Regeling vervallen per 01-12-2017

Beleidsregels terugvordering en invordering WWB, IOAW en IOAZ en invordering bestuurlijke boete 2013

Geldend van 18-07-2013 t/m 30-11-2017

Intitulé

Beleidsregels terugvordering en invordering WWB, IOAW en IOAZ en invordering bestuurlijke boete 2013

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel;

Gelet op artikel 18a, zevende lid, artikel 51, tweede lid, artikel 54, derde lid, tweede volzin, artikel 58, tweede, vijfde, zesde, zevende en achtste lid, artikel 59, artikel 60, tweede, derde, vijfde en zesde lid, artikel 60a, eerste, tweede, derde en vierde lid en artikel 60c van de Wet werk en bijstand, artikel 17, derde lid, artikel 20a, zevende lid, artikel 25, tweede, vijfde, zesde en zevende lid, artikel 26, artikel 28, eerste, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid en artikel 29a van respectievelijk de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, alsmede artikel 4:81, artikel 4:98, artikel 4:113 en artikel 4:120 van de Algemene wet bestuursrecht;

b e s l u i t:

vast te stellen de Beleidsregels terugvordering en invordering WWB, IOAW en IOAZ en invordering bestuurlijke boete 2013

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 – Begripsbepalingen

    • 1.

      Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

    • 2.

      In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • b.

      bestuurlijke boete: een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom indien sprake is van een verwijtbare schending van de inlichtingenplicht;

    • c.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • d.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel;

    • e.

      fraudevordering / verwijtbare vordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • f.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de WWB, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • g.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • h.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • i.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de WWB en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • j.

      WWB: de Wet werk en bijstand.

Artikel 2 - Invulling van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering

Het college maakt altijd gebruik van haar bevoegdheid tot herziening, intrekking en terugvordering van ten onrechte verstrekte uitkering, niet zijnde ten onrechte verstrekte uitkering wegens schending van de inlichtingenverplichting. In dat kader:

  • a.herziet dan wel trekt het college het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend (artikel 54 lid 3 tweede volzin van de WWB en artikel 17, lid 3 van de IOAW en IOAZ);

  • b.

    maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar toekomt op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de WWB alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ.

Artikel 3 - Uitzondering voortvloeiende uit de jurisprudentie

  • 1. Van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b wordt afgeweken op grond van de zes maanden jurisprudentie. Deze jurisprudentie houdt in dat de bevoegdheid van het college om teveel verstrekte uitkering terug te vorderen in tijd wordt beperkt indien niet adequaat wordt gereageerd op een signaal van een cliënt waaruit het college concreet zou moeten afleiden dat teveel of ten onrechte uitkering werd verstrekt. Na ontvangst van dit signaal heeft het college nog zes maanden om daarop actie te nemen. Het deel van de uitkering dat na zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, mag het college niet terugvorderen. Dit is niet van toepassing als belanghebbende de inlichtingenplicht heeft geschonden.

  • 2. Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 beperkt het college bij een geringe overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd, de terugvordering tot het bedrag dat niet zou zijn verleend, indien de belanghebbende de beperkte overschrijding wel tijdig zou hebben doorgegeven.

HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN (VERDERE)

TERUGVORDERING

Artikel 4 – Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering / geheel afzien van boete in

geval van dringende redenen

  • 1.

    Het college kan besluiten – geheel of gedeeltelijk - af te zien van terugvordering, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn (artikel 58 lid 8 van de WWB en artikel 25 lid 7 van de IOAW en IOAZ).

  • 2.

    Het college kan besluiten geheel af te zien van een bestuurlijke boete, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn (artikel 18a, lid 7 WWB en artikel 20a lid 7 van de IOAW en IOAZ).

  • 3.

    Dringende redenen kunnen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van sociale of financiële consequenties voor de belanghebbende door de (terug)vordering.

Artikel 5 - Kruimelbedragen

Bij kruimelbedragen wordt onderscheid gemaakt tussen fraudevorderingen en

niet-verwijtbare vorderingen. Indien de uitkering is beëindigd, geldt het volgende.

  • a.

    Bij een niet-verwijtbare vordering ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 100,-- per kalenderjaar niet te boven gaat.

  • b.

    Voor elke fraudevordering wordt de debiteur aangeschreven en aangemaand. Dit geldt ook voor geringe bedragen. Reageert de debiteur bij een fraudevordering lager dan

€ 50,-- ook niet op de aanmaning en komt hij binnen een jaar na de aanmaning niet terug in de uitkering, wordt van verdere invordering afgezien.

Artikel 6 - Bruto en netto vorderingen

1. Netto

Hoofdregel is dat ten onrechte verstrekte bijstand netto wordt teruggevorderd tijdens het lopende kalenderjaar.

2. Invulling van de bevoegdheid tot brutering

Het college maakt altijd gebruik van haar bevoegdheid tot brutering van de vordering. Dit betekent dat het college de vordering bruteert, voor zover de belasting en premies niet meer verrekend kunnen worden met de af te dragen loonbelastingen en premies volksverzekeringen (artikel 58 lid 5 van de WWB).

Na het einde van het lopende kalenderjaar wordt de uitkering gebruteerd teruggevorderd.

  • 3.

    De vordering blijft netto, als:

  • a.

    de ten onrechte betaalde belastingen en premies nog kunnen worden verrekend met de afdrachten aan de belastingdienst en het UWV;

b de vordering betrekking heeft op het lopende boekjaar en belanghebbende de vordering voldoet vóór het eind van het boekjaar;

  • c.

    het terugvorderingsbesluit ná 15 november van het kalenderjaar wordt genomen. In een dergelijk geval wordt de vordering niet meteen het jaar erop gebruteerd, maar het kalenderjaar daarna;

  • d.

    naar aanleiding van een administratieve fout wordt teruggevorderd en de belanghebbende redelijkerwijs kon weten dat hij teveel uitkering ontving (artikel 58 lid 2 sub e WWB in combinatie met artikel 58 lid 6 WWB).

HOOFDSTUK 3 INVORDERING

Artikel 7 - Geen schorsende werking bij een bezwaarschrift

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:16 van de Awb heeft indiening van een bezwaar- of beroepschrift tegen de terugvordering of boete geen schorsende werking. Bij een lopende uitkering wordt de verrekening met de uitkering - hangende de bezwaar- of beroepprocedure - gecontinueerd. Bij een beëindigde uitkering wordt de getroffen aflossingsregeling gecontinueerd.

Artikel 8 – Verrekening in geval van lopende uitkering

1. Invulling van de bevoegdheid tot verrekening

Voor niet-verwijtbare vorderingen maakt het college gebruik van de bevoegdheid om tot verrekening met de uitkering over te gaan (op grond van artikel 60 lid 3 WWB en artikel 28 lid 3 IOAW en IOAZ).

  • 2.

    Verrekening met uitkering van Capelle aan den IJssel

  • a.

    Bij een lopende uitkering wordt zowel de fraudevordering als de niet-verwijtbare vordering alsmede de boete verrekend met de uitkering. De omvang van de afloscapaciteit wordt gesteld op het voor beslag vatbare bedrag.

  • b.

    Eventueel relevant vermogen

Bij het vaststellen van de betalingsverplichting op een fraudevordering moet tevens eventueel relevant vermogen worden beoordeeld. Dit vermogen dient te worden aangewend ter aflossing van de vordering.

c.Aflossing op leenbijstand voor duurzame gebruiksgoederen

Voor leenbijstand in duurzame gebruiksgoederen geldt dat de leenbijstand wordt afgelost met het voor beslag vatbare bedrag via verrekening met de uitkering.

  • 3.

    Pseudoverrekening / verrekening met uitkering van andere gemeente, UWV of SVB

  • a.

    Indien een debiteur een uitkering ontvangt van het college van een andere gemeente (dan het college dat kosten van bijstand terugvordert of een boete heeft opgelegd), kan het college van die andere gemeente op verzoek van het college de vordering rechtstreeks verrekenen met de uitkering van die andere gemeente (artikel 60a lid 1 van de WWB en artikel 28 lid 4 van de IOAW en IOAZ). Hiervoor is geen machtiging nodig van de debiteur. Op dezelfde wijze is verrekening van een vordering mogelijk met het UWV en de SVB als de debiteur van deze instanties een uitkering ontvangt (artikel 60a lid 2 en lid 3 van de WWB en artikel 28 lid 4 van de IOAW en IOAZ).

  • b.

    Indien een debiteur bij een andere gemeente een uitkering ontvangt, dan wel bij het UWV of SVB een uitkering heeft op bijstandsniveau, wordt de afloscapaciteit gesteld op het voor beslag vatbare bedrag van de uitkering. Indien de uitkering hoger is dan de bijstandsnorm, wordt de omvang van de afloscapaciteit berekend zoals aangegeven in artikel 9. Een eventuele betalingsregeling die is getroffen met de debiteur wordt gerealiseerd door middel van verrekening met de uitkering van de andere uitkeringsinstantie.

  • 4.

    Pseudoverrekening bij recidiveboete

  • a.

    Bij het ontvangen van een verzoek van een andere gemeente of SVB, om bij een in Capelle aan den IJssel wonende debiteur de recidiveboete gedurende 3 maanden volledig met de Capelse uitkering te verrekenen, zonder beslagvrije voet, zal het college toepassing geven aan de Capelse “Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Capelle aan den IJssel 2013”, op dezelfde wijze als debiteuren die van deze gemeente een recidiveboete opgelegd krijgen.

  • b.

    Indien het college een debiteur, die in een andere gemeente woont en aldaar uitkering ontvangt, een recidiveboete oplegt, wordt de andere gemeente gevraagd de recidiveboete met de uitkering te verrekenen conform de Capelse “Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Capelle aan den IJssel 2013”.

