Regeling vervallen per 01-01-2020

Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Boxtel 2019

Geldend van 01-02-2019 t/m 31-12-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Boxtel 2019

Het college van burgemeester en wethouders;

gelet op de artikelen 58, 59 en 60 van de Participatiewet, de artikelen 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de artikelen 4:81 tot en met 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende:

Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Boxtel 2019

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • c.

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • d.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • e.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • f.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • g.

      Participatiewet: de Participatiewet met inbegrip van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz);

    • h.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ.

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

Het college acht zich verplicht tot de aanpak van fraude. In dit kader:

  • a.

    herziet dan wel trekt het college het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;

  • b.

    maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Participatiewet alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt, en

  • c.

    bruteert het college de vordering, welke zijn ontstaan door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden, bij gebreke van niet tijdige betaling.

Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij betalingsplichtige in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

  • 2. Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, zo betalingsplichtige wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat betalingsplichtige over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.

Hoofdstuk 2. Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering

Artikel 4. Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn, met uitzondering van het bepaalde in artikel 6, lid 1 onder d, niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan, tenzij dringende redenen daartoe aanleiding geven.

Artikel 5. Afzien van terugvordering of verdere invordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1. In afwijking van artikel 2 onder b kan het college afzien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de vordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17 eerste lid WWB, artikel 13 IOAW / IOAZ en de betalingsplichtige:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en tenminste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan, of

    • b.

      gedurende vijf jaar gedeeltelijk aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente , alsnog heeft betaald en tenminste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan, of

    • c.

      gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

    • d.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de rest-som in één keer aflost.

  • 2. De in lid 1 onder a en b genoemde termijn van vijf jaar is drie jaar, indien het gemiddeld inkomen van de betalingsplichtige, in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, niet te boven is gegaan.

  • 3. Indien de terugvordering wel het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17 eerste lid WWB, artikel 13 IOAW / IOAZ en deze is ontstaan na 1-1-2013, dan is artikel 58 lid 7 van de Participatiewet, artikel 25, lid 6, IOAW en artikel 25, lid 6, IOAZ van toepassing.

  • 4. Indien de fraudevordering is ontstaan vóór 1-1-2013, dan kan het college afzien van terugvordering indien het gemiddeld inkomen van de betalingsplichtige in gedurende vijf jaar de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan en de debiteur gedurende die vijf jaar:

    • a.

      volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, of

    • b.

      niet onvolledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan maar het achterstallige bedrag alsnog heeft betaald.

  • 5. Geen mogelijkheid tot geheel of gedeeltelijke kwijtschelding, behoudens omstandigheden genoemd in artikel 16, is mogelijk indien er sprake is van recidive binnen een termijn van vijf jaar dat het laatste terugvorderingsbesluit op naam van debiteur is genomen.

  • 6. In beginsel wordt een besluit als bedoeld in lid 1 tot en met lid 4 genomen als de betalingsplichtige daarom schriftelijk heeft verzocht.

  • 7. Tot toepassing van het eerste lid, onder c wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

Artikel 6. Uitzondering

  • 1. Artikel 5 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:

    • a.

      het gevolg zijn van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    • b.

      door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden;

    • c.

      het een Bbz-lening betreft;

    • d.

      op vorderingen die zijn gebaseerd op artikel 58 lid 2 sub f onder 1 en 2 PW artikel 25 lid 3 Ioaw/Ioaz (achteraf ontvangen middelen).

  • 2. Het op basis van artikel 5 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat betalingsplichtige onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 7. Aflossing en kwijtschelding leenbijstand

  • 1. Het maandelijkse aflossingsbedrag van een leenbijstand wordt bepaald op:

    • a.

      6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en toeslag bij bijstandsgerechtigden;

    • b.

      6% van het inkomen tot aan de van toepassing zijnde bijstandsnorm en toeslag, vermeerderd met 25% van het inkomen, ten aanzien van niet bijstandsgerechtigden, als dit meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 2. Het college kan tot kwijtschelding besluiten van de lening aan de in lid 1 onder a of b genoemde betalingsplichtige als deze gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Artikel 8. Afzien van invordering bij kruimelbedragen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2, sub b ziet het college af van een invordering indien het terug te vorderen bedrag, na de verrekening van het vakantiegeld en nog betaalbaar te stellen uitkering, lager is dan € 100,00. Deze uitzondering geldt niet voor verstrekte voorschotten, die niet verrekend zijn of konden worden.

Artikel 9. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de Participatiewet en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de betalingsplichtige niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Het eerste lid is overeenkomstig van toepassing voor een vordering, ontstaan als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht, mits deze ontstaan is:

    • a.

      vóór 1 januari 2013, of

    • b.

      na 1 januari 2013 en ouder dan tien jaar is.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      de vordering ziet op uitkering die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet;

    • b.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 4. Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering of van verdere terugvordering als bedoeld in het eerste lid treedt niet in werking voordat tussen het college en/of schuldeisers en betalingsplichtige een schuldregeling overeenkomstig het eerste lid tot stand is gekomen.

