Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening jeugdhulp gemeente Bronckhorst

Geldend van 01-01-2018 t/m 31-12-2019

Intitulé

Verordening jeugdhulp gemeente Bronckhorst

Raadsbesluit

Behorende bij raadsvoorstel met nummer: Raad-00304/8

De raad van de gemeente Bronckhorst;

gelezen het voorstel van het college van b en w van 21 november 2017;

gezien het advies van de Participatieraad van 6 november 2017;

besproken in de commissievergadering van 6 december 2017;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet en de Gemeentewet;

 Overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd en dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

- de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen;

- de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening, de wijze van beoordeling en de afwegingsfactoren daarbij;

- de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

- de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

- onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

- de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

- de waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

Besluit:

In te trekken de verordening : jeugdhulp gemeente Bronckhorst 2015

Vast te stellen de verordening : jeugdhulp gemeente Bronckhorst

Hoofdstuk 1 Begrippen

Artikel 1 Begripsbepaligen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • 1.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • 2.

    hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

  • 3.

    individuelevoorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 6, tweede lid;

  • 4.

    overigevoorziening: overige voorziening als bedoeld in artikel 10, eerste lid;

  • 5.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • 6.

    wet: Jeugdwet.

  • 7.

    college: college van burgemeester en wethouders of een door het college gemandateerd orgaan;

  • 8.

    jeugdhulp: jeugdhulp, zoals bedoeld in art 1.1. van de Jeugdwet;

Hoofdstuk 2 Toegang jeugdhulp buiten de gemeente

Artikel 2 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Alleen als de jeugdige of zijn ouders na verwijzing hierom verzoeken legt het college de te verlenen individuele voorziening, respectievelijk het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 7.

  • 3.

    Het college kan nadere afspraken maken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en zorgverzekeraars over de verwijzing, zoals bedoeld in lid 1.

Artikel 3 Toegang jeugdhulp via kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering

Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering.

Artikel 4 Toegang jeugdhulp in spoedeisende gevallen

In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke voorziening, of vraagt het college een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp bij de rechter als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.

Hoofdstuk 3 Toegang jeugdhulp via de gemeente

Artikel 5 Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door een jeugdige en of zijn ouders bij het college vormvrij worden gemeld,

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk en maakt binnen maximaal 2 weken een afspraak voor een gesprek, als bedoeld in artikel 7. Hierbij wijst het college op de mogelijkheid tot het maken van een familiegroepsplan en dat hierbij ondersteuning geboden kan worden.

Artikel 6 Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt er voor dat jeugdige en of zijn ouders kosteloos een beroep kunnen doen op cliëntondersteuning, waarbij het belang van de jeugdige en of zijn ouders het enige uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de jeugdige en of zijn ouders op de mogelijkheid kosteloos gebruik te maken van cliëntondersteuning.

Artikel 7 Onderzoek

  • 1.

    Het college onderzoekt de melding in een gesprek met de jeugdige en of zijn ouders. In dit gesprek wordt onderzocht:

    a. de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige;

    b. het door de jeugdige en of zijn ouders gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning en binnen welke termijn dit resultaat behaald moet worden;

    c. de mogelijkheden van de jeugdige en of zijn ouders om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of met informele ondersteuning te voorzien in zijn behoefte;

    d. de mogelijkheden om op eigen kracht, met informele ondersteuning of met gebruikelijke hulp uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn situatie;

    e. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger(s) van de jeugdige en of zijn ouders;

    f. de mogelijkheden van de jeugdige en of zijn ouders om gebruik te maken van overige voorzieningen;

    g. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening aan de jeugdige en of zijn ouders met het oog op de behoefte aan verbetering van de ondersteuningsvraag;

    h. de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget, waarbij de jeugdige en of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als de jeugdige en of zijn ouders een familiegroepsplan aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek.

  • 3.

    Het college informeert de jeugdige en of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 4.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 8 Verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2.

    De jeugdige en of zijn ouders tekent het verslag voor gezien of voor akkoord.

  • 3.

    Bij afhandeling van de melding en/of aanvraag verstrekt het college aan de jeugdige en of ouders het ondertekende gespreksverslag.

  • 4.

    Als de jeugdige en of zijn ouders tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

Artikel 9 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een individuele voorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na ontvangst van de melding.

  • 2.

