeertitel

Geen nadere toelichting vereist