  • 5.

    Beslagvrije voet

Bij het vaststellen van het termijnbedrag ter aflossing van de vordering moet de belanghebbende tenminste de beschikking houden over een bedrag gelijk aan de beslagvrije voet, als bedoeld in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 9 - Aflossingsregeling bij beëindigde uitkering

1. Debiteur doet betalingsvoorstel

Kan de debiteur de vordering niet in één keer terugbetalen, dan kan hij een voorstel tot terugbetaling doen. Met een betalingsvoorstel van de debiteur kan worden ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 3 jaar in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 50,-- per maand bedraagt. Daarbij wordt marginaal getoetst of het voorstel redelijk is, gelet op de hoogte van het inkomen en de hoogte van de vordering.

2. College stelt omvang afloscapaciteit vast

Indien de debiteur, bijvoorbeeld gelet op de hoogte van de vordering, geen voorstel doet waarmee de vordering binnen 3 jaar is afgelost, stelt het college de omvang van de afloscapaciteit vast aan de hand van de financiële situatie van de debiteur.

3.Omvang afloscapaciteit bij niet-verwijtbare vordering

Voor de debiteur wordt het aflossingsbedrag vastgesteld op 10% van de uitkeringsnorm (inclusief vakantietoeslag) die van toepassing zou zijn als een bijstandsuitkering zou worden ontvangen, vermeerderd met 50% van de draagkracht.

  • 4.

    Omvang afloscapaciteit bij fraudevordering en boete

  • a.

    Voor de debiteur wordt het aflossingsbedrag vastgesteld op 10% van de uitkeringsnorm (inclusief vakantietoeslag) die van toepassing zou zijn als een uitkering zou worden ontvangen, vermeerderd met 75% van de draagkracht.

  • b.

    Eventueel relevant vermogen

Bij het vaststellen van de betalingsverplichting van een fraudevordering en een boete moet tevens eventueel relevant vermogen worden beoordeeld. Dit vermogen dient te worden aangewend ter aflossing van de vordering.

5.Beslagvrije voet.

Bij het vaststellen van het termijnbedrag ter aflossing van de vordering moet de belanghebbende tenminste de beschikking houden over een bedrag gelijk aan de beslagvrije voet, als bedoeld in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

6. Beslagvrije voet vervalt

Wanneer de debiteur nalaat inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn, vervalt de bescherming van de beslagvrije voet. Dit is bepaald in artikel 60 lid 6 van de WWB en artikel 28 lid 6 van de IOAW en IOAZ.

Artikel 10 - Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

1. Door de gemeente

Bij een te verwachten wijziging in de omstandigheden van de debiteur, bijvoorbeeld als een andere vordering geheel is afgelost of als de hoogte van de inkomsten gewijzigd zou kunnen zijn, doet het college opnieuw onderzoek naar de afloscapaciteit. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld. De debiteur wordt hiervan in kennis gesteld bij beschikking. In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

2. Op verzoek van belanghebbende

Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:

  • a.

    wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of

  • b.

    tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

  • 3.

    Binnen acht weken na ontvangst van dit verzoek neemt het college hierover een besluit en deelt dit met een beschikking aan belanghebbende mee.

  • 4.

    Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

Artikel 11 - Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1. Indien de belanghebbende de schuld niet betaalt, niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een opgelegde betalingsverplichting niet nakomt, wordt belanghebbende eerst aangemaand. De gemeente hanteert daarbij de termijnen zoals deze zijn genoemd in de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. Wanneer de aanmaning ook niet tot betaling leidt, wordt – indien van toepassing - een overeengekomen aflossingsregeling ingetrokken en wordt de vordering ingevorderd bij dwangbevel door middel van beslaglegging.

  • 3. Beslaglegging gebeurt ofwel rechtstreeks door de gemeente door beslag te leggen op loon of uitkeringen, of door inschakeling van de deurwaarder.

Artikel 12 – Rente en kosten

Indien wordt overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 11, wordt de vordering slechts verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, indien de invordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.

Artikel 13 – Inningsvolgorde van afboeken vorderingen

1. Volgorde van afboeken vorderingen

  • a.

    Indien sprake is van verrekening met de uitkering, wordt eerst de boete ingevorderd, zolang de debiteur uitkering ontvangt.

  • b.

    Indien de debiteur geen uitkering meer ontvangt en er geen andere schuldeisers zijn, wordt voorrang gegeven aan invordering op de boete.

  • c.

    Indien de debiteur geen uitkering meer ontvangt en er zich andere schuldeisers aandienen, wordt voorrang gegeven aan de terugvordering.

  • d.

    Is sprake van verschillende bijstandsvorderingen, wordt – na invordering van de boete - het eerst afgeboekt op de oudste vordering.

  • 2.

    afboeken op kosten

Bedragen die door de gemeente geïnd worden, worden eerst afgeboekt op de kosten die de gemeente heeft moeten maken om te innen. Dit betreft de kosten als vermeld in artikel 12 van deze beleidsregels.

Artikel 14 - Hoofdelijke aansprakelijkheid

Bij gezinsbijstand, of indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden/partners had moeten worden verleend, maar dat achterwege is gebleven wegens schending van de inlichtingenverplichting, zijn beide partners hoofdelijk aansprakelijk voor de terugvordering.

HOOFDSTUK 4 KWIJTSCHELDINGSBELEID

Artikel 15 – Kwijtschelding openstaande vorderingen bij het voldoen aan de

betalingsverplichtingen

Kwijtschelding niet-verwijtbare vorderingen

  • 1.

    Het college scheldt het restant van de vordering op verzoek kwijt, indien de belanghebbende:

  • a.

    gedurende een periode van 60 maanden (5 jaar) aangesloten volledig aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan, zoals bedoeld in de artikelen 8 en 9, of

  • b.

    gedurende 5 jaar niet (volledig) aan de opgelegde betalingsverplichting heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag alsnog heeft voldaan.

  • 2.

    Indien aan de in lid 1 vermelde voorwaarden wordt voldaan, kan slechts één maal per vijf jaar tot kwijtschelding worden besloten.

Kwijtschelding fraudevorderingen

  • 3.

    Het college scheldt het restant van een fraudevordering op verzoek kwijt, indien de belanghebbende:

  • a.

    gedurende een periode van 120 maanden (10 jaar) aaneengesloten volledig aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan, zoals bedoeld in de artikelen 8 en 9, of

  • b.

    gedurende 10 jaar niet (volledig) aan zijn terugbetalingsverplichting heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag alsnog heeft betaald (artikel 58 lid 7 sub a en b van de WWB en artikel 25 lid 6 sub a en b van de IOAW en IOAZ).

Geen kwijtschelding fraudevordering

  • 4.

    Als de debiteur tijdens de duur van de aflossingsperiode opnieuw de informatieverplichting schendt (en dus fraudeert), wordt geen kwijtschelding voor de fraudevordering verleend.

  • 5.

    Kwijtschelding van een fraudevordering geschiedt slechts eenmalig. Bij een volgende fraudevordering bij dezelfde belanghebbende zal kwijtschelding niet meer aan de orde zijn.

Geen kwijtschelding boete

6.Opgelegde boetes kunnen niet worden kwijtgescholden. Wel kan het college ingevolge artikel 18a, lid 7 WWB en artikel 20a lid 7 van de IOAW en IOAZ van verdere invordering van een boete afzien in geval van dringende redenen.

Belemmeringen voor kwijtschelding

7.a. Het op basis van dit artikel genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid. Indien de verstreken tijd tussen het tijdstip waarop kennis wordt genomen van de onjuiste dan wel onvolledige gegevensverstrekking en de datum waarop het kwijtscheldingsbesluit kenbaar werd gemaakt 5 jaar of meer bedraagt, wordt afgezien van een besluit tot intrekking.

  • b.

    Kwijtschelding wordt niet verleend indien de vordering wordt gedekt door hypotheek of pand op een goed of goederen, of deze mogelijkheid alsnog blijkt te bestaan.

  • c.

    Vorderingen die voortvloeien uit het Bbz 2004 komen niet in aanmerking voor kwijtschelding.

  • d.

    Als de debiteur beschikt over vermogen, dus als het geheel van bezittingen en schulden, inclusief de schulden aan het college, positief is, is er geen aanleiding om tot kwijtschelding van vorderingen over te gaan. Van een problematische schuldsituatie is dan geen sprake, de schuld kan zonder bezwaar worden afgelost. Dit geldt voor zowel verwijtbare als

niet-verwijtbare vorderingen.

e.De voorwaarden voor kwijtschelding gelden per vordering afzonderlijk.

Artikel 16 – Het afkopen van vorderingen

Niet-verwijtbare vordering

  • 1.

    Van een niet-verwijtbare vordering kan – op verzoek van de debiteur – van verdere terugvordering worden afgezien indien hij:

  • a.

    tenminste 2 ½ jaar overeenkomstig de vastgestelde betalingsregeling op de vordering heeft afgelost en

  • b.

    een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restvordering, in één keer aflost, met inachtneming van de verdiencapaciteit van de debiteur en diens leeftijd.

  • 2.

    De betaling moet plaatsvinden binnen 6 weken nadat de gemeente met het verzoek tot afkopen heeft ingestemd. Indien de betaling niet tijdig wordt ontvangen, komt het besluit tot afkoop te vervallen.

Fraudevorderingen

  • 3.