  • 5. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      de betalingsplichtige de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden, dan wel

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

  • 6. Het verzoek tot medewerking aan een schuldregeling als bedoeld in lid 1 kan slechts worden ingediend door instanties en personen als vermeld in artikel 48 van de Wet op het consumentenkrediet.

Artikel 10. Afzien van terug-/invordering wegens dringende reden

Indien hiertoe een dringende reden aanwezig is, wordt geheel of gedeeltelijk afgezien van terugvordering of invordering.

Artikel 11. Terugvordering: bruto of netto

  • 1. Burgemeester en wethouders vorderen in beginsel de vordering bruto van de debiteur terug, voor zover krachtens de Wet op de Loonbelasting 1964 af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen, evenals de te betalen vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, niet verrekend kunnen worden met nog af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.

  • 2. Burgemeester en wethouders vorderen de vordering netto van de debiteur terug, indien:

    • a.

      de reden voor terugvordering in de loop van het jaar is ontstaan en het college heeft nagelaten de debiteur hiervan tijdig in kennis te stellen, waardoor deze niet meer in staat was de vordering binnen het kalenderjaar terug te betalen, of

    • b.

      de vordering is ontstaan buiten toedoen van de debiteur;

    • c.

      de terugvordering het gevolg is van een intrekkings- of herzieningsbesluit op grond van artikel 54 lid 3 Participatiewet, tweede volzin, of wordt gebaseerd op artikel 58 lid 2 onderdeel f onder 1 Participatiewet.

  • 3. Indien er sprake is van samenloop van vordering(en) en een boete wordt een betaling van de klant afgeboekt op de jongste vordering als daarmee voorkomen kan worden dat een vordering gebruteerd moet worden.

Hoofdstuk 3. Invordering

Artikel 12. Algemeen

  • 1. Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

  • 2. Het gelijktijdig met het terugvorderingbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:

    • a.

      de hoogte van (het saldo van) de vordering;

    • b.

      de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

    • c.

      de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;

    • d.

      de mogelijkheid voor betalingsplichtige om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4.87 van de Awb een betalingsregeling te treffen;

    • e.

      de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 over aanmaning en invordering bij dwangbevel;

    • f.

      de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichtingen behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden.

  • 3. De inning van een bestuurlijke boete gaat vooraf aan de inning van een terugvordering, uitgezonderd indien artikel 11 lid 3 van deze beleidsregels van toepassing is.

Artikel 13. Verrekening

Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 12 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ.

Artikel 14. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingsverplichting bij betalingsplichtigen met een uitkering

  • 1. De hoogte van het aflossingsbedrag wordt bepaald op basis van de beslagvrije voet die van toepassing is bij de uitkering (norm of grondslag).

  • 2. Het berekende bedrag van lid 1 wordt uitgedrukt in een percentage ten opzichte van de dan geldende uitkering (norm of grondslag).

  • 3. Bij wijziging van de hoogte van de uitkering (norm of grondslag) wordt het percentage van lid 2 toegepast op de nieuwe hoogte van de uitkering.

  • 4. Het aflossingsbedrag en percentage worden vermeld in het terug- en invorderingsbesluit en geldt als een opgelegde betalingsverplichting.

Artikel 15. Vaststelling duur en hoogte van de maandelijkse aflossingsverplichting bij betalingsplichtigen die geen recht hebben op een uitkering krachtens de Participatiewet, IOAW of IOAZ

  • 1. De hoogte van het aflossingsbedrag wordt bepaald op basis van de beslagvrije voet die van toepassing is bij het inkomen van de betalingsplichtige.

  • 2. Het aflossingsbedrag wordt vermeld in het terug- en invorderingsbesluit en geldt als een opgelegde betalingsverplichting.

  • 3. Indien de betalingsplichtige niet voldoet aan de opgelegde terugbetalingsverplichting is de vordering dan wel het restant van de vordering alsnog direct ineens opeisbaar.

Artikel 16. Uitstel van betaling

  • 1. In het geval de betalingsplichtige om uitstel van betaling verzoekt dan wordt deze zonder onderzoek toegekend indien:

    • a.

      de betalingsplichtige in de periode van 2 jaar voor het verzoek niet eerder een uitstel van betaling is verleend, en

    • b.

      het uitstel van betaling niet langer duurt dan 3 maanden.