    De jeugdige en of zijn ouders kan op het verslag van het gesprek zoals bedoeld in artikel 8 van deze verordening aangeven dat hij conform of afwijkend van het verslag een aanvraag doet voor een individuele voorziening. Het door hem ondertekende verslag met eventuele aanvullende opmerking wordt dan als aanvraag beschouwd. De jeugdige en of zijn ouders kan ook schriftelijk aangeven een aanvraag te doen conform, of afwijkend van, het verslag van het onderzoek.

  • 3.

    De jeugdige en of zijn ouders geeft bij de aanvraag aan of hij dit als zorg in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt wil hebben.

  • 4.

    Het college stelt in nadere regels het afwegingskader vast voor het beoordelen van een aanvraag.

  • 5.

    Het college stelt in nadere regels de uitgangspunten vast voor gebruikelijke zorg ouder(s) voor kinderen.

Hoofdstuk 4 Voorzieningen

Artikel 10 Vormen van jeugdhulp

  • 1.

    De volgende vormen van overige (vrij-toegankelijke) voorzieningen zijn beschikbaar:

    a. informatie & advies; b. opvoed- en opgroeiondersteuning; c. lichte ambulante hulpverlening.

  • 2.

    De volgende vormen van individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen zijn beschikbaar:

    a. Ondersteuning individueel gericht op ontwikkeling en stabilisatie;

    b. Ondersteuning groep gericht op ontwikkeling en stabilisatie;

    c. Wonen en logeren;

    d. Jeugdhulp met verblijf en crisisopvang;

    e. Generalistische basis GGZ;

    f. Specialistische GGZ en GGZ crisishulp;

    g. Dyslexiezorg;

    h. Curatieve GGZ zorg door kinderartsen;

    i. Jeugdbescherming en jeugdreclassering.

  • 3.

    Het college kan bij nadere regeling vaststellen welke overige en individuele voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.

Artikel 11 Toekenning individuele voorzieningen

Het college kent een individuele voorziening toe voor zover volgens de procedure, op basis van artikel 7, is vastgesteld dat de jeugdige:

  • a.

    op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

  • b.

    geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te kunnen maken van een overige voorziening;

  • c.

    geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening;

Artikel 12 Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    a. welke individuele voorziening wordt verstrekt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    b. de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    c. indien van toepassing: welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking in ieder geval:

    a. voor welk resultaat het pgb kan worden besteed;

    b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    c. wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    d. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld.

Artikel 13 Toekenning individuele voorziening via pgb

  • 1.

    Het college verstrekt alleen een individuele voorziening in de vorm van een pgb als voldaan wordt aan de randvoorwaarden zoals genoemd in artikel 8.1.1. van de wet.

  • 2.

    Een pbg kan worden verstrekt voor begeleiding individueel, behandeling individueel, begeleiding groep, behandeling groep, persoonlijke verzorging, vervoer, individueel vervoer/rolstoel vervoer en logeren.

  • 3.

    3. De hoogte van een pgb:

    a. wordt vastgesteld aan de hand van een door de jeugdige en of ouders opgesteld plan dan wel een door de jeugdige en of zijn ouders aangegeven plan dat wordt genoteerd in het gespreksverslag over hoe hij het pgb gaat besteden;

    b. wordt berekend op basis een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede ondersteuning van derden te betrekken;

    c. begeleiding individueel, behandeling individueel, begeleiding groep, behandeling groep, persoonlijke verzorging en logeren: wordt gebaseerd op het gemiddelde tarief dat voor deze voorzieningen wordt gehanteerd door de aanbieders die hiervoor door de gemeenten in de Achterhoek gezamenlijk zijn gecontracteerd. d. vervoer bij begeleiding groep: wordt gebaseerd op het vaste tarief dat voor deze voorzieningen wordt gehanteerd door de aanbieders die hiervoor door de gemeenten in de Achterhoek gezamenlijk zijn gecontracteerd.

  • 4.

    Het college bepaalt bij nadere regels onder welke voorwaarden een pgb wordt verstrekt.

  • 5.

    Een jeugdige en of zijn ouders kan de toegekende begeleiding betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk als deze hiervoor maximaal het hiervoor van toepassing zijnde tarief hanteert.

Artikel 14 Controle

  • 1.

    Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de controle op de besteding.

Artikel 15 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    a. de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    b. de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    c. de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend of adequaat is te achten;

    d. de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    e. de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4.