    Van een fraudevordering kan – op verzoek van de debiteur – van verdere terugvordering worden afgezien indien hij:

  • a.

    tenminste vijf jaar overeenkomstig de vastgestelde betalingsregeling op de vordering heeft afgelost en

  • b.

    een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restvordering, in één keer aflost, met inachtneming van de verdiencapaciteit van de debiteur en diens leeftijd en;

  • c.

    niet opnieuw met een fraudevordering is geconfronteerd als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting;

  • 4.

    De betaling moet plaatsvinden binnen 6 weken nadat de gemeente met het verzoek tot afkopen heeft ingestemd. Indien de betaling niet tijdig wordt ontvangen, komt het besluit tot afzien te vervallen.

Belemmeringen bij afkoop

5.a. Het op basis van dit artikel genomen besluit om akkoord te gaan met het verzoek tot afkopen van de vordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid. Indien de verstreken tijd tussen het tijdstip waarop kennis wordt genomen van de onjuiste dan wel onvolledige gegevensverstrekking en de datum waarop het besluit tot afzien van de vordering kenbaar werd gemaakt 5 jaar of meer bedraagt, wordt afgezien van een besluit tot intrekking.

  • b.

    Een verzoek tot afkopen van een vordering wordt afgewezen indien de vordering wordt gedekt door hypotheek of pand op een goed of goederen, of deze mogelijkheid alsnog blijkt te bestaan.

  • c.

    Vorderingen die voortvloeien uit het Bbz 2004 komen niet in aanmerking voor afkoop.

  • d.

    Als de debiteur beschikt over vermogen, dus als het geheel van bezittingen en schulden, inclusief de schulden aan het college, positief is, is er geen aanleiding om akkoord te gaan met het verzoek tot afkopen van een vordering. Van een problematische schuldsituatie is dan geen sprake, de schuld kan zonder bezwaar worden afgelost. Dit geldt voor zowel fraudevorderingen als niet-verwijtbare vorderingen.

  • e.

    De voorwaarden voor het afkopen van een vordering gelden per vordering afzonderlijk.

Artikel 17 - Geen mogelijkheid tot incasso bij zowel niet-verwijtbare als verwijtbare

vorderingen

Wanneer gedurende 5 jaar bij niet-verwijtbare vorderingen, en 10 jaar bij fraudevorderingen, niet op een vordering is afgelost en de debiteur naar verwachting niet zal gaan aflossen, wordt ambtshalve besloten tot het afboeken van de vordering. Dit is aan de orde in geval dat:

  • a.

    de debiteur niet traceerbaar is en een periodiek adres- en/of inkomensonderzoek niet tot invorderingsmogelijkheden heeft geleid;

  • b.

    de debiteur in het buitenland woont en als gevolg daarvan incasso niet tot succes heeft geleid.

Artikel 18 – Maximale aflossingsperiode van leningen voor duurzame

gebruiksgoederen

1.Hoogte aflossingsbedrag

De hoogte van het maandelijkse aflossingsbedrag wordt als volgt vastgesteld:

  • a.

    voor personen met een periodieke bijstandsuitkering wordt de aflossingsverplichting bepaald op het voor beslag vatbare bedrag, overeenkomstig het bepaalde in artikel 8;

  • b.

    indien belanghebbende geen uitkering (meer) ontvangt, geldt dat de aflossing op de wijze wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 9.

  • 2.

    Voorwaarde buiten invorderingstelling

De belanghebbende komt in aanmerking voor buiten invorderingstelling van het restant van een lening voor duurzame gebruiksgoederen als:

  • a.

    gedurende tenminste 36 maanden (3 jaar) aaneengesloten aan de aflossingsverplichting is voldaan, of

  • b.

    gedurende 3 jaar niet (volledig) aan zijn terugbetalingsverplichting heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag alsnog heeft betaald.

Het buiten invorderingstelling van de restantschuld na 36 maanden gebeurt ambtshalve.

3. Verlenging termijn

De termijn van 36 maanden wordt verlengd als een belanghebbende niet gedurende 3 jaar aaneengesloten heeft afgelost, bijvoorbeeld wegens het tussentijds betalen van een boete, en na de onderbreking de aflossing op de leenbijstand wordt voortgezet tot de periode van 36 maanden is bereikt.

  • 4.

    Meerdere leenbijstanden Indien leenbijstand wordt verleend terwijl op dat moment nog op een eerder verleende leenbijstand wordt afgelost, wordt de aflossing op de oudste leenbijstand voortgezet. Tegelijkertijd dient bij het verlenen van de nieuwe leenbijstand te worden besloten om de aflossing hierop voor de duur van de reeds lopende aflossing op nihil te stellen. Nadat tot buiten invorderingstelling van het restant van de oudste leenbijstandvordering is overgegaan of de leenbijstand is afgelost, dient aansluitend te worden afgelost op de nieuwe leenbijstand. Voor de maximale aflossingsperiode van 36 maanden op de nieuwe leenbijstand tellen dan de maanden waarover de aflossing op nihil werd gesteld, wel volledig mee.

  • 5.

    Geen buiten invorderingstelling

Er wordt niet tot een buiten invorderingstelling, als in dit artikel bedoeld, overgegaan indien:

  • a.

    geen, onvolledige of onjuiste informatie is verstrekt over het inkomen, waardoor het college de hoogte van de aflossingsverplichting op een te laag bedrag heeft vastgesteld;

  • b.

    de belanghebbende verwijtbaar nalatig blijft binnen een jaar bewijsstukken te overleggen (zie beleidsregels bijzondere bijstand), waardoor de rechtmatigheid van de verstrekking niet kan worden vastgesteld;

  • c.

    de belanghebbende binnen een jaar na bijstandsverlening niet kan aantonen dat hij het geld op de juiste manier heeft besteed.

Artikel 19 – Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

1.Kwijtschelding

Het college besluit, onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de WWB en artikel 29a van de IOAW en IOAZ (geen schuldregeling bij schending informatieverplichting) tot medewerking aan een schuldregeling indien:

  • a.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

  • c.

    de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de overige schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Geen kwijtschelding / geen schuldregeling

Het eerste lid is niet van toepassing indien:

  • a.

    de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd dan wel aangifte bij het Openbaar Ministerie is gedaan;

  • b.

    de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (artikel 48, lid 2, aanhef en onder b van de WWB);

  • c.

    de vordering wordt gedekt door hypotheek of pand op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3.

    Intrekken besluit medewerking

Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

  • a.

    niet binnen 12 maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen gesteld in het eerste lid, of

  • b.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet, of

  • c.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 20 - Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking een dag nadat ze op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt.

Artikel 21 – Overgangsbepalingen

  • 1.

    Lopende terugbetalingsregelingen voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze beleidsregels blijven in stand, ongeacht of het een fraudevordering of een niet-verwijtbare vordering betreft.

  • 2.

    Bij een noodzakelijke herziening van de betalingsverplichting, die zich voordoet bij

ex-cliënten, wordt bij de bepaling van de omvang van de afloscapaciteit toepassing gegeven aan de bepalingen van deze beleidsregels.

  • 3.

    Een normwijziging van de uitkering valt niet onder een herziening van de betalingsverplichting.

  • 4.

    Bij een debiteur die de uitkering uitstroomt, wordt bij de bepaling van de omvang van de afloscapaciteit toepassing gegeven aan de bepalingen van deze beleidsregels.

  • 5.

    Bij debiteuren die op het moment van de inwerkingtreding van deze regels de opgelegde betalingsverplichting niet nakomen, wordt toepassing gegeven aan de nieuwe bepalingen.

  • 6.

    Voor het vaststellen van de mogelijkheid van het (gedeeltelijk) kwijtschelden van een vordering gelden de meest gunstige beleidsregels.

Artikel 22 - Intrekking oude beleidsregels

In verband met de inwerkingtreding van de nieuwe beleidsregels worden de volgende beleidsregels per gelijke datum ingetrokken:

  • a.

    de beleidsregels terugvordering van bijstand onder de Wet werk en bijstand 2005 (Richtlijn B125), collegebesluit van 3 augustus 2004;

  • b.

    gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid / gemeentelijk beleid met betrekking tot debiteuren terugvordering in het kader van de Abw, Ioaw en Ioaz; collegebesluit van 10 oktober 2000;

  • c.

    lik-op-stuk-beleid inzake aflossing op verwijtbare schulden voor wat betreft de omvang van de afloscapaciteit en de regeling omtrent periodiek onderzoek naar aflossingsmogelijkheden;, collegebesluit 20 december 2005.

  • d.

    beleidswijzer B 109, Looptijd lening;

  • e.

    beleidswijzer B 110, Hoogte aflossing leenbijstand;

  • f.

    beleidswijzer B 111, Matiging en opschorting leenbijstand;

  • g.

    beleidswijzer B 112, Aanpassing aflossing leenbijstand;

  • h.

    beleidswijzer B 113, Rente over leenbijstand;

  • j.

    beleidswijzer B 122, Gevallen waarin wordt afgezien van terugvordering;

  • k.

    beleidswijzer B 124, Moment van invordering;

  • l.

    beleidswijzer B 125, Beleidsregels invordering, met uitzondering van de kopjes Afstemming met Schuldhulpverlening en Relatie met de Wet schuldsanering natuurlijke personen;

  • m.

    beleidswijzer B 131, Frequentie debiteurenonderzoeken;

  • n.

    beleidswijzer B 132, Procedure debiteurenonderzoek.

Artikel 23 – Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels terugvordering en invordering WWB, IOAW en IOAZ en invordering boete 2013”.

Algemene toelichting op de beleidsregels

Vanaf de inwerkingtreding van de WWB is terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstand een aan het college toekomende bevoegdheid. Deze bevoegdheid is ook opgenomen in de IOAW en IOAZ. Het college heeft al vanaf de inwerkingtreding van de WWB als beleid dat zij altijd gebruik maakt van haar bevoegdheid tot herziening en/of intrekking van het recht op uitkering alsmede tot terugvordering van ten onrechte verstrekte uitkering. Dit geldt ook voor de IOAW en IOAZ.

