Regeling vervallen per 01-01-2024

Beleidsregels leenbijstand Participatiewet 2016

Geldend van 14-09-2016 t/m 31-12-2023 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregels leenbijstand Participatiewet 2016

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepaling

    • 1.

      Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

    • 2.

      In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    a. inkomen: het inkomen zoals omschreven in artikel 32 Participatiewet, onder aftrek van hetgeen op grond van artikel 31 Participatiewet niet tot de middelen wordt gerekend en van hetgeen op grond van artikel 33, lid 5 Participatiewet buiten beschouwing wordt gelaten;

    b. vermogen: het op het moment van aanvraag beschikbare vermogen zoals omschreven in artikel 34, lid 1 onder a Participatiewet en artikel 34, lid 2 Participatiewet;

    c. college: het College van burgemeester en wethouders.

    • 3.

      Als de inhoud van een begrip bij de toepassing van deze beleidsregels niet eenduidig blijkt te zijn, bepaalt het college de nadere invulling cq. interpretatie van dit begrip.

Artikel 2. Bevoegdheid

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het verstrekken van bijstand in de vorm van een lening indien:

  • a.

    de bijstand wordt verleend, terwijl redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken, of indien de belanghebbende wel over in aanmerking te nemen vermogen beschikt, maar dit binnen een redelijke termijn niet of niet bezwaarlijk liquide kan maken;

  • b.

    de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

  • c.

    de bijstand betrekking heeft op een waarborgsom;

  • d.

    de bijstand wordt verleend ter aflossing van een schuldenlast;

  • e.

    de bijstand verleend wordt voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen.

HOOFDSTUK 2 TERUGBETALING VAN DE LEENBIJSTAND

Artikel 3. Looptijd leenbijstand

  • 1. De looptijd van de leenbijstand is in beginsel 3 jaar of, bij niet volledige voldoening van de aflossingsplicht, zoveel langer als nodig is voor de terugbetaling van 36 volledige maanden. Indien er na maximaal 36 maanden nog een restant bestaat, dan wordt dit omgezet in bijstand om niet. Belanghebbende moet dan wel aan de voorwaarden voldaan hebben, dat hij de vastgestelde maandelijkse aflossingsbedragen volledig heeft afbetaald.

  • 2. Van lid 1 kan worden afgeweken als blijkt dat:

    a. belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken zodat ineens kan worden terugbetaald; of

    b. belanghebbende in de eerste drie jaar nalatig is geweest met het aflossen van de geldlening; of

    c. belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan kan worden verweten met betrekking tot het ontstaan of voortduren van de situatie welke tot het verstrekken van bijstand in de vorm van een geldlening heeft geleid.

  • 3. Aangezien belanghebbende het volledige bedrag moet aflossen bedraagt de looptijd onder 2 b en c maximaal 60 maanden, hetgeen overeenkomt met een looptijd van 5 jaar.

Artikel 4. Hoogte aflossing leenbijstand

  • 1. Bijstand die verstrekt wordt in de vorm van een lening wordt in maandelijkse termijnen terugbetaald.

  • 2. De hoogte van de aflossing van de leenbijstand bedraagt: a. bij een inkomen uit Participatiewet, IOAW of IOAZ: 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag; b. bij een inkomen op of boven bijstandsniveau: 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag en 50% van het meerdere boven de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

Artikel 5. Rente over leenbijstand

Wanneer bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt, is daarover in beginsel geen rente verschuldigd.

Artikel 6. Matigen en opschorten aflossing leenbijstand

Het college kan naar aanleiding van een schriftelijk gemotiveerd verzoek van belanghebbende de hoogte van de aflossing matigen en/of opschorten als het verzoek hier aanleiding toe geeft.

Artikel 7. Aanpassing aflossing leenbijstand

Voor belanghebbende die een uitkering ontvangt, kan de hoogte van het aflossingsbedrag bij elke wijziging van de uitkering worden aangepast.

HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 9. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels leenbijstand Participatiewet 2016’.

Artikel 10. Inwerkingtreding

  • 1.

    De ‘Beleidsregels leenbijstand Participatiewet 2016’ treden in werking met ingang van de eerste dag na bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2015, behoudens in situaties waarbij sprake is van negatieve gevolgen voor de belanghebbende.

  • 2.

    Met de inwerkingtreding van deze beleidsregels worden de ‘Beleidsregels leenbijstand WWB 2014’ ingetrokken.

Boxmeer, 23 augustus 2016

Burgemeester en wethouders van Boxmeer,

de secretaris-directeur, de burgemeester,

drs. ir. H.P.M. van de Loo K.W.T. van Soest

TOELICHTING OP DE BELEIDSREGELS

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1

Er wordt voor wat betreft het begrippenkader en de achterliggende ideeën zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Participatiewet. Dit vereenvoudigd de uitvoering.

Artikel 2

In een beperkt aantal situaties is de gemeente verplicht de bijstand te verlenen in de vorm van een geldlening. Dit is het geval wanneer sprake is van het verstrekken van een voorschot, wanneer de aanvrager een eigen woning bewoont.

In de overige in de wet genoemde situaties kan bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht worden verstrekt. De vorm van een lening is in die gevallen geen wettelijke verplichting. Dit doet zich voor in de situaties waarbij bijstand wordt verleend terwijl redelijkerwijs kan worden aangenomen dat op korte termijn over voldoende middelen zal worden beschikt (artikel 48, lid 2a Participatiewet); bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid (artikel 48, lid 2b Participatiewet); bijstandsverlening betrekking heeft op een waarborgsom (artikel 48, lid 2c Participatiewet); bijstandsverlening ter aflossing van een schuldenlast (artikel 48, lid 2d en artikel 49 Participatiewet) of bijstandsverlening voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen (artikel 51 Participatiewet).