  • 2. In overige gevallen zal op basis van berekende draagkracht een individuele afweging worden gemaakt.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het college aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat betalingsplichtige indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen - voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm - aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 4. Bij de vaststelling of betalingsplichtige over vermogen beschikt als bedoeld in het derde lid:

    • a.

      worden de vorderingen die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten, en

    • b.

      is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d van de Participatiewet van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Uitstel van betaling kan ook ambtshalve worden toegepast.

Artikel 17. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door betalingsplichtige

  • 1. Op verzoek van de betalingsplichtige kan het college het aflossingsbedrag herzien.

  • 2. Bij een herziening van het aflossingsbedrag kan het college rekening houden met kosten van zorgverzekering, woonlasten of andere noodzakelijke kosten.

  • 3. Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft, wordt het aflossingsbedrag herzien met ingang van de eerste van de maand volgend op de maand waarin het besluit tot herziening van het aflossingsbedrag aan de betalingsplichtige kenbaar is gemaakt.

  • 4. Binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit en deelt dit aan de betalingsplichtige mee.

  • 5. Het verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting schort de lopende betalingsverplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

Artikel 18. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college.

Als aan een lopende betalingsverplichting conform artikel 15 van deze beleidsregels correct wordt voldaan vindt tussentijds geen herbeoordeling meer plaats van deze verplichting tenzij er een gegrond vermoeden is dat de aflossingscapaciteit is gestegen. Art. 17 lid 2 t/m 5 van deze beleidsregels zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19. Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Indien de betalingsplichtige niet bereid is tot terugbetaling in één keer, het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan

  • a.

    wordt er zes weken na verzending van het terugvorderingsbesluit op de eerste van de maand volgend op de termijn van 6 weken een aanmaning verzonden;

  • b.

    indien er binnen 14 dagen na het verzenden van de aanmaning geen terugbetaling heeft plaatsgevonden of een regeling is getroffen wordt er een dwangbevel uitgevaardigd (aangetekend). Betalingsplichtige dient binnen 4 dagen na verzending van het dwangbevel tot terugbetaling over te gaan;

  • c.

    bij weigering volgt beslaglegging of inschakeling van een gerechtsdeurwaarder.

Artikel 20. Rente en kosten van invordering

De volgende invorderingskosten of rente worden in rekening gebracht en ingevorderd:

  • 1.

    Voor de betekening van het dwangbevel door de gerechtsdeurwaarder de in rekening gebrachte kosten.

  • 2.

    Voor vorderingen op grond van krediethypotheek, kredieten die zijn verstrekt op grond van het Bijstandsbesluit Zelfstandigen en leenbijstand wordt de wettelijke rente in rekening gebracht.

  • 3.

    Wettelijke rente is ook verschuldigd bij gebreke van tijdige betaling van een vordering op basis van ten onrechte verstrekte bijstand (art. 4.98 Awb).

  • 4.

    Rente berekening voor vorderingen waarbij rente gevraagd wordt vinden plaats op basis van lineaire aflossing voor nieuwe toekenningen vanaf 1-1-2019.

  • 5.

    De kosten die in rekening worden gebracht bedragen;

    • a.

      Voor de aanmaning € 7,00 indien de schuld minder bedraagt dan € 500,00 en € 15,00 indien de schuld € 500,00 of meer bedraagt.

    • b.

      Als er sprake is van dwangbevelkosten, dan worden die berekend met toepassing van de op grond van artikel 434a van het Wetboek van Burgerlijke van Rechtsvordering vastgestelde tarieven (artikel 4:120 Awb). Voor de tarieven wordt verwezen naar artikel 2 lid 1 en 2 Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (zie voor tarieven ook de toelichting op artikel 5 lid 3 van deze beleidsregels).

    • c.

      Voor de betekening van het dwangbevel door de gerechtsdeurwaarder worden de in rekening gebrachte kosten doorgerekend.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 21. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 22. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2019.

  • 2. Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Boxtel 2019.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in zijn vergadering van 11 december 2018.

Het college van burgemeester en wethouders,

de secretaris,

de burgemeester,

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begrippen

In dit artikel zijn een aantal begrippen nader omschreven. De meeste behoeven geen nadere toelichting. Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze beleidsregels. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze beleidsregels.

Door het opnemen van het begrip fraudevordering wordt beoogd een onderscheid te maken tussen vorderingen waarvan terugvordering een wettelijke plicht is en vorderingen waarbij het met betrekking tot terugvordering om een bevoegdheid gaat. De beleidsregels zien voor zover zij betrekking hebben op de terugvordering- en bruteringsbevoegdheid enkel op deze laatste groep.

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

Artikel 2 sub a geeft de algemene regel dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid om de uitkering te herzien of in te trekken. Deze bevoegdheid vloeit voort uit artikel 54, lid 3 van de Participatiewet en artikel 17, lid 3, IOAW / IOAZ.

