EILANDSBESLUIT, houdende algemene maatregelen, van de 21ste januari 1963, ter uitvoering van de artikelen 1, derde lid, 4, eerste lid, sub a, 13, tweede lid, van de Bioscoopverordening Bonaire (A.B. 1962 no.20)

Geldend van 24-01-1963 t/m 09-10-2010

Intitulé

EILANDSBESLUIT, houdende algemene maatregelen, van de 21ste januari 1963, ter uitvoering van de artikelen 1, derde lid, 4, eerste lid, sub a, 13, tweede lid, van de Bioscoopverordening Bonaire (A.B. 1962 no.20)

HOOFDSTUK I. Keuring en herkeuring.

Artikel 1.

De commissie voor de keuring van films als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Bioscoop-verordening Bonaire bestaat uit een voorzitter en tenminste vier leden, zomede zoveel plaatsvervangende leden als nodig geoordeeld wordt en een lid tevens secretaris.

Artikel 2.

  • 1. De taak der commissie is omschreven in het hoofdstuk "Keuring en Herkeuring" van de Bioscoopverordening Bonaire.

  • 2. Deze taak wordt geacht te zijn vervuld door de filmkeuringscommissie van Curaçao of van Aruba t.a.v, films die reeds in die eilandgebieden zijn vertoond, mits de exploitant op Bonaire zich houdt aan de maatregelen door genoemde keuringscommissie(s) voorgeschreven.

  • 3. De Gezaghebber en de exploitant hebben ieder het recht buiten Bonaire gekeurde films, eveneens op Bonaire te doen keuren.

Artikel 3.

  • 1. Elke beslissing wordt genomen bij meerderheid van stemmen.

  • 2. Indien de voorzitter bij de keuring niet aanwezig is treedt als voorzitter op het in leeftijd oudste lid.

  • 3. De voorzitter leidt de vergadering en stemt het laatst.

Artikel 4.

Zo spoedig mogelijk na de keuring doet de voorzitter van de commissie aan de aanvrager mededeling van de uitslag daarvan.

Artikel 5.

De uitslag van een keuring geldt voor de vertoning in alle bioscopen van het eilandgebied Bonaire.

Artikel 6.

Het Bestuurscollege kan richtlijnen aangeven, welke bij de keuring gevolgd moeten worden.

Artikel 7.

Nadere regelen nopens de vervulling van haar taak kunnen door de commissie worden vastgesteld bij een huishoudelijk reglement, dat aan de goedkeuring van het Bestuurscollege wordt onderworpen.

Artikel 8.

De vergoeding van de leden der commissie wordt vastgesteld op vijf gulden per halve dag keuring.

Artikel 9.

De leden verstrekken aan het Bestuurscollege alle inlichtingen, welke voor hetzelve in verband met de uitvoering van de Bioscoopverordening Bonaire van belang kunnen zijn.

Artikel 10.

Naast de door het Bestuurscollege eventueel gestelde voorwaarden is de Gezaghebber bevoegd nadere voorwaarden te stellen teneinde een behoorlijke naleving van de Bioscoopverordening Bonaire en dit uitvoeringsbesluit te waarborgen.

HOOFDSTUK II. Veiligheids- en gezondheidseisen waaraan de plaats waar bioscoopvoorstellingen worden gegeven zal moeten voldoen.

Artikel 11.

De projectiecabine moet geheel brandvrij zijn en van gewapend beton vervaardigd. De projectiecabine moet voortdurend worden geventileerd door middel van een op de buitenlucht uitkomende brandvrije koker van 30 M2 terwijl 2 luchtkokers, ieder van 5 dM2, moeten worden aangebracht, waarvan één eindigt bij de afdekking van de cabine en één 10 cM. boven de vloer. Deze luchtkokers dienen eveneens in de buitenlucht uit te komen (buitendaks). De boven de filmapparaten aangebrachte ventilatiekokers moeten buitendaks eindigen. De projectiecabine moet 2 uitgangen hebben, waardoor het personeel bij brand steeds veilig kan ontvluchten. Deze uitgangen mogen niet direct in verbinding staan met de zaal bestemd voor het publiek. Bij de cabine behoort een voorportaal te zijn, dat van de cabine is gescheiden door middel van een zelfsluitende, brandvrijbeklede deur.