    Een besluit tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Hoofdstuk 5 Kwaliteit en veiligheid

Artikel 16 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke Cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Hoofdstuk 6 Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 17 Klachtenregeling

  • 1.

    Het college behandelt klachten van de jeugdige en of zijn ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 18 Medezeggenschap

  • 1.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 19 Inspraak en medezeggenschap

  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding en evaluatie van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend;

  • 2.

    Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen;

  • 3.

    Het college stimuleert vormen van cliëntenparticipatie die passen bij de doelgroep jeugd.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 20 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 4 jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens 4 jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 21 Nadere regels en hardheidsclausule

1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 22 Overgangsrecht

  • 1.

    Een jeugdige en of zijn ouders houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Bronckhorst 2015, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening jeugdhulp gemeente Bronckhorst 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 3.

    Van het in lid 2 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Bronckhorst 2015, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

  • 5.

    Van het in lid 4 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 23 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

Artikel 24 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Bronckhorst .

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Bronckhorst in zijn openbare vergadering van 14 december 2017,
de griffier, de voorzitter,
M. van der Leur M. Besselink

Bijlage Begripsbepalingen Jeugdwet

Artikel 1.1 van de wet:

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

- accommodatie: bouwkundige voorziening of deel vaneen bouwkundige voorziening met het daarbij behorende terrein, waar jeugdhulp wordt verleend door of namens een jeugdhulpaanbieder;

- advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling: advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 12a van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

- begeleiding: activiteiten waarmee een jeugdige wordt ondersteund bij het uitvoeren van dagelijkse levensverrichtingen en het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven;

- burgerservicenummer: burgerservicenummer als bedoeld in artikel 1 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

- calamiteit: niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de jeugdhulp en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een jeugdige of een ouder heeft geleid;

- college: college van burgemeester en wethouders;

- dossier: geheel van schriftelijk of elektronisch vastgelegde gegevens met betrekking tot de verlening van jeugdhulp aan een jeugdige of ouder of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

- familiegroepsplan: ondersteuningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren;

- gecertificeerde instelling: rechtspersoon die in het bezit is van een certificaat of voorlopig certificaat als bedoeld in artikel 3.4 en die een

kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uitvoert;

- gekwalificeerde gedragswetenschapper: gedragswetenschapper behorende tot een bij regeling van Onze Ministers aangewezen categorie;

- gesloten accommodatie: bouwkundige voorziening of deel van een bouwkundige voorziening met het daarbij behorende terrein, waar gesloten jeugdhulp wordt verleend;

- gesloten jeugdhulp: opname, verblijf en jeugdhulp in een gesloten accommodatie op basis van een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2;

- geweld bij de verlening van jeugdhulp of de uitvoering van een

kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering: lichamelijk, geestelijk of

seksueel geweld jegens een jeugdige of een ouder, of bedreiging daarmee, door iemand die werkzaam is voor de jeugdhulpaanbieder of een gecertificeerde instelling, of door iemand die werkzaam is voor een rechtspersoon die in opdracht van de aanbieder of gecertificeerde instelling jeugdhulp verleent of door een andere jeugdige of ouder met wie de jeugdige of ouder gedurende het etmaal of een dagdeel bij de aanbieder verblijft;

- huiselijk geweld: huiselijk geweld als bedoeld in artikel 1 van de Wet

maatschappelijke ondersteuning;

- ondersteuningsplan: plan betreffende de verlening van jeugdhulp als bedoeld in artikel 4.1.3 en hoofdstuk 6;

- inspectie: inspectie jeugdzorg, bedoeld in artikel 9.1;

- jeugdarts: arts die als jeugdarts KNMG is ingeschreven in het door het College Geneeskundig Specialismen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst ingestelde profielregister jeugdgezondheidszorg;

- jeugdgezondheidszorg: jeugdgezondheidszorg als bedoeld in artikel 1 van de Wet publieke gezondheid;

- jeugdhulp:

1°. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen;

2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt,

en

3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen vaneen tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht;

- jeugdhulpaanbieder:

1°. natuurlijke persoon die, het verband van natuurlijke personen dat of de

rechtspersoon die bedrijfsmatig jeugdhulp doet verlenen onder verantwoordelijkheid van het college;

2°. solistisch werkende jeugdhulpverlener onder verantwoordelijkheid van het

college;

- jeugdhulpverlener: natuurlijke persoon die beroepsmatig jeugdhulp verleent;

- jeugdige: persoon die:

1°. de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt,

2°. de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of 3°. de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, en voor wie de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, die was aangevangen, of voor wie het college vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp noodzakelijk is of voor wie, na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is;

- jeugdreclassering: reclasseringswerkzaamheden, genoemd in artikel 77hh, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, begeleiding, genoemd in artikel 77hh, tweede lid, van dat wetboek en het begeleiding van en toezicht houden op jeugdigen die deel nemen aan een scholings- en trainingsprogramma als bedoeld in artikel 3 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, het geven van de aanwijzingen, bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van die wet, of de overige taken die bij of krachtens de wet aan de gecertificeerde instellingen zijn opgedragen;

- kinderbeschermingsmaatregel: voogdij en de voorlopige voogdij op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 254, eerste 26 lid, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de voorlopige ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 255 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

- kindermishandeling: elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of

gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel;

- maatschappelijke ondersteuning: maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in

artikel 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

- machtiging gesloten jeugdhulp: de machtiging, bedoeld in artikel 6.1.2.

- medisch specialist: geneeskundig specialist die als specialist is ingeschreven in een door het College Geneeskundig Specialismen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst ingestelde register als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele

gezondheidszorg;

- Onze Ministers: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onze Minister van Veiligheid en Justitie tezamen;

- opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen:

1°. psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen,

gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige,

opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen;

2°. beperkingen in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie in verband met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem bij een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, en

3°. een tekort aan zelfredzaamheid in verband met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking bij een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt;

- ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een

jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

- persoonsgegevens, verwerking, bestand, onderscheidenlijk verantwoordelijke:

hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens;

- plan van aanpak: plan betreffende de uitvoering van een

kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering als bedoeld in artikel 4.1.3;

- pleegouder: persoon die een jeugdige die niet zijn kind of stiefkind is, als behorende tot zijn gezin verzorgt en daartoe een pleegcontract als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, heeft gesloten met een pleegzorgaanbieder;

- pleegoudervoogd: pleegouder die tevens belast is met voogdij als bedoeld in boek

1 Burgerlijk Wetboek;

- pleegzorgaanbieder: jeugdhulpaanbieder die pleegzorg biedt;

- preventie: op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met of jeugdigen meteen risico op psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen,gedragsproblemen of een verstandelijke beperking of van de ouders met of met eenrisico op opvoedingsproblemen;

- strafrechtelijke beslissing: beslissing van de officier van justitie of de strafrechtermet toepassing van titel VIII A van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrechtof een beslissing als bedoeld in artikel 493 van het Wetboek van Strafvordering;

- vertrouwenspersoon: persoon die jeugdigen, ouders of pleegouders op hun verzoekondersteunt in aangelegenheden die samenhangen met de wettelijke taken enverantwoordelijkheden van het college, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerdeinstelling en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling;

- verwijsindex: verwijsindex risicojongeren als bedoeld in artikel 7.1.2.1;- woonplaats:

1°. woonplaats als bedoeld in artikel 12 van Boek 1van het Burgerlijk Wetboek;

2°. ingeval de voogdij over de jeugdige berust bij een instelling als bedoeld in artikel 302 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige;

3°. ingeval de woonplaats, bedoeld onder 1° en 2°, onbekend is dan wel buiten Nederland is: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag.

Toelichting

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening), op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor waarvoor de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt.

Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet andere regels te stellen. Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet eveneens dient vast te stellen.

Toeleiding naar de jeugdhulpDe toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden.

Vrij toegankelijk

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen overige (vrij-toegankelijke) en individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 6, eerste, respectievelijk tweede lid). Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.

Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien toe op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan, met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 6). Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt deze slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces (zie artikel 2).

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

Toegang via de Veilig Thuis

Ook vormt het Veilig Thuis een toegang tot onder andere jeugdhulp. Het Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Ook kan een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens (overeenkomstig de daarvoor vastgestelde nadere regels door het college) tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige en de jeugdige en zijn ouders zal gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan neemt het generalistenteam, namens het college, een besluit en begeleidt de jeugdige naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken.

Artikelsgewijs:

Artikel 1. Begripsbepalingen

Onder het begrip ‘andere voorziening’ wordt in deze verordening verstaan een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar in het kader van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of zorg. Zie ook artikel 2.9, onder b, van de wet. De individuele voorzieningen en overige voorzieningen zijn opgenomen in artikel 10. Hoe individuele voorzieningen verkregen kunnen worden, is nader geregeld in artikel 2 e.v..