Uit artikel 54 Participatiewet volgt dat het college bevoegd is het recht op uitkering op te schorten en de toegekende uitkering te herzien of in te trekken. Het college maakt in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid.

Indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de betalingsplichtige ten onrechte bijstand is verleend, wordt in alle gevallen het bijstandsrecht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel het college als naar het UWV.

In de gevallen waarin er kennelijk in het verleden een niet correct toekenningsbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door betalingsplichtige, kan in voorkomende gevallen, toch herziening of intrekking van het toekenningsbesluit aan de orde zijn. Deze vorm van intrekking/herziening staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend moet zijn of betalingsplichtige enige blaam treft bij het niet melden van de onjuiste situatie. Als dit niet het geval is dan gaat het college niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval uiterlijk met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd, mits de betalingsplichtige hiervan tijdig op de hoogte wordt gebracht.

Artikel 2 sub b geeft de algemene regel dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid om tot terugvordering over te gaan van ten onrechte verleende bijstand. De grondslag voor de bevoegdheid tot terugvordering is gelegen in de artikelen 58 tot en met 60 Participatiewet alsmede artikel 25, lid 2 en artikel 26 van de IOAW / IOAZ.

Artikel 2 sub c geeft de algemene regel dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid om de vordering te bruteren. Artikel 3, lid 4 maakt hier een uitzondering op voor het geval de vordering niet is ontstaan door toedoen van betalingsplichtige.

Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

In artikel 3 staan vervolgens de algemene, binnen de jurisprudentie geformuleerde, uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college, ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering, dient af te zien van haar vaste gedragslijn. Het college heeft niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat meer specifiek om:

a. De zes-maanden jurisprudentie

De zes-maanden jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zes maanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zes maanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zes-maanden jurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht.

b. Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd

De situatie kan bestaan dat betalingsplichtige niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hierachter dan is zij in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien betrokkene de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld.

Hoofdstuk 2 . Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering

In dit hoofdstuk wordt nader uitgewerkt onder welke omstandigheden het college geheel of gedeeltelijk afziet van terug- en invordering.

Artikel 4. Reikwijdte

Het uitgangspunt van dit artikel is dat het bepaalde in hoofdstuk 2 niet van toepassing is op fraudevorderingen. In verband met de invoering van de Wet aanscherping komen fraudevorderingen enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, lid 7 van de Participatiewet en artikel 25, lid 6 van de IOAW en IOAZ) voor kwijtschelding in aanmerking. In de wet is de termijn nader bepaald op tien jaar. Fraudevorderingen zijn uitgesloten van de mogelijkheid van kwijtschelding met uitzondering van het bepaalde in artikel 6, lid 1 onder d.

Artikel 5. Afzien van terugvordering of verdere invordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

In artikel 5 staan de bepalingen over kwijtschelding als gedurende een bepaalde periode is voldaan aan een opgelegde betalingsverplichting.

In dit artikel zijn de voorwaarden opgenomen waaronder het college afziet van verdere terugvordering. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen vorderingen zonder dat er sprake is van fraude (lid 1 en 2) en fraudevorderingen als gevolg van schending van de inlichtingenplicht van vóór (lid 4) of na 1 januari 2013 (lid 3).

Artikel 5 lid 1 onderdeel b

Bij gebreke van tijdige betaling moet de vordering worden verhoogd met de wettelijke rente (artikel 4:98 en 4:99 Awb) tenzij (restant) vordering < € 20,-. De invorderingskosten mogen bij niet fraude-vordering achterwege worden gelaten.

Artikel 5 lid 2

De beslagvrije voet bedraagt op grond van artikel 475d lid 1 en lid 2 Rv in beginsel 90% van de bijstandsnorm (zie artikel 5 onderdeel c Participatiewet; toepasselijke norm (inclusief vt) verhoogd met:

  • a.

    de premie van een door de debiteur gesloten ziektekostenverzekering, verminderd met de normpremie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag;

  • b.

    de voor rekening van de debiteur komende woonkosten verminderd met ontvangen huurtoeslag of woonkostentoeslag;

  • c.

    het bedrag waarop de debiteur op basis van de Wet op het kindgebonden budget maximaal aanspraak zou kunnen maken, verminderd met het krachtens die wet ontvangen bedrag.

De aflossingscapaciteit is gebaseerd op de beslagvrije voet. De beslagvrije voet hangt op zijn beurt af van de bijstandsnormen. Vanaf 1 januari 2015 geldt een nieuwe bijstandsnormensystematiek (waaronder de kostendelersnorm). De beslagvrije voet zal echter pas op een later moment worden aangepast. Tot die tijd geldt in principe de huidige tekst van artikel 475d Rv waarin nog wordt verwezen naar de oude bijstandsnormen.