HOOFDSTUK 2 TERUGBETALING VAN DE LEENBIJSTAND

Artikel 3

De looptijd van de leenbijstand is in beginsel maximaal 3 jaar (artikel 1). Wanneer er na de aflossing van 36 volledig betaalde maandelijkse aflossingsbedragen nog een restant bestaat, dan wordt dit omgezet in bijstand om niet.

Afhankelijk van het maandelijkse aflossingsbedrag kan de looptijd ook korter zijn dan 3 jaar.

Van lid 1 kan worden afgeweken indien het vooruitzicht bestaat dat de belanghebbende op korte termijn een aanzienlijk hoger bedrag kan aflossen. De looptijd van de lening kan ook langer zijn dan 3 jaar indien de belanghebbende in de eerste drie jaar nalatig is geweest met het aflossen van de lening. Ook kan de looptijd langer voortduren als belanghebbende onvoldoende betoond besef van verantwoordelijkheid kan worden verweten met betrekking tot het ontstaan of voortduren van de situatie welke tot het verstrekken van leenbijstand heeft geleid. Het aantal aflossingstermijnen bedraagt dan maximaal 60, hetgeen overeenkomt met een looptijd van 5 jaar.

Indien de aflossingsverplichtingen herhaaldelijk niet worden nagekomen, kan het gehele restantbedrag van de leenbijstand ineens worden teruggevorderd.

Artikel 4

De aflossingscriteria worden toegepast op (bijna) alle vormen van leenbijstand. Een uitzondering is de lening die wordt verstrekt in afwachting van vrijkomende middelen; dan dient de lening te worden ingelost als die middelen vrijkomen.

Bij de bepaling van de aflossingscriteria is aangesloten bij de gehanteerde richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK). Dit leidt voor belanghebbenden met een inkomen uit Participatiewet, IOAW of IOAZ tot vaststelling van het aflossingspercentage van 6% van de toepasselijke maandelijkse bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag).

Bij een inkomen op of boven bijstandsniveau ontstaat al snel een aanmerkelijk hogere aflossingscapaciteit welke als uitgangspunt ook deels (voor de helft) gebruikt moet worden (tweede lid).

Vertrekpunt is verder, dat leningen steeds volledig moeten worden terugbetaald. Er wordt zo ook een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende, om een lening zo laag mogelijk te houden.

Artikel 5

Wanneer bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt is daarover in beginsel geen rente verschuldigd.

Slechts indien zeer bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan van de hoofdregel worden afgeweken en toch rente worden berekend. Bijvoorbeeld wanneer op basis van onjuiste verstrekte inlichtingen leenbijstand is verstrekt, terwijl deze in geval van een juiste informatieverstrekking niet verleend zou zijn.

Artikel 6

Wanneer tijdens de looptijd van de lening blijkt dat belanghebbende niet in staat is om de aflossingsverplichtingen na te komen, kunnen deze worden gematigd (verminderd), indien sprake is van noodzakelijk te achten extra financiële lasten. Er is geen aanleiding voor matiging wanneer de extra financiële lasten het gevolg zijn van niet noodzakelijk te achten aankopen in de consumptieve sfeer. Als alternatief voor matiging kunnen in dat geval de aflossingsverplichtingen tijdelijk worden opgeschort. Daarbij dient te worden bezien of schuldhulpverlening nodig is.

Opschorting ten behoeve van schuldeisers, zeker wanneer de schulden zijn ontstaan terzake van niet-noodzakelijke uitgaven, is alleen mogelijk in uitzonderlijke gevallen en dient in de rapportage uitdrukkelijk te worden gemotiveerd.

Tijdens heronderzoeken dient te worden bezien of en zo ja in hoeverre de matiging of opschorting van de aflossingsverplichting moet worden voortgezet. Wanneer er sinds de toekenning van de leenbijstand 5 jaar zijn verstreken en er is geen uitzicht op een situatie waarin belanghebbende (weer) aan de volledige aflossingsverplichtingen kan gaan voldoen, wordt het restant van de leenbijstand omgezet in bijstand om niet.

Artikel 7

De hoogte van het aflossingsbedrag kan voor belanghebbenden die een uitkering ontvangen bij elke wijziging van de normuitkering worden aangepast. Het aflossingsbedrag kan eveneens worden aangepast bij verandering van persoonlijke en financiële omstandigheden zoals wijziging van inkomsten, gezinssamenstelling, etc.

Voor belanghebbenden die geen uitkering meer ontvangen wordt de hoogte van het aflossingsbedrag pas aangepast naar aanleiding van het debiteurenonderzoek. Een tussentijdse aanpassing van het aflossingsbedrag is wel mogelijk indien de belanghebbende daar zelf om verzoekt vanwege verandering van persoonlijke en financiële omstandigheden zoals wijziging van inkomsten, gezinssamenstelling, etc.

HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8, 9 en 10

In de slotbepalingen is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien. Daarnaast hoe deze beleidsregels geciteerd kunnen worden en vanaf welke datum deze van kracht zijn geworden.

Beleidsregels leenbijstand Participatiewet 2016 ondertekende versie.pdf