De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in de verordening. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’ en ‘ouder’. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet.

Met de aanduiding ‘de jeugdige en/of zijn ouders’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar). Voor de volledigheid is aan deze toelichting een bijlage met wettelijke begripsbepalingen opgenomen.

In artikel 1.1 van de wet is jeugdhulp als volgt gedefinieerd:

1°. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen;

2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).

Artikel 2. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2). Zie ook de algemene toelichting.

Als de jeugdige of zijn ouders dit wensen òf in het uitzonderlijke geval dat het college een besluit neemt dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden en wordt voorkomen dat het college talloze beschikkingen moet afgeven die hetzelfde luiden als hetgeen de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder nodig hebben.

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering

Dit artikel is opgenomen in de verordening om een compleet beeld te schetsen van de toegang tot jeugdhulpvoorzieningen. Het artikel gaat over de verplichtingen die de gemeente als er een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering is opgelegd door de rechter. Zowel de kinderbeschermingsmaatregel als de jeugdreclassering worden uitgevoerd door een gecertificeerde instelling. De jeugdbeschermer en jeugdreclassering mogen in het kader van de maatregel, besluiten tot inzet van jeugdhulp. Deze bevoegdheid staat in artikel 3.5. van de Jeugdwet. Voor deze gerechtelijke maatregelen geeft het college geen beschikking af als bedoeld in artikel 12.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp in spoedeisende gevallen

Dit artikel is opgenomen in de verordening om een compleet beeld te schetsen van de toegang tot jeugdhulpvoorzieningen. In dit artikel staat dat het college in spoedeisende gevallen een tijdelijke voorziening kunnen treffen.

Dit is het geval als een spoedmachtiging is afgegeven door de rechter (of andere instantie) omdat onmiddellijke verlening van jeugdhulp noodzakelijk is en de reguliere machtiging niet kan worden afgewacht. De Jeugdwet noemt de inzet jeugdhulp in spoedeisende gevallen in artikel 6.1.3. en 6.1.8.

Artikel 5. t/m 9 Toegang jeugdhulp via de gemeente

Deze bepalingen regelen de toegang van jeugdhulp via de gemeente en zijn opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Dit alles ter uitvoering van artikel 2.9, onder a, van de wet waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening.

Artikel 10. Vormen van jeugdhulp

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal door de gemeente (artikel 5) of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder (artikel 2) eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.

Voorzieningen in de zin van de Jeugdwet zijn gerelateerd aan de drieledige wettelijke definitie van jeugdhulp (zie de toelichting op artikel 1). Een voorziening kan derhalve een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. Een beschrijving is gewenst omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de burger zich een beeld kan vormen van de voorzieningen in het kader van jeugdhulp.

In deze verordening is er voor gekozen om de kaderstellende rol van de gemeenteraad zodanig vorm te geven dat hij in de verordening een opsomming geeft van een aantal algemene categorieën van overige en van individuele voorzieningen. Deze categorieën kunnen verder gespecificeerd en uitgewerkt worden door het college in nadere regelgeving op basis van artikel 6, lid 3 van de verordening.

Artikel 11. Toekenning individuele voorzieningen

In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het college hanteert bij toekenning van individuele voorzieningen, inclusief het pgb. Hierbij is het voor het college van belang de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van een overige of andere voorziening, goed te beoordelen.

Artikel 12. Inhoud beschikking

Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouder een voorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouder bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb. De bepaling in lid 1 is opgenomen om een zo compleet mogelijk beeld te geven van rechten en plichten van burgers. Om deze reden is aan het slot ook een zinsnede opgenomen met de informatieplicht van het college over de mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking. Deze mogelijkheid en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt voor alle besluiten. Indien een jeugdige of ouder in bezwaar en beroep wil, heeft hij op grond van de Awb het recht op het indienen van een aanvraag, waarmee een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden uitgelokt. Ook de weigering, of het te lang

uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de ingang van bezwaar en beroep.

Lid 2 geeft in hoofdlijn aan welke inhoud de beschikking voor een voorziening in natura dient te bevatten.

Lid 3 geeft in hoofdlijn aan welke inhoud de beschikking voor een voorziening in de vorm van een pgb dient te bevatten.