Artikel 5 lid 3

Met de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetgeving op 1 januari 2013 zijn de artikel 58 lid 7, Participatiewet, artikel 25, lid 6, IOAW en artikel 25, lid 6, IOAZ in werking getreden. De hierin opgenomen bevoegdheid houdt in, dat het college kan besluiten af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering bij schending van de inlichtingenplicht op of na 1 januari 2013, indien de persoon van wie de uitkering wordt teruggevorderd:

  • a.

    gedurende 10 jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

  • b.

    gedurende 10 jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

  • c.

    gedurende 10 jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten, of

  • d.

    een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost. Het college maakt vooralsnog geen gebruik van deze bevoegdheid.

Het college maakt van deze bevoegdheid gebruik.

Artikel 5 lid 3 onderdeel b impliceert dat bij niet tijdige betaling de vordering moet worden verhoogd met:

  • de wettelijke rente (zie ook artikel 4:98 en 4:99 Awb) tenzij (restant) vordering < € 20,- alsmede;

  • met op de invordering betrekking hebbende kosten.

De volgende invorderingskosten worden in rekening gebracht:

A Wat betreft de aanmaningskosten, deze bedragen € 7,- indien de schuld minder dan € 500,- bedraagt en € 15,- indien de schuld € 500,- of meer bedraagt (De bedragen gelden vanaf 1 januari 2017 tot 1 augustus 2018 en wijzigen van rechtswege, zie artikel 4:113 Awb).

B Als er sprake is van dwangbevelkosten, dan worden die berekend met toepassing van de op grond van artikel 434a van het Wetboek van Burgerlijke van Rechtsvordering vastgestelde tarieven (artikel 4:120 Awb). Zie voor de tarieven artikel 2 lid 1 en 2 Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.

Artikel 2 Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten

Lid 1 De vergoeding voor kosten als bedoeld in artikel 96 lid 2, onder c van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, bedraagt:

  • 15% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de eerste € 2.500,- van de vordering;

  • 10% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 2.500,- van de vordering;

  • 5% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 5.000,- van de vordering;

  • 1% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 190.000,- van de vordering;

  • 0,5% over het meerdere van de hoofdsom met een maximum van € 6.775,-.

Lid 2 De in het eerste lid bedoelde vergoeding bedraagt ten minste € 40,-.

C Voor de betekening van het dwangbevel door de gerechtsdeurwaarder worden de in rekening gebrachte kosten doorgerekend.

Gewezen wordt in deze nog op art. 4:92 Awb waarin een dwingende volgorde is bepaald waaraan

betalingen van een schuldenaar moeten worden besteed t.w.:

1ste: in mindering op de (invorderings)kosten;

2e: in mindering op de wettelijke rente;

3e: in mindering op de hoofdsom en lopende rente.

Artikel 6. Uitzondering

Middels lid 1 wordt voorkomen dat schuldenaar voor kwijtschelding in aanmerking zou kunnen komen indien het gaat om een vorderingsschuld die:

  • het gevolg zijn van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • die gedekt is door hypotheek of pand;

  • die voortkomt uit een Bbz-besluit omdat er een apart terugvorderingsregime geldt voor Bbz-vorderingen. Bij de genoemde vorderingen is het op voorhand duidelijk dat die volledig zullen worden geïncasseerd.

  • Op vorderingen die zijn gebaseerd op artikel 58 lid 2 sub f onder 1 en 2 PW artikel 25 lid 3 Ioaw/Ioaz. Het betreft hier vorderingen in verband met achteraf ontvangen middelen. Zodra de betalingsplichtige achteraf over middelen beschikt die betrekking hebben op een bijstandsperiode, zijn er dus ook over middelen om de ontstane vordering te voldoen. Kwijtschelding van de achteraf ontstane schuld is daarom niet aan de orde.

Lid 2 behoeft geen toelichting.

Artikel 7. Aflossing en kwijtschelding leenbijstand

In dit artikel wordt het aflossingsbedrag ten aanzien van een verstrekte leenbijstand bepaald voor bijstandsgerechtigden en betalingsplichtige die geen recht op een uitkering (meer) hebben. Verder is in deze bepaling geregeld in welke gevallen een restant van de lening kan worden kwijtgescholden. De term kwijtschelding refereert aan een ander rechtskarakter dan het in artikel 5 geregelde afzien van verdere invordering. Een verstrekte leningen moet in beginsel worden terugbetaald, maar er zijn situatie denkbaar waarbij dit niet meer maatschappelijk verantwoord wordt geacht. Een beschrijving van deze omstandigheid is genoemd in het tweede lid van dit artikel.

Indien een betalingsplichtige de aflossingsverplichting van een leenbijstand niet nakomt, kan invordering volgen op grond van artikel 58 Participatiewet alsmede artikel 25 IOAW en IOAZ en de bepalingen van hoofdstuk 3 van deze beleidsregels.