Met de inwerkingtreding van de “Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving” per 1 januari 2013 wordt de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Het gaat daarbij om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht. Tevens introduceert de “Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving” voor de WWB, IOAW en de IOAZ de bestuurlijke boete bij schending van de inlichtingenplicht. De verplichting tot terugvordering dan wel het opleggen van een boete komt mede tot uiting in:

  • a.

    een verplichting tot verrekening van deze vorderingen met een eventueel recht op algemene bijstand, een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ dan wel een Bbz-uitkering, en

  • b.

    een wettelijk verbod om medewerking te verlenen aan een schuldregeling indien de vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting en daarvoor een bestuurlijke boete is opgelegd.

Deze beleidsregels geven een invulling van de bevoegdheden van het college tot intrekking/herziening van het recht op uitkering, tot terugvordering en invordering van ten onrechte verstrekte uitkering, tot verrekening met de uitkering alsmede tot brutering van de vordering. In de beleidsregels wordt aangegeven hoe de omvang van de aflosverplichting wordt vastgesteld en hoe het kwijtscheldingsbeleid is ingevuld. In dat kader zijn de diverse bestaande richtlijnen op het gebied van debiteurenbeleid beoordeeld in hoeverre deze gehandhaafd kunnen blijven dan wel aangepast moeten worden.

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 – Begripsbepalingen

Dit artikel vermeldt de afkortingen van de relevante wetten. Tevens wordt een definitie gegeven van de fraudevordering / verwijtbare vordering en van de inlichtingenplicht.

De woorden fraudevordering en verwijtbare vordering betekenen hetzelfde. Vanwege de eenduidigheid in terminologie is er voor gekozen om in deze beleidsregels alleen te spreken over een fraudevordering.

Artikel 2 - Invulling van de bevoegdheid tot herziening, intrekking en terugvordering

Het college heeft al vanaf de inwerkingtreding van de WWB als beleid dat zij altijd gebruik maakt van haar bevoegdheid tot herziening en/of intrekking van het recht op uitkering alsmede tot terugvordering van ten onrechte verstrekte uitkering, niet zijnde ten onrechte verstrekte uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht.

Door de wetgever is verzuimd artikel 17 lid 3 van de IOAW en IOAZ zodanig aan te passen, dat herziening en intrekking een verplichting is bij schending van de informatieplicht. Deze omissie is onderkend en wordt binnen afzienbare tijd in de IOAW en IOAZ aangepast.

Er is geen herzienings- of intrekkingsbesluit nodig in geval van bijvoorbeeld het achteraf toekennen van een WW-uitkering of het ontvangen van erfenissen. In deze situaties, als bedoeld in artikel 58, lid 2 onderdeel f, sub 1 en 2 van de WWB, kan worden volstaan met alleen een terugvorderingsbesluit.

Artikel 3 - Uitzondering voortvloeiende uit de jurisprudentie

Zesmaanden jurisprudentie

In artikel 3 staat een algemene – binnen de jurisprudentie geformuleerde – uitzondering op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven. Het gaat hier om een situatie waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college, ongeacht de gehoudenheid tot terugvordering, dient af te zien van haar vaste gedragslijn. Het college heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzondering af te wijken. Het gaat meer specifiek om de zesmaanden jurisprudentie

In het kort komt de zesmaanden jurisprudentie erop neer dat het college binnen zes maanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie van de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zes maanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zesmaanden jurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht.

Als voorbeeld kan worden genoemd de cliënt die op 1 januari doorgeeft dat haar jongste kind 18 jaar is geworden. Dan moet de norm gewijzigd worden van alleenstaande ouder naar de norm voor een alleenstaande. Indien per 1 september de normwijziging wordt doorgevoerd, kan alleen de ten onrechte verstrekte bijstand over de periode 1 januari tot

1 juli worden teruggevorderd. Voor het deel dat na 1 juli teveel aan bijstand is verstrekt, moet volgens de jurisprudentie van terugvordering worden afgezien.

Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd

De situatie kan bestaan dat betrokkene niet heeft gemeld dat hij over een vermogen is gaan beschikken dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hierachter, dan kan zij in beginsel het recht op bijstand over de gehele periode van de overschrijding intrekken en alle bijstand terugvorderen. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien betrokkene de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld. Daarbij is het aan betrokkene om aannemelijk te maken dat hem, als hij wel aan zijn inlichtingenplicht zou hebben voldaan, tenminste over een deel van betreffende periode bijstand zou zijn toegekend.

HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN (VERDERE)

TERUGVORDERING

Artikel 4 – Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering / geheel afzien van boete in geval van dringende redenen

Het gaat niet om dringende redenen ten tijde van het ontstaan van de vordering.

Dringende redenen slaan zowel op de fraudevordering als de niet-verwijtbare vordering.

Indien sprake is van dringende redenen kan dit aanleiding zijn om de terugvordering te verlagen dan wel om van het opleggen van een terugvordering af te zien (artikel 58 lid 8 van de WWB en artikel 25 lid 7 van de IOAW en IOAZ).

Ingevolge artikel 18a, lid 7 WWB en artikel 20a lid 7 van de IOAW en IOAZ

kan het college afzien van (verdere) invordering van een boete ingeval van dringende redenen. Gedeeltelijk afzien van een boete kan volgens de WWB, IOAW en IOAZ niet.

Wat dringende redenen precies zijn, laat zich niet precies omschrijven. Dit zal het college per geval apart moeten beoordelen. Dat het de (mede-)belanghebbende minderjarige gezinsleden ontbreekt aan de noodzakelijke middelen om in het bestaan te voorzien, is op zich geen voldoende voorwaarde om te kunnen spreken van dringende redenen. Er moet iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand zijn wil een afwijking van de regel gerechtvaardigd zijn. Het moet dan om een zodanige bijzondere situatie gaan dat terugvordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de belanghebbende. Bijvoorbeeld wanneer sprake is van een dreigende ontruiming van een aangepaste woning terwijl in het gezin een ernstig gehandicapt kind woont.

Artikel 5 - Kruimelbedragen

Dit artikel is van toepassing in de situatie dat de uitkering is beëindigd. Bij een lopende uitkering worden namelijk alle vorderingen verrekend met de uitkering. Zie hiervoor artikel 8. Indien de uitkering is beëindigd, geldt bij kruimelbedragen het volgende.

Bij een niet-verwijtbare vordering ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 100,-- per kalenderjaar niet te boven gaat.

Het is vanaf 1 januari 2013 voor het college niet meer toegestaan om bij fraudevorderingen (bij bijstand vanaf 1 januari 2013) af te zien van terugvordering, ook al gaat het om een laag bedrag. Fraude mag niet lonend zijn en alle ten onrechte verstrekte bijstand moet worden terugbetaald. Om die reden moeten debiteuren altijd worden aangeschreven en aangemaand voor een vordering. Gelet op het kosten-baten aspect wordt bij een fraudevordering lager dan € 50,-- daarna als volgt gehandeld. Reageert de debiteur ook niet op de aanmaning en komt hij binnen een jaar na de aanmaning niet meer terug in de uitkering – in dat geval dient de vordering verrekend te worden met de uitkering - wordt gelet op het kosten-baten aspect van verdere invordering afgezien.

Artikel 6 - Bruto en netto vorderingen

1.Netto

Bijstand wordt netto uitgekeerd. De gemeente draagt hierover loonbelasting, premies volksverzekeringen en de inkomenafhankelijke bijdrage af aan de Belastingdienst en het UWV. Deze kosten tezamen vormen ‘de kosten van bijstand’. Bij terugvordering tijdens het lopende kalenderjaar kan de gemeente de loonbelasting en premies nog verrekenen met de Belastingdienst en het UWV. Daarom kan ten onrechte verstrekte bijstand tijdens het lopende kalenderjaar netto worden teruggevorderd.

2.Invulling van de bevoegdheid tot brutering

Bij terugvordering van ten onrechte verleende bijstand over voorgaande jaren vordert het college deze bruto terug van de belanghebbende. Het bedrag van de brutering kan niet eerder worden berekend dan na het einde van het kalenderjaar.

De IOAW en IOAZ zijn bruto-uitkeringen. Terugvordering op grond van die wetten is altijd bruto, ook tijdens het lopende kalenderjaar.

Sinds 1 januari 2013 kan niet meer de door het college betaalde inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in de Zorgverzekeringswet (Zvw) van de betrokkene worden teruggevorderd. Dit is bepaald in artikel 42 lid 5 van de Zvw. Het college kan de achteraf gezien ten onrechte betaalde inkomensafhankelijke bijdrage op verzoek terugkrijgen van de Belastingdienst.

Teruggave debiteur

De debiteur kan voor teruggave van de door bruto terugvordering teveel betaalde loonheffing en premies een verzoek indienen bij de belastingdienst. Een dergelijk verzoek kan echter pas gehonoreerd worden voor zover de debiteur in een betreffend jaar ook daadwerkelijk (een deel van) zijn terugvorderingsschuld aan de gemeente heeft voldaan. Hiervoor kan de debiteur een schriftelijke opgave van de gemeente vragen.

3.De vordering blijft in bepaalde situaties netto

Dit artikel vermeldt een aantal situaties wanneer een vordering netto blijft.

Dit doet zich onder meer voor bij een administratieve vergissing. Naar vaste rechtspraak moet worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende. In artikel 58 lid 6 van de WWB is geregeld dat bij een administratieve vergissing niet mag worden teruggevorderd als de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het terugvorderingsbesluit. Een voorbeeld van een administratieve vergissing doet zich bijvoorbeeld voor wanneer de gemeente twee keer dezelfde betaling aan dezelfde persoon heeft gedaan.