Artikel 13. Toekenning individuele voorzieningen via pgb

In artikel 9 zijn specifieke bepalingen over het pgb opgenomen. Hierin is aangesloten op artikel 8.1.1 van de wet, dat voor het pgb is aangepast aan de verwante regelgeving met betrekking tot de maatschappelijke ondersteuning als geregeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

Het bepalen van de hoogte van het PGB wordt in dit artikel vastgelegd. De regels waaronder het PGB wordt verstrekt wordt door het college in nadere regels bepaald, onder meer gebaseerd op artikel 8.1.1. van de Jeugdwet.

Artikel 14. Controle

Het college is verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet. In het tweede lid is de mogelijkheid van nadere regels opgenomen.

Artikel 15. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Deze bepaling is een uitwerking van de bij Nota van Wijziging (NvW) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d. van de wet. Hierbij is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening,alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. De bepaling beoogt het standaardiseren van de regelgeving met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. In de toelichting op de NvW is voorts vermeld dat het immers tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of pgb’s. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan.

Lid 1 van deze bepaling berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet. De bepaling in lid 2 is geënt op artikel 8.1.4 van de wet en is in de verordening opgenomen op grond van de verplichting van artikel 2.9, onder d, van de wet .Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Lid 3 en lid 4 hebben betrekking op respectievelijk de terugvordering van de geldswaarde van een ten onrechte genoten individuele voorziening en de mogelijkheid van intrekking van een besluit tot verlening van een pgb.

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit aanbiedersjeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.12 van de wet. Deze bepaling is bij amendement Ypma en Leijten (TK 33684, nr. 107) in de wet ingevoegd en luidt:

Met het oog op gevallen waarin ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering artikel 2.9a (thans: 2.12), eerste lid, wordt toegepast, worden bij verordening regels gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden. De indieners van het amendement hebben hier ter toelichting aan toegevoegd dat gemeenten hierbijten minste een inschatting dienen te maken van een reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Welke

invloeden daarbij worden meegewogen, is ter beoordeling aan de gemeenten. Uitgangspunt is, dat de aanbieder personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. De gemeente zal zich dus ten minste een beeld moeten vormen van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Hiermee wordt voorkomen dat een gemeente alleen de laagste prijs voor de uitvoering van de opdracht beschouwt. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 17. Klachtregeling

Dit artikel is optioneel omdat de gemeente op grond van hoofdstuk 9 van de Awb in het algemeen al verplicht is tot een verordening met betrekking tot klachtbehandeling vast te stellen. Een dergelijke algemene verordening voor klachtbehandeling heeft de gemeente Bronckhorst. Ook hier is het voor de volledigheid van het proces van deze verordening wenselijk het artikel hier ook op te nemen.

Artikel 18. Medezeggenschap

In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen.

In het tweede lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 19. Inspreek en medezeggenschap

Met dit artikel wordt voldaan aan de wettelijke verplichting in de Jeugdwet (art. 2.10). Daarbij wordt ook in overwegende mate aangesloten op de betreffende regelgeving in de Verordening maatschappelijke ondersteuning op basis van de nieuwe Wmo. Met deze formulering wordt de nadruk meer gelegd op de gelegenheid tot inspraak en medezeggenschap en minder op de wijze waarop dit kan worden vorm gegeven.

Artikel 20. Evaluatie

Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal niveau (zie artikel 7.10 van de wet) zal plaatsvinden, maar kan wel de daarin verzamelde gegevens benutten.

Artikel 21. Nadere regels

Het kan noodzakelijk zijn om nadere regels te stellen op het gebied van onderwerpen die niet expliciet als onderwerp van nadere regelgeving zijn aangemerkt. In nadere regels kunnen onderwerpen uit de verordening nader worden uitgewerkt. Dit artikel biedt de grond hiertoe.

Deze bepaling regelt de toepassing van een hardheidsclausule als instrument voor het college om onvoorziene omstandigheden het hoofd te bieden.

Artikel 22. Overgangsrecht

Dit artikel voorziet in het overgangsrecht voor de jeugdige en/of zijn ouders als zij te maken zouden krijgen met nieuwe regelingen ten gevolgde van de vaststelling van deze nieuwe Verordening jeugdhulp gemeente Bronckhorst.

Artikel 23. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

Artikel 24. Citeertitel

De citeertitel geeft aan onder welke benaming deze verordening kan worden aangehaald. Het vermelde jaartal geeft het jaar van vaststelling aan, niet de geldingsduur. Deze is in beginsel onbeperkt vanaf de datum van inwerkingtreding.