Artikel 8. Afzien van invordering bij kruimelbedragen

Alleen bij het schenden van de inlichtingenplicht door de betalingsplichtige is het college verplicht de ten onrechte verstrekte uitkering terug te vorderen. In alle overige situaties is het terugvorderen van uitkering een bevoegdheid. In dit artikel is vastgelegd, dat het college afziet van terugvordering indien het terug te vorderen bedrag kleiner of gelijk is aan € 100,00 en aan alle overige voorwaarden in dit artikel wordt voldaan. In een dergelijke situatie zijn de kosten van het terug- en invorderen van de uitkering hoger dan de opbrengst.

Dit artikel is niet van toepassing indien de terugvordering een gevolg is van een schending van de inlichtingenplicht (artikel 58 lid 1 PW)!

Artikel 9. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

In dit artikel geeft het college aan onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een

eventuele schuldregeling. Zoals al eerder aangegeven is wettelijk bepaald (artikel 60c Participatiewet c.q. artikel 29a van de IOAW en IOAZ) dat geen medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling kan worden verleend indien het een fraudevordering betreft of de daarmee samenhangende boete. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen.

In lid 1 zijn de voorwaarden vastgelegd, waaronder het college meewerkt aan een schuldregeling.

In lid 2 wordt nogmaals onder de aandacht gebracht, dat door het college geen medewerking wordt verleend aan de totstandkoming van een schuldregeling bij een na 1 januari 2013 ontstane fraudevordering, tenzij deze vordering ouder is dan 10 jaar (speelt pas in 2023).

In lid 3 is vastgelegd dat deze voorwaarden niet gelden voor schulden die het gevolg zijn van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan dan wel voor schulden die zijn gedekt door een zakelijk recht zoals pand of hypotheek.

Lid 4 behoeft geen nadere toelichting.

In lid 5 benoemt het college gronden op basis waarvan zij haar medewerking aan een schuldregeling intrekt. Zoals het niet voldoen aan de verplichtingen in het kader van de schuldregeling of dat de schuldregeling tot stand is gekomen op basis van onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen of nalaten van de schuldenaar.

In lid 6 refereert het college aan artikel 48 van de Wet op het consumentenkrediet, waarin is bepaald dat naast gemeenten, gemeentelijke kredietbanken of andere door gemeenten gehouden instellingen die zich krachtens hun doelstelling met schuldbemiddeling bezighouden, ook advocaten, curatoren en bewindvoerders ingevolge de Faillissementswet dan wel notarissen, deurwaarders, registeraccountants en accountants-administratieconsulenten ingevolge artikel 383, lid 7, dan wel artikel 435, lid 7, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, schuldhulpbemiddeling mogen uitvoeren.

Artikel 10. Afzien van terug-/invordering wegens dringende redenen

Er kunnen zich dringende redenen voordoen welke aanleiding vormen om af te zien van verdere terugvordering. Deze dringende redenen moeten verband houden met de individuele omstandigheden van de persoon of het gezin. De individuele situatie is dus doorslaggevend. Dringende redenen kunnen alleen betrekking hebben op de gevolgen van de terugvordering voor een betalingsplichtige en het gezin. In de beoordeling kunnen zowel financiële als niet financiële omstandigheden worden meegewogen. Volgens de jurisprudentie zijn deze dringende redenen (slechts) gelegen in de onaanvaardbaarheid van sociale en/of financiële consequenties. Het moet gaan om incidentele gevallen waarbij iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. Hierbij wordt nog opgemerkt, dat toepassing van de beslagvrije voet voldoende bescherming biedt.

Artikel 11. Terugvordering: bruto of netto

Bijstand wordt netto uitgekeerd. De gemeente draagt echter net als een werkgever hierover loonbelasting, premies volksverzekering en de inkomensafhankelijke bijdrage af aan de belastingdienst en het UWV. Sociale Zaken betaalt dus in feite een bruto uitkering. Bij terugvordering van ten onrechte of teveel verstrekte bijstand kan het college daarom de bijstand bruto terugvorderen van de betalingsplichtige. Dit volgt uit artikel 58, lid 5, PW, artikel 25, lid 5, IOAW en artikel 25, lid 5, IOAZ. De hoogte van het terugvorderingsbedrag wordt berekend aan de hand van hetgeen in totaal aan loonbelasting, premies en vergoeding aan de belastingdienst en het UWV is afgedragen.

Terugvordering van over de bijstand afgedragen belasting, premies en vergoeding blijft achterwege, voor zover deze verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het UWV. De mogelijkheid daarvoor doet zich voor bij verrekening binnen het kalenderjaar.