Een andere situatie dat een vordering netto blijft, is als het belanghebbende niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft. Dat doet zich voor als een besluit tot terugvordering ná 15 november van een jaar wordt genomen.

HOOFDSTUK 3 INVORDERING

Op 1 juli 2009 is de vierde tranche Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in werking getreden. Bij de vierde tranche is onder meer een titel toegevoegd die betrekking heeft op bestuursrechtelijke geldschulden (titel 4.4). Met de bestuursrechtelijke geldschulden is een algemene regeling op het gebied van betaling en invordering van geldschulden aan en door bestuursorganen in de Awb gevoegd. De vierde tranche Awb is bij de invordering van de terugvordering en boete leidend. Daarna volgen de specifieke regelingen omtrent invordering in de WWB, IOAW, IOAZ en het Bbz 2004.

Uitgangspunt invordering

Eigenlijk is het uitgangspunt dat de vordering in één keer moet worden terugbetaald. In de praktijk blijkt dit vrijwel altijd onmogelijk te zijn en kan een betalingsregeling worden getroffen. Bij een lopende uitkering kan meteen tot verrekening worden overgegaan. Bij een beëindigde uitkering moet de debiteur hiertoe gegevens overleggen, zoals bijvoorbeeld afschriften van (spaar)rekeningen, waaruit blijkt dat hij geen vermogen heeft. De gemeente heeft regels welk bedrag de debiteur ten minste elke maand moet terugbetalen.

In het besluit tot betaling van een terugvordering of boete worden tevens de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting vermeld. Ook wordt in het besluit vermeld dat met nieuw aangegane schuldverplichtingen geen rekening zal worden gehouden bij het vaststellen van de omvang van de afloscapaciteit op de vordering aan de gemeente.

Artikel 7 - Geen schorsende werking bij een bezwaarschrift

De invordering van het teruggevorderde bedrag aan uitkering of het bedrag aan opgelegde boete wordt niet geschorst nadat een bezwaar- of beroepschrift is ingediend (artikel 6:16 van de Awb). Dit geldt zowel bij een lopende uitkering als bij een beëindigde uitkering. Het college gaat meteen na het nemen van het besluit tot terugvordering dan wel tot oplegging van de boete over tot verrekening met het recht op uitkering in het kader van de WWB, IOAW of IOAZ. Is de uitkering beëindigd en is er een aflossingsregeling getroffen, dan heeft een bezwaar- of beroepschrift ook in die situatie geen schorsende werking, ongeacht of het bezwaar of beroep is gericht tegen de terugvordering, tegen de boete dan wel tegen de aflossingsregeling. Voorheen was het beleid dat de invordering van de terugvordering werd opgeschort tot op het bezwaar was beslist.

Artikel 8 - Verrekening in geval van lopende uitkering

1.Het beleid van deze gemeente was altijd al dat gebruik werd gemaakt van verrekening met de uitkering, zoals aangegeven in de wet, ongeacht de ontstaansgrond van de terugvordering.

Voor fraudevorderingen die betrekking hebben op na 1 januari 2013 uitbetaalde bijstand en voor opgelegde bestuurlijke boetes is het verrekenen met de uitkering verplicht gesteld (artikel 60, lid 4 WWB en artikel 28 lid 2 IOAW en IOAZ).

Bij niet-verwijtbare vorderingen maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid om tot verrekening met de uitkering over te gaan (ingevolge artikel 60 lid 3 WWB en artikel 28 lid 3 IOAZ en IOAZ).

In het besluit tot terugvordering dan wel tot oplegging van de boete wordt de belanghebbende meteen mededeling gedaan over de (hoogte van de) verrekening met de uitkering.

2.a. Verrekening met uitkering van Capelle aan den IJssel

Voor wat betreft de hoogte van het aflossingsbedrag wordt deze zowel bij fraudevorderingen als bij niet-verwijtbare vorderingen even als bij de boete en bij de leenbijstand voor duurzame gebruiksgoederen gesteld op het voor beslag vatbare bedrag. Voor een bijstandsgerechtigde is dit per maand het verschil tussen de feitelijk uitbetaalde uitkering en 90% van de bijstandsnorm inclusief vakantiegeld alsmede het in de maand van uitbetaling volledig gereserveerde vakantiegeld. Bij een fraudevordering was dit al het voor beslag vatbare bedrag, gelet op het lik-op-stuk-beleid bij fraudevorderingen. Bij een niet-verwijtbare vordering werd voorheen een vast bedrag gevraagd, ongeveer 6% van de uitkeringsnorm. In geval van leenbijstand in duurzame gebruiksgoederen werden nog lagere aflossingsbedragen dan 6% van de uitkeringsnorm gehanteerd. Besloten is dit standpunt te verlaten. Er is geen reden om bij leenbijstand in duurzame gebruiksgoederen lagere aflossingsbedragen te hanteren dan bij andere vorderingen. Bovendien wordt na 36 maanden correct aflossen de restantschuld leenbijstand buiten invordering gesteld (zie artikel 18 van de beleidsregels). Over bijzondere bijstand in de vorm van leenbijstand wordt geen rente berekend.

De praktijk heeft geleerd dat door toepassing van een lager aflossingsbedrag voor de verrekening, andere schuldeisers met een lagere preferentie op het resterende deel boven de beslagvrije voet beslag leggen. Anders gezegd, schuldeisers met een lagere preferentie worden bevoordeeld bij een lager aflossingsbedrag voor de gemeente. Dit wordt niet wenselijk geacht. Aangezien verrekening voor gaat op beslag, verdient het de voorkeur dat het gehele bedrag boven de beslagvrije voet aangewend wordt voor verrekening met de boete of de terugvordering.

Indien verrekening plaatsvindt en er komt een verzoek van een andere gemeente/uitvoeringsinstantie om over te gaan tot pseudoverrekening van de

(recidive-)boete of vordering (van een andere gemeente/uitvoeringsinstantie), dan gaat verrekening voor op dit verzoek.

De invordering van de boete wordt in deze beleidsregels gelijkgesteld met het invorderen van een fraudevordering.

2. b. Eventueel relevant vermogen

Bij een grote fraudevordering of hoge boete (vanaf € 5000,--) moet bij het vaststellen van de betalingsverplichting tevens eventueel relevant vermogen worden beoordeeld. Hierbij kan gedacht worden aan auto’s, caravans, boten, motoren, sieraden, antiek, luxe inboedel, onroerende goederen. Dit vermogen moet worden aangewend ter aflossing van de vordering. Eventueel kan beslag worden gelegd op dit vermogen. Een andere mogelijkheid is conservatoir beslag, wat aan de orde kan zijn voordat het besluit tot terugvordering wordt genomen.

Conservatoir beslag

Door de invoering van de 4e tranche van de Awb per 1 juli 2009 is het niet meer mogelijk om met een terugvorderingsbesluit meteen beslag te leggen. De debiteur heeft hierdoor ruim de gelegenheid, zijnde 6 weken na een terugvorderingsbesluit en 2 weken na een aanmaning, om eventuele beslagmogelijkheden (wegens relevant vermogen) te laten verdwijnen. Indien bij het college gegronde vrees bestaat voor verduistering van roerende of onroerende zaken, kan besloten worden conservatoir beslag te leggen. Met behulp van een advocaat kan conservatoir beslag gelegd worden voordat de debiteur op de hoogte is van de vordering.

  • 3.

    Pseudoverrekening / verrekening met uitkering van andere gemeente, UWV of SVB

  • a.

    Als de debiteur inmiddels in een andere gemeente een uitkering ontvangt, kan aan die andere gemeente een verzoek worden gedaan om de vordering uit die uitkering te betalen, zonder machtiging van de debiteur. Een dergelijk verzoek kan ook gedaan worden aan het UWV en de SVB, indien de debiteur een WW-, IOW, ZW-, WAZ-, WIA-, WAO-, Wamil-, Wazo-, TW-of Wet Wajong-uitkering van het UWV ontvangt, of een AOW- of Anw-uitkering van de SVB ontvangt.

Dit is geregeld in artikel 60a lid 2 en lid 3 WWB en artikel 28 lid 4 van de IOAW en IOAZ.

Aangezien het hierbij niet gaat om verrekening van een vordering met een schuld tussen partijen, maar van verrekening met een schuld van een derde partij (andere gemeente, UWV  of SVB) wordt wel gesproken van pseudo-verrekening. De bevoegdheid tot pseudo-verrekening was al opgenomen in de Algemene bijstandswet maar was bij de invoering van de WWB niet overgenomen in de WWB.

Indien een verzoek tot pseudoverrekening bij een andere gemeente of uitkeringsinstantie wordt gedaan en er wordt op de betreffende uitkering beslag gelegd door een deurwaarder, dan werkt een beroep op pseudoverrekening niet tegen andere beslagleggers. Wordt er beslag gelegd, dan deelt de verzoekende gemeente mee met de andere beslagleggers in het voor beslag vatbare bedrag.

  • b.

    Bij inkomsten op bijstandsniveau wordt de aflossingscapaciteit gesteld op het voor beslag vatbare bedrag, overeenkomstig lid 2 van dit artikel. Bij hogere inkomsten dan bijstandsniveau wordt de omvang van de afloscapaciteit berekend als aangegeven in artikel 9.

  • 4.