Artikel 12.

Bij bioscoopvoorstellingen, waarbij nitrocelluloze films worden gebruikt, moeten de projectoe toestellen steeds in de cabine worden opgesteld.

Artikel 13.

In de wand tussen de cabine en de zaal mogen zich niet meer dan 4 openingen voor projectie en waarneming bevinden, waarvan de hoogte en breedte niet meer dan 15 cm. mag bedragen. De openingen moeten met een glasplaat van ten minste 10 mm. dikte zijn gedicht, terwijl zij bovendien moeten kunnen worden afgesloten door een brandvrij schuifje of klepje, aan een stuk film of schietkatoen op zodanige wijze bevestigd, dat, indien in de cabine brand mocht ontstaan, de schuifjes of klepjes de openingen automatisch afsluiten.

Artikel 14.

In de projectiecabine mogen niet meer elektrische geleidingen e.d. aanwezig zijn dan die, welke nodig zijn voor het in- en buitenwerking stellen van de projectietoestellen en van de verlichting van de cabine, alsmede de schakelaar voor het aan- en uitdraaien van het zaallicht; alle overige elektrische geleidingen e.d. moeten buiten de cabine zijn aangebracht.

Artikel 15.

De elektrische installatie in de cabine moet voldoen aan de van overheidswege vastgestelde voorschriften en dient zodanig te zijn uitgevoerd, dat bij brand in de cabine het zaallicht daarvan geen nadeel kan ondervinden. Deze installatie moet waterdicht zijn uitgevoerd, terwijl de elektrische gloeilampen en lamphouders geheel moeten zijn omsloten door dichtsluitende schutglazen.

Artikel 16.

In de cabine mogen geen andere filmrollen aanwezig zijn, dan die op de projectietoestellen en op het terugspoelapparaat, dat in de cabine moet worden opgesteld. De overige filmrollen moeten bewaard worden in gesloten metalen dozen, terwijl deze dozen weer opgeborgen moeten zijn in een brandvrije kast met zelfsluitende deur, staande buiten de cabine (b.v. in het voorportaal). In deze kast mogen echter nimmer meer filmrollen worden opgeslagen dan benodigd voor het geven van voorstellingen gedurende twee dagen. De bij het projectietoestel behorende filmtrommels, waarin de af- en opwikkeling van de film plaats heeft moeten in de zijwanden openingen hebben, groot genoeg, om bij het ontbranden der filmrollen, deze met een open vlam te doen verbranden.

Artikel 17.

De projectietoestellen moeten, voordat zij in gebruik worden genomen, door of vanwege de commandant van de brandweer zijn goedgekeurd.

Artikel 18.

Tijdens de voorstellingen moeten steeds twee personen, bekend met het bedienen van de toestellen, in de cabine aanwezig zijn terwijl het in bedrijf zijnde toestel steeds onder direct en volledig toezicht moet staan.

Artikel 19.

Voor de bedienende operateur moet bij een in bedrijf zijnde apparaat onder alle omstandigheden terzijde van het toestel een vrije ruimte van tenminste 1,20M. en achter het toestel een vrije doorloop van tenminste 1 M. breedte zijn.

Artikel 20.

In de cabine mag buiten de operateur en zijn helper tijdens de voorstelling niemand anders aanwezig zijn. Deze bepaling geldt niet voor het toezichthoudend politie- en brandweerpersoneel.

Artikel 21.

Roken in de cabine en het daarin aanwezig zijn van lucifers, lichtbrandbare vloeistoffen en kledingstukken is verboden.

Artikel 22.