Het tweede lid verwoordt de jurisprudentie die is ontwikkeld rondom terugvordering van bijstand. Voorwaarde om af te zien van brutering is dat de betalingsplichtige geen verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van de vordering en hem ook niet verweten kan worden dat hij deze niet binnen het kalenderjaar heeft voldaan. Voor jurisprudentie, zie bijv. CRvB 28 november 2006, 05/2497 NABW.

In lid 1 is dan ook de hoofdregel opgenomen, dat uitkeringsgelden bruto dienen te worden terugbetaald. Indien de vordering echter betrekking heeft op het lopende kalenderjaar én de betalingsplichtige de vordering voldoet voor het einde van het kalenderjaar wordt afgezien van brutering en wordt alleen de netto uitkering teruggevorderd. De loonbelasting, premies volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet kunnen in dit geval worden verrekend met de Belastingdienst en het UWV. Een eventuele restant vordering aan het einde van het kalenderjaar wordt wel gebruteerd.

In lid 2 worden situaties geschetst waarbij van de brutering wordt afgezien. Dit is het geval indien de debiteur niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet plaatvind in het kalenderjaar waarop de vordering betrekking (onderdeel a). Brutering kan ook achterwege blijven indien er sprake is van een vordering die buiten toedoen van de debiteur is ontstaan. Bijvoorbeeld bij een administratieve fout van de gemeente. Een voorbeeld is wanneer de betalingsplichtige tijdig de inlichtingen op de daarvoor bestemde wijze heeft kenbaar gemaakt, maar het college bij de verwerking van de tot de terugvordering leidende inlichtingen niet voortvarend te werk is gegaan.

Zo vond de Centrale Raad van Beroep (d.d. 28-11-2006, nrs. 05/2497 NABW e.a., UN nr. AZ3437) het onredelijk de uitkering bruto van iemand terug te vorderen in een geval waarin een bijstandsgerechtigde geen verwijt kon worden gemaakt van het ontstaan van de vordering, omdat de inkomsten steeds tijdig waren gemeld. In die zaak had de gemeente de uitkering ook niet in het lopende kalenderjaar teruggevorderd, terwijl dit wel mogelijk was geweest. Het was dus in dat geval onredelijk de bijstand bruto terug te vorderen.

Een ander voorbeeld is de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15-07-2008, nr. 07/1890 VVWB. Ook daar was de vordering ontstaan buiten toedoen van de debiteur. Nadat de betalingsplichtige, een beeldend kunstenaar, binnen 6 maanden na afloop van het kalenderjaar volgens afspraak de jaarcijfers had verstrekt, stelde het college vast, dat er teveel bijstand was verstrekt over het vorige jaar. De Centrale Raad van Beroep oordeelde hier, dat er niet bruto mocht worden teruggevorderd.

Nog een voorbeeld is de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 06-10-2009, nr. 08/2103 WWB. In die zaak was sprake van een achteraf toegekende Wajong-uitkering, een nabetaling dus. De Centrale Raad van Beroep oordeelde daar dat de betalingsplichtige niet kon worden tegengeworpen dat de over de eerdere jaren netto verleende bijstand niet in die jaren was terugbetaald. De gemeente wist in die zaak overigens al vanaf het begin dat er een procedure liep over de afwijzing van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. De gemeente had betrokkene tevoren een machtiging kunnen laten ondertekenen, waarmee verrekening met het UWV had kunnen plaatsvinden in plaats van een bruto terugvordering van de betalingsplichtige. Met inachtneming van deze jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is lid 3 opgenomen.

In lid 3 is opgenomen dat een betaling van een klant afgeboekt wordt op de jongste vordering. Dan is brutering van een vordering vaak niet nodig en dat is gunstig voor een klant. Als brutering voorkomen kan worden heeft de aflossing van de vordering ook voorrang op de betaling van een boete. Indien brutering van de vordering niet vermeden kan worden, heeft de betaling van de boete voorrang (art. 12 lid 3).

Hoofdstuk 3. Invordering

In dit hoofdstuk wordt een uitwerking gegeven van de wijze waarop de vordering wordt ingevorderd. De bepalingen zien op de betalingsverplichting, de controle op de hoogte van de betalingsverplichting en de gevolgen bij niet of niet meer (volledig) voldoen aan de betalingsverplichting.

Artikel 12. Algemeen

Dit artikel bepaalt:

  • 1.

    de hoofdregel over het gebruik van de bevoegdheid tot invordering, en

  • 2.

    dat het college overgaat tot invordering van een vordering conform de wet en de beleidsregels.

  • 3.

    De volgorde van invordering. Beleid is dat de inning van een bestuurlijke boete voorrang heeft op de inning van een terugvordering. De reden hiervan zijn de volgende:

    • -

      De terugvordering is een preferente vordering, de boete een concurrente vordering. Daarom wordt, voor zolang de uitkering nog loopt, de boete eerst zo veel als mogelijk verrekend, zodat daarna een preferente vordering overblijft.