    Pseudoverrekening bij recidiveboete

Het college is ingevolge artikel 60b lid 2 van de WWB bevoegd om bij een recidiveboete tot volledige verrekening over te gaan met bijstand of uitkering van een andere gemeente of de SVB en wel gedurende 3 maanden zonder bescherming van de beslagvrije voet. De andere gemeente of de SVB heeft de bevoegdheid om op verzoek van de debiteur bij de verrekening de beslagvrije voet toe te passen.

Op zich maakt het college van deze gemeente gebruik van deze bevoegdheid, maar wel met inachtneming van de “Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Capelle aan den IJssel 2013”. Dit geldt zowel in de situatie van het ontvangen van een verzoek van een andere gemeente om de recidiveboete gedurende 3 maanden volledig met de Capelse uitkering te verrekenen (zonder beslagvrije voet), als in de situatie dat het college zelf een andere gemeente of de SVB vraagt de recidiveboete te verrekenen met de uitkering. Bij beide situaties past het college de “Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Capelle aan den IJssel 2013” toe.

5.Beslagvrije voet

Dit bedrag moet een belanghebbende altijd overhouden. Het bedrag waar een belanghebbende minimaal over moet kunnen beschikken, heet de beslagvrije voet. Ingevolge artikel 475d lid 1 en 2 van wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is dit voor een bijstandsgerechtigde 90% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

Volgens de regels van de beslagvrije voet moet ook rekening worden gehouden met de meerkosten van de huur ten opzichte van de huurtoeslag en met de meerkosten van de ziektekostenverzekering ten opzichte van de zorgtoeslag, voor zover deze kosten niet zijn inbegrepen in de bijstandsnorm (lid 5 van artikel 475d Rv).

Uit het bovenstaande vloeit voort dat het volledig gereserveerde vakantiegeld wordt uitbetaald aan de beslaglegger dan wel aan het college indien sprake is van verrekening.

In www.wwb-beslagvrijevoet.nl kunnen de benodigde cijfermatige gegevens ingevoerd worden, waarna deze tool de beslagvrije voet berekent.

Artikel 9 - Aflossingsregeling bij beëindigde uitkering

Dit artikel is van toepassing indien de uitkering is beëindigd. In deze situatie wordt de draagkracht van de debiteur berekend en een percentage daarvan genomen. De draagkracht is de financiële ruimte boven bijstandsniveau.

Bij de omvang van de afloscapaciteit wordt onderscheid gemaakt tussen fraudevorderingen en niet-verwijtbare vorderingen. De achterliggende gedachte daarvan is dat fraude niet lonend mag zijn. Voorkomen moet worden dat het fraudebedrag als een goedkope lening kan worden gezien.

1.Debiteur doet betalingsvoorstel

Eerst kan de debiteur een betalingsvoorstel doen. Daarmee kan worden akkoord gegaan indien de vordering binnen 3 jaar in zijn geheel kan worden afgelost en het aflossingsbedrag tenminste € 50,-- per maand bedraagt.

Lid 2 behoeft geen verdere toelichting

3.Omvang afloscapaciteit bij niet-verwijtbare vordering

Op zich blijft de berekeningswijze van het aflossingsbedrag bij een niet-verwijtbare vordering grotendeels hetzelfde als vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregels, met dien verstande dat eerst 10% van de uitkeringsnorm (inclusief vakantietoeslag) wordt genomen die van toepassing zou zijn als een uitkering zou worden ontvangen - in plaats van ongeveer 6% zoals tot 1 januari 2013 - vermeerderd met 50% van de draagkracht. Bij het berekenen van de draagkracht wordt rekening gehouden met meerkosten van de huur ten opzichte van de huurtoeslag en met de meerkosten van de ziektekostenverzekering ten opzichte van de zorgtoeslag, met alimentatiebetalingen (volgens gerechtelijke uitspraak) en met aflossingen op “oude” schulden. Voor deze “oude” schulden geldt dat deze moeten worden aangetoond en ook dat hierop reeds werd afgelost voordat sprake was van een bijstandsvordering. Wordt hieraan niet voldaan, dan wordt met aflossingen op deze schulden geen rekening gehouden bij de draagkracht.

De tool voor de berekening van de beslagvrije voet is bij de beëindigde uitkering niet van toepassing, omdat sprake is van een hoger inkomen. Er is geen sprake van gereserveerd vakantiegeld omdat verrekening met de uitkering niet aan de orde is en dus niet door het college kan worden uitbetaald.

Voor de toelichting op eventueel relevant vermogen en het conservatoir beslag, wordt verwezen naar de toelichting hierover bij artikel 8.

4.Omvang afloscapaciteit bij fraudevordering en boete

Ook bij de fraudevordering en de boete wordt eerst 10% van de uitkeringsnorm (inclusief vakantietoeslag) genomen die van toepassing zou zijn als een uitkering zou worden ontvangen, vermeerderd met 75% van de draagkracht. Bij fraudevorderingen werd al 10% van de uitkeringsnorm genomen. Wat wel een wijziging is ten opzichte van vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregels, is dat 75% van de draagkracht wordt gevraagd voor het aflossingsbedrag in plaats van de gehele draagkracht. Besloten is om dit enigszins te matigen naar 75% van de draagkracht. Voor deze matiging zijn diverse redenen te noemen. Er wordt veel inzet gepleegd op en aandacht besteed aan uitstroombeleid en armoedebeleid. Het 10 jaar lang alles invorderen boven de beslagvrije voet bij fraudevorderingen en boetes blijkt op gespannen voet te staan met het uitstroom- en armoedebeleid. Het is niet de bedoeling dat een debiteur weer terugkomt in de uitkering omdat het voor hem geen verschil maakt of hij een uitkering dan wel inkomsten uit arbeid ontvangt. Daarnaast komt uit onderzoeken naar voren dat het hebben van een problematische schuldsituatie een belangrijke belemmerende factor is voor (volwaardige) participatie. Een ander punt is dat bij een wettelijke schuldsanering betrokkenen 3 jaar lang moeten leven van de beslagvrije voet, waarna ze met een schone lei kunnen beginnen. De ervaring leert dat deze 3 jaar als zeer zwaar wordt ervaren. Om dit van debiteuren van een fraudevordering 10 jaar lang te vragen, wordt als zeer stringent beschouwd. Daarnaast hebben deze debiteuren met een ruimte van 25% van de draagkracht de mogelijkheid om te reserveren voor bepaalde noodzakelijke kosten, als (vervanging van) duurzame gebruiksgoederen.

5.Beslagvrije voet

Voor een toelichting hierover wordt verwezen naar de toelichting van artikel 8, lid 5.

6.Beslagvrije voet vervalt

De debiteur is verplicht inlichtingen te geven die voor de invordering van de terugvordering en de boete van belang zijn.

Voor wat betreft de terugvordering is dit bepaald in artikel 60 lid 1 van de WWB en artikel 27 van de IOAZ en IOAZ

Voor wat betreft de boete is dit bepaald in artikel 18a lid 8 van de WWB en artikel 20a lid 8 van de IOAW en IOAZ.

Komt de debiteur deze verplichting niet na, dan geniet hij niet de bescherming van de beslagvrije voet. Dit is vastgelegd in artikel 60 lid 6 van de WWB en artikel 28 lid 6 van de IOAW en IOAZ. Met dit incasso-instrument zal prudent worden omgegaan. Als de debiteur zonder inkomen wordt gelaten, kunnen diverse andere (onwenselijke) problemen ontstaan.

De verplichting van de debiteur, om inlichtingen te geven die voor de invordering van de terugvordering en de boete van belang zijn, moet meegedeeld worden in het besluit omtrent de aflossingsregeling.

Artikel 10 - Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

Bij een te verwachten wijziging in de omstandigheden van de debiteur, bijvoorbeeld als een vordering geheel is afgelost of als de hoogte van de inkomsten gewijzigd zou kunnen zijn, kan het college opnieuw onderzoek doen naar de afloscapaciteit. Dit kan leiden tot een hogere, maar ook tot een lagere maandelijkse aflossing.

Niet alleen het college heeft de bevoegdheid om een lopende betalingsregeling tussentijds te beoordelen. Ook de debiteur kan daartoe een verzoek indienen bij het college indien sprake is van gewijzigde financiële omstandigheden.

Zoals bij artikel 9 is toegelicht, moet de verplichting van de debiteur, om inlichtingen te geven die voor de invordering van de terugvordering en de boete van belang zijn, worden meegedeeld in het besluit omtrent de aflossingsregeling.

Artikel 11 - Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

1.Aanmanen

Betaalt de debiteur het bedrag niet dat is afgesproken, dan kan de gemeente per aangetekende brief een aanmaning sturen. De persoon krijgt zo een extra mogelijkheid van 14 dagen om alsnog te betalen. De gemeente hanteert hiervoor de termijnen die zijn vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent dat na afloop van de bezwaartermijn van 6 weken na het terugvorderingsbesluit, een aanmaning wordt verstuurd met een termijn van twee weken.

2.en 3. Beslag

Betaalt de debiteur ook na aanmaningen nog niet, dan kan het college overgaan tot het ‘invorderen via een dwangbevel’. Daarmee kan het college beslag leggen op het inkomen of op goederen van belanghebbende, degene die hoofdelijk aansprakelijk is, of de gezinsleden, voor wie de bijstandsuitkering ook bestemd was (meestal de kinderen).

Het college kan dit zelf regelen met “vereenvoudigd derdenbeslag“ op een deel van het inkomen en uitkering van de debiteur. Dat betekent dat deze niet meer vrij over zijn inkomen kan beschikken. De gemeente kan dit zelf doen zonder een rechter of deurwaarder in te schakelen. Dit staat in artikel 60 lid 5 van de WWB en artikel 28 lid 5 van de IOAW en IOAZ in samenhang met artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Wanneer vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is en er wel andere beslagmogelijkheden zijn, zoals ander inkomen, vermogen of vermogensbestanddelen, schakelt de gemeente een deurwaarder in om beslag te leggen en de vordering te innen.