In de cabine moet steeds een goedwerkend brandblusapparaat aanwezig zijn dat door of vanwege de commandant van de brandweer is goedgekeurd. Alle in de cabine en in het voorportaal aanwezige veiligheidsinrichtingen moeten doorlopend in goede staat verkeren en daarop worden gecontroleerd. In het voorportaal moet een brandkraan met een daarop aangesloten brandslang met straalpijp zijn geplaatst.

Artikel 23.

De deur van het voorportaal moet naar buiten draaiend zijn.

Artikel 24.

De verdeling van de zitplaatsen in de zaal, waarin het publiek wordt toegelaten, moet beantwoorden aan door de commandant van de brandweer te stellen eisen. Een plattegrondtekening van de zaal e.a. moet bij de commandant van de brandweer worden ingeleverd. Op deze plattegrondtekening dienen, behalve de zitplaatsen, mede voorkomen de toegangen, uitgangen en nooduitgangen, de cabine met onderruimte, het toneel, alle licht- en luchtopeningen, waterleiding met brandkranen, elektrische licht- en krachtgeleidingen met hun schakelborden enz.

Artikel 25.

De zitplaatsen moeten in rijen aan elkaar zijn verbonden en elke rij moet stevig aan de vloer zijn bevestigd. Losse stoelen mogen niet worden bijgeplaatst, ook niet voor personeel. Nimmer mag meer publiek worden toegelaten, dan waarvoor blijkens de onder 15 genoemde plattegrondtekening zitplaatsen beschikbaar zijn.

Artikel 26.

Alle uitgangen en nooddeuren mogen gedurende de aanwezigheid van het publiek slechts zodanig gesloten zijn, dat zij ogenblikkelijk ter volle breedte naar buiten geopend kunnen worden. Alle paden, uitgangen en toegangen daartoe moeten steeds geheel vrij van alle belemmeringen worden gehouden; eventueel aanwezige afsluithokken of rolluiken voor de uitgangen of nooduitgangen moeten gedurende de aanwezigheid van publiek in geheel geopende toestand met ketting en slot zijn vastgezet. Alle nooddeuren moeten voorzien zijn van een panieksluiting.

Artikel 27.

Vanaf een halfuur vóórdat het publiek wordt toegelaten totdat het gebouw ontruimd is, moeten alle nooduitgangen op plaatsen, door de commandant van de brandweer aan te wijzen, voorzien worden van een noodverlichting, die onafhankelijk van de stroombron der normale verlichting branden, terwijl ook aan de buitenzijde van het gebouw, boven de nooddeuren op deze noodverlichting aangesloten lichtpunten dienen te zijn aangebracht. Buitendien moet een paniekverlichting worden aangebracht, die geheel onafhankelijk van de normale stroombron der elektrische verlichting brandt op een spanning van tenminste 24 volt, welke automatisch ingeschakeld wordt, zodra de normale verlichting uitvalt. De voor deze paniekverlichting bestemde lichtpunten moeten op door de commandant van de brandweer aan te wijzen punten in en buiten het gebouw worden aangebracht.

Artikel 28.

In het gebouw mogen geen vluchtige stoffen gebruikt worden.

Artikel 29.

Alle in het gebouw aanwezige of te gebruiken decors, het projectiedoek, alsmede alle aangebrachte of aan te brengen versieringen moeten moeilijk brandbaar zijn en als zodanig door de commandant van de brandweer zijn goedgekeurd, terwijl al hetgeen hij voor de brandveiligheid gevaarlijk acht,onmiddellijk moet worden verwijderd.

Artikel 30.

Tijdens de voorstellingen moet een voldoende luchtverversing in de voor het publiek toegankelijke lokaliteiten worden onderhouden ter beoordeling van het Bestuurscollege.

Artikel 31.

De Gezaghebber kan voor een door hem te bepalen tijdvak ontheffing verlenen van in dit besluit genoemde voorschriften.

Artikel 32.

Dit eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, treedt in werking op de dag volgende op die zijner afkondiging.