    • -

      Een bestuurlijke boete kan maximaal vijf jaar worden ingevorderd, de terugvordering maximaal tien jaar. Dit is reden te meer om eerst de boete te verrekenen, omdat dit na vijf jaar niet meer kan en voor de terugvordering een invorderingstermijn van tien jaar geldt.

Aflossing van de boete heeft voorrang op aflossing van een vordering, uitgezonderd als art. 11 lid 3 van toepassing is.

Artikel 13. Verrekening

Voor zover betalingsplichtige na afgifte van het terugvorderingsbesluit een uitkering ontvangt in het kader van de Participatiewet, IOAW of IOAZ maakt het college gebruik van haar bevoegdheid om tot verrekening van de vordering over te gaan. Zoals eerder aangegeven geldt voor fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee samenhangende boete een verrekeningsplicht. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen.

Artikel 14. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingsverplichting bij betalingsplichtigen met een uitkering

Dit artikel regelt de hoogte van de maandelijkse verrekening van de aflossingsverplichting bij betalingsplichtigen met een uitkering.

Artikel 15. Vaststelling duur en hoogte van de maandelijkse aflossingsverplichting bij betalingsplichtigen die geen recht hebben op een uitkering krachtens de Participatiewet, IOAW en IOAZ

Dit artikel regelt de hoogte van de maandelijkse aflossingsverplichting voor betalingsplichtigen die geen recht op een uitkering meer hebben.

Artikel 16. Uitstel van betaling

Niet alleen het college heeft de bevoegdheid tot herziening van het aflossingsbedrag en wijziging van de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend, ook een schuldenaar kan daartoe een verzoek indienen bij het college. In dit artikel is bepaald welke criteria worden toegepast voor het op verzoek van een betalingsplichtige verlenen van uitstel van betaling zonder verdergaand onderzoek. Doen deze voorwaarden zich niet voor dan wordt het aflossingsbedrag nader bepaald op de aanwezige draagkracht van betalingsplichtige.

In ogenschouw moet worden genomen dat de weigering van (verder) uitstel van betaling tot gevolg heeft dat, indien de betalingstermijn verstrijkt/is verstreken, betrokkene in verzuim verkeert, wat betekent dat betrokkene kan worden geconfronteerd met kosten in het kader van aanmaning en het uitvaardigen van een dwangbevel.

Als extra voorwaarde bij het verlenen van uitstel van betaling kan opgelegd worden dat de schuldenaar vermogen, dan wel te verwachten vermogen, aanwendt voor de aflossing van openstaande schulden.

Artikel 17. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door betalingsplichtige

In beginsel rust op een schuldenaar de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Het college is echter bevoegd om op verzoek van betalingsplichtige het aflossingsbedrag te herzien. Betalingsplichtige dient met bewijsmiddelen onderbouwd aan te tonen dat het aflossingsbedrag aanpassing behoeft.

Artikel 18. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het algemeen bestuur.

Als aan een lopende betalingsverplichting conform artikel 15 van deze beleidsregels correct wordt voldaan vindt tussentijds geen herbeoordeling meer plaats van deze verplichting. Hierbij is overwogen dat het inkomen na uitstroom uit de uitkering doorgaans niet zodanig stijgt dat een herziening van de aflossingsverplichting meer opbrengst geeft dan het handhaven van de lopende verplichting. Mocht bij uitstroom uit de uitkering echter blijken dat het inkomen aanzienlijk meer is dan de uitkering en de aflossingscapaciteit wel stijgt wordt de aflossingsverplichting herzien. Mocht vrijstelling van betaling van een restschuld na de toepasselijke termijn aan de orde zijn, dan is er toch maximaal ingevorderd.

Artikel 19. Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is betrokkene in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. Awb bepaalt dan de verdere invorderingsprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel. De Awb beschrijft slechts de procedure. Zij geeft niet aan binnen welke termijn het dagelijks bestuur tot aanmaning dan wel uitvaardiging van een dwangbevel dient over te gaan. Het college beschikt in dit kader over beleidsvrijheid. In de onderhavige bepaling wordt aan deze beleidsvrijheid invulling gegeven.

Alvorens de hierboven genoemde stappen te zetten, kan het college de schuldenaar kosteloos een betalingsherinnering laten toekomen als de aard of omvang van de schuld, de persoon van de schuldenaar dan wel het betalingsgedrag van de schuldenaar daartoe aanleiding geven.

Artikel 20. Rente en kosten van invordering

Dit artikel geeft aan welke invorderingskosten aan de schuldenaar worden doorberekend en zullen worden ingevorderd en sluit aan op de toelichting van artikel 5.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 21. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Hierin is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.

Artikel 22. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.