Verjaring

Bestuursrechtelijke geldschulden verjaren 5 jaar na het verstrijken van de betalingstermijn. Deze termijn kan gestuit worden waarmee een nieuwe termijn begint te lopen. De stuiting van een termijn gebeurt doorgaans door betaling door de debiteur of door het sturen van een aanmaning.

Artikel 12 - Rente en kosten

Indien de belanghebbende niet tijdig betaalt, kan het college op grond van artikel 4:98 lid 1 Awb de vordering verhogen met de wettelijke rente. De wettelijk rente wordt berekend vanaf het moment waarop de belanghebbende in verzuim is. Op grond van artikel 4:113 Awb is het mogelijk om een vergoeding voor het sturen van een aanmaning in rekening te brengen. Ingevolge artikel 4:120 Awb is het mogelijk om de kosten van een dwangbevel in rekening te brengen. De hoogte van deze tarieven is te vinden in het Besluit buitengerechtelijke kosten van 25 juni 2009 en betreft een bepaald percentage afhankelijk van de hoogte van de vordering.

Het college heeft erover gekozen om de wettelijke rente, de kosten van aanmaning en het dwangbevel niet in rekening te brengen. Dit is enerzijds in het voordeel van de debiteur. Anderzijds gaat het om zeer geringe bedragen en is het zeer arbeidsintensief deze geringe vordering in het debiteurensysteem op te boeken en weer af te boeken bij ontvangst van aflossingsbedragen.

Alleen externe kosten worden in rekening gebracht om betaling af te dwingen, zijnde het verhogen van de vordering met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebben de kosten, indien de invordering is overgedragen aan de deurwaarder.

Artikel 13 – Inningsvolgorde van afboeken vorderingen

Dit artikel geeft de inningsvolgorde aan op welke vordering het eerst moet worden afgeboekt.

De omvang van de aflosverplichting wisselt en is afhankelijk van de ontstaansgrond van de vordering. Dit zal goed gecommuniceerd moeten worden naar de debiteur in de beschikking.

Hieronder volgen enkele voorbeelden.

Indien een fraudevordering wordt vastgesteld, zit er een aantal weken tussen het besluit van de fraudevordering en het boetebesluit. Na het versturen van het terugvorderingsbesluit wordt direct gestart met het verrekenen van de fraudevordering met de uitkering. De ingehouden gelden worden afgeboekt op de fraudevordering. Zodra het boetebesluit is genomen – uitgaand van een lopende uitkering - moet worden afgeboekt op de boete. De verrekening blijft dus in stand, maar er vindt een switch plaats in de afboeking op de soort vordering.

Een ander voorbeeld waarin sprake is van samenloop van meerdere vorderingen is, als tijdens de aflossing van leenbijstand duurzame gebruiksgoederen een fraudevordering wordt vastgesteld en een boete wordt opgelegd. De ingehouden gelden moeten eerst worden afgeboekt op de boete en wordt er ambtshalve uitstel verleend van aflossing op de leenbijstand. Is de boete afgelost, dan geldt het principe dat afgeboekt moet worden op de oudste vordering. In dit voorbeeld is dat eerst de leenbijstand en daarna de fraudevordering.

De wijze van afboeken moet vermeld worden in de beschikking naar de debiteur.

Preferente vordering

De vorderingen op grond van de WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 met betrekking tot levensonderhoud, zijn preferent na de vorderingen genoemd in art. 288 boek 3 BW, zoals de kosten van aanvraag van faillissement, kosten van begrafenis en kosten van loon.

Aangezien verrekening voorgaat boven beslag door andere schuldeisers, wordt om die reden bij een lopende uitkering voorrang gegeven aan invordering op de boete. Is een uitkering beëindigd en zijn er geen andere schuldeisers, wordt voorrang gegeven aan invordering op de boete. Dat wordt gewijzigd als er andere schuldeisers in het spel komen. Dan wordt, gelet op het feit dat een bijstandsvordering een preferente schuld is, voorrang gegeven aan invordering op de terugvordering.

Afboeken op kosten

Indien sprake is van kosten om tot inning van de vordering te komen, moeten ontvangen betalingen eerst op deze kosten afgeboekt worden.

Artikel 14 - Hoofdelijke aansprakelijkheid

Soms zijn meer personen aansprakelijk voor dezelfde bijstandsschuld. Hierbij moet worden gedacht aan echtgenoten/partners alsmede de verzwegen partner. In artikel 59 van de WWB en artikel 26 van de IOAW/IOAZ is de hoofdelijke aansprakelijkheid voor terugvordering geregeld.

Beide partners, die bijstand of uitkering hebben ontvangen, zijn voor een opgelegde boete hoofdelijk aansprakelijk. De inlichtingenplicht geldt zowel voor hen tezamen als voor ieder van hen afzonderlijk.

Een verzwegen partner bij gezinsbijstand, die zelf geen bijstand heeft ontvangen, krijgt geen boete opgelegd omdat deze niet de inlichtingenverplichting heeft geschonden.

Het college spreekt beide partners gelijktijdig aan. Zolang de partners een gezin vormen, wordt het aflossingsbedrag vastgesteld op basis van de omvang van de afloscapaciteit van het gezin. Als de mede aansprakelijke partner het gezin verlaat, wordt de vordering in beginsel voor het volledige bedrag op naam van beide partners gesteld. Op basis van de omvang van de afloscapaciteit van beide partners worden afzonderlijke aflossingsbedragen vastgesteld. Als de vordering volledig is voldaan, vervalt voor de partners hun betalingsverplichting. Hoe de onderlinge aansprakelijkheid tussen de partners is geregeld, is geen zaak van het college.

HOOFDSTUK 4 KWIJTSCHELDINGSBELEID

Artikel 15 – Kwijtschelding openstaande vorderingen bij het voldoen aan de

betalingsverplichtingen

Bij kwijtschelding van openstaande vorderingen wegens het voldaan hebben aan de betalingsverplichtingen wordt onderscheid gemaakt tussen een fraudevordering en een

niet-verwijtbare vordering. Voor alle vorderingen geldt dat de debiteur om kwijtschelding moet verzoeken.

Bij een niet-verwijtbare vordering scheldt het college de debiteur op diens verzoek het restant van de vordering kwijt indien deze gedurende een periode van 5 jaar aaneengesloten volledig aan zijn aflossingsverplichting heeft voldaan. Heeft de debiteur niet volledig aan de betalingsverplichting voldaan, dan moet hij het achterstallige bedrag alsnog voldoen.

Voor een fraudevordering geldt dat de debiteur die na een termijn van 10 jaar aaneengesloten volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, op diens verzoek in aanmerking kan komen voor kwijtschelding. Heeft de debiteur niet volledig aan de betalingsverplichting voldaan, dan moet hij het achterstallige bedrag alsnog voldoen. Voor wat betreft de fraudevordering is dit vastgelegd in artikel 58 lid 7 sub a en b van de WWB.

Vermeld zij dat voor deze periode van 5 en 10 jaar ook de maanden meetellen dat het college heeft besloten de afloscapaciteit van de debiteur gedurende enige periode op nul te stellen, gelet op diens financiële situatie.

Overigens is voor de termijnen, waarna tot kwijtschelding kan worden overgegaan, niet van belang of de debiteur al of niet vrijwillig aan de opgelegde betalingsverplichting voldoet. Het gaat erom dat het aflossingsbedrag wordt betaald, overeenkomstig de artikelen 8 en 9 van de beleidsregels.

Indien een zelfde debiteur meerdere vorderingen heeft, moeten de voorwaarden voor kwijtschelding per vordering worden beoordeeld. Er wordt dus geen kwijtschelding verleend voor een schuldenpakket.

Hoofdelijke aansprakelijkheid

Bij hoofdelijke aansprakelijkheid geldt dat de voorwaarden voor kwijtschelding per persoon per vordering worden beoordeeld. Het besluit tot kwijtschelding heeft uitsluitend betrekking op degene die om kwijtschelding heeft verzocht. De medeschuldenaar blijft aansprakelijk voor het betalen van de (resterende) schuld.

Hoofdelijke medeschuldenaren zijn ten opzichte van elkaar verplicht tot bijdrage in de schuld. Deze verplichting kan ertoe leiden dat een besluit tot kwijtschelding tot gevolg heeft dat een vordering ontstaat tussen de medeschuldenaren (een zogeheten regresvordering). Dit heeft echter geen gevolgen voor de positie van het college ten opzichte van de overblijvende medeschuldenaar.

Uitzondering op aaneengesloten aflossen

In geval van wijziging in de financiële positie van de debiteur, bijvoorbeeld bij het beëindigen van de uitkering wegens werkaanvaarding, ontstaat een “gat” in de aaneengesloten periode van aflossen. De debiteur wordt na het beëindigen van de uitkering aangeschreven voor het vaststellen van een nieuw aflossingsbedrag. Dit financiële onderzoek kan enige maanden in beslag nemen. Het vaststellen van het nieuwe aflossingsbedrag gaat in per de eerste van de maand na het versturen van de betreffende beschikking. Het aflossingsbedrag wordt niet opgelegd aansluitend aan de beëindigingsdatum van de uitkering, omdat men anders, buiten diens toedoen, meteen met een achterstand wordt geconfronteerd. De periode dat derhalve een “gat” ontstaat, d.w.z. niet aaneengesloten wordt afgelost, wordt niet meegerekend met de periode van 5 of 10 jaar. Bij leenbijstand voor duurzame gebruiksgoederen (zie artikel 18) geldt dat dit “gat” ook niet wordt meegerekend bij de maximale aflosperiode van 36 maanden.

Belemmeringen voor kwijtschelding

Een eerder op grond van dit artikel verleende kwijtschelding wordt ingetrokken indien later blijkt dat deze intrekking is gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van belanghebbende. Is echter 5 jaar of meer verstreken tussen het tijdstip waarop de onjuiste dan wel onvolledige gegevensverstrekking bekend wordt en de datum waarop het kwijtscheldingsbesluit kenbaar werd gemaakt, wordt afgezien van een besluit tot intrekking.

Het college zal een schuld waarvoor een krediethypotheek is afgesloten, niet kwijtschelden. Immers, bij de start van de uitkering is er een vermogen aanwezig. Omdat het vermogen vastzit in een woning (of woonboot of woonwagen) wordt de bijstand als lening verstrekt. Om de terugbetaling te garanderen wordt een hypotheek- of pandovereenkomst getekend, zodat in die situaties de vordering wordt gedekt door hypotheek of pand.

Gelet op de aard van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) heeft de invordering van de rentedragende of renteloze geldlening een verplichtend karakter. Voor een lening ingevolge het Bbz 2004 - voor het starten, behouden of het ondersteunen van een eigen bedrijf - wordt geen kwijtschelding verleend. De omvang van de aflossingsverplichting wordt individueel bepaald. Het Bbz 2004 kent een bijzonder regime waarbinnen uitkeringen die aanvankelijk als geldlening zijn verstrekt, afhankelijk van de bedrijfsresultaten, alsnog in een uitkering om niet omgezet kunnen worden.

Ook moet eventueel aanwezig vermogen worden meegenomen bij de beoordeling van het verzoek om kwijtschelding. Als de debiteur beschikt over vermogen is er geen aanleiding om tot kwijtschelding van een vordering over te gaan.

Benadeling van gemeente als schuldeiser

Om misbruik of oneigenlijk gebruik van de mogelijkheden tot kwijtschelding te voorkomen, moet een verzoek om van verdere incasso af te zien, afgewezen worden als de debiteur zonder redelijk belang de positie van de gemeente als schuldeiser heeft benadeeld.

Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als:

  • -

    vermogen wordt weggeschonken;

  • -

    de afloscapaciteit zonder noodzaak is of wordt verkleind door het aangaan van extra financiële verplichtingen;

  • -

    andere schuldeisers zonder redelijk belang zijn of worden bevoordeeld.

Bij een financieel onderzoek naar de omvang van de afloscapaciteit kunnen debiteuren worden voorgelicht over de mogelijkheden tot kwijtschelding. Voorlichting over kwijtscheldingsbeleid past in de armoedebeleid van deze gemeente. Door de “Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving” heeft dit echter met betrekking tot de boete niet veel zin. Een boete kan namelijk niet worden kwijtgescholden.

Artikel 16 – Het afkopen van vorderingen

Een debiteur kan op verzoek de mogelijkheid krijgen de openstaande restschuld(-en) in één keer af te kopen. Deze situatie kan zich voordoen in geval de debiteur in het buitenland verblijft of voornemens is daarheen te vertrekken. Het afkopen van een vordering op verzoek is wel aan bepaalde voorwaarden verbonden. Voor een fraudevordering wordt deze mogelijkheid – met voorwaarden - geboden in artikel 58 lid 7 onder d van de WWB en in artikel 25 lid 6 onder d van de IOAW en IOAZ. Het is aan het college hier verder invulling aan te geven.

Voor het afkopen van een restvordering moet een debiteur bij een niet-verwijtbare vordering tenminste 2 ½ jaar conform de vastgestelde betalingsverplichting hebben afgelost en bij een fraudevordering tenminste 5 jaar. Daarnaast moet een bedrag van tenminste 50% van de restvordering worden afgelost. Daarbij wordt rekening gehouden met de verdiencapaciteit van de debiteur en diens leeftijd.

Vindt de betaling niet plaats binnen 6 weken nadat het college met het verzoek tot afkopen akkoord is gegaan, komt het besluit tot afkoop te vervallen.

Belemmeringen bij afkoop

Voor een toelichting hierover wordt verwezen naar de toelichting op artikel 15, onder het kopje “Belemmeringen voor kwijtschelding”, wat gelijkluidend is. Daarbij moet in plaats van “kwijtschelden” “het afkopen” worden gelezen.

Artikel 17 - Geen mogelijkheid tot incasso bij zowel niet-verwijtbare als verwijtbare

vorderingen

Er staat ook een aantal schulden open waarbij de verblijfplaats en het inkomen van de schuldenaar onbekend zijn. Er wordt periodiek geprobeerd de verblijfplaats en het inkomen van de betreffende persoon te achterhalen.

Als ondanks alle inspanningen om de vordering te innen, niets is geïncasseerd en onaannemelijk is dat op enig moment toch nog betaling zal volgen, scheldt het college deze schulden kwijt:

  • -

    als de verblijfplaats van de persoon nog steeds onbekend is, en

  • -

    de persoon 5 jaar lang (voor niet-verwijtbare vorderingen) of 10 jaar lang (voor fraudevorderingen) geen aflossing heeft gedaan en

  • -

    de gemeente ook niet verwacht dat er nog een terugbetaling zal komen.

Voor wat betreft de fraudevordering is in artikel 58 lid 7 sub c van de WWB en in artikel 25 lid 6 sub c van de IOAW en IOAZ de bevoegdheid voor het college vermeld om van (verdere) terugvordering af te zien indien de debiteur gedurende 10 jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

Artikel 18 – Maximale aflossingsperiode van leningen voor duurzame

gebruiksgoederen

Bij duurzame gebruiksgoederen moet gedacht worden aan de aanschaf van huisraad, zoals een gasfornuis, koelkast, wasmachine. Als voor deze kosten bijzondere bijstand wordt verstrekt, is dit meestal in de vorm van leenbijstand.

Bij het vaststellen van het aflossingsbedrag moet eerst een berekening worden gemaakt van de beslagvrije voet. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met een eventuele boetepremie van CVZ. De boetepremie gaat namelijk vóór de aflossing op de leenbijstand.

Er kunnen dus geen vaste maandelijkse bedragen worden vastgesteld voor het voor beslag vatbare deel, omdat dit mee wijzigt met de wijzigingen in de bijstandsnormen én dit afhankelijk is van de hoogte van de beslagvrije voet. Voor de berekening hiervan wordt verwezen naar de toelichting op artikel 8, lid 5.

Het college kan het restant van een lening voor duurzame gebruiksgoederen (leenbijstand) buiten invordering stellen. Dat gebeurt ambtshalve na 3 jaar als de belanghebbende volgens de vastgestelde terugbetalingsregeling aaneengesloten heeft afgelost.

Uitzondering op aaneengesloten aflossen

Voor de toelichting over dit punt wordt verwezen naar de toelichting hierover bij artikel 15.

Er wordt niet overgegaan tot een buiten invorderingstelling als de debiteur bij het bepalen van de hoogte van de aflossing onjuiste of onvolledige informatie heeft gegeven. Dit geldt ook als de debiteur niet kan aantonen dat hij het geld op de juiste manier heeft besteed. Hij heeft bijvoorbeeld geld ontvangen voor het kopen van een bed, maar in plaats daarvan is iets anders gekocht.

Artikel 19 – Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Dit artikel geeft de mogelijkheid tot het kwijtschelden van niet-verwijtbare vorderingen in geval van een problematische schuldensituatie. De schuldregeling moet tot stand zijn gekomen door een professionele schuldhulpverleningsorganisatie.

Lid 1 geeft aan onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een eventuele schuldregeling.

Lid 2 geeft aan bij welke vorderingen het college geen medewerking geeft aan een schuldregeling.

Op zich kunnen alle vorderingen worden meegenomen bij een verzoek om kwijtschelding wegens schuldenproblematiek. Echter, wettelijk is bepaald dat geen medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling kan worden verleend indien het een ná 1 januari 2013 ontstane fraudevordering betreft en daarvoor een bestuurlijke boete is opgelegd of strafrechtelijk aangifte is gedaan (artikel 60c van de WWB en artikel 29a van de IOAW en IOAZ). Andere uitzonderingen zijn vorderingen die gedekt zijn door pand of hypotheek alsmede vorderingen wegens verstrekte bijstand in de vorm van een geldlening als gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

De situaties wanneer een besluit tot medewerking aan een schuldregeling wordt ingetrokken, zijn weergegeven in lid 3.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 20 - Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting

Artikel 21 – Overgangsbepalingen

De leden van dit artikel behoeven geen nadere toelichting.

Voor wat betreft het overgangsrecht ten aanzien van fraudevorderingen in relatie tot kwijtschelding wegens schuldenproblematiek, geldt het volgende. Voor fraudevorderingen vóór 30 januari 2013 (dit is de datum uit het overgangsrecht bij de inwerkingtreding van de Fraudewet) kan het college medewerking aan het minnelijk traject verlenen op grond van het beleid zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van de nieuwe beleidsregels. Daarbij moet het gaan om ten onrechte verstrekte bijstand vóór 1 januari 2013 die doorloopt tot uiterlijk 30 januari 2013. In dergelijke gevallen kan de fraudevordering worden meegenomen in het minnelijk traject voor een bepaald percentage en kan de schuldhulpverlening verder worden gecontinueerd. Na afloop van het traject herleeft de invordering van de fraudevordering.

Artikel 22 - Intrekking oude beleidsregels

Door de inwerkingtreding van deze beleidsregels zijn oude beleidsregels overbodig geworden en worden deze ingetrokken.

Artikel 23 - Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.